Archieven: Verhalen

‘Met een glas wijn in haar hand zong mijn moeder het Wilhelmus’

Maria Roobeek woont in een bijzonder huis. Het zit namelijk al sinds 1882 in haar familie. Ook in de oorlog woonde ze daar en was het loodgietersbedrijf van haar familie er gevestigd. Mevrouw Roobeek zat op een kostschool, maar toen de oorlog begon, haalde haar vader haar weer naar huis. Aan Abdul, Antara en Koosje van de 1e Montessorischool vertelt ze haar herinneringen.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Ik zat op een kostschool toen de oorlog begon. Als het luchtalarm afging, moesten we met wel honderd mensen naar de schuilgang. Ik kan me nog herinneren dat ons gevraagd werd om vooral belangrijke dingen mee te nemen, zoals portemonnees en persoonsbewijzen. Maar veel meiden daar namen dan hun krultang mee. Daar moesten ze dan wel om lachen. De bombardementen vond ik heel eng.’

Hoe wist u wat er gebeurde in de wereld?
‘We hadden een kleine radio. Veel kon je er niet op horen, er zaten maar iets van twee zenders op: Radio Oranje en een Duitse zender. We moesten ook de ramen verduisteren in de oorlog. Dan was het heel donker in huis. We hadden een knijpkat om toch nog iets te kunnen zien. Sowieso moest je voorzichtig zijn in de oorlog, na acht uur mocht je niet meer naar buiten en voor vier uur ’s ochtends ook niet. Ik was tiener en voor ons waren er clandestiene danslessen. In een onopvallend gebouw en met de muziek, van Victor Silvester, heel zacht. We leerden er ballroomdansen, zoals de wals. Tijdens de dansles heb ik mijn man ontmoet.’

Hoe was de Bevrijding voor u? En hoe keek u er later op terug?
‘Ik zie mijn moeder nog zo staan, in het midden van de woonkamer met een glas wijn, van een fles die ze speciaal voor deze dag had bewaard. Ze zong het Wilhelmus. Uiteindelijk was de oorlog natuurlijk zeer moeilijk en verdrietig, maar het leidde ook tot een hoop saamhorigheid. Vooral omdat er zoveel mensen waren die elkaar wel wilden helpen. Daarom wisten we ook dat als iemand bij ons aanbelde om onder te duiken, we hem met een gerust hart naar de kerk konden door verwijzen.’

         

Archieven: Verhalen

‘Met mijn broertje in de wandelwagen trokken we over prikkeldraad en platteland’

Gerard Eikemaar was nog jong toen de oorlog begon. Herhaaldelijk vertelt hij tijdens het interview dat hij het als kind heel anders heeft beleefd dan hoe hij er nu aan terugdenkt. Nu hij ouder is, kijkt hij met meer ernst terug op de moeilijke gebeurtenissen in de oorlog, die getekend zijn door het onderduiken, het verzet van zijn vader en het omkomen van zijn oudere broer. Omdat zijn vader zijn werk als machinist staakte, moest het gezin in september 1944 onderduiken op een boerderij. Daar heeft ook leuke herinneringen aan, vertelt hij aan Eddy, Mayla en Lotus van de 1e Montessorischool.

U was heel jong. Heeft u nog verhalen uit de oorlog?
‘Ik was pas twee toen de oorlog begon. Ik weet nog wel wat van de tijd dat we als gezin moesten onderduiken. Dat was in september 1944, toen ik zes was. Mijn vader was machinist en ging naar zijn werk. Daar hing een proclamatie met daarop de melding dat de spoorwegen gingen staken als verzet tegen de Duitsers. De beslissing was snel genomen. Mijn vader deed mee, meldde zich bij de ondergrondse en ging naar huis om ons te informeren. Diezelfde nacht kregen we de opdracht om naar een boerderij te gaan. Met mijn broertje in de wandelwagen trokken we over prikkeldraad en platteland naar onze onderduikplek. Op de boerderij hadden we genoeg eten en konden we goed schuilen, met extra geluk dat de vrouw van de boerderij Duits was.’

Hoe was het om onder te duiken?
‘Dat was allemaal niet zo slecht, omdat ik toen nog zo jong was. Het was op de boerderij op een bepaalde manier ook schitterend als kleine jongen. Er was genoeg te eten, er was genoeg te doen, zoals ‘de stier verzetten’, en er was genoeg plaats voor het gezin. Soms ging ik met mijn oudere zus spelen op het land. Dan keken we of er Engelse of Canadese soldaten landden. Ik kon hen herkennen door hun landingspatroon. Als er dan geschoten werd, moesten we snel dekking zoeken. Naderhand gingen we dan op zoek naar kogelhulzen.
Natuurlijk was er ook gevaar, maar ik was zo jong dat ik dat niet altijd zo ervaren heb. Op een boerderij, een kilometer verderop, werden mensen verraden. Ze werden opgepakt en de boerderij werd in brand gestoken. Dat kwam wel heel dichtbij. Daarnaast was het ook riskant voor mijn vader, die een andere identiteit van de ondergrondse beweging gekregen had. Hij moest een keer zijn persoonsbewijs aan Duitsers laten zien en was vergeten dat hij zijn machinistenjas nog onder zijn winterjas aan had. Dit bleek zijn redding te zijn, omdat de Duitserd ervan uitgingen dat hij nog een machinist was en hij kon ze overtuigen dat hij nog in dienst was, waardoor hij zijn persoonsbewijs niet hoefde te tonen.’

Kende u mensen die de oorlog niet hebben overleefd?
‘Dat raakt me diep, omdat mijn oudere broer de oorlog niet heeft overleefd. Hij was, omdat hij oud genoeg was, door de Duitsers opgeroepen om voor hen in dienst te gaan. Veel jonge mannen wilden dit niet en kozen ervoor om onder te duiken. Mijn broer ook. Maar in de trein terug naar Alkmaar is hij verraden door een NSB’er. Hij is de trein uitgehaald en afgevoerd naar een concentratiekamp in Amersfoort. Door de erbarmelijke omstandigheden daar heeft hij de oorlog niet overleefd. Mijn moeder is het verlies nooit te boven gekomen en vond het daarom moeilijk om na de oorlog naar de herdenking te kijken.’
         

Archieven: Verhalen

‘De kogels vlogen rakelings langs mij en m’n broertje’

Wietske Johanna Bakker Derksen was vijf jaar toen de oorlog begon. Als klein kind had ze het helemaal niet zo slecht toen. Ze ging gewoon naar school en had ook genoeg te eten, want ze woonden op het platteland en hadden een grote tuin. Ze was wel eens bang in de oorlog en de winters waren koud. Aan Meinke, Kyara en Iris van de 1e Montessorischool in Alkmaar vertelt ze wat ze nog weet.

Wat vond u van de oorlog?
‘Ik heb niet zo heel veel heeft meegemaakt tijdens de oorlog, maar sommige dingen blijven je wel bij. Zo moest ik bijvoorbeeld iedere dag echt ver lopen naar school aan de Munnikenweg. Ik herinner me dat ik altijd kousen aan had en koude benen had. Op een keer kwam er er een bus van het Rode Kruis langs en daar werd door de Duitsers op geschoten. De kogels vlogen rakelings langs mij en m’n broertje. We vluchtten snel in een greppel. Dat was heel eng.’

Was u in de oorlog arm?
‘Ja, wie was er in de oorlog niet arm. Van oude spullen werden nieuwe gemaakt en hout was er niet genoeg. Alles werd omgehakt. De ene dag stond er dan nog een rij bomen, de volgende ochtend waren die weg. Ik ging wel eens met vrienden houten deurtjes jatten; dan moesten we wegrennen voor de Duitsers. Eten was er in ons gezin wel genoeg. We hadden een grote tuin waar eten werd verbouwd en we hadden ook wat dieren. Zo werd er wel eens voor de Kerst een bokje geslacht, want dan hadden we iets extra’s.’

Kende u mensen die wel moeilijke dingen meemaakten in de oorlog?
‘Mijn vader heeft een tijd in Duitsland in een kamp gezeten. Daar weet ik verder niets over, want daar werd niet over gesproken thuis. Ze wilden ons zo beschermen. Ik had ook een Joods vriendinnetje dat ondergedoken zat en van wie de ouders werden opgepakt.’

Heeft u nog voorwerpen uit de oorlog?
‘Als enige heb ik nog een pop uit die tijd. Die heb ik samen met mijn vader bij de speelgoedwinkel Van Endel in Alkmaar gekocht. Mijn vader kwam toen uit België voor zijn werk en wilde me verrassen voor mijn verjaardag. Die pop bewaar ik goed en is me heel dierbaar.’

         

Archieven: Verhalen

‘Alles bij ons thuis werd ondersteboven gehaald, maar ze vonden niets’

De zussen Jeanette en Mieke Reinders woonden tijdens de oorlog aan de Jan van Scorelkade in Alkmaar. Hun vader zat bij het verzet en dat vonden ze toen heel gewoon. Hij heeft dappere dingen gedaan, maar toen wisten ze dat niet. Nu vertellen ze wat ze weten aan Jason, Bradley en Thijs van de 1e Montessorischool. Onder andere over de verschrikkelijke tijd toen hun vader was opgepakt en over hoe ze de buurt in de oorlog beleefden.

Wat deed jullie vader in de oorlog?
Mieke: ‘Hij werkte op het postkantoor. Daar had hij een speciale stempel om paspoorten te vervalsen. Op een gegeven moment werd hij gewaarschuwd door de ondergrondse; ze zeiden dat hij snel alle stempels die hij had kwijt moest raken. En toen kwamen de Duitsers. Alles bij ons thuis werd ondersteboven gehaald, maar ze vonden niets. Omdat degene die hem verraden had zeker wist dat hij die stempels had, werd hij toch opgepakt. Hij werd op de trein naar Amsterdam gezet. Daar kwam hij met zeven mensen in een cel die voor twee bedoeld was.
Toen mijn vaders assistente, die met een Duitser getrouwd was, terugkwam van vakantie, vroeg ze ons wat er was gebeurd. Vervolgens is ze naar Amsterdam gegaan om hem te zoeken. Toen bleek dat hij al naar Duitsland was overgebracht. Mijn moeder wilde naar hem toe, maar wist niet hoe. De assistente stelde voor om samen te gaan. Eenmaal daar heeft zij verteld dat hij geen stempels om paspoorten te vervalsen had. Daardoor, en omdat haar man Duits was, lieten zij vader vrij. Kort daarna werd zij zelf in Alkmaar opgepakt, omdat zij onze vader had geholpen. Toen is mijn vader heel boos geworden en naar de gevangenis in Alkmaar gegaan. Door zijn verhaal over haar goede daden is ze vrijgelaten. Ze heeft mij daarna een ringetje gegeven, als symbool voor vrijheid. Dat was mijn eerste ringetje. Ik heb het nooit meer afgedaan.’

Wanneer wisten jullie dat jullie vader in het verzet zat?
Jeanette:Eigenlijk ging het niet om erachter komen, het was gewoon zo, dat was ons leven. Maar als kind wisten we echt zeker dat er iets was toen hij terugkwam uit de gevangenis. Hij zag er zo toegetakeld uit. We schrokken ervan. Vader was tijdens het verhoor door de Gestapo zo zenuwachtig dat hij veel op de houten knoop van zijn jasje beet; dan wist je dus al wel dat hij iets deed wat gevaarlijk was.  Dat knoopje hebben we nog. Miekes dochter Wendelmoed heeft er een hanger van laten maken. Met prikkeldraad eromheen en een vredesduifje in het midden als teken van vrijheid. Zo heeft ze opa altijd bij zich.’

Luisterden jullie naar de radio in de oorlog?
Mieke:Mijn vader luisterde naar de radio. Die verstopte hij in een luik, onder het zeilen vloerdek, naast de kachel. Als de radio in het stopcontact moest, hing mijn moeder er een rok overheen zodat het niet meer goed te zien was. De radio werd altijd best wel warm en dat vond onze kat een fijne plek om te gaan liggen. Voor ons handig, want dan was de radio nog beter bedekt! Later zijn we gestopt met het luisteren naar de radio, want we hoorden dat de Duitsers een manier hadden om te weten te komen dat mensen naar de radio luisterden.’

Was het een leuke buurt waar jullie woonden?
Jeanette:Ja, maar tijdens de oorlog was het dus ook beangstigend. Achter ons huis was bijvoorbeeld een huisje met krijgsgevangenen. En onze buurman is tijdens de oorlog naar Duitsland gegaan om te werken en heeft het niet overleefd. Een paar deuren verder in onze straat zat ook een NSB’er die na de oorlog is opgepakt. Volgens vader ging dat niet echt op een nette manier.’

        

Archieven: Verhalen

‘Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandennetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverengingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwartgeld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn ooms vervalsten obligaties voor het verzet’

Het is een leuk gesprek. Jonas, Jihane, Alicia en Tijn van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord zijn erg nieuwsgierig en vragen Gijs van Hall van alles over de oorlog. Als ze klaar zijn, geven ze meneer Van Hall als dank chocolaatjes die ze gezellig samen opeten.

Welke herinneringen heeft u aan de oorlog?
‘Ik ben geboren net nadat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, mijn eerste herinneringen beginnen daarom vanaf 1944. Het was heel koud en in het westen van het land hadden de mensen veel honger. Mijn moeder moest af en toe op de fiets richting het oosten om eten te halen. Soms aten we bloembollen en ook gekookte brandnetels. Dat was niet zo lekker… In ons huis in Laren zaten onderduikers. De onderduikers waren verstopt in een grote kuil onder het tuinhuisje in onze tuin. Later kwam er ook nog een broer van mijn moeder bij. Hij was ontsnapt uit het gevangenenkamp in Amersfoort. De onderduikers verveelden zich en maakten daarom vaak speelgoed voor me van spullen die ze vonden. Zo hebben ze een torpedoboot gemaakt. We speelden veel samen, dus voor mij was het best leuk.’

Was u bang in die tijd?
‘Ik ben zelf nooit echt bang geweest in de oorlog, maar ik weet wel nog dat mijn ouders eens heel bang zijn geweest. We gingen op een dag wandelen in het bos, in de buurt van een soldatenkampement met Duitsers. Deze plek werd toen gebombardeerd door de Engelsen en we waren we dicht in de buurt. Heel snel zijn we het bos uitgerend. Dat was eigenlijk de enige keer dat ik paniek voelde bij mijn ouders.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Twee broers van mijn vader, Walraven en Gijsbert van Hall (naar hem ben ik vernoemd), speelden een belangrijke rol in het verzet van de oorlog. Veel Joodse mensen en ook anderen moesten onderduiken, en dat kostte veel geld want al deze mensen moesten eten. Mijn ooms werkten bij een bank en begonnen met het vervalsen van obligaties. Dat zijn een soort waardepapieren, waarop staat dat je geld leent en het zal terugbetalen. Deze valse papieren werden in de kluis van de Nederlandsche Bank gelegd. Op deze manier vervalsten ze ruim 3 miljard euro. Mijn oom Gijsbert regelde al het geld en mijn oom Walraven verdeelde het. Hij zorgde ook dat kleine verzetsgroepjes die het niet met elkaar eens waren, zoals katholieken en protestanten, toch met elkaar samenwerkten. Mijn oom Walraven is een paar maanden voor het einde van de oorlog verraden door een andere verzetsman. De vrouw en kinderen van deze verzetsman waren gevangengenomen en de Duitsers hadden gezegd dat ze hen naar een concentratiekamp zouden sturen als hij niet zou verklappen waar de volgende vergadering van het verzet was. Dat is een hele moeilijke keuze natuurlijk. Die man koos voor zijn vrouw en kinderen, waardoor de Duitsers wisten waar de volgende verzetsvergadering was. Mijn oom is daarbij gearresteerd en tegen het einde van de oorlog, in februari 1945, doodgeschoten.’

Archieven: Verhalen

‘Onderweg wilden jongens ons eten afpakken’

De man van Annie Stokvis verwelkomt Dearon, Sem, Azul en Yildau van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord aan de deur en nodigt ze uit naar de eerste verdieping. Daar ontvangt mevrouw Stokvis hen hartelijk. Ze gaan zitten aan de eettafel en Sem stelt de eerste vraag. Driekwartier later luisteren ze allemaal nog steeds geboeid naar alles wat mevrouw Stokvis vertelt over haar jonge jaren in de oorlog. Na het interview krijgen de kinderen lekkere limonade!

Waar woonde u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde tijdens de oorlog in Tuindorp-Nieuwendam, achter het Purmerplein, met mijn ouders, tweelingzus en oudere broer. Ik was altijd samen met mijn zus. Achter ons huis was een sloot, de Wateringseweg, en daarachter lag een weiland. De Duitsers groeven er gaten om onder de grond te kunnen schuilen. Ze bouwden ook een groot afweergeschut tegen aanvallen van de Engelsen. We hoorden het schieten vanuit ons huis: de granaten vlogen om onze oren. Je kon daarom ook niet naar buiten. Zodra er een vliegtuig overvloog, ging het luchtalarm af. Mijn opa en oma woonden achter het Mosveld. Op een dag zijn daar bommen ingeslagen. Zij hebben een jaar bij ons in huis gewoond. Een aangetrouwde tante van ons was Joods. Die heeft als enige van haar hele familie de oorlog overleefd. Waarschijnlijk was dat te danken aan haar man die niet Joods was. Wij hadden een Germaans uiterlijk, de Duitsers vonden dat schattig.’

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
‘We hadden verschrikkelijke honger. Moeder raspte suikerbieten en maakte ze zo klaar dat ze nog best lekker waren om te eten. Vader ging op de fiets naar de boeren in de Beemster en nam aardappelen mee terug. De ene dag aten we aardappelen en de andere dag de aardappelschillen. Soms gingen we buiten spelen, dat mocht niet van moeder, en dan speelden we op het schoolplein. De Duitsers zaten daar te eten en vroegen: “Wil je ook een happie?” Dat wilden we wel. We hadden zo’n honger. En dan was mijn moeder boos: ”Je mag niet van de vijand eten aannemen!” Maar een kind met honger kun je dat niet verbieden. Toen mijn zusje en ik 8 jaar waren, moesten we naar de gaarkeuken, vanaf het Purmerplein naar Buiksloot. We kregen vijf scheppen eten in een emmertje. Onderweg wilden jongens het afpakken, maar dat lukte ze niet. We waren heel sterk: schoppen, krabben, haren uittrekken. Aan het einde van de oorlog zijn we ziek geworden. Daarom kookte mijn moeder rijst voor ons, het water van de rijst konden we verdragen. Heel langzaam aan kreeg je er een beetje rijst erbij. Na de bevrijding werd er voedsel gedropt, maar mijn moeder was heel streng. We mochten maar één koek per dag, anders kreeg je scheurbuik. Zij beschermde ons goed.’

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘Ik ben heel bang geweest. Als er vliegtuigen overkwamen, konden we de bommen zien vallen. In de nacht schoten de Duitsers een lichtkogel om vliegtuigen te spotten en dan werden ze neergeschoten. We zagen ook wel tanks door de straten rijden. Die komen nog heel lang in je dromen terug. Zodra het alarm afging, gingen we schuilen in een diepe kast tot het weer veilig was. Daarna zochten we naar grote granaatscherven. Heel mooi waren die, van koper met groeven erin. We hebben heel weinig school gehad. Halverwege de oorlog moesten we naar een school bij Tuindorp-Buiksloot, een half uur lopen langs een lange weg. Op een dag kwamen er plotseling vliegtuigen over. Ik en mijn tweelingzus wisten niet wat we moesten doen, we gingen hollen. Een man op een fiets riep: ”Ga liggen, ga liggen!” En dat deden we. De bommen die neerkwamen, gaven een heel gek geluid. Niet een harde knal, maar “brbrbrb… heel eng!”

Archieven: Verhalen

‘Ze is in een goederentrein naar Ravensbrück gepropt’

Sophie, Jamie, Lindsay en Kiki van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden hartelijk ontvangen door Henny de Kat-Belkmeer en haar dochter Dorothy.
 Mevrouw De Kat is zichtbaar geëmotioneerd als ze vertelt over haar moeder die in de oorlog in een concentratiekamp terechtkwam.
 Na afloop van het interview zijn de kinderen onder de indruk van al haar verhalen.

Wat gebeurde er in uw straat, de Amelandstraat in Noord, in de oorlog?
‘In onze buurt was het eerste bombardement in Noord. Het gebeurde midden in de nacht. Drie bommen vielen er, onder andere op Buiksloterweg en vlakbij ons om de hoek, in de Urkstraat. Een oudere man kwam daarbij om het leven. Na het eerste bombardement volgden er meer, vaak met nog veel ergere gevolgen. In de oorlog zijn er ook Joodse mensen bij ons ondergedoken. We hadden een huiskamer met twee zijkamertjes en daarboven een vliering. In de kast onder de trap hadden we een gat gemaakt, waar ze bij gevaar konden schuilen. Er zaten wel zes mensen in ons huis. Ze waren niet geregistreerd, mochten niet naar buiten en ook niet bij de ramen komen.
 Uiteindelijk heeft een tante van een vriendin van mij de onderduikers verraden.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Door het verraad is ook mijn moeder opgepakt. Ze was die dag alleen thuis met de onderduikers: een oudere dame, haar zoon en nog een man. Die oudere vrouw, ze was al ergens in de 80, had zich verstopt achter een deur en werd eerst niet opgemerkt. Maar ook haar hebben ze meegenomen. Deze mensen waren al dood voordat ze in Duitsland waren. Mijn moeder hebben ze in de gevangenis gezet en van daaruit naar het kamp in Vught gebracht. Daarna is ze in een goederentrein gepropt en kwam ze terecht in Ravensbrück, een kamp voor vrouwen. Tijdens de reis konden ze niet liggen, ze hadden helemaal niets bij zich, alleen een tonnetje met water en tonnetje om op te plassen. Na Ravensbrück is ze naar München gebracht, waar ze moest werken bij Agfa, een fabriek voor wapenonderdelen. Gelukkig heeft ze de oorlog overleefd. Op 5 juni 1945 kwam ze terug.
 Een maand na de bevrijding hoorden we dat ze nog in leven was. Twee weken lang zijn we iedere avond naar het Centraal Station gegaan om haar op te wachten. Maar ze kwam maar niet. Op een middag kwam ons buurmeisje ons waarschuwen dat mijn moeder eraan kwam. Mijn vader is toen heel hard gaan lopen om haar op te halen. Met hulp van het Zwitserse Rode Kruis is ze via Frankrijk en België helemaal alleen naar Nederland gekomen. Ze woog nog maar 45 kilo. Mijn moeder heeft ons later maar weinig over de oorlog verteld.
’

Hoe was het voor u dat uw moeder weg was?
‘Ik zat nog op de Ulo, een 3-jarige opleiding na de lagere school. Maar daar kon ik niet blijven omdat ik voor mijn vader en zus moest zorgen. Zij werkten allebei. Ik ben wel halve dagen gaan werken in de kantine van de krant Het Volk, vlakbij het Centraal Station. Dan kon ik in de middag thuis het huishouden doen.’

Archieven: Verhalen

‘Hier in het dorpje betekende de oorlog niet zoveel’

Al meteen als Anissa, Damian, Maysam en Maris van de Twiskeschool het huis van Evert van Voorst binnenkomen, is de sfeer ontspannen en gezellig. Meneer Van Voorst is erg vriendelijk. Hij brengt de kinderen naar de eettafel en zodra ze zitten begint hij meteen te vertellen.

Wat heeft op u indruk gemaakt in de oorlog?
‘Boven Tuindorp-Oostzaan waar ik ook in de oorlog woonde, is ooit een vliegtuig beschoten. De piloten zijn toen uit het vliegtuig gesprongen. Eén van hen kwam terecht op de oude Bongerd, waar nu de Cornelis Douwertsweg is, bij de NDSM. Dat was vroeger een oude volkstuin. Duitse soldaten hebben de piloot net zo lang achtervolgd tot ze hem gevangen konden nemen. Vroeger vlogen de vliegtuigen niet zo hoog dus die kon je bij wijze van spreken zelfs met een geweer de lucht uit schieten. In de oorlog zijn ook bommen gevallen op Tuindorp-Oostzaan.’

Hoe was het leven in de oorlog voor u?
‘Voor Tuindorp-Oostzaan betekende de oorlog niet zoveel. We waren nog net Amsterdammers, maar eigenlijk kwamen we niet in de stad. Hier leefden we op het dorpje. De eerste drie jaar gebeurde er ook haast niks. Eigenlijk begon pas de ellende toen er in de Hongerwinter niet genoeg te eten was. Ook na de bevrijding was er nauwelijks voedsel. Het doet nog wel eens pijn als ik terugdenk aan de armoede en honger van toen.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader dook dan onder in Durgerdam’

Gré Arkenbout was 8 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze woonde toen nog in de Indische buurt, maar nu woont ze in een knus huis aan de Lijzijde in Amsterdam-Noord. Maartje, Nethanja, Tim en Viggo van de Twiskeschool hebben zich erg goed voorbereid op het interview. Alle vragen zijn uitgeschreven en de rollen verdeeld: twee ‘hoofd-interviewers’ en twee ‘doorvragers’.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘Nou, er waren al wel tekenen. We waren vaak bij mijn vier grootouders in Durgerdam, in landelijk Noord. En al wist ik niet precies waar ze met elkaar over praatten, ik begreep wel dat het met de oorlog te maken had. Op de dag dat de oorlog uitbrak, stond de radio aan. Dat was geen radio zoals je die nu hebt, je had toen de draadomroep met drie stations waar je naar kon luisteren. Het was ’s ochtend heel erg vroeg en ik hoorde op de draadomroep praten over vijandelijke vliegtuigen. Nou, dat klonk heel luguber. Ik kan me de woorden niet precies meer herinneren, maar ik weet wel dat mijn vader bij de tafel stond. Hij was nog niet aangekleed. En mijn moeder huilde. Dat maakte een vreselijke indruk op mij. En dan is het oorlog.’

Wanneer was u het meest bang in de oorlog?
‘’s Nachts als je vliegtuigen hoorde, dan was je wel een beetje bang. Als het luchtalarm afging bijvoorbeeld, dat was erg spannend, dat weet ik nog goed. Ook was ik een keer toevallig met mijn vader op de fiets in Noord op de Meeuwenlaan. Daar stond vroeger een apotheek. We waren er net langsgereden op weg naar mijn grootouders in Durgerdam. En toen zijn die bommen daar gevallen. En dat is wel heel eng als je daar net voorbij bent gefietst.’

Kon u uw verjaardag vieren in de oorlog?
‘Hmm ja… ik ben op een moeilijke dag jarig, op 26 februari jarig. En misschien weten jullie van de Februaristaking, dat gebeurde min of meer op 25 en 26 februari. Toen reden er door onze straat motoren met zijspan, met Duitse militairen erin en geweren. Dat is iets wat je nooit vergeet. Ze reden rondjes door de wijk, terwijl wij binnen zaten voor mijn verjaardag.’

Hoe kwam u erachter dat de bezetting voorbij was?
‘Dat hoorde je natuurlijk wel. Ik liep met mijn vader over de pont. Mijn vader had een colbertje aan en met aan de binnenkant twee vlaggetjes: rood, wit en blauw. Die kon je nog niet op doen want het was toen nog niet officieel vrede. Maar iedereen hoopte dat die wel heel gauw zou komen. En later, het was op diezelfde dag, kon mijn vader die vlaggetjes wel op doen. Dat herinner ik me nog heel goed.’

Bent u of zijn familieleden van u in gevaar geweest?
‘Eigenlijk was er altijd gevaar. Mijn vader is twee keer bang geweest voor razzia’s. Hij ging dan onderduiken bij mijn grootmoeder. Die hadden in Durgerdam een boerderij met een hooiberg waarin hij zich kon verstoppen. Ik denk dat hij daar dan wel twee of drie nachten bleef. Het was ook gevaarlijk omdat je altijd over de pont moest, waar altijd controle was. De Duitsers namen graag je eten in. Mijn grootouders hadden een paar koeien, dus we beschikten over melk, wat uitzonderlijk was in die tijd. Mijn moeder had een grote jas waar ze zakken in had gestikt. Zij liep dan helemaal van Oost over de pont naar Durgerdam in Noord. Er was in die tijd geen vervoer meer, dus de ponten lagen tegen elkaar zodat je er overheen kon lopen. Mijn moeder had vier flessen melk in haar jas verborgen. En zo kwam ze weer lopend over de pont terug, met nog een tasje in haar hand waar nog een paar andere dingen in zaten uit de tuin. Daar keken de Duitsers wel naar, maar toch lieten ze haar doorlopen. Mijn vader werd wel gecontroleerd. In Durgerdam hadden ze een kalf geslacht en mijn vader kwam met wat vlees in zijn fietstas bij de pont, op een fiets met massieve banden. Hij had zijn fietstassen met loof van bietjes gecamoufleerd. Toch werd hij aangehouden. “Nou ben ik erbij”, dacht ie. Op de vraag wat er in zijn fietstassen zat zei hij eerlijk: “Een half kalf!” Ze dachten dat hij een grapje maakte en hij mocht doorlopen.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892