Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder kreeg de familiefoto’s van onze Joodse buren’

Jan Kok woonde in de Haarlemmerstraat, om de hoek daar zat hij op de ‘oude’ Pro Regeschool. Een goed gebouw met stevige muren en een grote gymzaal waar hij als kereltje vooral rondjes rende. Nu woont Jan in Osdorp, in zijn huiskamer staan veel oude spulletjes en boeken. Hij vertelt graag over de oorlog aan leerlingen van de ‘nieuwe’ Pro Regeschool: Loek, Danny en Yuuta.

Wanneer besefte u dat het serieus was?
‘Ik besefte het eigenlijk niet. Ik vond het wel interessant, maar veel ging ook gewoon door. Het was eigenlijk heel saai op straat, want hier waren geen gevechten. Als wij naar mijn opa en oma gingen op zondag dan liepen we langs een speaker op het Hoofddorpplein waar je Hitler hoorde. Waar nu de spoorbaan is, was een dijk en daar stond afweergeschut op. Als het luchtalarm ging, moesten we thuiskomen. De ramen waren dicht geplakt met tape, want dan kreeg je geen glassplinters. Soms waren er mensen die hun rood-wit-blauwe was buiten hingen als protest. Mijn vader was geboren in 1894 dus hij was te oud om te werken in Duitsland. Hij sprak Duits en maakte daar gebruik van. Hij heeft een keer een soldaat zo gek gekregen dat mensen aardappelen mochten pakken uit een schip aan de Sloterkade. Hij had geen tas, dus deed het maar in zijn hoed.’

Kende u Joodse mensen?
‘Wij hadden een Joods kind op school, die bank was opeens leeg. Er woonde acht gezinnen bij ons in de portiek, daarvan waren vier Joods. Die kregen op een gegeven moment zo’n ster op hun kleding. Walther en Edith waren hele leuke buren. Hij leverde papier voor de verduistering. In het begin van de oorlog was er brand in de haven en ik heb met de buurvrouw naar de zwarte wolken gekeken. Ik weet nog dat ik bij haar op schoot zat, ik kan zelfs nog herinneren hoe zacht de stof van haar jurk aanvoelde. Ze waren gevlucht uit Duitsland. Mijn moeder vroeg waarom ze niet gingen onderduiken, maar ze wilde anderen niet in gevaar brengen. Ze wisten dat ze weggevoerd zouden worden. Edith zei: míj maken ze meteen dood, hèm laten ze eerst een jaar werken. Ze moesten zich melden op de halte met hun bagage. Ik heb gezien dat ze weggevoerd werden; dat was afschuwelijk. Ook onze buren Helène en haar broer, twee schatten van mensen die speelgoed verzamelden, zijn weggevoerd. Mijn moeder heeft haar nog pantoffels gebracht. Ik was bang dat ze mijn moeder ook meenamen. De Kellers zijn ook weggehaald. Die vrouw was van de trap gevallen maar moest toch mee. Hun zoon is ondergedoken. Al hun woningen werden leeggehaald en met een boot naar Duitsland gebracht. Mijn moeder kreeg foto’s van Edith om te bewaren. Die heb ik aan Joods Monument gegeven. Andere buren dachten dat ze terug kwamen en vroegen mijn ouders om op hun waardevolle spullen en boeken te passen. Die boeken staan hier in de kast, want ze zijn niet teruggekomen.’

Hoe is de oorlog voor u afgelopen?
‘Naast ons woonde een SD’er, hij is gevlucht op Dolle Dinsdag. Ik ben via de tuin zijn huis in geslopen en heb klompen en een kip gejat. Ik heb ook twee boeken meegenomen. Een daarvan was Mein Kampf. En er was natuurlijk honger. Dan ging ik naar wat nu Nieuw-West is om te kijken of er wat was. Een keer hadden ze alleen witlof en toen kwam ik terug met niets, want dat lustte ik écht niet. Bij bruggetjes stonden landwachten die konden het eten inpikken. Ik heb ook voedseldroppings gezien. Er viel toen een zak meel op ons dak en een aantal zakken in de Slotervaart, bij de Westlandgracht, dat was toen nog de rand van de stad. Op 6 mei 1945 was er nog een schietpartij op de Amstelveenseweg, bij de ingang van het Vondelpark. Iemand had Duitsers beschoten en toen zijn er vijf mensen doodgeschoten. Mensen van het verzet, maar ook een NSB’er. Daar staat nog een monument van. De naam van die NSB’er is er later afgehaald, maar nu blijkt hij toch wel weer goed geweest te zijn. Na de oorlog stonden we er niet echt meer bij stil, we wilden eerst opbouwen. Op die leeftijd besef je dat vernietigingsproces ook nog niet helemaal. Pas na de jaren ’60 kwam er belangstelling voor de oorlog. Jullie moeten dat weten, want het kan zomaar weer gebeuren. Wacht dus niet tot de politiek zich met jou gaat bemoeien.’

Archieven: Verhalen

‘Door alle verhalen die ik als kind hoorde, voelde het alsof ik de oorlog ook had meegemaakt’

Saskia van Kreveld woont in wat de kinderen het ‘juffenhofje’ noemen, om de hoek van de Pro Regeschool, en zij is ook nog de voormalige dramajuf dus de kinderen kennen haar eigenlijk al. Het is een warm weerzien met drinken (cola!), koekjes en lolly’s. Nik, Damla, Isis en Dieudonnée nemen plaats aan tafel en Saskia gaat aan het hoofd van de tafel zitten.

Hoe heeft u gehoord van de oorlog? 
‘Mijn interesse voor de oorlog kwam van mijn Joodse ouders die van kleins af wel honderden verhalen hebben verteld, ik weet niet beter dan dat deze verhalen er altijd waren. Veel van mijn familie is omgekomen. De meesten werden uit huis gehaald. Er werd gewoon aangebeld en dan stonden er mannen in uniform voor de deur. Ga maar mee! Je mocht drie onderbroeken en twee paar sokken meenemen en dat was het dan. Eerst geloof je het niet dat je zomaar uit huis gehaald kan worden. Het is waanzin hoe alles door Hitler en zijn maten uitgedacht is. Veel van mijn familieleden zijn met de trein naar vernietigingskampen gebracht. Er werd daar gewerkt, maar meestal gingen ze direct naar de gaskamers. Na de oorlog kregen we bericht van het Rode Kruis wat er gebeurd was met mijn opa’s, oma’s, tantes en ooms, neven en nichten.’

Wat is er met uw ouders gebeurd?
‘Toen mijn vader begreep wat er gebeurde, is hij ondergedoken. Zijn spullen, kristal en servies, heeft hij aan de buren gegeven, een deel daarvan staat nu hier in de kast. Hij zat ondergedoken bij een familie met kinderen, daar was hij ‘oom Henk’ (maar hij heette eigenlijk Max). Maar mijn vader zag er echt Joods uit en is daar verraden, dus moest hij weer naar een ander adres. Na de oorlog kwam hij berooid terug, hij had niets meer, en er werd ook niks voor hem geregeld. Bij zijn huis werd hij weggestuurd, want daar woonden inmiddels andere mensen. Tegen die mensen werd door de Gemeente Amsterdam gezegd: de Joden zijn toch weg, gaat u daar maar wonen. De eerste vrouw van mijn vader is ook weggevoerd. Zij dacht dat ze alleen mannen moesten hebben en is niet mee onder gaan duiken. Na de oorlog heeft mijn vader pas míjn moeder ontmoet. Zij is toen ze 16 was bij haar familie weggehaald en bij vreemden in een dorp gedumpt om onder te duiken. Die mensen deden dat met gevaar voor eigen leven. Ik hoop dat ik ook die moed heb als ik ooit voor zo’n keuze kom te staan.’

En hoe ging het met andere mensen van uw familie?
‘Mijn tante Ro moest werken op het land. De kampbewakers waren verschrikkelijk, maar de rest konden ook heel gewoon zijn. Een jonge opzichter nam haar stiekem een keer mee naar het huis van zijn moeder en zij vroeg haar vervolgens of haar zoon wel een beetje goed voor haar was. Op mijn tante zijn medische experimenten gedaan door dokter Mengele. Zij heeft nooit kinderen kunnen krijgen, omdat alles in haar buik vernield was. Haar hele leven is bepaald door de oorlog. Emiel, mijn halfbroer, was 6 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft achttien verschillende onderduikadressen gehad en vertrouwde na de oorlog niemand meer. Ik denk dat we er allemaal iets aan overhouden. Er was altijd een verdriet in de familie. Mijn vader zei: er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan de oorlog denk. Hij werd oud, dus dat waren een heleboel dagen. Ik kende die mensen niet, dus ik miste ze ook niet. Ik vind het wel jammer dat ik geen opa’s en oma’s had.’

Welke rol speelt de oorlog nu nog in uw leven?
‘Mijn kleindochter is nu 8 jaar en begint vragen te stellen. Ik heb haar wel wat verteld, maar geen nare verhalen. Ze moet dat wel weten, net als jullie. Je moet er alleen niet te lang bij stil blijven staan, dus daarna lees ik weer gewoon Jip en Janneke met haar. Jullie moeten ervoor zorgen dat het nooit meer kan gebeuren. Het enige wat je eigenlijk moet doen is lief en aardig zijn, begrip hebben voor elkaar en elkaar accepteren en niet zeggen: wat een raar mens. Ik hoop dat het nooit meer gebeurt, maar mensen zijn nog zo hatelijk tegen elkaar. Ik word heel kwaad als iemand iets lelijks zegt of doet, ik wil gewoon dat iedereen lief is voor elkaar.’

Archieven: Verhalen

‘Het zoontje raapte alle krullen van zijn kaalgeschoren moeder op’

Winderig en koud, dus al zijn ze een kwartier te vroeg, Cleo, Doris en Juul van de Dongeschool bellen vast aan bij Lia van der Lugt-Gilbers. Ze zijn meteen welkom in de gezellige, en warme, woning. De kinderen hebben zelf rozen voor Lia meegenomen. Ze krijgen er limonade, koekjes, paaseitjes én een persoonlijk verhaal voor terug.

Zaten uw ouders in het verzet?
‘Nee, maar onze buurman ome Rinus was een echte verzetsheld, al hebben ze daar verder nooit over gesproken. Wij hadden geen onderduikers thuis. Ik denk ook niet dat het ooit gevraagd is, want mijn moeder had nooit nee kunnen zeggen. Zij heeft ons echt door de oorlog heen geholpen. Ze kon goed naaien en naaide de hele dag bij boer De Vries, die een boerderij langs de Amstel had. Aan het eind van de dag kreeg ze dan twee flessen melk waar de room nog opzat mee naar huis. Zo hield ze ons in leven. Mijn vader moest onderduiken, anders werd hij opgepakt om in Duitsland te gaan werken. Hij verstopte zich gewoon in ons huis, in een kamertje met een stoel en een rare kast die gemarkeerd was, zodat je niet kon zien dat het een kast was.’

Wist u wat er met de Joodse mensen gebeurde?
‘Ik wist dat ze werden weggehaald omdat ze Joods waren. Aan de overkant bij ons woonden in een rij huizen op de eerste etage allemaal Joodse mensen, en die werden op een dag allemaal opgehaald. Eén meisje daar had het geluk dat haar vader niet Joods was. Maar ze was wel heel bang. Ik zie haar nog zo met mijn moeder op straat staan toen dat gebeurde. Dat waren wel heftige momenten. Wij realiseerden het ons niet zo erg, maar nu ik ouder word, komt de tragiek zo naar boven.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘We hebben heel veel honger gehad. De gaarkeuken was bij de St. Catharinaschool en daar stonden van die grote gamellen met gore pap en soep. Rijen mensen schepten dat eten in hun pannetje, vreselijk. Maar er gebeurden ook hele goeie dingen in de oorlog. De slager had iedere avond verschillende kinderen aan zijn tafel. Bij de kapper hingen lijsten met namen van welke kinderen wanneer aan de beurt waren. En dat deed de bakker ook, mooi hè?
Er was geen licht ’s avonds, geen gas, niks. We hadden zo’n klein potje, met een héél klein laagje olie erop en daar zat een drijvertje op, net zoals een theelichtje. Dat dreef dan op de olie en dan moest je niet hard ademen, want dan ging het pitje uit. Bij dat kleine lichtje deden we spelletjes.’

Hoe was het na de bevrijding?
‘Hier aan de overkant was een vrouw die wat had geheuld met de Duitsers. Haar hebben ze uit wraak kaal geschoren. Mijn moeder was razend. Dat doe je niet. En die vrouw had een zoon, Jaap, een jong jochie nog. Jaap heeft toen alle krullen van zijn moeder opgeraapt en er een soort pruik van gemaakt door ze aan een hoedje te plakken. Heel triest vond ik dat. Heel veel later, na de oorlog, heb ik Jaap nog een keer ontmoet. Het was leuk om hem te zien, maar ik heb hem nooit verteld dat ik me dat voorval nog heel goed kan herinneren en hoe erg ik dat vond.’

              

Archieven: Verhalen

‘De oorlog eindigde voor mijn vader pas toen hij in 2001 overleed’

Dick Neijssel (70) heeft de oorlog niet meegemaakt, maar kreeg als kind al veel over deze vreselijke tijd te horen. Zijn vader was namelijk de verzetsstrijder Dirk Neijssel (1922-2001), die zijn zoon vertelde wat hij had meegemaakt. Aan Jack, Melle en Abel van de Dongeschool vertelt Dick – op de plek waar het allemaal gebeurde – op zijn beurt over buitengesloten worden, angst, verraad en moed.

Waarom ging uw vader bij het verzet?
‘Hij groeide op in een heel arm, communistisch gezin. Hij werd vaak gepest om de drie Amsterdamse kruisjes op zijn kleding, wat betekende dat hij die van ‘de steun’ had gekregen. Dus toen Joodse mensen gediscrimineerd werden, herkende hij dat verschrikkelijke gevoel. Joodse kinderen mochten bijvoorbeeld niet meer naar hun eigen school, ook niet naar de Dongeschool, waar jullie op zitten. En in de speeltuin aan de Gaaspstraat waar we nu zijn, kwam een markt voor Joodse mensen, want naar gewone winkels mochten ze niet meer. Een aantal Amsterdammers pikte die maatregelen van de Duitsers niet en kwam in protest. Een van de eerste daden van verzet was de Februaristaking in 1941. Mijn vader deelde toen hier om de hoek bij de tramremise affiches uit met de tekst ‘Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!!’. Het openbaar vervoer ging plat en veel mensen gingen niet naar hun werk. Het was een succes, maar de Duitsers sloegen hard terug en veel van mijn vaders kameraden werden opgepakt. Daarna ging hij bij het gewapend verzet.’

Was uw vader bang in de oorlog?
‘Mijn vader woonde al op zijn vijftiende, drie jaar voor de oorlog, samen met zijn broer op het Meerhuizenplein, omdat hun moeder niet voor alle kinderen kon zorgen. Hij was dus pas achttien toen de oorlog begon, nog amper volwassen. Maar dat werd hij toen snel. Hij wist heel goed dat de oorlog eraan kwam. Zijn oudere broer had al meegevochten in Spanje tegen Franco, een vriendje van Hitler, en wist wat er in Europa aan de hand was. Toen de oorlog uitbrak was mijn vader niet bang. Zijn eerste taak in het verzet was om Joodse mensen naar onderduikadressen te brengen, vaak helemaal naar Brabant of Limburg. In de kelder van de speeltuin hielp hij mee een verzetskrant te maken. Vanaf 1942 kreeg hij de opdracht om verraders te liquideren. Dat waren ontzettend gevaarlijke mensen die voor geld aan de Duitsers vertelden waar Joodse mensen woonden. Het engste vond mijn vader de uren nadat hij de opdracht had gekregen om iemand dood te maken. Want ook al was het voor ‘een goed doel’, het is het ergste wat je kunt doen. Daar heeft hij tot aan het einde van zijn leven verschrikkelijk veel last van gehad.’

Hoe beleefde uw vader de bevrijding?
‘Hij was blij toen de Canadezen hier over de Berlagebrug de stad binnenkwamen, maar zag ook nog voor zich hoe vijf jaar eerder de Duitsers over diezelfde brug aankwamen. Mijn vader is altijd bang geweest dat er opnieuw oorlog zou komen. Hij bewaarde in de linnenkast zijn revolver en twee handgranaten. Toen mijn moeder daar eens iets uitpakte, ging vlak daarna een van de granaten af. Hoewel ik heel klein was, kan ik mij de klap nog goed herinneren. De kamer was verwoest, maar het liep goed af. Mijn vader heeft wel de fout gemaakt om mij alle gruwelen van de oorlog te vertellen toen ik nog jonger was dan jullie. Door alle wrede details voelde het voor mij later alsof ik de oorlog zelf had meegemaakt. Mijn vader wilde altijd dat iedereen doordrongen was van de gevaren van onrecht, discriminatie en uitsluiting. De oorlog bleef hem achtervolgen en eindigde eigenlijk pas toen hij overleed.’

           

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik dacht: waar zijn mijn vriendinnetjes nou gebleven?’

Annabel, Julia en Keshia van de Dongeschool ontmoeten Carla de Ruijter-Cosse bij haar thuis in de Kromme Mijdrechtstraat waar ze bijna 74 jaar woont. De Rivierenbuurt is echt haar buurt. Hier doet ze ook vrijwilligerswerk voor eenzame ouderen. Als kleuter voelde ze zich soms ook alleen, als er weer opeens Joodse vriendinnetjes waren ‘verdwenen’.

Waar woonde u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben in 1940 in de schuilkelder geboren, terwijl de bommen om het huis vielen. We woonden toen in Amersfoort. Mijn vader zat in militaire dienst en werd in 1943 opgepakt. Toen hij uit de gevangenis in Scheveningen kwam, zijn we naar Amsterdam verhuisd, waar hij bij de brandweer kon gaan werken. Sinds die tijd woon ik in deze straat, toen een paar huizen verderop, op nummer 83. Er woonden heel veel Joodse mensen in de straat; dat zie je ook aan de vele struikelstenen nu. Onze Joodse vriendinnetjes zijn allemaal weggehaald, van de ene op de andere dag. Ik dacht, waar zijn die nou gebleven? Ik was jong, dus ik begreep nog niet waar ze waren. Op de kleuterschool in de Uiterwaardenstraat kreeg ik ook weer nieuwe vriendinnetjes, maar ik huilde wel veel om de vriendinnetjes die ik was kwijtgeraakt. Eén Joods vriendinnetje heeft het overleefd. Later heb ik nog met haar op de MULO gezeten.’

Was u bang in de oorlog?
‘Toen ik een jaar of vier was, was het hier het ergste, toen was ik wel bang. Je hoorde vaak sirenes, en waar je dan ook was, dan moest je meteen naar binnen omdat er een luchtaanval kon komen. Als kind is dat zeer beangstigend, ben je lekker aan het spelen, gaat ineens die sirene. Gelukkig hadden wij een grote tuin om in te spelen. Om de haverklap liepen hier soldaten door de straat. Die waren om de hoek in een spijkerfabriek met koetshuis gelegerd. Daar mochten wij eigenlijk niet komen van mijn ouders, maar ja, zij gaven weleens een stukje chocola of kauwgum. Dat hadden wij zelf niet. Als we dan thuiskwamen, kregen we van mijn moeder vreselijk op onze kop. Mijn ouders waren bang dat we misschien werden meegenomen.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘Hier op de hoek stond een kerk met daarin een pastorie. Daar kon je als kind met een pannetje naartoe en dan kreeg je broodpap. We aten verder vooral veel suikerbieten en bloembollen. Mijn vader kon af en toe brood bij de bakker krijgen. Hij probeerde van alles om ons te eten te geven. Als je het niet lekker vond, zeiden mijn ouders, dan ga je maar naar bed, want we hebben niets anders. We lagen sowieso heel vroeg in bed, om een uur of zes al. ’s Avonds werd alles verduisterd, dan mocht er geen licht meer aan. We hadden alleen kaarsjes of het licht van de kachel als die aan was. Mijn vader werkte dus bij de brandweer. Als ze echt honger hadden, deden ze alsof er brand was bij de boerderijen. Als een boer dan niets wou geven, zeiden ze: “Als er brand bij u is, komen we niet blussen.”
Gelukkig was Nederland in 1945 bevrijd. Bij de Berlagebrug kwamen Canadese en Amerikaanse soldaten op legervoertuigen de stad binnen. We waren zo blij, we kregen vlaggetjes, het leek wel Koningsdag. De soldaten reden over wat toen de Stalinlaan heette, richting de wolkenkrabber. Je mocht ook weer gewoon naar buiten, naar de speeltuin. Ik was toen vijf en begon net te begrijpen wat er allemaal was gebeurd.’

             

Archieven: Verhalen

‘Er stonden twee vreemden voor de deur – mijn ouders, zeiden ze’

Shauna, Nandi en Laurien van de Dongeschool spraken met Hanneke Groenteman (geboren in 1939) die vroeger op hun school zat. Maar school was er voor haar niet bij als kleuter; Hanneke zat buiten de stad ondergedoken. Na het gesprek over hoe zij haar jonge jaren beleefde, gaan de kinderen met handen vol lolly’s terug naar school. “Neem maar lekker! Hier mag alles wat thuis niet mag!”

Ging u tijdens de oorlog naar school?
‘Ik was een baby toen de oorlog begon en zes toen het was afgelopen. Ik ging in de oorlog niet naar de kleuterschool. Pas toen ik zes was ging ik voor het eerst naar school, de Dongeschool, waar jullie nu ook op zitten. Toen ik tweeëenhalf was moest ik onderduiken, zonder mijn ouders. Alleen het laatste onderduikadres herinner ik me nog goed. Dat was in Rijnsburg bij oom Kees en tante Cor. Hun buurman was een NSB’er en oom Kees dacht, als ik een Joods kind in huis krijg in dit kleine straatje, weet iedereen het meteen. Hij heeft toen tegen de buurman gezegd: “Er komt een Joods kind bij ons in huis. Als je haar verraadt, breek ik na de oorlog je benen!” Dat vond ik zo dapper van hem.
Tijdens de onderduikperiode zat ik niet verstopt in een kast of een doos, maar ik mocht niet naar buiten. Als ik naar buiten moest, moest ik zo gekleed gaan dat ze niet zagen dat ik Joods was en heel zwart haar had. Bij mijn pleegouders kwam af en toe een hele deftige meneer, de professor noemden ze hem, op bezoek. Dan moest ik altijd even bij hem komen, kneep hij in mijn wang en zei: “pico bello”, alsof ik een paard was dat even gekeurd moest worden. Achteraf hoorde ik dat hij bij het verzet zat en ons kaarten kwam brengen zodat mijn tante eten voor ons kon kopen.’

Wat deed u zoal tijdens het onderduiken?
‘Als de kinderen naar school waren, was ik samen met tante Cor en haar baby thuis. Ik hielp veel in het huishouden. Tante Cor moest altijd wassen, schoonmaken, koper poetsen en eten klaarmaken voor de middagpauze. Ik had twee grote broers en een zusje dat net zo oud was als ik en waar ik het goed mee kon vinden. We sliepen met alle kinderen op zolder. Tijdens de Hongerwinter ging tante Cor op de fiets – met houten banden – naar de boeren in Friesland om eten voor ons te halen. De hongertocht heette dat. “Wij wonen bij Den Haag en hebben honger,” zei ze dan. “Ik heb kinderen thuis, mogen we iets te eten?” Dat kreeg ze en dan fietste ze het hele stuk weer terug. Bijna thuis stonden er een keer Duitse soldaten op de weg. Die hebben toen al het eten afgepakt. Alles was voor niks geweest. Over eten gesproken; mijn pleegouders waren strenggelovig. Er stond wel eens zuurkool in een glazen bak op de kachel te warmen. Een keer knapte de bak door de hitte; gauw stond ik op om ons avondeten te redden. Voor straf moest ik zonder eten naar bed, omdat ik tijdens het bidden was opgestaan.’

Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘Dat was eigenlijk niet zo leuk. Ik had twee jaar bij tante Cor en oom Kees gewoond en had het daar erg naar mijn zin. Op een dag werd er aangebeld. Tante Cor zei: “Hanneke, ik geloof dat je ouders daar zijn.” Ik herkende ze niet. Ik geloofde niet eens dat het mijn ouders waren. Ik dacht altijd dat mijn moeder een bril had en mijn vader niet. Toen stonden daar ineens twee mensen voor mijn neus. De man had een bril en de vrouw niet. Ik dacht dat ze me voor de gek hielden. Ik rende snel weg. Maar uiteindelijk ging ik toch mee; terug naar Amsterdam met voor mij twee vreemde mensen. Mijn vader, moeder, opa en oma waren allemaal erg verdrietig omdat veel vrienden en familieleden waren omgekomen tijdens de oorlog. Daar zat ik dan, in een heel ongezellige omgeving. De dag nadat ik terug was, moest ik ook meteen naar school. Mijn moeder bracht me en zei: “Loop straks zelf maar naar huis.” Ik wist helemaal niet waar dat huis was, ik was er pas één keer geweest en raakte verdwaald. Een mevrouw heeft me uiteindelijk thuisgebracht. De eerste dagen op school vond ik helemaal niet leuk. Ik snapte niet wat ik in deze vreemde stad moest met ouders die ik niet kende.’

           

Archieven: Verhalen

‘Ik moest heel hard rennen om niet verdrukt te worden door de menigte’

Het regent hard als  bij Henk Ras aanbellen. Op de keukentafel heeft Henk een mooie, houten brandweerauto neergezet waar hij tijdens de oorlog altijd mee speelde. Henk werd vlak na de Nederlandse overgave geboren, op 17 mei 1940. In zijn huis in Amsterdam Zuid haalt hij herinneringen op aan de oorlogstijd toen hij met zijn ouders op de Willem de Zwijgerlaan woonde.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Wij woonden op de Willem de Zwijgerlaan op drie hoog. Ik keek vaak uit het raam. De Willem de Zwijgerlaan heeft in het midden zo’n grasperk. Daar stond bij ons voor de deur, in dat grasperk, een bunker. Gelukkig zijn er geen bombardementen geweest, dus werd de kelder eigenlijk nooit gebruikt. Het stonk er altijd naar plas, dat was het enige waar die gebruikt voor werd. Een andere keer toen ik ook weer uit het raam keek, heb ik gezien hoe er een vliegtuig naar beneden kwam. Die is toen ergens in de stad terecht gekomen, ergens op een huis in de Jordaan. Ook kan ik me nog het eten herinneren. Je hoort vaak over de honger, maar daar weet ik niks meer van. Ik kan me koekjessoep herinneren. Mijn moeder goot kokend water over een koekje in een diep bord en dan had je koekjessoep. Ik vond dat heerlijk. Verder ging het dagelijks leven zo goed als het kon gewoon door. Toen ik vier was, ging ik naar de kleuterschool waar ik leerde om te borduren.’

Deden uw ouders illegale dingen tijdens de oorlog?
‘Tijdens de oorlog had je spertijd, dan betekende dat je ’s avonds na acht uur niet meer op straat mocht zijn. Ik herinner mij dat ik een keer bij mijn vader op de fiets zat, voorop de stang. We werden aangehouden, maar mijn vader had een smoes dus we mochten gelukkig weer verder. Mijn vader deed ook aan zwarte handel. Er was een groot tekort aan allerlei levensmiddelen. Mijn vader had pakken bleekpoeder, een soort wasmiddel, op de kop getipt. Ik heb nooit geweten hoe hij daaraan kwam. Die stonden boven op zolder, ons hele huis stonk naar chloor. Ik denk dat hij dat ruilde voor eten of geld. Mijn oma woonde in de Vespuccistraat, ook in Amsterdam west. Daar stonden allemaal bomen in die straat. Mijn vader heeft daar ’s nachts een boom omgezaagd. Toen moest hij die boomstam helemaal naar huis sjouwen. Hij had hem verticaal op de trap gelegd. Dat was de enige plek waar zo’n grote stam paste.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Aan het eind van de oorlog gingen er allemaal verhalen rond, zo ook dat de Canadezen ons zouden komen bevrijden. We hoorden dat de Canadezen op de Dam zouden komen, dus iedereen ging daarheen. Mijn ouders en ik gingen ook richting de Dam. Toen we achter het Paleis waren, hoorden we schoten. De hele menigte kwam in beweging en iedereen rende hard weg. Ik stond daar als vijfjarige midden tussen en ik moest heel hard mee hollen met mijn korte beentjes. We renden bij de Heiligeweg toen we weer schoten hoorden. Iedereen raakte in paniek en drong een portiek in. Ik werd geplet tussen alle mensen. Gelukkig ben ik er goed vanaf gekomen. Dezelfde week was er bij ons in de straat kermis. Midden op de Willem de Zwijgerlaan stond de zweefmolen. Er hadden heel weinig mensen een auto in die tijd dus het was geen probleem dat het midden op straat stond. Ik ging toen voor het eerst in mijn leven in een zweefmolen en ik vond het doodeng.’

              

Archieven: Verhalen

‘De saamhorigheid tussen de achtergebleven vrouwen was enorm’

Liz, Siënna en Tijn van basisschool Pro Rege interviewden Tiny Aarssen, die in de zomer van 1943 is geboren, midden in de oorlog. Zij woonden met haar moeder en vijf broers op de Spilbergenstraat 5 op de hoek van de Postjesweg. Zelf kan ze de oorlog niet meer herinneren, maar de heftige verhalen heeft zij van haar moeder gehoord. Bijvoorbeeld over hoe zij als baby de oorlog bijna niet overleefde…

Wat deden uw ouders toen de oorlog begon?
‘Mijn moeder was huisvrouw, wij waren met zes kinderen thuis en mijn vader werkte in een jeneverstokerij. Ik was een baby dus ik heb er weinig van gemerkt. Wat ik allemaal vertel zijn eigenlijk de verhalen van mijn moeder. Tijdens de oorlog had Duitsland bijna al hun jonge mannen in het leger zitten. Zij hadden dus geen mannen meer over die in de fabrieken konden werken. Op een dag was mijn vader op weg naar zijn werk en werd plotseling van de straat gepluk. Voordat hij het wist zat hij in een vrachtwagen op weg naar Duitsland om daar aan het werk te gaan. Mijn moeder had geen idee waar hij was.’

Hoe wisten jullie uiteindelijk waar hij was?
‘Mijn broer werd op een dag aangesproken tijdens het buitenspelen door een Duitse soldaat. Hij vroeg naar mijn moeder. Zij verwees hem door naar de bovenbuurvrouw, want zij kreeg regelmatig bezoek van Duitse soldaten. Maar de soldaat wilde bij ons binnenkomen. Mijn moeder moest vast heel bang zijn geweest. Uit zijn laars haalde hij een briefje met wat geld. Dat bleek van mijn vader vandaan te komen. Bij ons thuis werd na de oorlog nooit hatelijk over de Duitsers gesproken, omdat wij wisten dat er ook goede mensen tussen zaten.’

Hoe was de sfeer in de straat tijdens de oorlog?
‘De straat was erg leuk, de vrouwen konden het allemaal heel erg goed met elkaar vinden. Waar ik nu woon, stonden vroeger boerderijen en waren omringd met slootjes. De vrouwen gingen ’s nachts in een sloot staan en stolen vervolgens groente en fruit van het land. Zij namen een heel groot risico want na 11 uur ’s avonds mocht je niet meer op straat komen. Mijn moeder al helemaal, zij was zwanger van mij en mijn vader was destijds al weggevoerd naar Duitsland. Mijn moeder was sowieso een dappere vrouw. Zij heeft een tijdje een Joodse man verstopt onder een hoop dekens. Hij werd achterna gezeten door de Duitsers en heeft toen een paar dagen bij ons ondergedoken gezeten terwijl de Duitsers binnenkwamen om hem te zoeken. Als iemand in nood is, doe je dat.’

 

Hadden jullie veel honger en kou tijdens de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter ontdekte men dat tussen de tramrails houten blokjes gevestigd waren die je goed kon gebruiken voor de kachel. Aan alles was een te kort, zo ook aan hout. Veel mensen haalden stiekem die houten blokjes weg. Mijn broer was destijds tien en hij wilde meehelpen. Mijn moeder vond het maar niks, maar hij is wel gegaan. Samen met buurmannen ging hij de houten blokjes jatten. Totdat de politie eraan kwam. Al die mannen die daar bezig waren, werden tegen een muur aangezet. Om de beurt werden zij doodgeschoten. Naast mijn broer werden twee mannen doodgeschoten. Daar heeft hij echt een trauma aan overgehouden. Net zoals het te kort aan hout was er ook een groot te kort aan voedsel. Als baby was ik heel mager. Ik woog met negen maanden maar negen pond. Bij de dokter kreeg mijn moeder te horen dat ik het niet zou overleven. De slager in de buurt had ook net een baby gekregen. Mijn moeder ging langs, want zij dacht dat ik het met bouillon wél zou redden. Daarom mocht ze van de slager elke dag vlees halen om bouillon van te maken. En het werkte! Toen de oorlog was afgelopen mochten wij als buurtkinderen op de Orteliuskade bij de boerderij van Jan van den Broek een halve liter melk halen. Jan is de vader van Dirk van den Broek, daarom doe ik nog steeds altijd mijn boodschappen daar.’

 

Archieven: Verhalen

‘Als we ook maar twee meter dichterbij hadden gestaan, was het niet goed afgelopen’

Jaap en Corrie van den Boogaard woonden tijdens de oorlog op hun familieboerderijen aan de rand van de stad. Daar werd na de oorlog Nieuw-West en dus ook de Pro Regeschool – de school van Amir, Doekle, Eppe en Thijs – gebouwd. Op hun gemak lopen de jongens door de stralende lentezon naar het huis van Jaap en Corrie, vlak achter school. Snel nemen ze nog even hun vragenlijsten met elkaar door. Bij de voordeur van Jaap en Corrie staan kleurige rijen geraniums en daarachter zien de jongens hun vertellers al zwaaien.

Hoe wisten jullie dat de oorlog begonnen was?
Jaap: ‘Ik heb het allemaal zien gebeuren. Ik was dertien en wij woonden vlakbij Schiphol en we hadden dus eigenlijk meteen door dat de Duitsers Schiphol hadden bezet. Ook namen ze hier bijna alle huizen in en zaten wij dus met allemaal Duitsers om onze boerderij heen. Later, ik weet het nog heel goed, op 3 november 1943 ging het luchtalarm en stond ik bij het klompenhokkie met mijn broer en vader te kijken naar de vliegtuigen in de lucht boven Schiphol. Die werden vanaf de grond door het luchtafweer beschoten. Een kreeg een voltreffer en stortte neer. Daarna zag ik plots bommen uit de andere vliegtuigen naar beneden vallen en vader riep dat we snel naar binnen moesten. Onze boerderij is toen geraakt en verwoest. We hadden maar twee meter dichterbij moeten staan en het was niet goed afgelopen met ons. Mijn zus kreeg allemaal granaatscherven in haar hoofd; ze was zwaargewond. Toen ik snel naar de dokter in Sloten was gereden om hulp te halen, dachten ze dat ik ook gewond was. De rode vlekken op mijn hoofd bleken klodders jam te zijn, want we hadden naast de voorraadkast op de grond gelegen. De dag erna ontdekte ik dat de door ons verstopte radio door het bombardement door de keuken geslingerd was en daar openlijk lag. Die hebben we snel weer verstopt.‘

Moest u ook uw radio inleveren?
Corrie: ‘Eigenlijk wel, maar dat hebben we niet gedaan en we zijn gelukkig ook nooit gecontroleerd. Hij lag verstopt onder een luik in de slaapkamer. Ook kregen wij wel illegale kranten en die verstopten mijn ouders dan onder de kachelplaat in de deftige huiskamer. Op een gegeven moment werden een paar Duitsers bij ons een tijdje ingekwartierd en namen zij die mooie kamer in. We liepen te zenuwen dat ze die krantjes misschien zouden vinden! Mensen werden aan het eind van de oorlog ook wel als wraakactie gestraft voor verzet dat anderen hadden gepleegd. Zo zijn er drie mensen voor onze boerderij gefusilleerd omdat verzetsmensen de treinen hadden ontspoord. Mijn zusje en ik hebben dat stiekem bekeken vanaf de zolder. Die drie waren willekeurig uit de gevangenis geplukt. Hun lijken lieten de Duitsers een tijdje liggen. Dagen erna móesten voorbijgangers ernaar kijken van soldaten. Toch hebben we ook wel eens goede Duitsers op het erf gehad. Een had zelfs het gebaar gemaakt dat hij vond dat Hitlers keel moest worden doorgesneden en dat hij eigenlijk gewoon naar huis wilde. Er zaten namelijk ook gewoon jonge jongens bij die gedwongen werden om mee te vechten.’

Hoe was de Hongerwinter voor jullie?
Jaap: ’Op de boerderij hadden we gelukkig geen groot gebrek aan eten. We hadden melk, aardappelen en vlees. We moesten van alles afstaan, maar we hadden nog genoeg om zelf rond te komen en we regelden wel wat met andere buren; iedereen kende elkaar. We merkten dat er schapen van de wei werden gepikt. Omdat mijn vader ziekelijk was en mijn moeder gehandicapt, moest ik als zestienjarige voor de boerderij zorgen. Dan moest ik ’s nachts met een buur de weide controleren of er geen dieven waren. We hadden daarvoor papieren van de Duitsers gekregen om na de spertijd nog naar buiten te mogen. Maar ja, ik had geen enkele bescherming, alleen mijn blote handen.’ Corrie: ‘Heel stiekem moest ik op een geheim plaatsje de boterkarn verstoppen, want eigenlijk moest je de boter ook afstaan. Ook het slachten gebeurde heimelijk; als ze erachter zouden komen, zou je worden meegenomen. Toch waren we vreselijk verbaasd dat kort na de oorlog de schillenboer bij ons aankwam met resten voor het vee en dat er allemaal mooi eten tussen de schillen zat. Hoe kan je dat nou doen als je zo’n honger hebt gehad? Dat vonden we echt schandalig. Ik vind het hartstikke goed dat jullie langskomen om onze verhalen te horen: hopelijk zullen jullie nooit een oorlog meemaken, want het is heel erg!’

 

Archieven: Verhalen

‘Toen ik de ster van mijn jas trok, voelde ik mij er voor het eerst weer bij horen’

Krullerige hond Doebie staat in Osdorp boven aan de trap als eerste klaar om Manushi, Saifeddine en Yasmine van basischool Pro Rege te begroeten, daarachter staat Jack Courant (95) met een warme glimlach. ‘Het is eigenlijk de eerste keer dat ik kinderen van jullie leeftijd bij mij thuis ontvang om mijn verhalen te vertellen.’ Terwijl Jack en de kinderen hun plakjes cake met een likkebaardende Doebie op de achtergrond opeten, rollen de vragen en verhalen over de koffietafel.

Hoe voelde u zich toen de oorlog begon?
‘Op 10 mei 1940 werd ik als zestienjarige jongen midden in de nacht wakker van knallen. Parachutisten vielen toen uit de lucht en ik weet nog dat ik dacht: dit is het begin van het einde. Eigenlijk was ik helemaal geen stoer jongetje, sterker nog: ik was wat bangelijk. Maar toen ik de oproep kreeg om mij te melden, voelde ik heel sterk dat ik mijn huid niet duur zou verkopen. Tegen mijn moeder zei ik dat ik me dan nog liever dood wilde laten schieten. Dat was het moment waarop ik besloot onder te duiken. Toen heb ik mijn koffertje gepakt en afscheid van mijn ouders en vier jaar jongere broertje Wim genomen. De Jodenster trok ik van mijn jas en ik voelde me bevrijd; eindelijk hoorde ik er weer bij. De Duitsers hadden ons inmiddels totaal weten te isoleren. Gelukkig kon ik lang bij vrienden in Rotterdam en bij een veearts in Groningen onderduiken. Daarom zeg ik wel eens dat ìk niet veel heb meegemaakt. Anderen zijn veel erge dingen overkomen. Mijn ouders en broertje zijn naar een kamp gestuurd. Mijn vader en broertje hebben dat niet overleefd. Dat is heel verdrietig.’

Weet u hoe en waar zij zijn gestorven?
‘Mijn vader is via Westerbork naar Auschwitz gebracht en meteen in de gaskamer vermoord. Hij heeft vanuit de trein nog een briefje uit het raam gegooid en dat heeft een bakkersjongen toen naar ons opgestuurd. Dat briefje heb ik nog steeds. Mijn broertje had het in Auschwitz net als mijn moeder heel lang volgehouden, maar toen de Duitsers ontdekten dat de Russen dichterbij kwamen, waren ze bang dat de mensen erachter kwamen wat ze allemaal voor verschrikkelijks gedaan hadden. Zij hebben toen alle mensen kilometers en kilometers laten lopen op weg naar een ander kamp. De mensen waren al zo zwak en als ze het lopen niet volhielden, werden ze neergeschoten. Dat is bij mijn broertje ook gebeurd. Mijn moeder kreeg bijna op het eind van de oorlog mazelen en de Duitsers – die bang waren voor ziektes – namen haar niet mee op zo’n dodenmars maar lieten haar voor dood achter. De volgende ochtend kwamen de Russen en zij hebben haar bevrijd. Toen ik haar na de oorlog weer zag, was ze een klein mager vrouwtje geworden. Ze was bijna niet te herkennen.’

Bent u nooit opgepakt?
‘Toen ik in Groningen ondergedoken zat, reisde ik iedere week van de boerderij naar de stad om daar geheime briefjes op te halen van mijn moeder. Omdat ik een zogenaamd verloren persoonsbewijs van een niet-Joodse student had gekregen –  waar mijn vader mijn pasfoto heel zorgvuldig had verwisseld en het zegeltje had vervalst – kon ik met de bus reizen. Op een dag werd de bus tegengehouden en werd iedereen gecontroleerd. Toen ben ik opgepakt en naar het beruchte Scholtenshuis gebracht waar mensen gemarteld werden. De SD zocht studenten die een agent in Rotterdam hadden vermoord. De natuur is mij toen letterlijk te hulp geschoten. Tijdens het verhoor moest ik namelijk opeens heel nodig plassen. Gek genoeg mocht dat en toen ik klaar was, bleek mijn bewaking niet meer voor de wc-deur te staan. De kalmte kwam in mij en ik ben toen heel nonchalant de trap af gelopen, heb nog gewuifd naar de portier en ben naar buiten gegaan. Dat was mijn redding. Maar ik moet vooral zeggen dat ik hele lieve en dappere mensen heb gekend die mij in huis namen terwijl zij ook bang waren en heel veel gevaar liepen. Wat ik jullie daarom wil meegeven is dat zelfs in de meest verschrikkelijke omstandigheden er altijd mensen zijn die goede dingen voor een ander kunnen doen. ’    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892