Archieven: Verhalen

‘Als kind ben je bang en je voelt ook dat je ouders bang zijn’

Ans Steenman beleefde als klein kind de oorlog en heeft nog veel materiaal bewaard. Wende, Liselotte, Roemer en Thijs van de Bos en Vaartschool mochten de spullen inzien.

Wat kan u zich van de oorlog herinneren?
‘De oorlog was een nare, angstige tijd. Ik herinner me het luchtalarm, mijn moeder was in paniek. Mijn moeder had een kinderwagen voor mijn broertje. Op de bodem zat een vak voor luiers. Daar bewaarde ze alle waardevolle papieren. Als we moesten vluchten zat daar alles in.
Aan de overkant woonde mevrouw Kerkhof, een oude dame. Ik heb gezien dat ze werd opgehaald met een overvalwagen. Er werden nog anderen uit haar huis meegenomen, onderduikers of familie. Ze hebben de oorlog niet overleefd.

Ik heb nog het vervalste identiteitsbewijs van mijn vader. Mijn vader is geboren in 1907, maar als je goed kijkt zie je dat er nu staat 1897. Dat heeft zijn broer gedaan. Die vervalste papieren. Hierdoor leek mijn vader op papier ouder en zou hij niet opgepakt worden bij de razzia’s.’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Een keer stond mijn moeder te kletsen met een buurvrouw. We stonden bij het Bullehofje. Er kwamen Duitse soldaten aan. Ze zeiden tegen mijn moeder: ‘Uw man is nog niet jarig’. Heel stoer zei mijn moeder dat haar man veel te oud was om in Duitsland te werken. ‘Dat zullen we nog wel zien’. De soldaat ging voorop naar ons huis. Met de schrik in de benen ging mijn moeder naar huis, met mij aan de hand.
Intussen zag mijn vader thuis door het raam alleen de buurvrouw staan. Hij dacht: ‘Daar ga ik een grap mee uithalen’. Hij pakte een wandelstok en zette een oud brilletje op. Hij was al kaal. Hij had een stoppelbaard omdat hij geen zeep had om zich te scheren. De Duitse soldaat belde aan en mijn vader deed als een oud mannetje de deur open. De soldaat keek hem aan en zei, ‘Er ist zu alt’en weg was hij! Wat waren we opgelucht!’

Hoe was voor u de hongerwinter?
‘Ik herinner me het verduisteren van de ramen met zwart papier. We vierden Oud en Nieuw met een restje waxinelichtje. We hadden het koud en lagen onder de dekens met onze jassen erop. We aten suikerbieten en tulpenbollen, die vond ik vies. We gingen naar de gaarkeuken op de Herenvest en bij de Franciscusschool.
Twee keer per week gingen we naar de Haarlemmermeer. We ruilden lakens voor tarwe en brood. Eén keer hadden we een zak tarwe dichtgeknoopt op tafel gezet. ’s Nachts hadden de muizen eraan geknaagd… Zo erg! Via de kerk kreeg mijn moeder een zwart rouwkleed. Daar maakte ze voor mij een matrozenpakje van. De stof was hard en het zat niet lekker.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik herinner me de voedseldropping. Dat Zweedse wittebrood was nog lekkerder dan taart. We hosten door de straten in rokjes van rood, wit, blauw crêpepapier. We deden spelletjes en er was muziek op straat. Op de Lange Herenvest zagen we de Canadezen. Maar op de Verwulft zag ik hoe een meisje werd kaalgeknipt en ze met rode menie een hakenkruis op haar hoofd maakten.’

 

Archieven: Verhalen

‘Met z’n allen schuilden we op de wc’

Emy van den Dool schenkt limonade in en vertelt aan Thijmen, Dean en Eline van de Bos en Vaartschool wat er in de oorlog in de buurt is gebeurd.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. We woonden aan de Schreveliusstraat 48. Mijn vader was kleermaker en we waren met 7 kinderen. Mijn jongste zusje was net twee jaar. In het begin was ik me nergens van bewust. Ik hoorde vliegtuigen en stond met mijn moeder te kijken in de tuin. Ik had nog nooit een vliegtuig gezien. Mijn ouders zeiden: ‘Nu is het oorlog, er is een vijand in het land.’
In het begin gingen we nog gewoon naar school. In de klas zat Eva een tafeltje voor mij. Ze had van dat mooie zwarte lange haar, dat vergeet je nooit. Opeens was ze er niet meer. We vroegen het de meester, maar hij zei, ’Die komt niet meer, klaar.’ We hebben nooit meer iets van haar gehoord.’

Was u wel eens bang?
‘Wanneer er luchtalarm was moesten we op de wc onder de trap gaan zitten. Dat was de veiligste plek van het huis. Mijn vader op de wc, mijn moeder bij hem op schoot en wij met z’n zevenen er omheen. Mijn zusje was zo bang, ze gilde: ‘Nou gaan we er allemaal aan!’
Mijn ouders leerden mij altijd voorzichtig te zijn, niemand iets te vertellen. Onze overbuurjongen, Jilles Oudhof, werkte voor de ondergrondse. De SS’ers, jonge jongens kwamen hem halen. Ze staken de bajonet van hun geweer door onze brievenbus. Ik vond het doodeng. Jilles vluchtte via onze achterdeur. Hij klom over het hek maar bleef hangen in het prikkeldraad. Ze schoten hem dood. Dat vergeet je je leven niet.
Mijn zus Mientje en mijn broertje Wim kwamen op een dag helemaal overstuur uit school. Ze moesten verplicht kijken hoe mensen tegen de muur werden gezet en doodgeschoten. Daarna hadden de Duitsers twee huizen in de fik gestolen. In één daarvan woonde mijn tante. Het was een represaille van de Duitsers omdat de verrader Fake Krist was doodgeschoten vanuit de Bavoschool. De Duitsers deden dat om angst te zaaien.’

Kende u NSB’rs?
‘Ik kende een meisje en haar ouders zaten bij de NSB. Zij moest van hen naar de jeugdstorm maar wilde niet. Haar buurvrouw haatte de NSB ook en hielp haar. Als ze van huis wegging in haar uniform, kon ze bij de buurvrouw gewone kleren aantrekken. Als ze weer naar huis ging, deed ze het uniform weer aan. Haar ouders hadden niets door.’

Hoe overleefde u in de hongerwinter?
‘Het was behelpen. Met een fietslamp aan de naaimachine maakten we een beetje licht in de woonkamer. We moesten om beurten draaien. Mijn vader maakte een lange pijp aan het noodkacheltje, zodat het meer warmte straalde. Ik woog 20 kilo en had het koud. Je zat maar een beetje te zitten, had nergens puf voor. We waren ondervoed. Bij een mevrouw haalde mijn moeder aardappelschillen, die maakte ze schoon en kookte ze op het noodkacheltje. Dan kreeg je een schilletje, heerlijk was dat. Via de kerk ben ik met mijn zusje Mientje en mijn broertje naar Drenthe gestuurd. Voor we de vrachtwagen ingingen, kregen we achter een gordijn (zodat onze ouders dat niet zagen) een bord havermoutpap met suiker. In Drenthe moest ieder kind met een gezin mee. Ik wilde bij mijn zusje Mientje blijven maar dat mocht niet. Ik moest haar achterlaten en ze heeft het vreselijk gehad. Ze was 8 jaar en ging zelf alle boerderijen langs op zoek naar mij.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg een granaatscherf in mijn hoofd’

Map Stam heeft veel snoep klaargezet voor Maxel, Joep, Bente en Jip van de Bos en Vaartschool. Ook schenkt ze voor iedereen drinken in. Op tafel liggen een paar boeken over de oorlog. Mevrouw Stam woonde vroeger in de Leidse Buurt.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was vier toen de oorlog begon en woonde aan de Voorzorgstraat 84 zwart. Mijn broertje werd geboren op 13 mei 1940. Ik zat op de St Bavoschool, aan het Leidseplein. Van de eerste oorlogsjaren kan ik me niet zo veel herinneren. Maar in de loop van de oorlog kwam de honger. Gelukkig had mijn vader had goede vrienden, zoals onze buurman de melkboer. Van hem kregen weleens geitenmelk en van groenteboer Boes kreeg ik soms een emmer aardappelschillen. Hij zei: “Let op, als ze je aanhouden zeg je: ”Dat is voor mijn konijntjes”.
De groenteboer schilde de aardappels expres extra dik en had onder de schillen een paar hele aardappels. Daar waren we heel blij mee! Thuis schilde mijn moeder die schillen nog een keer en dan konden wij heerlijk eten.
We zochten ook beukennootjes in de Hout en sprokkelden houtjes in Bentveld. Ik weet nog dat ik uren in de rij stond bij de gaarkeuken voor een pannetje soep. En ik zat hele dagen binnen in de kou, met een deken om. Speelgoed hadden we niet. Dat moesten we inleveren voor Duitse kinderen die geen vader hadden.’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Toen Fake Krist werd neergeschoten mochten we niet kijken, maar stiekem deden we dat toch. Daarna kwamen vreselijke represailles in de buurt. Er werden mensen doodgeschoten, en twee huizen brandden af.

Er waren steeds vaker razzia’s, de mannen werden opgepakt om te werken in Duitsland. De man van het café op de hoek van de Brouwersstraat wist dat er een razzia aankwam en waarschuwde mijn vader. Hij vluchtte naar de St Bavo Kathedraal en heeft daar wel een jaar ondergedoken gezeten.

Op een dag speelde ik op straat bij de Westergracht. Op dat moment valt er een bom, precies op de plek waar mijn broertje speelde, hij had helemaal niets! Ik weet er niet veel meer van… een klap, stof… Ik had pijn aan mijn hoofd, maar ik stond op en rende naar huis. Ik had een rode muts op. Ik riep: “Oma, ik heb zo’n pijn!” Had ik een granaatscherf in mijn hoofd! Grote paniek. Groenteboer Boes pakte zijn paard en wagen en bracht mij meteen naar het ziekenhuis. Ik werd geopereerd en de scherf werd eruit gehaald. Ik heb ‘m jarenlang bewaard, in een doosje. Later kreeg ik epilepsie doordat er een stukje scherf was achtergebleven in mijn hoofd. Ik heb zware operaties ondergaan.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik lag nog in het ziekenhuis toen we werden bevrijd. Ik hoorde gejuich en geschreeuw en de zusters klommen op het dak van het Grote Gasthuis aan de Gasthuissingel, ze dansten.
Een week later mocht ik naar huis. Daar werden lege blikken rood, wit, blauw en oranje geschilderd en aan alle in de buurt. huizen huizen in de Leidsebuurt gehangen, als versiering.’

Archieven: Verhalen

‘De bommen sloegen in de straat’

Aan de muur in de zitkamer hangt een schilderij van de bomen in de Hout. Het is geschilderd door de vader van Reina Feith. Thom, Laure en Sophie van de Bos en Vaartschool vonden het erg mooi. Ze waren onder de indruk van haar verhaal.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was 8 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Amsterdamsebuurt aan de Adriaan Loosjesstraat. Mijn vader was graficus en kon goed tekenen. Ik was dol op mijn hem. Mijn vader werd tewerkgesteld in Berlijn. Hij is heeft daar wel 26 maanden gewerkt, als bouwvakker. Ik woonde in die tijd met mijn moeder, mijn pasgeboren zusje en mijn opa.
Ik speelde vaak op straat met de overbuurkinderen. Hun vader was groenteboer en hij was Joods. Hij had drie dochters: Bep, Lenie en Sientje. Ik heb gezien hoe ze onze overbuurman kwamen halen. Ik nog steeds voor me hoe hij ingeklemd tussen twee mannen de straat uitliep. De overbuurvrouw en mijn vriendinnen zijn later opgehaald. Van de familie heeft alleen Bep de oorlog overleefd. Bij de Hema zag ik een Joodse vrouw, broodmager en hoogzwanger… Sommige beelden vergeet je niet.’

Was u bang?
‘Het akeligst vond ik het geluid van de vliegtuigen. Overvliegende vliegtuigen, beladen met bommen voor Berlijn. Ik was bang, want mijn vader zat in Berlijn. Zou hij het bombardement wel overleven? Als de vliegtuigen overkwamen, moest ik in de kast onder de trap zitten met alleen het licht van een klein waxinelichtje. Het was de veiligste plek van het huis. Ik was zo zenuwachtig en bang dat ik op de pot moest zitten, anders plaste ik in mijn broek.

Ik weet het nog als de dag van gisteren, 16 april 1943 om tien voor half acht ’s avonds. Normaal speelde ik altijd buiten met de kinderen uit de buurt, verstoppertje in de steegjes bij het badhuis. Maar nu moest ik met mijn moeder naar de volkstuin, waar we groenten verbouwden. Zij ging op op de fiets en ik op een autoped. Maar de band van mijn step was lek, dus gingen we naar binnen om de band op te pompen. Juist op dat moment… BOEM! Een enorme knal en lawaai.

Het enige wat ik nog weet is dat mijn moeder gilde: “Ooh, dat kind!” We renden naar boven, mijn zusje lag nog in de haar bedje. Alle ruiten waren kapot. Opa zat achter, onder het stof maar hij mankeerde niets.
Er waren bommen ingeslagen in onze straat, in de Jacob Geelstraat en de Harmenjansweg. Het huis van onze overburen was getroffen, mijn overbuurmeisje lag gewond voor onze voordeur op de stoep. Ze heeft het overleefd, maar haar vader was dood. Schuin aan de overkant woonde een mevrouw die een scherf in haar borst had. Er waren veel slachtoffers, ook een van de kinderen waar ik altijd mee speelde. In totaal zijn 80 mensen omgekomen en 100 gewond geraakt. We hebben zo’n geluk gehad!
Omdat er nog een bom in de straat lag die niet was afgegaan, konden we niet in ons huis blijven. We gingen naar mijn oom en tante in Haarlem Noord.’

Hoe was voor u de hongerwinter?
‘In de Hongerwinter was er bijna geen eten meer, we aten suikerbiet en tulpenbollen. Mijn moeder prakte dat allemaal samen en maakte er hollebollesuikerkoeken van. Die vond ik eigenlijk te zoet. Maar als je honger hebt, eet je alles. Bij Kraantje Lek sprokkelde ik houtjes voor het noodkacheltje.
Een neef van mijn vader was boer in Heerhugowaard. Mijn moeder en ik zijn daarnaar toe gefietst met mijn kleine zusje. We zijn daar van januari tot mei gebleven. Ik heb daar de bevrijding meegemaakt. Ik kreeg ik snoep en chocolade van Amerikaanse soldaten.

Na de bevrijding liepen we van Heerhugowaard terug naar Haarlem. Ik was alleen thuis en weet nog dat ik dacht: zo meteen wordt er gebeld en komt mijn vader thuis. Net telepathie, want er stond iemand voor de deur: Mijn vader! Hij was helemaal uit Berlijn naar huis gelopen!’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik kon niet meer praten en moest opnieuw leren lopen’

Bobbie, Pepijn, Louise en Olivia van de Bos en Vaartschool hebben lol als ze bij mevrouw van Wieringen- Van Genderingen de traplift mogen uitproberen. Indruk maken ook de krantjes die mevrouw van Wieringen maakte tijdens de onderduik.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 8 jaar toen de oorlog begon. We zijn niet Joods opgevoed. De enige Joodse vriendin die ik had was Ruth, zij was gevlucht uit Duitsland na de Kristallnacht en logeerde bij een vriendin van mijn moeder. Kort daarna moest Ruth naar het kamp Westerbork. Ik ben met mijn moeder bij haar op bezoek gegaan voor haar verjaardag! We hadden cadeautjes mee. We konden er daarna gewoon uitlopen. Toen we weggingen, moest ik huilen. Ik vond het zo zielig voor Ruth dat ze daar zat. Er kwamen steeds meer anti-Joodse maatregelen, we mochten niets meer. Ik kreeg een ster en dat vond ik verschrikkelijk. Ik droeg mijn schooltas er overheen. Ik mocht niet meer met de trein, niet meer naar mijn eigen school. We moesten ons huis uit en al onze spullen werden ingenomen. Eén pop had ik nog, Lijsje en die heb ik altijd bij me gehouden.’

Wanneer bent u gaan onderduiken?
‘Mijn moeder had contact met het verzet. Ze werd opgenomen in het ziekenhuis en werd door pillen expres ziek gehouden. Dan werd ze niet opgeroepen voor de kampen. Wij mochten de hele dag bij haar blijven. Op een dag was er een razzia in het ziekenhuis. De zusters brachten ons door de achtertuin van het ziekenhuis naar een adres. ‘We gaan onderduiken’ vertelde mijn moeder. Een zwarte begrafeniskoets haalde ons op en bracht ons naar Bussum.
We kwamen bij de familie Brouwer in een heel klein huisje. Ze waren heel arm en meneer Brouwer werkte als kolensjouwer. Ze hadden twee zoons van ongeveer mijn leeftijd, Piet en Joop. We zouden maar twee nachten blijven, maar het liep anders: we hebben twee jaar en negen maanden bij hen ondergedoken gezeten. Al die tijd hebben die zoons hun mond gehouden. Dat was heel knap. Het was levensgevaarlijk voor de familie Brouwer om ons in huis te nemen. Het was voor mij een totaal andere wereld. Er was geen kraan of wc. We moesten op de poepdoos. Er waren in dat kleine huisje geen bedden. Mijn moeder had een smal matras en ik sliep bij haar.’

Wat deed u de hele dag?
‘Je moest je altijd snel kunnen verstoppen en geen sporen achter laten. Alles snel wegbergen, ik kon dus moeilijk met poppen spelen. Tijdens de onderduik deden we schoolwerk. Met mijn vriendinnetje Nicky had ik afgesproken dat we samen naar het stedelijk gymnasium zouden gaan. Nicky ging verder op onze school en gaf het huiswerk mee, via het verzet. Ze namen ook brieven mee, en verstopten die in hun sok. We deden spelletjes als monopoly. Ik wilde graag een eigen kamertje, dus ging ik onder tafel zitten met het tafelkleed erover en dat was dan mijn kamer. We maakten ook kranten, die heb ik nog. ‘de grote Sof’ heette die krant. We maakten familieberichten en schreven verhaaltjes. We hadden schuilnamen: Mijn zus heette Kachelpijp en ik J. van Moeder.’

Was u bang?
‘Als er ‘s nachts huiszoeking was, sprongen mijn moeder en ik in de kast en deed een van de zoons alsof hij in dat bed sliep. Mijn moeder stond rechtop en ik moest tegen haar aanstaan met onze buiken tegen elkaar. Het was zo eng, je mocht geen geluid maken.
Soms moesten we ons ook aankleden en bij het raam gaan staan, dan konden we snel naar buiten vluchten. Dat is ook wel eens gebeurd. We werden gewaarschuwd door meneer van Noord. Hij zat bij de politie en hij waarschuwde meneer Brouwer wanneer er een razzia kwam. Meneer van Noord is verraden en gemarteld, maar hij heeft nooit ons adres genoemd.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was een rare dag. Ten eerste ging ik weer naar buiten en ik kon niet praten; ik had bijna drie jaar gefluisterd. Buiten zakte ik in elkaar. Mijn spieren waren verslapt, ik kon helemaal niet meer staan of bewegen. Ik heb echt opnieuw moeten leren lopen. Met een klein koetsje zijn wij mijn opa en oma gaan halen in Soest. Dat was een heel gedoe want die zaten bij foute mensen ondergedoken. Die wilden zich indekken dat ze goed waren geweest, terwijl hun zoon bij de SS zat. Na de oorlog ben ik toegelaten tot het Stedelijk Gymnasium. Ik was zo blij! Op school sprak je niet over wat je in de oorlog had meegemaakt. Iedereen had zijn verhaal. Er waren ook kinderen in de klas waarvan de ouders NSB’er waren. Je praatte er niet over. Eigenlijk heb ik er nooit over gepraat. Mijn beste vriendin weet pas sinds een paar jaar wat ik in de oorlog heb meegemaakt. Zo ging dat.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik voelde me zo rijk als ik met iets thuiskwam’

Toen de oorlog begon woonde Gerda Schipper in de Rozenhagestraat 40 en ze zat op de Kuyperschool. Dat is nu de Willem van Oranjeschool. Ze had een oudere broer van 15 en een jongere broer van 7 jaar. ‘Ik was even oud als jullie nu zijn’ vertelt ze. James, Koen en Janna van de Bos en Vaartschool zitten bij haar aan tafel en zijn nieuwsgierig naar haar verhaal.

Kunt u zich de eerste dag van de oorlog nog herinneren?
‘Ik weet het nog precies. We zaten in de tuin, het was 10 mei 1940 toen we de vliegtuigen hoorden. Mijn moeder riep: ‘Naar Binnen! Naar Binnen!’  De dag erna was ik jarig en werd ik 12 jaar. Dan begrijp je al een heleboel. We zagen de Duitse soldaten Haarlem binnen marcheren. Het was allemaal heel strak georganiseerd, echt gedrilde mensen. We gingen nog maar halve dagen naar school omdat in ons gebouw Duitse soldaten waren gestationeerd. Toen moesten we een ander gebouw delen met de katholieke school.

Ik speelde vaak met mijn overbuurmeisje Meta ten Brink. Op een dag was de hele familie meegenomen. Het was vreselijk, het waren hele aardige mensen. Haar moeder was ook zo lief. Mijn moeder troostte mij, want ik begreep niet waarom ze weg moesten. Ze waren Joods’.

Hoe kwam u aan eten?
‘Het eten werd slechter en slechter. Er was niets meer. Ik haalde waterige soep bij de gaarkeuken aan de Paul Krugerkade. We verlichtten de kamer met een fiets met dynamo, dan moest je trappen. Het was altijd koud. In de woonkamer stond een kacheltje met een pijp. Daarop zetten we een noodkacheltje, zo groot als een blik, om we eten op te warmen. Dat kacheltje stookten we met zaagsel. Vlakbij was een houthandel en ik mocht drie keer per week een zakje zaagsel opvegen. Uren stond ik in de rij bij het Krom, daar kreeg ik weleens een kooltje of een bietje. Ik voelde me zo rijk als ik met iets thuiskwam.

We hadden geen schoenen. Ik had een houten zool en in de Spaarnwoudestraat was een winkel waar je petroleumpitten kon krijgen. Die spande ik dwars over die houten zool en zetten ze vast met koperen spijkers aan de zijkant. Dat waren mijn schoenen.
We woonden naast een kruidenierswinkel. De buurman verkocht brood, dat hij haalde hij aan de Lange Margarethastraat, vlakbij de Hema. Maar met alle razzia’s durfde hij niet meer naar buiten. Toen moest ik van mijn moeder het brood halen, verstopt in een grote mand. Het was wel spannend want je kon zo overvallen worden. Ik was wel trots dat ik iets kon doen. Als dank kreeg ik op zaterdag een half broodje. Mijn moeder was zo blij als een hond met twee staarten!’

Wat was het spannendste dat u heeft meegemaakt?
‘De Sinterklaasrazzia, dat was heel eng. Mijn broer was inmiddels 18 en was ondergedoken. De soldaten kwamen bij ons thuis om mijn broer te halen. Ik vond het zo eng, en dat terwijl mijn broer niet eens thuis was. Ik zweette peentjes! Ze liepen door de kamer en die soldaat stak zo zijn bajonet door de matras. Stel je voor dat mijn broer zich onder het bed had verstopt, dan had hij dat niet overleefd. De buurjongens werden meegenomen, die heb ik nooit meer gezien…Toen alles voorbij was, kwam die mevrouw waar mijn broer was ondergedoken langs met de verlossende woorden, “Jan is er nog hoor”.
De bevrijding heb ik uitgebreid gevierd. De Canadezen kwamen met jeeps over de Jansweg. Ik sprong erop en ben helemaal meegereden tot de Jan Gijzenkade. Ik kreeg chocolade. Na de oorlog ging ik weer naar school, naar het ECL.’

 

Archieven: Verhalen

‘We hebben ons zelf bevrijd!’

Als verrassing zette Gerda de Jongh een grote picknickmand klaar vol snoep en pakjes drinken. Dat hadden Emma, Livia, Karel en Levi van de Bos en Vaartschool niet verwacht. Het interview kon beginnen.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 6 jaar toen de oorlog uitbrak en de jongste van 7 kinderen. We woonden aan de Kleverlaan 113 en zat op de Tetterodeschool. Mijn vader was scheepsbouw technisch ingenieur en werkte als leraar op de HTS.
Mijn vader maakte een groot zeiljacht, een platbodem, waar we met de hele familie op konden slapen. In de zomer van 1939 zijn we nog op en neer naar Londen gevaren! Een maand later brak de oorlog uit. Als we op dat moment nog in Engeland waren geweest, was mijn leven totaal anders verlopen.

Al heel vroeg had mijn vader door dat Haarlem geen veilige stad was. Op 6 mei 1941 werd zijn collega, meneer Potma opgepakt en naar Dachau gestuurd. Mijn vader probeerde ergens anders werk te krijgen. Hij kon terecht in Dordrecht, waar hij was opgegroeid. We verhuisden naar de Singel in Dordrecht. Ik ging naar een andere school en maakte nieuwe vriendinnen. We hadden het best goed, want we hadden een bootje en daarmee kon mijn vader spullen vervoeren en ruilen. Hij kende de kooikers, de eendenhoeders in de Biesbosch. We hadden een huishoudster, ze kwam uit Den Haag en was Joods. Ze heette Hetty Katan.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
‘In oktober 1944 was er een bomalarm. Mijn zussen hadden net een lekker brood gebakken en we zouden aan tafel gaan. Mijn zussen en ik doken met mijn moeder de kelder in. Het huis schudde… Er hingen dode eenden in de kelder en je zag die koppies heen en weer gaan. Er waren enorme dreunen, de deurbel bleef maar klingelen en de granieten vloer golfde omhoog. Toen we boven kwamen lag er een dikke laag stof op de tafel en het verse brood. En het hele achterhuis was weggeslagen. Het was een wonder dat we het hadden overleefd!
Voor en achter het huis lagen blindgangers. We hebben de kraters ervan dichtgegooid met zand. Levensgevaarlijk, dat hadden we nooit mogen doen.’

Waar moest u toen heen?
‘We gingen op de boot wonen in de haven van Hoge Zwaluwe. De boot heette De Bruinvis. Mijn vader schilderde de boot zwart, zodat ie minder opviel. In 1943 gaf mijn vader nog les in Dordrecht. Hij zei tegen de jongens: “Jullie moeten niet meer naar school komen, dat is niet veilig. Jullie kunnen worden opgepakt bij een razzia en dan moeten jullie naar Duitsland.” Eén van die jongens was de zoon van de schooldirecteur, hij was NSB’er. Mijn vader werd ontslagen, maar met behoud van salaris! Dus toen hij zich op zijn verzetszaken toeleggen. In de Biesbosch waren veel crossings van gestrande Engelse piloten. We woonden op de boot met zeven slaapkamers, en soms sliepen er piloten.

Toen werd eindelijk het zuiden bevrijd. Wij lagen met de boot bij de Vischplaat bij Hoge Zwaluwe. Dat was niet ver van het bevrijdde deel van Nederland.In die tijd was er nog een groot verschil tussen eb en vloed. Met een beetje geluk konden we met de boot over de krib varen. Dat is gelukt in een nacht in november 1944. Zo hebben we onszelf bevrijd! Het was wel heel spannend want onderweg werden we beschoten vanaf de Moerdijkbrug.

We woonden in Breda en gingen daar ook naar school. Daar heb ik het Poolse volkslied geleerd, want de Polen hebben Breda bevrijd. Nog steeds kan ik dat meezingen. In 1946 keerden we weer terug, we gingen in Heemstede wonen en ik ging naar de HBS, waar nu de Raaks is.

 

 

Archieven: Verhalen

‘De tabak van mijn vader heeft ook mensen gered’

An Nibbering woont in een huis uit de jaren ’30 met de originele kleuren van het houtwerk en de oorspronkelijke tegels in de gang. Fedde, Otto, Fenna en Charlie van de Bos en Vaartschool interviewen haar over de oorlog en mevrouw Nibbering verrast ze met een film op haar computer.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Ik was 8 jaar toe de oorlog uitbrak. We woonden in IJmuiden, mijn ouders hadden een kruidenierszaak met tabak. Ik was de oudste van 6 kinderen. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat ik van school kwam met mijn jongere broertje Kees. Opeens gingen de sirenes. We hadden geleerd dat we dan naar binnen moesten, maar we konden nergens schuilen. We stonden met de rug tegen de muur in een portiek in de Kanaalstraat en zagen scherpe dingen voorbijschieten. Bij de tweede sirene was het weer veilig. We zagen een granaatscherf liggen, ik pakte hem op maar hij was gloeiendheet.

Bij ons in de straat woonde een meisje, Mona. We waren even oud en speelde samen. Op een ochtend, ze zaten aan het ontbijt, werd de hele familie opgepakt en meegenomen. Ze waren weg, en wij begrepen het niet. Na dagen keken we bij hun door het raam, was het brood dat nog op tafel lag beschimmeld en er liepen mieren.

Het werd te gevaarlijk in IJmuiden en we moesten verhuizen naar Haarlem. Mijn ouders openden een winkel aan de Timorstraat 81.’

Kan u zich de hongerwinter herinneren?
‘De hongerwinter kan ik mij goed herinneren. Het was moeilijk om aan eten te komen. Ik moest het halen bij de gaarkeuken. Gelukkig had mijn vader in de schuur nog de hele voorraad tabak uit IJmuiden. Samen met dokter Spijer, dokter Bleeker, meneer Mooren, Dominee Loots, de kapelaan en de bakker in Spaarndam, verzamelde hij voedsel. Ze ruilden de tabak voor groenten en aardappelen. Het klinkt raar maar de tabak van mijn vader heeft ook mensen gered.

Zo ontstond de Kinderkeuken. Elke week kwamen 25 kinderen eten bij ons in de winkel. Wij mochten er niet bij zijn en zaten dan in de woonkamer. Er kwamen kinderen uit de buurt, vijf via de kerk, drie via de Lidwinaschool en via via nog meer. In grote wasketels werden aardappelen gekookt. Wie een broertje of zusje had kreeg twee dik belegde boterhammen mee. Tot het einde van de oorlog lukte het om het eten te verzamelen. Vlak na de bevrijding, kwamen de kinderen nog één keer. Dat is gefilmd.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was fantastisch! We hingen de vlaggen uit. Ik kreeg een bevrijdingsrokje van de overbuurvrouw. Ze had het zelfgemaakt van lapjes. Daar was ik zo blij mee! Ik heb het nog. Er staat op: 5 mei 1945

Archieven: Verhalen

‘Hier heb je een bord eten, daar zal je ook een bord eten hebben, zei opa’

Snel, want ze zijn een beetje laat, lopen Raïsa, Sarah en Kian van het Montessori Lyceum naar mevrouw Otty Sie (1935). Met hun vragenlijst in de hand nemen ze nog snel door wie welke vraag gaat stellen en wie de bonbons na afloop mag geven. Eenmaal aangekomen staan de koffie en thee klaar. Na het interview komt iedereen erachter dat niemand eraan heeft gedacht om iets in te schenken. Zo aandachtig vertelde mevrouw Sie en luisterden de kinderen.

Kunt u ons vertellen over uw kindertijd?
‘Over mijn kindertijd weet ik weinig. Wel herinner ik mij de angst voor de Japanners die ons land bezetten; ik was toen zeven jaar. Als we ze tegenkwamen op weg naar school – dronken en met hun samuraizwaard bij zich – klopten we snel bij iemand aan om bescherming te zoeken. We waren blij toen de Japanners de oorlog verloren. Daarna brak een chaotische tijd aan. Soekarno kwam aan de macht en vocht voor een onafhankelijk Indonesië. De Hollanders mochten hun taal niet meer spreken en waren hun leven niet meer zeker. Ze wilden ook ons, Chinezen, niet meer, ook al waren we er geboren. Maar we konden nergens naartoe. In China hadden we niets, Indonesië was ons land. We waren rijker dan de gemiddelde Indonesiër en werden erg gediscrimineerd. Onze huizen werden bekogeld en auto’s geplunderd.’

Wat deden uw vader en moeder voor werk?
‘Mijn vader kwam uit een rijke familie. Hij ging naar de Engelse school, maar zat liever in de bioscoop. Zijn ouders wilden dat niet bekostigen. Daarom kon hij zijn school niet afmaken. Hij werd truckchauffeur en verdiende net genoeg om zijn gezin met drie kinderen te eten te geven. Gelukkig werkte mijn moeder heel hard. Ze bakte koekjes en verkocht die huis aan huis. Van de opbrengst werd school en de rest betaald. Ik vind het heel belangrijk dat vrouwen zelfstandig zijn, een opleiding volgen en werken. Een jongere kennis van me heeft een master in economie gehaald. Ze werkt in de toko van haar ouders, maar heeft wel haar diploma. Stel dat de toko failliet gaat, kan ze altijd een andere baan vinden.’

Hoe was het voor u in Nederland?
‘Ik kwam hier op mijn 33e en heb bijna vier jaar heimwee gehad. Ik zorgde hier voor een Groningse vrouw die ik in Bandung, waar ze directrice van een bejaardentehuis was, had leren kennen. Ik vond haar heel lief en zag haar als mijn aangenomen moeder. Zij vroeg me voor haar te zorgen en niet terug naar Indonesië te gaan. “Ik heb je nodig. Blijf bij mij tot ik doodga,” zei ze. Dat heb ik gedaan. Het gaat om haar, vond ik. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om terug te gaan. Wel miste ik mijn familie, de warmte, het eten, de open deuren. Daar vragen de mensen “Waar ga je naartoe?” als ze je zien en dan vertel je. Hier kijken ze je raar aan en zeggen ze: “Dat gaat je niets aan”.  Als ik nu veertig was geweest en ik mocht kiezen, dan was ik teruggegaan naar Indonesië.’

Zijn familiebanden anders in Indonesië dan hier?
‘Wij kennen de Oosterse tradities en daarbinnen zijn familiebanden heel belangrijk. Je woont bij familie tot je gaat trouwen. Toen ik in Amsterdam woonde kwam Rosa, de dochter van mijn zus, hier studeren. Ze kwam bij mij in Zuid wonen, maar werd door haar studievriendinnen uitgelachen omdat ze bij haar tante woonde. Toen is ze op kamers gegaan en ik begreep dat. Hier willen kinderen op een gegeven moment niet meer bij hun ouders wonen. En ouders willen ook niet meer met hun kinderen wonen. Bij ons is dat anders. Toen ik naar Nederland ging, zei mijn opa, die niet zo duidelijk kon praten: “Hier heb je een bord eten en daar zal je ook een bord eten hebben”. Ik heb lang nagedacht over wat hij bedoelde. Nu denk ik dat hij bedoelde: denk ook aan jezelf. Verwaarloos jezelf niet. Als het niet bevalt, kom dan terug want hier heb je ook altijd genoeg te eten.’

         

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader vervoerde op zijn bakfiets wapens’

Yenna, Suus en Thijs van basisschool ‘t Hunnighouwersgat reden met de moeder van Yenna naar zorgcentrum De Stilen in West-Terschelling. Daar werden ze heel hartelijk ontvangen door Edy van Sijp (1937). Eerst wat lekkers en iets te drinken voordat ze losbarstten met hun vragen. Mevrouw Van Sijp woonde tijdens de oorlog in Amsterdam. Haar vader en moeder hadden een kruidenierszaak in Kattenburgstraat in Oost.

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘In Amsterdam hadden we vooral tegen het einde van de oorlog haast geen eten. Mijn zus en ik hebben nog geprobeerd om met een karretje eten te halen bij de boeren rond Amsterdam. De sfeer was naar en grimmig, de Duitsers waren heel streng, Omdat de situatie steeds slechter werd, zijn mijn zusje en ik door buurtschipper Bosch naar Terschelling gebracht. Samen met nog zo’n vijftig kinderen zaten we op de boot. De andere kinderen werden bij pleeggezinnen ondergebracht, maar wij hadden veel familie op Terschelling en gingen bij een tante wonen. We namen wel iets vervelends mee uit Amsterdam… De hoofden van mij en mijn zusje zaten onder de luizen en binnen korte tijd had iedereen van het gezin luizen. Het heeft mijn tante heel wat uren kammen gekost om ze te verwijderen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn vader zat in het verzet, de ondergrondse noemden ze dat. Met zijn kruideniersbakfiets vervoerde hij wapens naar de kerk. Hij zette mij in de bakfiets zodat hij niet zo snel zou worden aangehouden. Mijn vader kreeg ook de bonnen die de ondergrondse van de Duitsers had gestolen. Bonnen voor melk, aardappelen en brood. Omdat er haast geen eten was, ging alles op de bon. Deze bonnen werden uitgeknipt en op vellen geplakt zodat elk gezin een vel had met bonnen voor eten. Op een dag kreeg mijn vader een klant die veel dezelfde bonnen had. Dat kon nooit. Hij nam haar mee naar achteren en zei: “Jij hebt Joodse onderduikers in huis”. De vrouw werd lijkbleek. Mijn vader vertelde haar dat ze voor hem niet bang hoefde te zijn, maar dat ze nooit meer met zoveel bonnen moest rondlopen. Straks stond er een NSB’er in de winkel en zou ze worden verraden… Vanaf die dag gooide mijn vader elke avond stiekem eten in de tuin. Dan hoefde die vrouw niet meer overdag met al dat eten over straat.’

Wat heeft het meeste indruk gemaakt op u?
‘Het verhaal over onze buren. Zij hadden een fourniturenwinkel. Mijn vader had ze al een paar keer gevraagd of zij misschien iets hadden waarmee hij schoenen kon maken voor ons. Maar ze antwoordden telkens dat ze niets hadden voor ons. Ik heb toen maar schoenen van klossen hout gemaakt, met bandjes van een leren tas. Vanwege gevaar van bombardementen hadden de Duitsers de buren gezegd dat ze hun huis moesten verlaten. Toen ze vertrokken waren, ben ik stiekem in hun huis gaan kijken. Op de vliering vond ik allemaal spullen: luiers, kinderkleren, sokken, gordijnen en nog heel veel meer. Al die spullen bewaarden ze voor na de oorlog, voor de zwarte handel. Mijn ouders hebben nog diezelfde avond alles naar ons huis verhuisd. Na de oorlog had half Kattenburg nieuwe vitrage want die deelde mijn vader uit. Ook heeft hij een vrouw die een kindje kreeg, een uitzet gegeven voor de baby.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892