Archieven: Verhalen

‘Alle waardevolle spullen waren meegenomen’

Als Sylvia Veffer-Polak aankomt op de Flevoparkschool is ze niet alleen. Met haar kleindochter aan haar zijde vertelt Sylvia aan Mohamed, Jay Lean, Khalid, Zehra, Zakaria en Yassin hoe belangrijk zij het vindt om als naoorlogse verteller de oorlogsverhalen van haar ouders door te geven. Deze keer vertelt ze het verhaal van haar vader Harrie Polak, die als één van de weinige van zijn familie terugkeerde uit een concentratiekamp.

Hoe is uw vader gevangengenomen en waar gingen ze heen?
‘Elke vrijdagavond kwam de SS, de Duitse politie, Joodse mensen ophalen uit hun huizen. Ze werden weggebracht om te gaan werken in Duitsland. Maar het werken in Duitsland, dat was eigenlijk niet waar. Mijn vader, zijn vader en zijn broertje werden in 1942 op transport gezet naar Westerbork. In Westerbork werd mijn vader beloofd dat als hij op de trein naar Auschwitz stapte zijn ouders in leven zouden bleven. Hij was toen inmiddels 17 jaar oud. Onderweg naar Auschwitz maakte de trein een stop waarna er een bevel kwam dat er 100 Polen uit de trein moesten stappen. Er stapten 99 Polen uit. Mijn vader was nogal brutaal en zei: ‘Ik ben ook een Pool, ik ben een Polak.’ Toen mocht hij mee. De trein is doorgereden naar Auschwitz en de rest van de mensen op de trein zijn allemaal vergast. Mijn vaders vader, moeder en broertje zijn ook naar Auschwitz afgevoerd waar zij zijn vermoord.’

Hoe heeft uw vader de werkkampen overleefd?
‘Door heel veel geluk, brutaliteit en wijsheid. Zo wist hij dat hij zijn tanden schoon moest houden om infecties tegen te gaan. Als je een infectie kreeg, kon je doodgaan. Ook begreep hij dat hij zichzelf tegen de regen moest beschermen om niet ziek te worden. Daarom had hij een regencape van een rugzak gemaakt. Verder kon hij soms aan wat extra eten komen. In de grote keukens van het kamp stonden grote bakken, gamellen geheten, met eten. Mijn vader, die altijd een fotootje van zijn vader en moeder bij zich droeg, liet het fotootje eens aan de kookvrouwen zien. De kookvrouwen vonden dat geweldig en daarom mocht hij de onderkant van de gamellen uitschrapen. Dan had hij weer wat extra te eten. En zo, door geluk, brutaliteit, wijsheid en fitheid, heeft hij het overleefd.’

Hoe is uw vader weer thuisgekomen na de bevrijding?
‘Toen de kampen werden bevrijd, is hij gaan lopen, heel ver gaan lopen. Uiteindelijk heeft hij in Berlijn een paard gestolen en is hij liftend terug naar Nederland gekomen. Daar heeft hij weken op Amsterdam Centraal geslapen met de hoop dat hij zijn ouders en broertje terug zou zien. Hij had helemaal niks meer. Het enige wat hij nog had, was het sieradenkistje dat hij samen met zijn familie had begraven in de tuin van hun huis op de Retiefstraat 19. Toen hij daarheen ging om het sieradenkistje op te halen, was het huis bewoond door iemand anders. Hij belde aan en zei dat zijn sieradenkistje in de tuin begraven lag. De nieuwe bewoners zeiden dat hij over een maand terug moest komen. Een maand laten was het huis leeg en de tuin volledig omgespit. De mensen waren vertrokken en hadden de buit meegenomen.’

Werd er bij u thuis over de oorlog gesproken?
‘Mijn vader heeft mij nooit wat verteld. Er is twintig jaar geleden een onderzoeker van een universiteit geweest die het belangrijk vond dat we al deze verhalen zouden horen voordat het te laat zou zijn. Zij heeft destijds een interview met mijn vader opgenomen op film. Ik heb dat interview nooit kunnen kijken, maar ik heb wel de transcripties gelezen. Dat is pas dertien jaar geleden. Weet je wat mijn vader altijd zei tegen mij als ik naar de oorlog vroeg? ‘Als ik je vertel wat ik weet, kan je nooit meer slapen van verdriet.’’

Archieven: Verhalen

‘Thuis belde ik aan en wie deed er open…?’

Of ze hem alles mogen vragen, willen Anita, Mariam, Nacer en Gevano van de zomerschool op de Dapperschool weten voordat ze echt beginnen met het interview. “We willen niet dat u verdrietig wordt hiervan.” Tom Simonis (bijna 90) zegt dat ze alles mogen vragen. Hij was bijna tien jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde toen aan het Mariotteplein in Amsterdam-Oost. Op een zonovergoten schoolplein vertelt hij naar aanleiding van de vele vragen van de kinderen zijn verhaal. De chocoladekoekjes smelten ondertussen, vergeten door alle indrukken, weg in de zon.

We hebben gehoord dat u bent opgepakt, en uw vader ook. Wat was er gebeurd?
‘Dat was allebei de keren hier vlak bij jullie school. De eerste keer op de Linnaeusstraat. Ik fietste op de fiets van mijn vader en in het Oosterpark pakten Duitse soldaten fietsen af. Gelukkig was de mijne niet goed genoeg en kon ik weer verder. De andere keer dat ik werd opgepakt, was veel erger. Joden en niet-Joden mochten niet bij elkaar thuis komen, maar mijn Joodse vriendje en ik speelden gewoon bij elkaar. Een keer was ik bij hem thuis in de Transvaalstraat, toen er een razzia was. Mijn vriendje en zijn broer en moeder werden opgepakt. En ik ook, omdat ze dachten dat ik erbij hoorde. Zijn moeder heeft toen een Nederlandse politieagent verteld dat ik ten onrechte werd meegenomen. Ik mocht naar huis. Hoe dat voelde? Ik was er erg zenuwachtig van. Die hele oorlog was moeilijk. Aan de ene kant ging je gewoon naar school, aan de andere kant moest je oppassen dat je niks verkeerds zei. Ook gebeurde het wel eens dat iemand op straat dood neerviel van de honger of uitputting. Dat heb ik twee keer op de Middenweg meegemaakt.’

Moest u onderduiken?
‘Nee. Ik ben niet Joods en was te jong om te moeten werken in Duitsland. We hadden wel onderduikers in huis. Een moeder met haar jongste dochter; de vader was in een kamp vermoord. Het meisje was als een klein zusje voor me. Ze heette Betsie Walvisch en kreeg de valse naam Liesje Simonis, naar mijn moeders naam Elisabeth. Ze was in huis toen mijn vader gevangen zat. Hij had mensen aangezet mee te doen aan de Februaristaking. Op de avond van 25 februari 1941, aan het eind van de stakingsdag, wilden ze hem oppakken, maar ze hebben hem niet gevonden. Omdat de stad zo donker was, zagen ze in ons portiek niet onze deur van het benedenhuis. Of er iemand woonde met de naam Simonis, vroegen ze de bovenbuurman. Nee, zei hij. Een jaar later, op 13 juli 1942 – dat is exact vandaag 78 jaar geleden en ook een maandag – stonden er twee mannen van de Grüne Polizei ’s ochtends om acht uur voor de deur. Mijn vader werd meegenomen en heeft toen anderhalf jaar in een gijzelaarskamp gezeten. Daar zaten mensen gevangen die, als er ergens iets met Duitsers gebeurde, als represaille werden doodgeschoten. Mijn vader heeft het overleefd.
En dat meisje dat bij ons zat ondergedoken? Haar heb ik met haar moeder en zusje een jaar na de oorlog nog een keer bij ons thuis gezien. Waar ze nu is, of ze nog leeft, dat weet ik niet.’

Luisterden jullie ook stiekem naar de radio?
‘Ja, maar in het najaar van 1944 werden het gas en de elektriciteit afgesloten. Maar een paar uur per dag kwam er water uit de kraan. Je kon toen ook niet meer naar de radio luisteren. Dat mocht eerder eigenlijk al niet meer; iedereen had zijn radio moeten inleveren. Wij hadden dat niet gedaan en onze radio onder de houten vloer verstopt, met een kleedje erover. Maar zonder elektriciteit hadden we daar dus niks aan. Mijn middelste broer heeft toen een kristalontvanger gebouwd; een radio die op stroom vanuit een kristal werkt. Via een koptelefoon konden we zo nieuwsberichten horen. Die berichten typte mijn moeder uit op een kofferschrijfmachientje en zo maakten we een krantje – ‘Hier is Londen genaamd’ – voor een paar mensen. Ik mocht ze rondbrengen. Eerst bij vijf mensen, toen acht, toen nog meer. Nee, dat rondbrengen viel niet op, want het waren hele dunne velletjes, die ik goed kon verbergen. Op een gegeven moment waren het er wel veertig. Dan moest mijn moeder het bericht vijf keer typen en dat met carbonpapier acht keer kopiëren. Op een dag kwam ene Marnix langs, uit het verzet. Hij wilde voortaan tachtig exemplaren per krant krijgen en bood een stencilmachine aan, zodat mijn moeder niet enorm veel meer hoefde te typen. Ik bracht die krantjes vanaf huis naar de Plantage Middenlaan, tegenover het aquarium van Artis, waar het verzet een geheim kantoor had. Bij het Tropenmuseum waren de straten afgezet; er stond een Duitse kazerne. Ik moest onder het prikkeldraad door, langs de waterkant, omdat ik anders enorm moest omlopen. Ik was veertien. In omlopen had ik geen zin.’

Heeft u honger gehad?
‘In de Hongerwinter wel. In september 1944 was er een spoorwegstaking; er reden geen treinen meer. Bij ons in de Watergraafsmeer stonden treinen met groente en fruit. Dat zou naar Duitsland vervoerd worden, maar ja, het treinpersoneel staakte. Met een heleboel mensen uit de buurt gingen we het eten eruit halen. Opeens werd er op ons geschoten. Snel ben ik tussen de rails gaan liggen, maar een vriend van mij werd in zijn hoofd geraakt. Hij was niet dood, maar heeft wel lang in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft een hersenbeschadiging opgelopen waar hij de rest van zijn leven last van heeft gehad. Ik dacht dat mijn vader bij die schietpartij was doodgeschoten. In paniek rende ik naar huis. Thuis belde ik aan en wie deed er open… Mijn vader!’

       

Archieven: Verhalen

‘Maar ja, de Joden werden ook ‘zomaar’ doodgemaakt.’

We waren eerst in het verkeerde bejaardentehuis. Toen we eindelijk bij het goede huis aankwamen stond Bets Worp te zwaaien boven aan de trap. We (Nio, Roemer, Lizzie en Michelle) interviewden Bets over de oorlogsjaren, toen ze als kind op een boerderij in Assendelft woonde, samen met haar ouders en haar zus Mien, die vijftien jaar oud was.

Hoe was voor u het begin van de oorlog?
‘We hoorden het ‘s morgens op de radio. Er was veel spanning geweest tussen Duitsland en de omliggende landen dus eigenlijk hadden we het zien aankomen. Er was niet zo veel paniek, want we woonden op het platteland en de boeren gingen toch wel verder met produceren. Het was wel anders, want er was geen gas en elektra, dus stookten we op een klein kacheltje. Bets zat op school in Zaandam. Ze merkte eerst niet zoveel van de oorlog, totdat haar vader op een dag om half negen bij het gemeentehuis moest komen om zijn auto in te leveren. Mijn vader had een transportbedrijf, dus toen de auto ingeleverd moest worden had hij geen werk meer. Hij ging toen stukken grond aan andere boeren verkopen om aan geld te komen.’

Hoe waren uw leefomstandigheden?
‘We hebben eigenlijk nooit honger gehad tijdens de oorlog, omdat we op een boerderij woonden. En als er bijvoorbeeld een biggetje werd geboren, gingen de boeren het vetmesten en daarna slachten. Ook hebben we altijd kippen gehad en dus ook eieren. Ik heb ook nooit op houten banden moeten rijden. De kinderen die dat wel moesten, werden er soms mee gepest en moesten vaak terug naar huis lopen. Ik vond het best zielig omdat ze er niks aan konden doen. Mijn familie hielp anderen mensen graag. Mijn moeder zei altijd: “Als er in Zaandam kinderen uit je klas honger hebben, mag je je brood aan hen geven, dan krijg jij thuis wel weer nieuw brood”.  En mijn vader had allemaal spullen en meubels van Joodse mensen opgeslagen, die hij voor hen bewaarde. Hun huizen waren allemaal leeggehaald. Gelukkig heb ik nooit wat heel ergs meegemaakt gedurende de oorlogsjaren. Maar één ding vergeet ik nooit, die keer toen er een bombardement dichtbij was en er meerdere bommen waren gevallen. We gingen uit bed en de straat op, om te kijken waar de bommen waren gevallen. “Maar hoe is het bij jullie?” vroegen de mensen uit de straat. “Bij ons? Niks aan de hand,” zeiden wij.  Later bleek dus dat er ook twee bommen bij ons achter waren gevallen, waar we niets van hadden gemerkt.’

Wat weet u nog van de Bevrijding?
‘De Bevrijding herinner ik me als een ‘juichtoestand’. Vroeg in de morgen hoorden we op de radio dat de oorlog eindelijk over was en ondanks dat we het goed hebben gehad waren we heel blij dat de narigheid ophield. Iedereen ging de straat op. Er reed toen een boerenkar door het dorp waar NSB-meisjes werden ingeladen en kaalgeschoren. Sommige NSB-leden werden zomaar doodgeschoten. Maar ja, de Joden werden ook ‘zomaar’ doodgemaakt.’

Hoe vindt u dat de 100 jaar Bevrijding gevierd moet worden?
‘Ik ben het ermee eens dat zo’n oorlog nooit meer mag gebeuren. Maar aan de andere kant: het gebeurt nog iedere dag in de wereld. Ik vind dat de oorlogvoering in het geheel gestopt moet worden, ook al denk ik dat het niet gaat gebeuren. Ik wil graag gewoon een dag waarin we vooropstellen: nooit meer oorlog! Maar of het nou 5 mei moet zijn, weet ze niet zeker. Gewoon een bepaalde datum die we herdenken als: “Stop de oorlog!”’

Archieven: Verhalen

‘Vrede. Dat heb ik veel liever dan een groot feest.’

We (Tatum, Kira, Jeske en Esther) kwamen om half twaalf bij het huis van meneer Romijn aan. We hadden verwacht dat het een gewoon rijtjeshuis zou zijn, maar toen we naar binnen gingen, moesten we een wenteltrap op, en kwamen we in een huis vol met oude apothekerskasten, een oud poppenhuis en veel fotoboeken. Meneer Romijn wist heel veel te vertellen over de oorlog, ook al was hij nog maar 1,5 jaar oud toen de Duitsers ons land binnen vielen.

Wat kan u zich herinneren van de oorlog?
‘De geluiden van de vliegtuigen kan ik me nog altijd voor de geest halen. En als het luchtalarm afging, moest je meteen van straat en bij het dichtstbijzijnde huis op de deur kloppen om te vragen of je daar mocht schuilen. Ook moest je altijd om zes uur ‘s avonds binnen zijn, anders kon je beschoten worden.
Een vriend van mijn ouders vroeg regelmatig of er bij hen onderduikers konden overnachten, dus daarom hadden we vaak andere mensen in huis. Maar het was wel gevaarlijk. Want politieman Ragut was mijn buurman. Hij was een beruchte NSB’er en hij stond bekend om zijn verraad van Joden en verzetsleden. De Raad van Verzet in Zaandam besloot dat hij geëlimineerd moest worden voor zijn daden. In 1944 werd Ragut neergeschoten door de verzetsman Jan Bonekamp, hier vlakbij. Na de aanslag op Ragut werd mijn vader bang dat hij opgepakt zou worden. Hij had het weliswaar niet gedaan, maar het gebeurde weleens dat de Duitsers onschuldige burgers vermoordden als waarschuwing, en om mensen angstig te maken. Daarom bracht mijn vader ons tijdelijk naar een ander verblijf. Toen de dader uiteindelijk opgepakt werd, gingen we terug. Ik mocht niet met mijn buurvrouw, de vrouw van Ragut, praten na zijn overlijden. Dat was moeilijk, want zij was mijn lerares op school.’

Kent u nog meer mensen uit het verzet?
‘De verzetsman Op den Velde had een illegale radiozaak hier in Zaandam. Op den Velde slaagde erin om een werkende verbinding met de Nederlandse regering in Londen te leggen. In 1944 is hij opgepakt en niet meer teruggekomen, maar in mei 1945 hebben we nog een laatste radiobericht van hem ontvangen. Mijn moeder en vader hoopten toen al dat wij bevrijd waren, en Op den Velde’s laatste radiobericht gaf ons de bevestiging. We waren bevrijd.’

Wat is het mooiste en het engste wat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
“Dat is een lastige vraag. Het mooiste gebeurde op 11 maart 1945. Het was middenin de Hongerwinter en ik herinner me dat mijn moeder in de middag thuiskwam met vijf Zweedse broden en anderhalve pond margarine. Bij ons was er, net zoals bij vele anderen tijdens de Hongerwinter, erge hongersnood. Normaal kregen mijn broertje, zusjes en ik een nattige pap. Dat was uiteraard beter dan niks, maar het ontvangen van deze broden waren het hoogtepunt van de Hongerwinter voor mij. Het engste was voor mij dan toch wel het luchtalarm. Twee tot drie keer week galmde het geluid over de Zaanse straten. Als dit gebeurde moest ik met mijn familie onder de trap schuilen en wachten tot het voorbij was.

Over 25 jaar is het 100 jaar na de Bevrijding. Hoe vindt u dat we dit moeten vieren?
‘O, dat weet ik meteen. Met: ‘nooit meer oorlog’. Ik vind het verschrikkelijk dat er nu, na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog , nog steeds oorlog in de wereld is. Ik hoop dat er ondanks onze verschillen in cultuur, taal of godsdienst, vrede kan worden gesloten.

 

Archieven: Verhalen

‘Alle mitrailleurs waren op ons gericht’

Wij (Max, Angie en Nora) hebben voor Oorlog in mijn buurt mevrouw Elisabeth Last-Van Der Bijl geïnterviewd. (Puck zou er ook bij zijn, maar ze was ziek). Mevrouw Last ontvangt ons gastvrij. Ze biedt ons koffie en fris aan en heeft koeken en dropjes in huis gehaald. Ook zegt ze dat we gerust even rond mogen kijken in haar ‘museum’.

Hoe was uw leven voor de oorlog en toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was tien jaar oud toen de oorlog begon en het was crisistijd. Eens in de vier dagen kreeg ik een cent. Ik zat toen op de Klaas Katerschool in de Savornin Lohmanstraat en ik woonde in de Prinsenstraat, de oudste straat van Zaandam. We hadden daar een hele lange tuin met aan het einde een sloot. Daar kon je ‘s winters schaatsen. We hebben ook nog de Malariamug gehad, herinner ik me. We speelden veel in de zandbak. Een hele fijne jeugd. Wel sober, maar dat merkte ik niet.’ De dag dat de oorlog net uitbrak was het heel vroeg licht, in mei. Ik hoorde door het open raam stemmen en zag allemaal mensen buiten op straat toen ik door het raam naar buiten keek. En ik hoorde een heleboel plofjes. Mijn vader vertelde dat het oorlog was. Er heerste al een tijdlang dreiging van oorlog. In de lucht waren allemaal parachutisten, wel iets verder weg. De plofjes waren afweergeschut, denk ik nu.’

Had de oorlog ook invloed op uw dagelijkse gewoonten?
‘Ja. In het begin niet. Later waren er allemaal beperkingen. In het begin waren de Duitsers vriendelijk. In 1942 moesten mijn twee oudere broers naar Duitsland om daar te werken voor de Duitsers. Dat wilden ze niet en toen gingen ze onderduiken. Ze hebben het er levend en wel afgebracht. Al het eten ging op de bon. In de oorlog moesten we de ramen beplakken met papieren plakband, zodat de ramen niet zouden klappen bij inslag. ‘s Avonds moesten de ramen verduisterd worden. De bommenwerpers vanuit Engeland konden dan niet zien dat er een stad was. Tijdens de oorlog werden de scholen bezet. Ik mocht toen tijdelijk terug naar mijn oude kleuterschool in de Czaar Peterstraat. Op de Mulo ontmoette ik een meisje met rode vlechten, net als ik. Dit werd mijn beste vriendin. Op de Mulo zaten voor zover ik weet geen Joodse kinderen, wel een NSB-meisje: Emmie. Er werd, ook door docenten, erg onaardig gedaan tegen haar. Ik kan me nog herinneren dat ik dat heel akelig vond.’

Wilt u iets vertellen over wat u heeft gezien van de fusillades?
‘De hele buurt van de Klaas Katerstraat t/m de Prinsenstraat was opgepakt omdat er een verrader door de ondergrondse was doodgeschoten. Daarna volgde de fusillade, die ik niet heb gezien. Op de Burcht zijn toen tien mensen doodgeschoten. Ze hadden eigenlijk honderd mensen dood willen schieten, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Ik moest die dag olie kopen en daarvoor moest ik om zeven uur in de rij gaan staan. Door de achtertuin wilde ik naar de Burcht lopen en deed de poort open. Daar stond een Duitser die me tegenhield. Ik mocht er niet door. Aan de overkant, en bij elk ander huis stonden Duitsers. Het was 6 februari, midden in de hongerwinter. We moesten allemaal naar de Burcht. Ik dacht dat we allemaal doodgeschoten zouden worden en dat de huizen in brand gestoken werden. We stonden op de Burcht. Alle mitrailleurs waren op ons gericht. In de rij stond ook een jongetje dat ik kende. Met een hoofddoekje om, vermomd als meisje. Hij gebaarde me hierover stil te blijven. Dat deed ik. Alle mannen werden meegenomen. Mijn jongere broertje niet, hij was te klein. Mijn vader was toen 54 jaar en kwam weer terug omdat hij te oud was. Uiteindelijk mocht ik weer naar huis. Alles was omvergegooid. Mijn moeder was hier erg overstuur door. Ze hadden blijkbaar naar wapens gezocht.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘De mensen maakten lange reizen, op de fiets naar het Noorden van Noord-Holland. Mijn vader had een heleboel kolen ingekocht. Per week mochten we één klein broodje eten, één sneetje brood per persoon. Dat legden we ‘s ochtends op het kacheltje zodat we een geroosterd broodje hadden (zonder beleg). ‘s Middags aten we koolsoep en ‘s avonds opnieuw koolsoep. Ik was toen ook heel erg ziek geweest. Mijn zusje was tamelijk zwak, zwakker dan ik. Zij kreeg af en toe nog een eitje. We hebben ook nog suikerbieten gehad. Deze werden in stukjes gesneden. Ze werden in olie gebakken met stroop er overheen. Ook bloembollen hebben we gegeten. Stiekem werden er een heleboel bomen gezaagd en verstookt, ook de binnendeuren. Alles om wat te kunnen eten. Op 8 maart 1945 werd ik opgehaald, samen met mijn zusje. We gingen naar de Achterhoek, helemaal op de fiets. De eerste avond kwamen we niet verder dan Bussum. Daar woonde een oom, waar we konden overnachten. De tweede dag overnachtten we in Barneveld. Uiteindelijk kwamen we In Harfsen aan. Daar zaten mijn broers ook ondergedoken. Die zag ik pas weer na een lange tijd. Ik mocht bij een boerderij blijven wonen. Toen kwam het front dichterbij in de Achterhoek. Ze hebben daar drie dagen gevochten. Ik hoorde op een ochtend een vreselijke klap. Het bleek van een brug die opgeblazen werd. Rondom de brug was een gehucht met een paar huizen. Met het opblazen van de brug trokken de Duitsers zich terug en dienden de eerste Canadezen. Ze brachten allemaal lekkere spullen mee. Bij de boerderij waar ik verbleef werd een soort van basisstation voor de Canadezen gemaakt. Op 17 april was de bevrijding en die duurde drie dagen. Maar in september kon ik pas weer terug. In Zaandam was echter nog veel honger.’

Hoe was de bevrijding voor u en hoe zou u 100 jaar vrijheid willen vieren? ‘
Ja, dat maak ik niet meer mee. Het is nu 75 jaar geleden. Ik zou willen dat mensen het niet vergeten. Ik vind het al zo bijzonder dat er al 75 jaar geen oorlog is. Wij hebben een bevoorrechte positie. In Noord-Holland was er betrekkelijk weinig oorlogsgeweld.’

Archieven: Verhalen

Er werd in het Duits geschreeuwd: ’Lichter aus, lichter aus’

Wij (Desiree, Olivia, Chayenne en Yasmine van het Zaanlands Lyceum) gaan op bezoek bij Erik Smit (1938) in ’t Kalf, een wijk in het noorden van Zaandam. Ook vroeger, toen het oorlog was, woonde hij in ‘t Kalf. Hij vertelt ons over zijn herinneringen uit die tijd.

Hoe merkten de ‘’normale’’ burgers dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog begon, maar ik nam het pas waar toen ik vier jaar was. Ik woonde met mijn ouders en een oudere broer in ’t Kalf, een rustig wijkje in Zaandam. Ik vond de oorlog zelf in het begin niet zo erg, ik had het namelijk niet zo moeilijk, daarom merkte ik ook wat later pas wat er allemaal was gebeurd. Er was een boerderij dichtbij mijn huis, en daar konden wij soms eten halen. Mensen boven Amsterdam, zoals wij, hadden het wat makkelijker doordat er meer boerderijen in de omgeving waren. Samen met onze buren zagen we Duitse vliegtuigen overvliegen. Ook liepen er soldaten in de straat. Maar voor de rest was het in ’t Kalf best rustig vergeleken met bijvoorbeeld de situatie in Asterdam.’

Was u weleens in gevaar?
‘Ik was niet echt in gevaar en ik heb ook niet echt veel honger geleden. Maar het was wel een spannende tijd. Er waren regelmatig Duitsers in de buurt. Op een keer scheen er licht naar buiten vanaf onze woonkamer. Er werd op de deur geklopt en heel hard in het Duits geschreeuwd: ’Lichten aus, lichten aus’. Voor mijn vader was het wel gevaarlijk: hij zat ondergedoken, anders moest hij afgevoerd worden om te werken in Duitsland. Ook vielen er een keer een paar bommen in de buurt. Toen gingen we met z’n allen in de wc schuilen omdat die ruimte het sterkste punt van het huis was. Gelukkig waren we niet gewond geraakt.’

 Kende u Joden en/of bent u zelf Joods?
‘Ik ben zelf niet Joods, maar ik weet dat er wel meerdere mensen in de buurt moesten onderduiken. In die tijd werd er ook niet thuis over gepraat uit angst dat het werd doorverteld en dat de Joden dan werden ontdekt. Ik vind het niet kunnen hoe er tegen de Joden werd gedaan. Mensen onteren, je begrijpt niet hoe dat ontstaat, zelfs beesten doen dat soort dingen niet. Ik heb daar geen woorden voor. Ik weet niet of mijn ouders iets voor het verzet deden, want er werd niet over gesproken. Wat je niet weet, kun je ook niet beantwoorden. Daarmee bedoel ik dat ik dus niets kon vertellen als de Duitsers vragen zouden stellen.’

Hoe vindt u dat het feest gevierd wordt als Nederland 100 jaar bevrijd is?
Eigenlijk zouden we elke dag moeten vieren dat we vrij zijn en niet in dezelfde leefomstandigheden zitten als toen. Maar bij 100 jaar Bevrijding zou dat een groot feest moeten zijn. Dit jaar wordt ons bevrijdingsfeest in Noord-Holland ook al best groot gevierd, de mensen worden verwelkomd door de Commissaris van de Koning. En de Vrijheid Express bus komt langs om verhalen te vertellen zodat die nooit meer vergeten worden. Het is dus een hele optocht. Toch vind ik dat het in 2045 groter moet/kan. Honderd jaar is een lange tijd. Misschien ben ik er niet meer bij, maar vooral de jongere generatie moet stil staan bij wat er is gebeurd, en niet alleen maar twee minuten. Eigenlijk zou de jongere generatie zelf het jubileum moeten organiseren, opdat ze beseffen wat er is gebeurd en er ook echt bij stil staan. Het is een goed en leuk idee, alleen hebben we een manier nodig om de kinderen van tegenwoordig over te kunnen halen.’

 

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Toen ik naar boven keek, zag ik een hele grote schietwolk’

We (Nina, Lee-Jay, Naomi en Sophie) kwamen bij Jan Fleumer (1932) in Westzaan aan en we waren in de auto al best wel zenuwachtig. Maar toen we binnen waren, ging het eigenlijk allemaal vanzelf.  Een hele aardige man die er zin in had. En Jan Fleumer had ook veel voorbereid.

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt ?
Ik was acht jaar toen de oorlog begon. Op een dag ging ik samen met mijn broertje naar huis van school en zagen we ineens een bommenwerper die heel laag overvloog. De motoren van het vliegtuig waren kapot, en hij zweefde nog even. Ik zag hem aankomen. Er werden op dat moment bommen geworpen op het vliegtuig dat zo laag vloog. Toen ik naar boven keek zag ik een hele grote schietwolk. Dus ik wist dat het dichtbij was. Ik heb toen tegen mijn broertje gezegd dat hij plat in de heg moest gaan liggen en ik ben toen ook plat in de heg gaan liggen. Ik was ontzettend bang , ik riep alleen maar: “moeder, moeder, moeder!”.  Het regende granaten op dat moment. Toen het vliegtuig voorbij was gevlogen zijn we weer veder terug naar huis gegaan.’

Was er nog genoeg brandstof in die tijd?
Nee, op een gegeven moment was er niet genoeg brandstof/ benzine voor de auto en bussen.  Iemand had uitgevonden dat je ook op gas kon rijden met auto’s. Je had dan een auto met een grote houten kist erop en een heel flexibel zeil. Dan ging je naar de gasfabriek dan kon je daar dat ding op laten blazen. Het zeil stond dan helemaal strak, en zodra de auto ging rijden werd dat ding steeds slapper. Er stond zo’n hoge druk op dat de auto kon rijden. Op de bus hadden ze gasgenerators. Daar zaten kolen in en op een gegeven moment werd er ook turf in gestopt.’

Kwam u alleen aan eten via voedselbonnen of ook op andere manieren?
‘Je kon wel bij de boeren proberen iets van voedsel te krijgen of te ruilen. We hebben in die tijd ook echt wel honger gehad. De Duitsers hadden het idee van de gaarkeuken bedacht. Er was er een meneer met een paard en wagen en die ging vanuit Westzaan iedere dag weg om grote gamellen op te halen van de gaarkeuken. Het eten van de gaarkeuken was op een geven moment niet meer te eten. Er werden soepjes gemaakt van de meest bizarre dingen. We konden ook aan ons eten komen met bonnen. Hiermee konden we ook ander dingen kopen. Er werd veel met de bonnen geknoeid. Er werden bonnen nagemaakt of gestolen om onderduikers van te eten te voorzien. Ook heb ik een keer schoongemaakt voor een Duitser. Toen kreeg ik een broodje jam van hem.

Hoe zou u willen dat we de honderd jaar bevrijding vieren?
‘Daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Ik vind het goed dat het herdacht wordt, maar 99 jaar is eigenlijk net zo belangrijk als 100 jaar, vind ik. Ik vind het ook heel belangrijk dat de oorlog herdacht wordt, omdat de mensen die de oorlog hebben meegemaakt al erg oud zijn. Het duurt niet lang meer dat er niemand meer over is van de overlevenden. Als die mensen er niet meer zijn, is er niemand meer die uit eigen ervaring over de oorlog kan vertellen. Het is wel erg goed dat we er toch elk jaar weer bij stilstaan.

Archieven: Verhalen

‘De heer Albert Heijn, die op de Westzijde woonde, stelde een leslokaal ter beschikking’

Wij (Tzippy, Kick, Kris en Charlotte) gingen op bezoek bij mevrouw Anna Doves-De Beurs, die tijdens de oorlog in de Schildersbuurt woonde. In die tijd zat ze op het Zaanlands Lyceum, dat toen nog Gemeentelijk Lyceum heette en op het Ruiterveer zat, vlakbij de Westzijde. Ze was toen 17 jaar oud. Nu is ze al 97 jaar. Haar dochter was ook bij het interview aanwezig.

Wat kunt u zich nog herinneren van uw schooltijd?
‘Ik zat op het gymnasium van het gemeentelijk lyceum, nu dus het Zaanlands Lyceum en ik had een Joodse schoolvriendin, Julie Veth. Zij was moest van school omdat ze Joods was. Ik heb altijd met haar gecorrespondeerd, en die brieven heb ik nog. Helaas heeft zij de oorlog niet overleefd. Aan het eind van de oorlog werd de school gesloten, omdat het te koud was. Er waren geen brandstof meer om de school te verwarmen. Ik kan me nog herinneren dat de heer Albert Heijn, die op de Westzijde woonde, een leslokaal ter beschikking stelde. En bij mij thuis wam de leraar Grieks lesgeven, dat was wel heel bijzonder. Mijn moeder maakte dan ‘bloementhee’ voor hem. ‘

Wat merkte u thuis van de oorlog?
Nou, thuis zat ik natuurlijk vaak te oefenen voor school. En dat was lastig met de verduistering. We hadden petroleumlampen op tafel en nog zon drijvertje. En dan zat ik met een klein waxinelichtje op mijn schrift. Na mijn eindexamen ben ik begonnen met een typcursus. En die tijd was zo geregeld dat het van 18:30 tot 19:30 was, nou ja dan kon ik net nog naar huis het donker werd. En ik weet ook nog dat alles op de bon was. Het eten, maar ook kleding en schoenen en brandstof. Maar ja, tijdens de Hongerwinter ging het gas, brandstof (kolen) en elektriciteit er helemaal uit. En toen kochten we een potkacheltje met van die ringen erin zodat er grote en kleine pannen in konden. En een zakketeltje: er zat een zak onderin waar je water in kon koken. En we gebruikten briketten, want die waren goed houdbaar en lang heet.

Was u weleens bang in de oorlog?
Jazeker, ik was wel bang in de oorlog. Ik heb een keer gesolliciteerd bij het arbeidsbureau in Amsterdam op aanraden van een kennis, maar op het arbeidsbureau stond eigenlijk iedereen aan de foute kant. Ik werkte destijds bij Verkade en ik wilde een andere baan. Een meneer zei tegen me: ‘Ik ken een mevrouw die goed is.’ Hij gaf me een brief mee en die moest ik aan die mevrouw geven. ‘Houd hem in je tas en loop er niet mee te wapperen. Is ze er niet, dan ga je gewoon weer weg. Je geeft de brief niet uit handen.’ Ja toen was ik wel bang, hoor. Ik moest op acht hoog zijn in het gebouw in Amsterdam. Maar het is goed gegaan en ik kreeg een andere baan. Want ik wilde natuurlijk wel ergens werken waar een goede sfeer was en ik kwam terecht bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij.

 

Archieven: Verhalen

‘En niet te vergeten: Jan Kakes is maar liefst 100 jaar!’

Op weg naar het huis van Jan Kakes bespraken we (Mark, Sem, Julius en Felicity) ons plan van aanpak en wie welke vragen zouden stellen. We vonden het allemaal natuurlijk een beetje spannend, omdat het toch iemand was die de oorlog heeft meegemaakt. En niet te vergeten: Jan Kakes is maar liefst 100 jaar! Gelukkig was Jan Kakes heel aardig en open tegen ons.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Nou, de oorlog was in het begin niet erg. Ik was twintig jaar en woonde in de Zaanse Schildersbuurt. De Duitsers waren erg meewerkend en kwamen sympathiek over. Maar dat werd al snel erger, omdat er aanslagen werden gepleegd door het verzet. Er werden ook Duitsers en NSB’ers doodgeschoten door het verzet, en het gevolg daarvan was dat de Duitsers gijzelaars namen. Voor elke Duitser die vermoord werd door het verzet werden er tien à twintig mensen doodgeschoten en dat is nogal heftig geweest. Zelf ben ik ook als student zijnde opgepakt en naar concentratiekamp Vught gebracht. Dat kwam doordat Generaal Seyffardt werd opgepakt in zijn huis door twee studenten en is neergeschoten. Hij leefde gelukkig nog, en hij zei dat hij niet dat er door hem gijzelaars werden doodgeschoten. Die dag daarna ben ik met zeshonderd studenten naar Kamp Vught gebracht als gijzelaar.’

Hoe was het voor u in concentratiekamp Vught?
‘Dat was geen pretje, want toen ik aankwam in het concentratiekamp was het 6 februari en heel erg koud. Ik had helemaal niks, geen dekens of wat dan ook. Op een gegeven moment zijn ze wel dekens komen brengen uit Tilburg. Het eten was verrekte slecht en was oneetbaar:  soep met een paar stukjes vlees erin, wat eerder op afval leek. Gelukkig hebben mijn zussen en ouders geen problemen gehad. Na de oorlog heb ik mijn studie geneeskunde gewoon weer opgepakt en afgemaakt.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Heel erg veel, eigenlijk kan ik daar niet uit kiezen. Ik heb meegemaakt dat de Joden werden opgepakt. Mijn buurman was ook een Jood, hij was een leraar op de hbs en is toen ook opgepakt. Alle Joden werden in 1943 naar Amsterdam gestuurd en daarna was heel Zaandam dus Jodenvrij. De Joden werden allemaal naar speciale huizen gebracht. Vanaf die huizen werden ze naar Westerbork vervoerd en vanaf Westerbork gingen de Joden naar een concentratiekamp in Duitsland. Toen ze aankwamen in het kamp werden ze bijna allemaal vermoord. Ja, dat is toch wel één van de dingen die mij het meest is bijgebleven. Verder leefde je altijd in spanning af en moest je soms onderduiken. Op een gegeven moment was er een gerucht dat alle jongens naar Duitsland zouden worden gestuurd. Dan moest je weer uit handen blijven van die Duitsers. Dat was een spannende tijd, hoor. Daar denk ik nog wel veel aan.’

Hoe zou u willen dat we 100 jaar Bevrijding vieren?
Tja… ik weet het echt niet. Ik durf het niet te zeggen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik speelde met de kinderen van een nu bekende verzetsman, Walraven van Hall’

We (Tess, Sanne, Laura en Jitte) hadden de vragen van tevoren al bedacht. Toen we binnen kwamen in het huis van Piet de Boer (81 jaar) in Koog aan de Zaan, hing er een gezellige sfeer. We kregen meteen warme chocomel en een gevulde koek aangeboden. Het gesprek verliep goed.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Eerst in Zandvoort. Mijn ouders hadden daar een melkzaak. Ik woonde in Zandvoort Noord, tegen het circuit aan. In ‘42 moesten we evacueren naar een kamp in Drenthe, maar dat ging uiteindelijk niet door. Dus toen zijn we bij familie in Zaandam gaan wonen. We moesten weg uit Zandvoort omdat de Atlantic Wall werd gebouwd. De Atlantic Wall was een verdedigingslinie van 5000 kilometer. De Duitsers bouwden de muur om te voorkomen dat de geallieerden via de zee binnenkwamen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn buren, de familie Dekker. Een vrij groot gezin . Ik herinner me nog dat er opeens een meisje van een jaar of vier was : Martha Zwaaf. Ze zeiden dat ze haar hadden gevonden in de Westzijde, maar het was een Joods meisje die door haar ouders was afgegeven. Martha speelde gedurende de oorlog regelmatig bij mij thuis. Ze heeft de oorlog overleefd en haar ouders ook. Haar ouders hebben haar na de oorlog weer opgehaald wat best wel emotioneel was want ze hadden haar al heel lang niet gezien.
Ik speelde tijdens de oorlog ook met de kinderen van een nu best wel bekende verzetsman: Walraven van Hall. Ik speelde daar altijd achter in de tuin. De man was nooit thuis want hij werd natuurlijk gezocht door de Duitsers, maar dat wist ik indertijd niet. Maar ik weet wel dat ik daar een keer heen holde om te spelen en dat er ineens een man bij hek staat die me alleen maar aankeek. Dat is de enige keer dat ik Walraven van Hall gezien heb.’

Wat heeft u meegekregen van de Hongerwinter?
‘Ik herinner mij nog hoe mijn vader en de buren bomen moesten omzagen voor brandhout, er was namelijk geen brandstof en de huizen waren niet verwarmd. Op de ene dag stond de Stationsstraat in Zaandam nog vol met bomen, en de volgende dag was de straat helemaal leeg. Het vroor vaak en de condens die uit je mond kwam bevroor zo op je bed. Er was niks te eten en je kon niet buitenspelen door de kou, want je had immers geen goede winterkleding. Ik herinner mij nog goed dat ik in de woonkamer stond en mijn moeder me vertelde dat we geen eten hadden. De strengste winter was de winter van 1944-1945. Ik sliep onder twee dekens met mijn kleding aan.’

Hoe zou u willen dat we 100 jaar Bevrijding vieren?
‘Tegen die tijd is de hele generatie die het meegemaakt heeft er niet meer, maar omdat de Bevrijding zo’n belangrijk moment in de geschiedenis is, vind ik het toch goed om de oorlog te blijven herdenken. Er is nu natuurlijk op heel veel plekken op de wereld nog steeds oorlog, dus daarom moeten wij blij zijn dat er bij ons geen oorlog is en dat vieren. Ook voor de nabestaanden van de slachtoffers is het waardevol om de vrijheid te vieren.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892