Archieven: Verhalen

‘Als het luchtalarm afging, moest ik tegen de muur staan’

Ton Freitag kwam wat eerder naar De Weidevogel in Ransdorp dan verwacht. Nadat hij met Julia, Reier en Kevin een plekje binnen de school had gevonden, stak hij meteen van wal. ‘Ik ga jullie eerst wat vertellen over de oorlog’, zei hij, ‘daarna kunnen jullie vragen stellen’. Na afloop waren de kinderen best onder de indruk van alle verhalen, vooral van die lange afstanden die meneer Freitag moest lopen om bij zijn school te komen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik was 8 jaar oud toen de oorlog begon. Ik sliep bij mijn ouders op de kamer. Die nacht dacht ik dat de buurvrouw de lakens uitklopte, maar dat bleek het geluid van bommen te zijn. Toch ging ik de volgende dag naar school. Eigenlijk zag ik de eerste twee jaar niet zoveel van de oorlog, alleen dat de suiker op de bon ging. Mijn vader was banketbakker dus dat merkten we natuurlijk wel. Ook kwamen er Joodse mensen wonen in Asterdorp, een wijk die eerst voor ‘asocialen’ was gebouwd, maar nu kwamen er hele nette mensen wonen. Zij mochten tussen 2 en 4 uur boodschappen doen. Dan kwamen ze bij mijn vader een ijsje kopen.’

Heeft u ook de bombardementen op Noord meegemaakt?
‘Als het luchtalarm afging, moest ik tegen de muur staan want als er een bom zou vallen dan bleven de muren meestal staan. Soms gingen we ook onder de trap zitten. Toen de Ritakerk 25 jaar bestond, werd er een grote mis gehouden en ik was daarbij. Terwijl de bisschop afsloot met de woorden ‘Ite missa est’, klonk er een enorme klap en viel een bom op de kerk. Ik lag onder de bank en dacht dat ik in een droom was beland. Een meisje dat ik kende, heeft me onder de bank vandaan gehaald, daar denk ik nog wel eens aan. Omdat onze woning kapot was, moesten we naar Zuid verhuizen. In Zuid kreeg ik een nieuw vriendje: Petertje Piek. Zijn moeder was heel lief. We kregen eens ruzie over een autootje. De dag erna werd Petertje weggevoerd door de Duitsers. Het hele huis was leeg, behalve dat mooie autootje, dat stond in de vensterbank. Petertje is in Buchenwald overleden.’

Bent u in Zuid blijven wonen?
‘Nee, na twee jaar verhuisden we weer terug naar Noord. Mijn oude school was intussen gesloten en daarom moest ik iedere dag 2 uur heen- en 2 uur teruglopen naar mijn school in Zuid. Ik liep daarheen via de pontjesbrug die was aangelegd. Alle pontjes lagen achter elkaar en een aantal uren per dag werd deze rij pontjes geopend zodat het scheepvaartverkeer erdoor kon.‘s Middags werd je dan opgewacht door de Economische Dienst, die met politieagenten mensen controleerden of ze smokkelwaar bij zich hadden. Een keer zag ik hoe uit een kinderwagen twee flessen melk werden gehaald. De flessen werden zo op straat leeggegooid. Het waren Nederlanders die dat deden.’

     

Archieven: Verhalen

‘De overvallers vroegen om geld en eten’

Goed voorbereid op het interview fietsen Gino, Tijn, Marie en Faye Lynn ‘s ochtends door de weilanden naar Zunderdorp. Aagje Hoeve-Verweij staat ze al op te wachten, samen met haar papegaai die later regelmatig vrolijk door het gesprek zal kraaien. In een gezellige huiskamer met mooie foto’s, schilderijtjes en bordjes aan de muur en een grote verzameling uilenbeeldjes, gaan de leerlingen van De Weidevogel in Ransdorp met Aagje terug naar de tijd waarin zij ongeveer net zo oud was als zij. Ze vertelt dat ze eigenlijk net zoveel kind was als zij, ondanks dat ze getuige is geweest van angstige gebeurtenissen, zoals een overval bij de melkboer en het drama op De Dam.

Hoe was uw leven tijdens de oorlog?
‘Ik was 9 jaar oud toen de oorlog begon, en woonde ook in Zunderdorp. Mijn vader was groenteboer en had een winkeltje-aan-huis aan de Middenlaan nummer 96. Ik had een oudere broer en in juli 1940 werd mijn zusje, als één van een tweeling, geboren. Haar tweelingbroertje overleed. Het meisje was helaas ‘ongelukkig’ en kon niet lopen. Aan het einde van de oorlog is zij uiteindelijk aan de destijds heersende difterie alsnog overleden. Het leven ging gewoon door in de oorlog. Ik ging naar school en ondanks dat er Duitsers in Zunderdorp waren gelegerd, had ik weinig besef van de oorlog. Zoiets komt pas later. De Duitsers zaten in het jeugdgebouw en stonden op de toren op wacht. Als wij naar school liepen, zwaaiden ze naar ons. De Duitsers waren best wel aardig…Mijn vader ging met groente en aardappels de dorpen rond, met paard en kar. En mijn moeder had haar handen vol aan het huishouden, de winkel en mijn zusje. Alleen in de laatste jaren van de oorlog ben ik haast niet meer naar school geweest, want er waren geen kolen meer om de klas warm te stoken. Wij hebben geen honger gehad. Mijn vader was groenteboer was en daarom was er altijd wel wat te eten. Uit de stad kwamen wel mensen om eten te halen.’

Heeft u ook iets engs meegemaakt?
‘Ik ging op zaterdagavond altijd melk halen bij de boer, in het Nopeind. De boer was nog aan het melken dus ik en nog een andere klant, een man uit Nieuwendam, moesten wachten tot hij terugkwam. Ineens kwamen er mensen binnen die zeiden dat we tegen de muur moesten staan. De vrouw van de boer was verschrikkelijk nerveus, en schreeuwde maar en schreeuwde maar… Die man uit Nieuwendam draaide zich even om en vervolgens hoorden we weer: ‘Tegen de muur! Tegen de muur!’ Dat was best eng. De overvallers vroegen om geld en eten. Achteraf bleek dat het mensen van het verzet waren en dus geen de Duitsers. Ze moesten voor de mensen die ondergedoken zaten, geld en eten hebben. Dat was voor mij een angstig half uur, daarna ben ik naar huis gegaan. Mijn vader en moeder wilden het niet geloven…’

Hoe was de viering van de bevrijding?
‘Wij gingen hier met een clubje jongelui naar Amsterdam, want daar zouden de Canadezen binnenkomen en dat wilden we zien. We liepen nog op de Nieuwendijk, toen die hele menigte van de Dam hollend de Nieuwendijk opkwam. Wij zijn ook meteen een winkel ingevlogen, gelukkig maar. Een groepje Duitsers had bij de Dam 32 mensen doodgeschoten terwijl de oorlog dus al was afgelopen. Echt een drama…’

Archieven: Verhalen

‘Bleek dat mijn school op het Mosplein was platgebombardeerd’

Met de auto rijden Steffan, Magnus, Hugo en Gijs van De Weidevogel in Ransdorp naar het huis van Jan van de Linden in Oostzaan. Ze worden hartelijk ontvangen door meneer en mevrouw Van der Linden, met chocolademelk en een koekje. ‘Goh’, zegt hij, ‘dat jullie helemaal uit Ransdorp zijn gekomen, jongens… Zijn jullie ook allemaal op die toren geweest?’

Wat was het moeilijkste aan de oorlog?
‘Ik was nog maar heel jong. Het zei me allemaal niet heel veel, maar ik vond het eigenlijk best spannend. Om je heen gebeuren dingen die je op dat moment niet kunt verklaren. Eigenlijk realiseer ik me soms nu pas echt wat er is gebeurd. Daarom kan ik af en toe ook best een beetje emotioneel worden.’

Ging u naar school?
‘We gingen aanvankelijk gewoon naar school. Hebben jullie gehoord van het bombardement op Noord? Ik lag in mijn bed en het leek opeens alsof er een zak aardappelen op zolder werd leeggeschut. Bleek dat mijn school op het Mosplein bij het bombardement helemaal was platgebombardeerd. We zijn toen allemaal ingedeeld bij een andere school in de Azaleastraat. Als er luchtalarm was, kwamen de mensen uit de buurt naar school om de juffrouw een beetje bij te staan, ook mijn moeder. Op een gegeven moment was er zo’n herrie. Ik weet nog dat we met z’n allen tegen de achtermuur van de school waren gedrukt, angstig te zijn.’

Had u Joodse kinderen in de klas?
‘Nee, wij hadden geen Joodse kinderen in de klas, maar er zijn wel Joodse mensen bij ons in de straat weggehaald, tenminste dat begreep ik achteraf. Ik speelde op straat en zag ineens een kind met een stuk speelgoed in de hand. Aan het eind van de straat woonden Joodse mensen, en dat huis werd leeggehaald. De mannen die het huis leeghaalden, waren van de firma Puls, ze hadden een contract met de Duitsers. Het speelgoed dat ze uit het huis haalden, deelden ze uit aan de kinderen op straat. Men zei toen ook wel: ‘de huizen van de Joden worden gepulst’. Mijn vader is ook een keer weggevoerd want hij moest net als alle mannen die in dienst waren geweest, in Duitsland gaan werken. Dat waren allemaal gevangenen, dwangarbeiders. Toen hij in de buurt van Amersfoort kwam, mocht hij gelukkig terug. Waarom hij terug naar huis mocht, weten we nu nog steeds niet. Misschien was hij overtollig. Maar dat maakte niks uit, hij mocht terug naar huis!’

Had u genoeg te eten in de Hongerwinter?

‘De Duitsers hadden alles gerantsoeneerd. Eten was op de bon. Maar ik heb nooit echte honger gehad. De aanleiding voor de Hongerwinter was de spoorwegstaking. De Duitsers hebben toen alle aanvoer gestopt. Zo raakten de voorraden op en begonnen de hongertochten naar de boeren in Friesland en Noord-Holland om eten op te halen. Mijn vader is ook gegaan. De tweede keer ging hij naar de Wieringermeerpolder. Ik herinner me dat mijn vader helemaal in shock thuis kwam. Wat bleek: onderweg werd hij staande gehouden door de Duitsers en moest hij toekijken hoe tien mannen uit een vrachtwagen werden getrapt, op een rij werden gezet en werden gefusilleerd. Hij is in paniek naar huis gefietst. Helemaal in shock. De kolen waren ook op in de Hongerwinter. Het was hartstikke koud en er lag veel sneeuw. Lege huizen werden direct gesloopt en al het hout verdween in de kachel. Mijn vader werkte bij Shell als stoker. Ze hakten de brokken stookolie van de gebombardeerde fabriek in stukken. Als een soort appelstroop. Dat deden ze in het kacheltje. Het kacheltje werd helemaal rood van de hitte! Weten jullie dat ik dat kacheltje nog heb? Willen jullie het zien?’

    

Archieven: Verhalen

‘Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school’

Hans Notmeijer was zelf nog niet geboren toen de oorlog begon en daarom vertelt hij over het leven van zijn ouders en grootouders tijdens de oorlog. Aan Nova, Mosi en Lavinia van De Weidevogels in Ransdorp vertelt hij de verhalen door die hij van hen heeft gehoord.

Het verhaal dat de moeder van Hans aan hem vertelde toen hij nog wat jonger was:
‘Op 10 mei 1940 werd ik wakker van gebrom. Boven ons huis vlogen Duitse vliegtuigen. Dat was het begin van de oorlog. Ik was vaak erg bang. Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school, hun huizen waren leeg. Ook kwamen sommige meesters en juffen niet terug. Ze waren ondergedoken of naar concentratiekampen gestuurd. Later gingen de scholen helemaal dicht. We hadden weinig te eten. Mijn moeder verzon van alles om haar kinderen eten te geven. Zo maakte zij soep van aardappelschillen en we aten ook vieze bloembollen. De honger was zo erg dat we Poekie, de poes van de buren, hebben gevangen en opgegeten. We hoorden de buurvrouw later nog roepen: ‘Poekie! Poekie!’ Best wel zielig eigenlijk maar we hadden zo’n honger. Als kind al moest ik met een kinderwagen zonder banden lange afstanden lopen langs het Noordhollandsch Kanaal om voedsel bij de boeren te halen. We liepen naar Hoorn of Enkhuizen, ruim 40 kilometer heen en weer 40 kilometer terug. Aan het eind van de oorlog kon je alleen eten krijgen met bonnen. Je moest bijvoorbeeld een broodbon geven met geld om een brood te krijgen. Later werden die bonnen waardeloos omdat er gewoon geen brood meer was. Na de oorlog was ik daarom vaak nog heel zuinig met eten. Ik gooide nooit iets weg.’

Het verhaal van de vader van Hans:
‘Ik praatte nooit over de oorlog, maar tijdens verjaardagen ging Hans vaak vragen stellen. Mijn twee broers hebben in de oorlog ondergedoken gezeten in Duitsland, anders zouden ze worden opgepakt door de Duitsers om aan het werk te worden gezet in de Duitse fabrieken. Ik ging in de oorlog soms kolen pikken bij de treinen om ze thuis in de kachel op te stoken ook al was het gevaarlijk. Er zijn zelfs vriendjes van mij neergeschoten tijdens het pikken. In 1943 stond er een Fokkerfabriek bij het NDSM-terrein, waar de Duitsers vliegtuigonderdelen maakten. De Amerikanen en Canadezen wilden dat voorkomen en hebben toen drie keer bommen gegooid op de fabriek. Een keer lukte dat, maar de andere keren vielen de bommen op de woonhuizen in de omliggende wijken. Veel mensen zijn daarbij omgekomen. Het was eigenlijk een foutje. Jarenlang werd gedacht dat de Duitsers het hadden gedaan. Elektriciteit was er niet en daarom gingen we zelfs bomen kappen in het Noorderpark om te kunnen koken of om ons huis te verwarmen. We deden alles om warm te blijven in deze koude tijd. De winters in de oorlog waren toevallig ook nog eens heel erg streng. Op een dag werd gezegd dat de oorlog voorbij was. We wisten niet of we het konden geloven want er was geen radio of tv. Ik ben met andere kinderen bij de weg gaan staan wachten tot de Canadezen zouden aankomen. Opeens zagen we ze. We waren dolblij. De oorlog was ten einde.’

Het verhaal van de oma van Hans:
‘Deze kist zit vol herinneringen aan de oorlog: voedselbonnen, kranten… allemaal belangrijke dingen die jij, mijn kleinzoon, moet bewaren. Ik hoop dat je dit bewaart en hierover gaat vertellen aan de volgende generatie kinderen. Het is belangrijk dat niemand vergeet hoe erg de oorlog was.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kan niet tegen menigtes’

De 89-jarige Aart Bax weet nog veel van de oorlog, maar hij zegt ook veel kleine feitjes te zijn vergeten. Aan de kinderen van De Weidevogel in Ransdorp vertelt hij hoe belangrijk hij het vindt dat overal in Nederland, dus ook in hun dorp, op 4 mei een krans wordt gelegd. Zelf gaat hij niet naar herdenkingen. ‘Ik kan niet tegen menigtes, ik moet er altijd weg. Dat komt denk ik wel door de oorlog want ik was erbij toen we in Amsterdam-Noord werden gebombardeerd. Dat duurde wel drie dagen.’

Heeft u iets gemerkt van de Jodenvervolging?
‘Wij hadden vlakbij de pont naar het station een wijk voor zogenaamde ‘asociale gezinnen’, Asterdorp. Toen in Amsterdam de Joden werden opgepakt, werden ze opgesloten in die wijk. Van daaruit zijn veel Joden vervoerd naar Duitsland. De meesten zijn vermoord. Ook zagen we dat bij het Concertgebouw veel Joodse baby’s vlak voordat ze naar Duitsland gingen, stiekem werden weggeven achter een tram die expres langzaam reed. Dan gingen de baby’s naar onderduikadressen.’

Wat heeft veel indruk op u gemaakt of maakte u bang?
‘Wat ik heel goed heb onthouden was dat er niets was. Alles was op, afgepakt of verboden.
Bij razzia’s werden bijvoorbeeld alle fietsen opgehaald en was het voortaan verboden een fiets te hebben. Of een radio. Vanaf het moment dat de oorlog begon, was het lekker niet meer verboden om te stelen. Want van de Duitsers stelen, vonden wij niet slecht. Ik vond het wel eng om te worden opgepakt. Tegen het einde van de oorlog was ik 16 jaar en al een grote kerel. Duitsers dachten dat ik 18 was en dan was je verplicht in Duitse fabrieken te gaan werken.’

Was u blij dat de bevrijding kwam?
‘Ik was net als iedereen als een idioot zo blij! Dat mag ik eigenlijk niet zo zeggen, maar zo was het wel. We hadden niets waarmee we het konden vieren, maar we zaten de hele avond en nacht bij kaarsjes omdat we in het donker weer licht mochten gebruiken. Tegenwoordig kun je je nauwelijks meer voorstellen hoe het is als je niks hebt… Wij sneden de neus van onze schoenen want onze tenen groeiden door en er waren gewoon geen andere schoenen. We deden een paar jaar met een paar sokken. Nog steeds kan ik nu niks weggooien.’

Archieven: Verhalen

‘We hebben een Joods meisje als onderduiker gehad’

‘Gaan we helemaal naar Osdorp… daar ben ik nog nooit geweest!’, roept Rick. De helft van de kinderen rent de trap op van de flat, de andere helft pakt de lift. Op de galerij staan Tom en Riki Simonis ze al op te wachten. In hun lichte woonkamer nemen Lotte, Inti, Kim en Rick van De Weidevogel in Ransdorp plaats op de bank en begint Tom Simonis zijn verhaal.

Uw familie werkte voor het verzet. Wat deden jullie?
‘Mijn broer was 4,5 jaar ouder dan ik en had een kristalradio gebouwd. Daar had je geen elektriciteit voor nodig. Via deze radio ontving hij berichten uit Engeland die hij overschreef op papier. Mijn moeder tikte ze op een A4-tje met carbonnetjes ertussen. Zo kon ze in vijf keer typen wel 40 pamfletjes maken. Die berichten moesten worden verspreid, en dat deed ik, zo onder mijn trui. Op een dag kwam Marnix langs, ik weet niet of het zijn echte naam was hoor. Hij had gehoord over de kristalzender van mijn broer en over de berichten die hij maakte. Hij vroeg of we ook 800 exemplaren konden maken, niet met carbonnetjes maar met een stencilmachine. Toen kregen we een stencilmachine in huis, boven in mijn broers kamer en moest ik nog veel meer pamfletten rondbrengen. Het kostte best veel tijd om alles te bezorgen want ik moest overal in de Watergraafsmeer zijn en ik had niet altijd zin om zo ver te lopen. Bij het Tropenmuseum was een Duitse kazerne, afgezet met prikkeldraad. Daarlangs liep voor mij de kortste route naar de Plantage Middenlaan waar de ondergrondse zat. Omlopen zou heel veel meer tijd kosten, wel driekwartier. Dus soms kroop ik onder het prikkeldraad door, met onder mijn trui al die blaadjes. Het was erg gevaarlijk. Als ik was gepakt, was ik vast gemarteld en had ik niet alleen mijn vader maar ook de verzetsmensen kunnen verraden. Maar gelukkig is het steeds goed gegaan.’

Zijn jullie wel eens opgepakt?
‘Mijn vader had meegewerkt aan de Februaristaking en werd daarom gezocht. De eerste keer dat de Duitsers naar hem op zoek waren, zeiden buurtbewoners dat ze niet wisten waar wij woonden. Maar een paar maanden later werd mijn vader wel opgepakt. Mijn ouders hadden net die avond besloten dat hij de volgende avond moest onderduiken omdat ze via-via hadden gehoord dat er weer mensen zouden worden opgepakt. Maar in de ochtend van 13 juli 1942 kwamen de Duitsers al om hem mee te nemen. Terwijl hij zijn spullen inpakte, kon mijn moeder nog net wat illegale blaadjes uit zijn zakken grissen. Hij werd meegenomen naar het gijzelaarskamp in Haaren, waar hij op 23 december 1943 weer werd vrijgelaten, op zijn trouwdag. Ik heb hem in het kamp regelmatig geschreven en hij schreef ons ook een keer per week terug. Ik ben zelf ook een keertje opgepakt. Ik speelde wel eens in de Transvaalbuurt bij een Joods vriendje uit de klas, maar dat mocht eigenlijk niet want je mocht niet met Joodse kinderen omgaan. Daar trok ik me niks van aan. Op een dag speelde ik weer daar en kwam er een razzia. Alle Joden werden opgepakt. Ze dachten dat ik ook Joods was en ik moest mee. Maar een moeder die me herkende, zei dat ik niet Joods was. Toen mocht ik weg, naar huis. Dat vriendje heb ik nooit meer gezien.

Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘We hebben 9 maanden een Joods meisje van drie als onderduiker gehad. Dat was de enige keer dat ik een zusje had. Ze mocht nooit naar buiten of voor het raam staan. Niemand mocht weten dat ze daar was. Het meisje heeft de oorlog overleefd. Ik heb haar naderhand nog een keer gezien, met haar moeder. Soms hadden we voor één of twee weken onderduikers thuis.’

Archieven: Verhalen

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp’

Jules, Rijk, Ralph en Loran van de Weidevogel gaan met de auto naar Amsterdam-Zuid. Ze zien het als een uitje en dollen nog wat op straat als ze uitstappen. Maar zodra ze de drie trappen hebben bestegen naar het bovenhuis waar Lous Steenhuis en haar man wonen, zijn ze stiller. In de gang hangt een poster van ‘de kinderen van kamp Bergen-Belsen’. Mevrouw Steenhuis ontvangt iedereen met limonade en koek en begint eerst met een sprookje dat ze voorleest. Een sprookje over een prinsesje.

Het prinsesje werd geboren in de oorlog maar omdat haar Joodse ouders in het verzet zaten en vroeg moesten onderduiken, groeide ze de eerste jaren op bij haar oom en tante die gemengd gehuwd waren (tante was niet Joods). Toen de Duitsers in 1944 ook gemengde stellen gingen vervolgen, moest het prinsesje ergens anders naar toe. Maar, klein als ze was, werd ze verraden en belandde ze als 3-jarig meisje in de gevangenis op het Spui.

Daar was een lieve mevrouw die zich over haar ontfermde en met haar mee ging toen ze naar Westerbork werd gebracht. In Westerbork waren nog meer Joodse weeskinderen: onbekende kinderen. Gelukkig kreeg ze daar van iemand een popje: Mies. Dat gaf troost als het prinsesje zich alleen voelde. Met het laatste transport vanuit Westerbork vertrokken alle onbekende kinderen naar het kamp Bergen-Belsen. Dit was dan wel geen vernietigings-kamp, maar er was daar niets te eten.

Uiteindelijk werd het prinsesje en alle onbekende kinderen vanuit dat kamp naar modelkamp Theresienstadt gebracht. Totdat daar de Russen arriveerden en vertelden dat ze bevrijd was. Met een vliegtuig vloog het prinsesje terug naar Nederland waar haar moeder op haar wachtte. Haar moeder had op verschillende onderduikadressen de oorlog overleefd. Haar vader was in Auschwitz gestorven. Maar omdat het prinsesje haar moeder nauwelijks had gekend toen ze van haar werd gescheiden, herkende ze in deze vrouw haar moeder niet. Om aan te sterken werd het prinsesje naar Zwitserland gestuurd, waar iedereen haar vertelde hoe bijzonder ze was. Ze voelde zich een echte prinses!

‘Jullie begrijpen vast dat ik dat prinsesje was’, zegt mevrouw Steenhuis als ze klaar is met lezen. ‘En toen ik er achter kwam dat ik geen echte prinses was, was ik in het begin best even teleurgesteld.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
‘Mijn vader heeft de oorlog niet overleefd. Hij was verraden op zijn onderduikadres en heeft op weg naar het politiebureau een vluchtpoging ondernomen. Wellicht is hij toen gewond geraakt waardoor hij niets meer waard was voor de Duitsers. Hij kon niet meer werken. Ik heb een kaart van hem, het is zijn laatste teken van leven aan mijn moeder. Als de mensen vanuit Westerbork op transport gingen, wisten ze niet of ze het zouden overleven. Ze gooiden dan kaarten en brieven uit de trein. De inwoners van Westerbork vonden de kaarten en brieven langs het spoor en probeerden te achterhalen aan wie de post was gericht. Het is een wonder dat deze kaart ons heeft bereikt. Er staat geen adres op, want dat zou mijn moeder hebben kunnen verraden. En mijn vader schrijft heel positief over de toekomst. Ik denk dat hij mijn moeder gerust wilde stellen.’


U heeft in kamp Theresienstadt gezeten, hoe was dat?

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp. De nazi’s gebruikten het om aan te tonen dat hun kampen helemaal niet erg waren en dat er goed voor de Joden werd gezorgd. Als er bijvoorbeeld mensen van het Rode Kruis kwamen, werden er plantenbakken neergezet, gordijntjes opgehangen, kregen de mensen mooie kleren aan en wat te eten en werden er speeltuigen geïnstalleerd. Zo leek het alsof ze het best goed hadden. Zodra het Rode Kruis weg was, moesten ze de oude kleren weer aan en werden de gordijnen weer weggehaald. Zo maakten ze nepnieuws.’

Waarom vertelt u over de oorlog?
‘Ik vind het leuk om met kinderen contact te hebben, ik vind het belangrijk dat kinderen horen over de oorlog en leren wat er is gebeurd. En ik wil laten weten wat pesten en buitensluiten voor gevolgen kan hebben. Buitensluiten om een andere huidskleur of ander gedrag is niet goed. Dat moet je nooit doen!’

Archieven: Verhalen

‘In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven’

Thea Hoff komt met het openbaar vervoer naar de Klimop. Lexi, Indigo, Jurry en Dion van de Klimopschool in Noord zitten in een lokaal met uitzicht op de Wingerdweg, Varenweg en het nieuwe Mosplein. Mevrouw Hoff wijst aan waar ze als kind naar school liep en vertelt dat er zoveel veranderd is. Waar nu de Klimopschool staat, was destijds nog gewoon park. Wel zagen de huizen aan de Varenweg en de Wingerdweg er in die tijd net zo uit.

Hoe oud was u in de oorlog en wat deed u?
‘Ik was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De eerste jaren zat ik op de kleuterschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Mensen gingen naar hun werk en in het begin was er genoeg te kopen in de winkels, maar dat werd steeds minder. Totdat de levensmiddelen op de bon gingen. Soms kon je geen schoenen kopen bijvoorbeeld, dan moest je maar met te kleine schoenen lopen. Als Nederlands kind was je betrekkelijk veilig. We hebben geluk gehad! Ons huis is niet gebombardeerd en ik had weinig last van de Duitsers. Ik heb wel meegemaakt dat in onze buurt bommen vielen en dat er gegraven werd in de puinhopen. In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven om te kijken of er nog mensen onder het puin lag. Dat was eng hoor… Opeens riep iemand dat iedereen stil moest zijn omdat ze iets hoorden. Toen is er nog iemand gered. Ik was nog klein, 6 jaar oud, maar dit herinner ik me goed.’

Heeft uw familie in het verzet gezeten?
‘Mijn zus was veel ouder dan ik en zij werkte voor het verzet. Ze deed koeriersdiensten op de fiets, ze bracht krantjes en verzetblaadjes naar andere verzetsmensen. Die verborg ze onder haar kleren. Het was heel erg gevaarlijk, maar ik wist dat toen natuurlijk niet, daar was ik te klein voor. Ze heeft vreselijk geluk gehad want ze is nooit aangehouden. Ik weet nog wel dat als het luchtalarm afging, we moesten schuilen en soms was dat in het park en soms moesten we naar de schuilkelders. Die schuilkelders waren helemaal niet fijn. Het stonk daar verschrikkelijk dus daar gingen weinig mensen naartoe.’

Kende u Joodse mensen die opgepakt zijn tijdens de oorlog?
‘Op de Kamperfoelieweg woonden vrienden van mijn ouders een aantal huizen bij ons vandaan. Ze waren Joods. Zij hadden geen kinderen. Ook zij zijn opgepakt en afgevoerd. Ze hadden kunnen onderduiken, maar die man zei dat hij gastgezinnen niet in gevaar wilde brengen. Hij vond zichzelf te driftig. Zijn vrouw wilde bij hem blijven en toen is het mis gegaan. In die tijd wisten ze nog niet wat er allemaal zou gebeuren als ze naar een ‘werkkamp’ zouden gaan. We hebben nooit meer iets van ze gehoord. Ze zijn nooit meer teruggekomen. Op de Distelweg moesten de Joodse mensen bij elkaar gaan wonen. Dat heette Asterdorp. De kinderen zaten nog gewoon op school. Zij moesten een heel eind lopen naar de Floraweg. Eerst zagen we dat er dagelijks ongeveer 12 kinderen langskwamen, maar per week zag mijn moeder die groep kleiner worden. Totdat er geen kind meer langsliep. Dit heeft mijn moeder vreselijk aangegrepen. Alle kinderen zijn waarschijnlijk met hun families op een dag opgepakt en afgevoerd naar de vernietigingskampen.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Ik heb samen met mijn moeder een boom omgehakt’

Nico Keek was 6 jaar toen de oorlog uitbrak en herinnert zich nog van alles. Alleen kwam hij er een paar dagen geleden achter dat sommige dingen toch net anders waren gegaan dan hij dacht. In zijn herinnering was hij met een sleetje op pad gegaan om eten te halen, maar zijn broer wist hem te vertellen dat het een oude kinderwagen was. Meneer Keek vertelt aan Liandra, Tafsut en Jared van de Klimop-school in Noord dat hij na de oorlog het leven goed heeft kunnen oppakken. Gelukkig heeft hij weinig nare herinneringen aan deze tijd.

Ging u gewoon naar school tijdens de oorlog?
‘In de oorlog gaan dingen opeens anders. We konden alleen halve dagen naar school. De Duitsers, die een plek nodig om te slapen, hadden van een school in de buurt een kazerne gemaakt. Wij konden alleen ‘s middags naar school omdat de kinderen van die ingenomen school dan ‘s ochtends in de onze konden. Op school kregen we soep. Dat was om de kinderen aan te sterken. Ik weet niet meer precies hoe die smaakte, maar ik denk dat het niet heel lekker was. Maar als je honger hebt, wil je alles wel eten. We kregen bonnen en die kon je inruilen voor eten. Je had niet veel te kiezen. We woonden in Amsterdam-Zuid en mijn vader was bakker. Hij kon het brood verkopen en daar kreeg hij weer zegeltjes voor. Als hij brood over had, kon hij dat ruilen tegen aardappelen. Ik moest helpen, samen met mijn broertje, om de zegeltjes die we binnen kregen, op grote vellen te plakken. Dan konden we weer nieuwe zakken meel krijgen. Maar wij hielden vaak zegeltjes over en zo hebben wij geen honger geleden.’

Hoe was het toen het zo koud was in de Hongerwinter?
‘Wij woonden vlakbij Zorgvliet, de begraafplaats. Daar heb ik samen met mijn moeder een boom omgehakt en we hebben die over het ijs naar huis gesleept. Zo konden we eten koken en hadden we het weer warm. Onder de tramrails lagen houten blokjes, en na de oorlog waren al die blokjes weggehaald en opgestookt om de winter door te komen. Dat mocht natuurlijk niet en als de politie het zag was het best gevaarlijk.’

Kende u Joodse mensen?
‘Ik zat op een katholieke school en daar zaten geen Joodse kinderen op. Wel heb ik een keer gezien dat er in een huis helemaal geen ramen meer zaten. Alles was kapot. Ik hoorde toen dat er een Joods gezin was weggehaald. Ik wist helemaal niet wat er met die mensen gebeurde. Later begreep ik dat dit gezin afgevoerd was naar een concentratiekamp. Wij hebben zelf geen onderduikers in huis gehad. Mijn ouders hadden zeven kinderen en vonden het te riskant. Als de Duitsers erachter kwamen, zou je afgevoerd kunnen worden met het hele gezin.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Ik had van een tante een foeilelijk jurkje gekregen’

Met een grote tas komt mevrouw Burger het lokaal binnen. Uit de tas haalt ze allemaal oude spulletjes die ze heeft bewaard uit de oorlog. Het interview dat Firdaouss, Maliyah, Demerrylio en Mohamed De Klimop met mevrouw Burger hadden, vonden ze hartstikke interessant. Ze vonden het ook heel bijzonder om de oude spullen van haar te bekijken. Ze liet bijvoorbeeld een map met foto’s en krantenknipsels zien en ze had een oud blikje smeerkaas mee.

Hoe komt u aan deze spullen?
‘Ik had een tante die nogal veel bewaarde. Zelfs deze blikjes smeerkaas. Tijdens de Hongerwinter waren er regelmatig voedseldroppingen. Dan vlogen vliegtuigen over en gooiden ze eten naar beneden. Dat was allemaal in blik verpakt zodat het wat langer houdbaar was. Mijn tante werkte als EHBO’er en had daarom makkelijk toegang tot deze spullen. We hadden ook een blik biscuits en een blik krentenbrood gekregen. Het krentenbrood zit net als de smeerkaas nog steeds verpakt. Een jaar of tien geleden, vlak voor mijn tante kwam te overlijden, maakte ik haar koelkast schoon en kwam ik de blikjes smeerkaas tegen. “Wat moet je hier nog mee?”, vroeg ik. Op een gegeven moment zei ze: “Draai je eens om.” Hap, kreeg ik zo een lepel 60 jaar oude smeerkaas in mijn mond geduwd. Bah, wat was dat vies. Jakkes!’

U heeft ook een kruik meegenomen, wat is daar bijzonder aan?
‘Dit is niet zomaar een kruik. Voordat dit een kruik werd, was het een granaat! Tijdens de oorlog werden veel mannen opgeroepen in Duitsland te werken, ook mijn vader en oom moesten daar werken. Vreselijke dingen hebben ze daar overigens gezien. Eens in de zoveel tijd mochten ze naar huis. In Duitsland vond mijn vader een granaat, daar heeft hij toen een kruik van gemaakt zodat hij lekkere warme voeten had tijdens de barre, koude winternachten. Tegenwoordig heb je rubberen kruiken die je tegen je buik houdt of bij je voeten legt, vroeger waren kruiken van ijzer.’

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ergens vond ik stiekem de oorlog wel spannend, maar oorlog is natuurlijk helemaal niet spannend en leuk. Oorlog is ontzettend naar. Ik had van een tante een foeilelijk jurkje gekregen. Een afschuwelijk ding, ik krijg nu nog de kriebels als ik er aan denk. Tijdens de Hongerwinter hadden we natuurlijk ook erg veel honger. Het was heel moeilijk om aan eten te komen. Mijn moeder moest regelmatig met de kar naar Waterland. Dan ruilde ze bijvoorbeeld zeep tegen wat aardappelen. Ook stonden we wel eens in de rij bij de gaarkeuken. Daar gingen we heen met ons bordje en kregen we wat te eten opgeschept. Ik kan mij nog goed herinneren dat er mensen in de rij flauwvielen van de geur van het eten. Die hadden zo’n honger, dat ze bezweken aan de geur.’

Kende u veel Joodse mensen?
Bij ons in de buurt woonde Jaap, een bekende Joodse man met een sigarenwinkeltje op de Meeuwenlaan. Ook hij en zijn familie werden op een dag opgepakt. Een vader, moeder en twee dochters. Jaap was ook bekend bij de Hollandse politie. De agenten hebben toen gezegd: “We kijken even niet, als jullie willen weglopen, moeten jullie dat nu doen”. Eén dochter heeft kunnen weglopen. De anderen zijn naar het politiebureau gebracht en zijn nooit meer teruggekomen.
Ook had ik vroeger een vriendinnetje Marleen, zij en haar familie waren Joods. Na de oorlog kwam ik wel eens bij haar thuis. Als we beneden de deur opendeden, riep Marleen “Mama, ik ben het”. Dan kwam haar moeder uit de kast gekropen waarin ze zich had verstopt. De vader en broers van Marleen waren opgepakt en zijn omgebracht in Auschwitz. Haar moeder is altijd heel bang gebleven en verstopte zich dan in de kast, zo zielig was dat.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892