Archieven: Verhalen

‘Tréééés heeft een Cààànadees, samen in de jeep en dan maar gas, gas, gas’

Ans van de Heuvel ontmoet Shelina, Amal, Tyler en Dawid van basisschool ’t Karregat in Eindhoven bij ’t Oude Raadhuis. Ze was drie jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en twee zussen en broer in de Bosboomstraat. Haar vader, die bij de politie werkte, waarschuwde Joode mensen die op een lijst stonden om opgepakt te worden. Ook de opa van Dawid, die uit Polen komt, zat in het verzet; hij moest dat met de dood bekopen. Na de oorlog heeft Ans haar hele leven bij stichting ’40-’45 nabestaanden van verzetsmensen geholpen. ‘Lieve kinderen, jullie hebben de toekomst en ik heb het verleden,’ zegt ze als de kinderen beginnen met het interview.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Als kind wist je dat als de sirene ging je naar binnen moest. Er werd een kastje onder het aanrecht leeggemaakt en daar moesten we dan in. Als er een bom viel, sneuvelden namelijk overal ruiten. In het kastje kon je geen scherven op je krijgen. Als de sirene weer ging, mochten we weer naar buiten. Bij ons in de straat waren bij een gezin twee Joodse kinderen uit het noorden van Nederland ondergedoken. Hun haren waren geblondeerd, zodat ze niet als Joods herkend zouden worden. Ze gingen ook gewoon met ons naar school. Wij wisten niet dat ze Joods waren. Tegen ons was gezegd dat ze bij hun oom en tante op bezoek waren. Het is een intriest verhaal. Door de buren, NSB’ers, zijn ze verraden. Op een dag zijn ze opgehaald door de Duitsers en ze zijn nooit meer teruggekomen.’

Heeft u mensen helpen onderduiken?
‘Nee, ik was nog maar een kind. Mijn vader wel. Bij de politie kregen ze lijsten met namen en adressen van Joodse mensen die opgehaald moesten worden. De Duitsers hadden al in 1941 een verordening gemaakt dat alle Joden zich in hun woonplaats moesten laten registreren. Ze hoefden dus alleen die lijsten na te kijken om aan de adressen te komen. Mijn vader waarschuwde deze mensen stiekem. Een Joodse man, Joep, aan de Tongelresestraat reageerde met “Dat zal wel meevallen”. Hij geloofde het niet. De volgende dag is hij opgepakt. Ze hebben hem nooit meer teruggezien. Mijn vader heeft heel veel mensen gewaarschuwd, terwijl hij daarmee zelf gevaar liep om opgehaald te worden, als dat uit was gekomen.’

Wat is het ergste dat u of uw familie meegemaakt heeft?
‘Mijn vader moest een keer een SS’er arresteren. Hij moest hem ophalen op het station, waar hij met de trein aan zou komen. Hij vroeg mijn vader hem niet te fouilleren en hem normaal te behandelen. De SS’er had een hoge functie dus mijn vader deed wat hij vroeg. Hij nam hem gewoon mee en sloeg hem ook niet in de boeien. Opeens pakte de man een revolver en schoot op mijn vader. Mijn vader heeft hem nog vastgehouden, maat is toen tegen de grond geslagen. De kogel zat maar twee centimeter van zijn hart en hij vader was buitenbewustzijn. Tijdens een operatie is de kogel uit zijn borst gehaald. Het eerste dat mijn vader de chirurg hoorde zeggen toen hij wakker werd, was: “Ik heb de kogel”.’

Herinnert u zich de Bevrijding nog?
‘Het was fantastisch! Die Tommy’s die met hun tanks door de straten reden, dat waren knappe mannen, hoor! Ze hadden chocolade bij zich en sigaretten! Iedereen was dolblij. En er werd gezongen: ‘Tréééés heeft een Cààànadees, samen in de jeep en dan maar gas, gas, gas’. Wij klommen op  de tanks. Die Tommy’s en die Amerikanen hadden allemaal thuis kinderen en waren na die verschrikkelijke oorlog zo goed voor ons; we kregen echt heel veel snoepgoed van ze. Ook werden ze bij gebrek aan kazernes bij ons ingekwartierd. Dan sliepen er dus soldaten in je kamer. Maar iedereen deed dat graag, want we waren bevrijd.’

Wat gebeurde er met de NSB’ers in uw buurt?
‘De Binnenlandse Strijdkrachten gingen alle NSB’ers ophalen. Ook bij ons en de hele straat liep uit. Die NSB’er was zo bang dat hij zich in de pruimenboom had verstopt! Ze kregen hem toch te pakken. Ook meisjes die in de oorlog met een Duitser waren gegaan, werden opgehaald. Er werd een groot podium gemaakt. Het was eigenlijk verschrikkelijk, het was een evenement. Al die meisjes werden, terwijl de mensen om hen heen stonden te joelen, met een tondeuse kaalgeschoren. Op een gegeven moment mocht dat niet meer. En wie moest dat gaan regelen? De politie. Dus mijn vader moest daar naartoe om dat te verbieden. Maar die mensenmassa was zo opgezweept. Die keerde zich tegen de politie. Mijn vader heeft heel vaak gezegd: “Toen heb ik geleerd echt hard weg te lopen”. Die horde mensen achter je aan, dat was verschrikkelijk. Die meisjes werden nog lang ‘moffenmeiden’ genoemd.’

      

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder huilde als we zonder eten moesten slapen’

Naast de stoel van Ton van Hugten staat een stoeptegel met een bom erin, die in de oorlog vlak bij zijn huis is gevallen. Ton was twee jaar toen de oorlog begon en woont aan de Poeijersstraat in het huis waar hij geboren is en dus ook de oorlog meemaakte. Aan Twan, Cheyenne en Bayan van basisschool ’t Karregat vertelt hij over de oorlog. Ook Bayan was twee jaar toen ze, nog niet zo lang geleden, met haar ouders in Syrië de oorlog meemaakte. Ook zij heeft herinneringen aan bombardementen en vertelt daarover. Een bijzondere ontmoeting is het.

Kunt u ons vertellen over het bombardement bij uw huis?
‘Het was verschrikkelijk. We zaten met de hele familie  in de kelder, een ruimte van twee bij één meter met een schuin plafond. Mijn moeder zat over mij heen gebogen om me te beschermen. Mijn vader was politieman en was in de stad om Eindhoven te verdedigen. Mijn moeder maakte zich grote zorgen om hem en dacht dat we hem nooit meer terug zouden zien. Er vielen veel bommen toen. Ook vlak bij ons. Alle ramen van het huis sneuvelden. Overal lag glas. Er was geen glas meer te krijgen in Eindhoven omdat er zoveel ramen kapot waren gegaan. Je kreeg dan ‘oorlogsglas’. Van slechte kwaliteit en je kon er bijna niet doorheen kijken. Omdat de wachtlijst lang was, had mijn vader zolang planken voor het raam geslagen. Van het beetje hout dat hij nog had, want het meeste hout had je al opgestookt. Het waaide door het hele huis, totdat we dat oorlogsglas kregen. Pas tien jaar na de oorlog kwam er weer gewoon glas in onze ramen.’

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘In het begin nog wel, op de bon. We haalden toen ook eten bij de boeren om ons heen. Ook Duitsers haalden daar eten. Die namen het zonder te vragen mee. Wij moesten ervoor betalen. Aan het eind van de oorlog en vooral ook de periode erna – in de winter van 1944 toen de oorlog al was afgelopen – hadden we bijna geen eten meer. We aten toen alleen maar appels herinner ik me. In het noorden aten ze bloembollen, maar wij hadden die niet. Mijn moeder maakte van alles. Dan weer gebakken appel dan weer appelmoes. Soms hadden we niets te eten. Dan ging je naar bed zonder eten. Daar moest mijn moeder van huilen. En dat vond ik weer heel erg. Als een moeder huilt is dat heel erg.’

Hadden jullie een radio in de oorlog?
‘Op een gegeven moment kreeg iedereen bericht dat je je radio moest inleveren. Als je dat niet deed, kwamen ze hem opeisen. Mijn vader had de radio in een zinken kist in een gat in de tuin verstopt. Zo konden we stiekem naar de radio luisteren. Als er bericht uit Engeland kwam, zaten er soms tien, twintig mensen bij ons mee te luisteren naar Radio Oranje. Op een dag kwamen de Duitsers langs voor de radio, maar die zat goed verstopt.’

Wat is u leukste herinnering aan de oorlog?
‘Vlak bij ons, naast waar nu het kerkhof is, was een groot ven waar we speelden. Daar verbleven in een kamp Engelse soldaten die ons kwamen bevrijden. Van hun jerrycans, die ze hadden gebruikt voor brandstof, maakten wij een vlot. Met draad bonden we al die jerrycans aan elkaar en dan konden we varen. Op zoek naar draad trok ik aan een ijzerdraadje dat uit het zand stak en toen kwam er een geldkistje mee. Er zat heel veel geld in. Ik rende ermee naar huis en riep blij: “Moeder, we zijn rijk!” Mijn vader heeft het natte geld toen eerst te drogen gelegd. We konden het niet houden, omdat ik zo hard geroepen had dat we rijk waren. Uiteindelijk bleek het geld door een jongen in onze straat gestolen te zijn bij de ETOS. We hebben het aan de winkelier teruggegeven. Omdat mijn ouders 25 jaar getrouwd waren, kregen ze als dank drie taarten. We waren de koning te rijk. Het was net na de oorlog en we hadden al lang niets lekkers meer gehad, want suiker was er niet in de oorlog. Onze buiken waren niet meer gewend aan die zoetigheid en de kwaliteit van de taart bleek erg slecht. Dus de volgende dag was iedereen aan de diarree.’

   

Archieven: Verhalen

‘Bij ons thuis was het warm en licht’

Tine van Wijk wordt tijdens het opstarten van het videogesprek geholpen door Fabrice, Julia en Lucia van de Anne Frankschool. “Kunt u ons allemaal zien? Ander moet u uw lay-out wijzigen”. Tine ziet alle drie de kinderen. Dus kunnen ze beginnen met het interview.

Waar woonde u toen het oorlog was?
‘Ik woonde aan de rand van de stad, aan de Duivendrechtsekade, waar later de Bijlmerbajes werd gebouwd. Mijn ouders hadden daar een aannemersbedrijf. We woonden eigenlijk op een soort industrieterrein en we hadden er veel ruimte, ook om te spelen. Mijn opa en oma woonden naast ons. Ik was drie toen de oorlog begon. Na mij kwamen nog een zusje in 1940 en een broertje vlak voor de Hongerwinter in 1944. Naast ons zat Cinetone, de Duitse filmstudio’s. De Duitsers vonden mijn kleine zusje er schattig uitzien met haar krulletjes en vroegen aan mijn ouders of ze mee mocht spelen in een film, genaamd ‘De zwarte jurk’. Dat wilden mijn ouders niet, maar ze begrepen ook wel dat je beter geen nee kon zeggen tegen de bezetter. Daarom stemden ze toch toe.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
‘We woonden dus naast de Duitse filmstudio’s. Dat zou veel te gevaarlijk zijn geweest. We hadden in de oorlog wel onze auto en die van een Joodse man begraven op ons terrein. Als aannemersbedrijf had mijn vader graafmachines en zo heeft hij aan het begin van de oorlog de voertuigen verstopt voor de Duitsers. Na de oorlog heeft die man zijn auto weer opgehaald. Hij stapte in, startte de auto en reed er zo, na al die tijd onder de grond, mee weg. Dat was wel heel bijzonder. Ik heb nooit geweten wie deze man was. Dat zou ik heel graag nog eens willen weten.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Waar ik heel goede herinneringen aan heb, zijn de avonden dat mijn opa ging vertellen. In 1944, in de Hongerwinter, had niemand meer elektriciteit en ook geen kolen meer en het was heel erg koud. Wij hadden vanwege het aannemersbedrijf nog wel hout en een olielamp. Bij ons thuis was het dus warm en licht. Alle buren kwamen graag bij ons luisteren naar mijn opa. Hij vertelde verhalen van Tijl Uilenspiegel en van de Baron van Münchhausen. Dat waren hele fijne avonden. Het samenzijn, de gezelligheid en natuurlijk de prachtige verhalen die mijn opa vertelde. Maar veel was niet leuk. Zo werd mijn allerbeste vriendin Elsje heel erg ziek in de oorlog. Ze had onder andere difterie. Het gezin was arm en had weinig te eten. Daarom bracht ik haar elke dag een bordje eten. Een keer rukte een van haar broers het bordje uit mijn handen. Terwijl ze naar boven liepen, namen de broers snel een hap. Zij hadden natuurlijk ook erge honger. Elsje werd gelukkig beter en heeft het overleefd.’

Kunt u wat vertellen over het uniform dat u heeft gevonden in de oorlog?
‘In september 1944 had je Dolle Dinsdag. De Duitsers dachten dat ze verloren hadden en velen vluchtten naar huis. Ook de Duitsers van de filmstudio’s naast ons. Maar daarvoor in de plaats kwamen SS’ers in het pand. Dat waren echt slechte, gevaarlijke mensen. Toen ruim een half jaar later duidelijk werd dat de oorlog echt voorbij was, gingen ook zij weer terug naar Duitsland. Op een dag speelden we buiten en zagen we dat de deur van een schuilkelder daar openstond. Daar binnen zagen we een uniform van de SS’ers liggen. Dat was voor ons heel erg spannend, want je wist dat dat de echte slechteriken waren. We denken dat een SS’er zijn uniform heeft uitgetrokken toen hij op de vlucht sloeg.’

       

Archieven: Verhalen

‘Bij NSB’ers in huis zouden ze natuurlijk nooit naar onderduikers gaan zoeken ’

Hoewel Jack Eljon (1937) aangeeft dat een online interview niet zijn voorkeur heeft, praat hij met gemak en honderduit tijdens het gesprek. Ook heeft hij snoepjes gekocht voor Nikki, Jayden, Teun, Marina en Lonne van de Anne Frankschool. Die krijgen ze later een keer via de juf. Na het interview laat Jack via de laptop zijn huis zien. Hij verzamelt kunstbloemen en houdt duidelijk van de kleur blauw.

Wat dacht u toen de oorlog begon?
‘Ik was bijna drie toen de oorlog begon. Ik wist niet wat oorlog was. Op 10 mei 1940 kwamen er vliegtuigen over en mijn vader zei: “Nu is het menens”. We zijn meteen ondergedoken, op een camping. Ik was daar alleen maar aan het spelen. Ik moest lief, aardig en stil zijn. Er was een vijvertje waar ik ging vissen. In eerste instantie was onderduiken niet erg. Het was een soort vakantie. Mijn ouders waren er toen ook gewoon nog bij. Mijn vader ging elke dag naar Amsterdam om te werken. Dat kon gewoon nog. Ik besefte toen niet hoe erg de situatie was. Dat kwam pas later, toen ik wat ouder was. We zijn ook weer teruggegaan naar Amsterdam, want de anti-Joodse maatregelen waren toen niet zo erg.’

Waren de mensen aardig op uw onderduikadressen?
‘Ik heb uiteindelijk wel meer dan tien onderduikadressen gehad. Ze waren lang niet overal even aardig. In Zeist was ik bij een moeder met twee dochters. Die waren heel onaardig. Ik werd zelfs geslagen met een kleerhanger. Ik heb nog steeds een plekje op mijn rug daarvan. Ik heb het daar anderhalf jaar volgehouden. Uiteindelijk ben ik verraden door de buren. Toen kwamen er SS’ers aan de deur om mij te halen, maar ik was op school. De overbuurman had die SS’ers aan de deur gezien en schakelde zijn bakkersknecht in om mij op te halen op school. Ik moest me verstoppen in de bakkerskar en toen wist ik dat ik nooit meer terug hoefde naar dat vreselijke adres. Toen we bij school wegfietsten, kruisten we op de weg de SS’ers die naar mij op zoek waren. Ik ben toen aan de dood ontsnapt.’

Waar zat u nog meer ondergedoken?
‘In Haarlem zat ik ondergedoken bij een tante. Er werd een razzia aangekondigd, waar uiteindelijk meer dan 900 mensen zijn opgepakt. Naast ons woonden NSB’ers, die hadden medelijden met mij omdat ik nog zo jong was. Toen heeft mijn tante mij over de schutting heen getild en aan die buren gegeven. Daar heb ik twee weken gezeten, want bij NSB’ers in huis zouden ze natuurlijk nooit gaan zoeken naar onderduikers. Na de oorlog werden die mensen opgepakt om veroordeeld te worden. Mijn neef heeft getuigd dat ik daar in huis heb gezeten en daarom zijn ze niet veroordeeld. Mijn tante heeft de oorlog niet overleefd. Toen ik bij alweer een volgend onderduikadres was, ging zij naar de bioscoop, zonder haar ster op. Er was controle, ze is opgepakt en later in Auschwitz vermoord.’

Wanneer zag u uw ouders terug?
‘Mijn moeder was begin 1945 opgepakt en naar Westerbork gebracht. Ik zat in die tijd ondergedoken bij een boer in Friesland. Aan het einde van de oorlog, toen de Duitsers al aan het verliezen waren, kwamen ze nog een huiszoeking doen bij ons. Ik verstopte me achter een tussenschot op zolder. Ik zag door een kier een soldaat langslopen. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Als ik nu langs een schutting met kieren loop, zie ik nog die Duitse soldaat voor me. Soms droom ik er nog van. Na de Bevrijding moest ik naar Het Rode Kruis. Daar stonden twintig kaalgeknipte vrouwen op een rij en ik moest aanwijzen wie mijn moeder was. Ik herkende haar meteen. Ik had tranen van blijdschap en sprong bij haar op schoot. We moesten eerst terug naar Westerbork, want we mochten nog niet naar Amsterdam. Ik weet nog dat ik in Westerbork mijn achtste verjaardag heb gevierd. Later werden we weer herenigd met mijn vader. Hij is nooit opgepakt. Ik had mijn ouders vier jaar niet gezien. Die tijd is nooit meer in te halen. De oorlog betekende voor mij vooral het missen van mijn ouders.’

      

Archieven: Verhalen

‘Na twee weken onderduiken kwam mijn moeder weer terug’

Alec, Julie en Lauren uit groep 8 van de Anne Frankschool in Amsterdam-Zuid hebben een heel blad vol vragen bedacht voor Fred Dubiez. Zelfs wie zich online als eerste voorstelt en wie bedankt na afloop is afgesproken. En dan opeens komt de 85-jarige Fred in beeld, vanuit het huis waar hij ook in de oorlog al woonde. Dat is wel bijzonder.

Hoe bent u erachtergekomen dat er oorlog was?
‘Ik was natuurlijk jong, maar dat het oorlog was, merkte ik wel. Mijn vader was als militair gemobiliseerd in Rotterdam. Daar heeft hij het bekende bombardement, waardoor Nederland zich overgaf aan de bezetter, meegemaakt. Wij hoorden dat op de radio. In Amsterdam merkte je als kind niet meteen dat het oorlog was. Zulke bombardementen hebben we hier niet gehad. Wel bezetting en de gevolgen daarvan voor Joodse mensen. Mijn moeder hoefde niet onder te duiken, omdat ze een gemengd huwelijk – met een niet-Joodse man dus – had. Omdat ze het even niet vertrouwde, zat ze twee weken bij een vriendin ondergedoken. Daarna kwam ze weer terug. Ik ben zelf gedoopt in de protestants-christelijke kerk in de Waalstraat. Die kerk is er nu niet meer. Ik kon gewoon naar school al ben ik voor de Joodse wet wel Joods via mijn moeder.’

Hoe was het bij u in de buurt?
‘Ik maakte de oorlog tussen mijn derde en achtste mee en heb het een en ander zien gebeuren. Joodse buren werden opgehaald. Andere buren zijn gevlucht. Ik weet hun namen nog; Sternheim, Boitler. Allemaal vermoord, behalve mevrouw Sternheim. Vlak bij mij woonde de familie de Haan. Die hadden een kleine jongen. Die heb ik weggehaald zien worden bij een razzia door de Grüne Polizei, de Duitse politie. Ze belden gewoon aan en zeiden dat men naar beneden moest komen en mee moest gaan. Dan ging je meestal met de tram naar de Hollandsche Schouwburg. Vanaf daar ging men eerst naar Westerbork, en daarna naar de andere concentratiekampen. Ik heb dus gezien dat de mensen uit hun huizen kwamen en mee moesten. Ook mijn opa en oma van moeders kant, die vlakbij woonden, en zusters van mijn moeder. Mijn grootouders zijn vergast in Sobibór; andere familieleden in Auschwitz. Sommige mensen dachten: het is mij te gevaarlijk, ik ga weg. Eén tante was naar het buitenland gevlucht. Haar man heeft het niet overleefd, maar zij en haar twee dochters wel. Een neef van me is met zijn gezin op de fiets langs de kust naar Noord-Frankrijk gegaan. Zij zijn daar het kanaal overgestoken en hebben in Londen de oorlog overleefd. Ze waren op tijd gevlucht.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘In het begin aten we zoals altijd. Het probleem begon toen de Hongerwinter aanbrak in 1944. Daarvoor konden we nog eten halen bij de melkboer en de groenteboer, wel gerantsoeneerd, op de bon. Maar in de Hongerwinter was er geen toevoer van voedsel meer. Je moest dus je toevlucht zoeken tot allerlei andere dingen die eetbaar waren. We aten bijvoorbeeld gekookte tulpenbollen en rauwe suikerbieten. We hadden denk ik een half brood per week. Ook bij de boeren gingen mensen langs om te kijken of ze aan eten konden komen.’

Wat is het meest bijzondere dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Tegenover mij in de straat op drie hoog woonde een Joods gezin. Bij een razzia werden ze uit huis gehaald. Daar stond een grote boom, een hulst, waardoor ze niet zo in het zicht stonden. Mijn hoofdonderwijzer die daar ook woonde, adviseerde ze weer naar binnen te gaan. “Volgens mij vergeten ze jullie, ga gewoon weer je huis in”. En inderdaad, ze gingen naar binnen en zijn niet weggehaald. Later heb ik gehoord dat de hoofdonderwijzer in het verzet zat en dat hij zorgde dat het gezin te eten kreeg de rest van de oorlog. Die hele oorlog is iets dat je nooit zult vergeten. In die tijd dacht ik dat Duitsers slecht waren. Maar na zoveel jaren zijn er nieuwe generaties gekomen, je kunt de jongere mensen niet kwalijk nemen dat er vroeger oorlog is geweest, zij hebben daar niets mee te maken. Het huidige Duitsland neemt een centrale positie in binnen Europa, ik kan nu alleen maar positief zijn over Duitsland. Dat is niet het Duitsland van toen. Waar ik het meest aan denk zijn de vervolgingen. Onschuldige mensen die alleen maar vervolgd werden omdat ze Joods waren of zigeuner. Persoonlijk heb ik niet zoveel meegemaakt. Ik was een jong kind dat naar school ging, mijn leven ging gewoon door.’

      

Archieven: Verhalen

Mijn moeder gaf een dekentje mee voor in de trein

Toon Mats en Tiago van de Dongeschool vinden de verhalen van Marinus de Bruijn (1926) erg bijzonder. Ze zijn vooral onder de indruk van de speciale kamer met de vele foto’s aan de muur over de oorlog. Het lijkt wel een museum.

Hebben jullie onderduikers in huis gehad?
‘Ik woonde in de Maasstraat 178-II, in de Rivierenbuurt, samen met mijn ouders. Ik was enig kind. Op een avond midden in de oorlog kwam mijn vader thuis met een klein meisje op zijn arm. Zij kwam bij ons onderduiken. Ineens had ik een ‘zusje’. Mijn vader kende de ouders van het meisje. Het was een Joods gezin dat een oproep van de Duitsers had gekregen om zich te melden. Niemand wist toen nog waar ze heen werden gebracht en wat hen te wachten stond. De Joodse man en vrouw dachten dat ze moesten gaan werken in Duitsland. De vrouw vond het toen beter dat hun kind niet mee zou gaan; dat zou veel te zwaar voor haar zijn. Mijn ouders hadden gezegd dat ze het meisje wilden opvangen en ervoor zorgen alsof het hun eigen kind was. Maar na een paar dagen kreeg de moeder enorme spijt. Ze miste haar dochter heel erg, heeft haar opgehaald bij ons en meegenomen. Mijn ouders vroegen nog of ze het heel zeker wist. “Zo’n lange koude treinreis is toch niets voor zo’n klein kind”. De vrouw wiste het heel zeker, ze miste haar dochter en wilde haar bij zich houden. Mijn moeder heeft toen nog een deken meegegeven, een dekentje met rode strepen, zodat ze het warm zouden hebben op de trein. We hebben hen nooit meer gezien.’

Bent u zelf ook ondergedoken geweest?
‘Omdat alle Duitse mannen oorlog voerden, moesten Nederlandse jongens en mannen naar Duitsland om er te werken in fabrieken en op het land. Ook ik werd opgeroepen om te werken, maar dat wilde ik niet. Daarom ging ik onderduiken op onze zolder, onder de punt van het dak. We kwamen er door een geheim luik dat mijn vader had gemaakt. Ik zat daar met twee buurmannen dagen en weken in de kou. Uit verveling besloot ik door de poortjes via de balken naar de aangrenzende woningen te gaan. Zo kon ik een heel rondje maken: van de Maasstraat via de Kennedylaan en de Uiterwaardenstraat weer terug. Onderweg hoorde ik mannen praten. Zij waren ook ondergedoken en waren zich helemaal rot geschrokken van mij. Ze dachten dat ze door de Duitsers ontdekt waren. Ik was de schrik van hun leven!’

Kende u ook mensen die in het verzet zaten?
‘Jazeker. Ik kende meerdere mensen in het verzet . Zoals Gerrit van der Veen, de kunstenaar. Hij was heel goed in het vervalsen van persoonsbewijzen. We noemden hem meneer Bolhoed. Waarom weet ik niet meer. Maar je noemde niemand bij zijn echte naam. Dat was te gevaarlijk. En dan had je mevrouw Jacoba van Tongeren. Zij runde de verzetsgroep Groep 2000. We noemden haar de bonnenkoningin. En ik had een goede vriend, Henk Verwoerd. Henk was van mijn leeftijd en wilde, net als ik, niet opgepakt worden voor de Arbeitseinsatz. Daarom had Henk zijn persoonsbewijs aangepast. Hij had van een 6 een 8 gemaakt, zodat hij niet net als ik in 1926, maar in 1928 geboren was en dus op papier twee jaar jonger was. Alleen dat had hij niet zo goed gedaan. Bij een controle werd hij gepakt. Vlak voor zijn huis aan de Stadhouderskade. Hij moest zijn Ausweis laten zien en er werd dus ontdekt dat hij had geknoeid met zijn papieren. Henk werd meteen afgevoerd en meegenomen naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. In die periode werd er door het verzet een belangrijke SS’er neergeschoten. De Duitsers waren woedend. Als represaille werden toen dertig mannen uit het Huis van Bewaring gehaald en naar het Weteringplantsoen gebracht. Ze werden op een rij gezet en gefusilleerd. Mijn vriend Henk en zijn vader zaten daar ook bij. Mensen werden uit hun huizen gehaald en op straat aangehouden met de opdracht dat ze moesten kijken. Het was vreselijk. Iemand was later nog zo moedig geweest om een Nederlandse vlag over de mannen te leggen. Weteringplantsoen 12 maart 1945. Het was een afschuwelijke dag die ik nooit vergeet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Wees altijd sociaal, tegen alle mensen die je tegenkomt’

Als Ceren, Sophie en Douae van de Camaran Landlustschool in Amsterdam, Yvonne van der Zwaard (83 jaar) aan zien komen lopen, springen ze op: “Ik ben zo zenuwachtig!”, roept Sophie uit. Mevrouw van der Zwaard neemt plaats in het decortje in de hoek van het klaslokaal. Als eerste wil ze graag kwijt dat ze vorige week zestig jaar getrouwd was met haar man Ton en een oorkonde van de koning kregen. “Niet dat we zo koningsgezind zijn, maar een oorkonde van de koning ontvangen is toch wel speciaal”. De leerlingen pakken hun vragenlijst en gaan van start.  

Wat is er gebeurd met uw vader in de oorlog?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog uitbrak. Mijn vader was Joods, mijn moeder was een Duitse vrouw. In 1928 kwam ze naar Nederland om als naaister te werken en daar leerde ze mijn vader kennen. Omdat mijn vader gemengd getrouwd was, was hij vrij gesteld om te werken in Duitsland. We hadden Joodse onderduikers in huis en toen is mijn vader verraden. Een verdieping boven ons zat ook een onderduiker en op een dag werd daar hard op de deuren gebonkt. Er stond politie op de stoep. Die onderduiker is naar beneden gesprongen en via de tuin bij ons naar binnen gevlucht. Als dat gebeurde verstopte hij zich in ons bed en gingen wij naar een andere kamer. Maar onze andere buurman zat bij de NSB en moet dat gezien hebben en toen is mijn vader verraden. Eerst ging hij naar de gevangenis, daarna moest hij werken op Schiphol, dat was toen nog heel klein. Op een dag hield hij vijf minuten pauze, daardoor werd hij op transport gesteld naar Westerbork. Na de oorlog wisten wij niet wat er met hem was gebeurd. In 1946 kregen wij bericht van het Rode Kruis dat hij waarschijnlijk in Auschwitz is gestorven. Pas in 1952 kreeg mijn moeder bericht dat hij is overleden tijdens de Dodenmars vanuit Sachsenhausen, in april 1945, vlak voordat het kamp bevrijd werd. Tijdens die tocht zijn er meer dan zesduizend gevangenen omgekomen. Een heel droevig verhaal. Hij is achtendertig jaar geworden.’

Had u genoeg eten?
‘In het begin van de oorlog wel, maar vanaf 1943 werd het minder en minder. We kregen voedselbonnen en er waren gaarkeukens. Ik moest dan een pannetje meenemen naar de klas en dan liepen we naar de gaarkeuken. Daar kregen we schillensoep. Ik heb mensen om zien vallen van de honger midden op straat. Bij de Bevrijding kregen we Zweeds brood, dat was zo verschrikkelijk lekker, alleen die geur al. En cornedbeef, daar ben ik nog steeds dol op. Na de oorlog hadden we nog steeds hele erge honger, mijn moeder woog maar drieënveertig kilo. We kregen regeringsbrood, dat was zo ontzettend vies. Grijs brood dat nergens naar smaakte. Mijn moeder had geen inkomen. Ze kreeg geen uitkering van de regering. Pas als je een lijk had van je omgekomen man kon je in aanmerking komen voor een uitkering, maar ze had geen lijk dus kreeg ze niks. Ze ging toen schoentjes maken en die verkocht ze.’ 

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was heel leuk, dat kan ik me nog goed herinneren. De straten waren versierd met vlaggen en ballonnen. Er was muziek, er werd gedanst, er werden spelletjes gedaan. Ook in onze straat was er een enorm feest. Maar dat was wel dubbel want mijn vader was niet teruggekomen. Mijn moeder is nog vaak gaan kijken bij station Amsterdam Centraal. En ze heeft overal briefjes neergelegd, maar tevergeefs. Mijn moeder is uiteindelijk negentig jaar geworden. Ik wil nog meegeven dat je altijd sociaal moet zijn, tegen alle mensen die je tegenkomt. Niet op het eerste gezicht iemand verwerpen, maar iedereen in zijn waarde laten. Dat heb ik mijn hele leven gedaan. Ik heb heel veel buitenlandse mensen Nederlandse les gegeven en die heb ik ook altijd geleerd dat iedereen gelijk is, zowel mannen als vrouwen.’ 

    

 

Archieven: Verhalen

‘Drie NSB’ers kwamen binnen en riepen “Koffers pakken”!’

Erva, Selin, Esila en Redouar van de Catamaran Landlustschool in Amsterdam kijken hun ogen uit als Virry de Vries Robles (1932) haar spullen neerlegt. Foto’s, een plattegrond van kamp Westerbork waar ze heeft gezeten, een Jodenster en een knijpkat heeft ze meegenomen. Het interview is één van de eerste in enkele maanden die weer op school wordt gehouden, in verband met de corona-omstandigheden. 

Hoe werd u opgepakt in de oorlog?
Op een dag werd er op de deur geklopt. Mijn ouders waren zich boven aan het aankleden, dus ik deed de deur open. Er kwamen drie NSB’ers naar binnen en die riepen meteen tegen me: “koffers pakken!” Toen hebben we onze koffers gepakt, de politie zou ons komen ophalen. Omdat het lang duurde verveelden de NSB’ers zich, dus braken zij onze koffers open en pakten ze alles wat ze leuk vonden. Ik ben nog nooit zo boos geweest. Toen zijn we uit ons huis gehaald en iedereen uit de buurt kwam kijken, misschien wel drie of vier rijen dik. Daar moesten wij tussendoor. We zijn eerst naar de gevangenis gebracht in het centrum van Amsterdam, daar waar nu De Balie is. Twee weken later moesten we met de veewagen naar Westerbork. We werden in een houten barak geplaatst. Er was een kacheltje in het midden waar water op gekookt kon worden. Maar verder was er geen licht of wat dan ook. We hadden daar ook stapelbedden met drie etages. Ik had het bovenbed en dat was fijn, want dat was de enige plek waar je rechtop kon zitten. Maar ik vond het helemaal niks. Ik wilde gewoon naar huis.’ 

Zat Anne Frank toen ook in Westerbork?
Anne Frank is in 1944 opgepakt en in Westerbork terechtgekomen. Ik heb heel kort met haar samengewerkt in een werkbarak achterin het kamp. Daar moesten wij batterijen uit elkaar halen, want daar zat zilverpapier in. Dat zilverpapier werd gebruikt om de radioverbindingen te verstoren. Wij haalden dus samen die batterijen uit elkaar en daar kreeg je heel vieze handen van. Er zit ook kwik in batterijen en dat is giftig. Ik kan me niet meer veel van haar herinneren, want zij was een paar jaar ouder en dat maakte als kind veel uit.’ 

Konden de kinderen ook buitenspelen in het kamp?
Ja, ook als het niet zo leuk is, vermaak je je toch wel als kind. We deden ook wel stoute dingen, maar dan moest je niet opvallen. Als je te veel opviel en te stout was, werd je eerder op transport gezet. Dan ging je vanuit Westerbork naar een vernietigingskamp, ook al wisten wij dat niet. In januari 1944 werd mijn vader teruggeroepen om als arts te werken in Amsterdam. Wij bleven in het kamp. Dat vonden de nazi’s wel goed, want dan zou mijn vader geen gekke dingen doen. Ik heb hem tot de Bevrijding nog maar één keer gezien. Uiteindelijk was dat maar goed ook, want op een dag werd mijn familie op transport gezet. Maar omdat de officier liever een ‘complete’ familie op de trein wilde zetten, zijn wij er weer afgetrapt. Allemaal dankzij het feit dat mijn vader nog in Amsterdam werkte. We zouden een week later gaan, maar dat volgende transport is nooit gekomen, want toen was de oorlog afgelopen.’

Kunt u ons wat vertellen over de Bevrijding?
Rond het hele kamp was er prikkeldraad met wachttorentjes met bewakers. Die bewakers zorgden ervoor dat je niet kon ontsnappen, ze hadden allemaal een geweer. Op een dag kwamen we uit de barakken en merkten we dat alle bewakers weg waren. Ze waren uit het kamp gevlucht, omdat de Canadezen eraan kwamen. Ze hebben nog wel de tijd genomen om alle dieren dood te maken, in stukken te hakken en in de prullenbak te gooien. Alleen maar zodat wij ze niet konden gebruiken. Wij hebben de hele dag zonder bewaking gezeten, maar niemand durfde weg te rennen omdat er misschien een paar nazi’s verstopt zouden kunnen zitten. We hoorden op afstand gerommel en dat was het schieten van het gevecht. De dag erna zagen wij opeens een enorme stofwolk en toen is iedereen meteen gaan rennen. We zijn het kamp uit gerend, naar de stofwolk toe en daar kwamen we de Canadese tanks tegen. Zo ben ik dus bevrijd.’ 

    

 

Archieven: Verhalen

‘Het paard zakte in elkaar en ik lag eronder’

Ton van der Zwaard (1933) komt aan op de Catamaran Landlustschool om over zijn leven tijdens de oorlog te vertellen aan Galin, Daniel en Adam. Meneer van der Zwaard neemt plaats op een mooie stoel en begint meteen te praten over zijn vader die stalman was op een boerderij vlakbij het Vondelpark. Ton zelf werkte daar als staljongen bij de paarden. In de oorlog was het park nog grotendeels weiland waar hij tussen de schietpartijen de koeien, varkens en paarden verzorgde. 

Had u onderduikers in uw huis?
‘Ik had een neef. Neef Kees was een stuk ouder dan ik en tramchauffeur. Op een dag werd hij opgepakt door de Duitsers en moest hij munitie rondrijden naar bunkers om eventuele Amerikanen en Engelsen tegen te houden. Dat heeft hij een aantal jaren moeten doen. Op een gegeven moment is hij naar Antwerpen gereden met die munitie. Hij heeft de wagen ergens in Antwerpen achtergelaten en laten ontploffen en is hard weggerend. Hij moest daarna onderduiken en zo kwam hij bij ons terecht. De baas van mijn vader heeft een vals Ausweis voor hem geregeld. Mijn neef was een opstandige jongen, hij haalde kattenkwaad uit en hij was erg brutaal tegen de Duitsers. Hij werd dan ook vaak opgepakt en als hij dan zijn papieren niet bij zich had, moest mijn moeder ze laten zien en was Kees weer een vrij man. Samen met zijn moeder werd hij in 1944 geëvacueerd uit Arnhem. Ze werden opgehaald door de bus van het Rode Kruis, ze mochten ieder maar een koffer meenemen. Plotseling werd er geschoten en moesten ze allemaal de bus verlaten. Maar de moeder van Kees vergat haar koffer en liep terug. Ze werd voor de ogen van Kees doodgeschoten door de Duitsers. Na de oorlog sprak hij nooit meer over die jaren. Van een opstandige jongen veranderde hij in een gereserveerde en terughoudende jongeman.’ 

Heeft u ooit het Duitse leger in Amsterdam zien vechten?
‘Ja, in februari 1945, dus rond het eind van de oorlog werd er hard gevochten door de Nederlandse strijdkrachten in het Vondelpark tegen de Duitsers. Op een dag moest ik de paarden naar het weiland brengen. Plotseling hoorde ik een knal. Er was geschoten, maar niet op mij maar op mijn paard. Het paard zakte in elkaar en ik lag eronder. Gelukkig lag ik onder het zachte gedeelte van zijn buik. Ik ben snel naar huis gerend zonder mijn klompen. Thuis vertelde ik het verhaal, maar mijn vader werd heel erg boos omdat ik naar huis kwam zonder klompen. Die waren namelijk erg schaars. Je had maar één paar klompen en voor de zondag had je kerkschoenen en dat was het. Ik mocht van mijn vader een maand niet naar de stal, ik weet niet wat er met het paard is gebeurd. Voor de rest had ik, behalve een dikke knie, geen lichamelijke schade. Maar dat vertelde ik tegen niemand want anders wist ik zeker dat ik niet meer op de boerderij mocht komen.’

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt?
‘Af en toe werden er in het Vondelpark gevechtstrainingen gehouden en dan werd er geschoten met losse flodders. Op een dag zag ik vanaf het land tussen de koeien een eettent, waarin een kok Duitse koeken bakte voor de Duitse militairen. Ik liep erheen want ik had ontzettende honger. Ik zag er gezond uit dus ze begrepen niet dat ik honger had, maar je kon een jas aan mijn ribben hangen. Wij hadden het inderdaad niet zo slecht zoals vele anderen. Op de boerderij kregen wij soms eten en we hadden voedselbonnen dus we hoefden niet naar de gaarkeuken. Maar ik liep dus naar de eettent en op het moment dat ik een koek wilde pakken werd ik in mijn kraag gegrepen. De kok had me betrapt en gaf me een preek over hoe slecht het is om te jatten, maar hij zei dat hij het ook begreep want hij had zelf een dochter van mijn leeftijd. Op dat moment kwamen er Duitse militairen om koeken te kopen. De kok begon knipogend tegen mij te schreeuwen, maar ondertussen pakte hij mijn hand, gaf mij een koek en mocht ik weggaan. Dat zal ik nooit vergeten.’

       

 

Archieven: Verhalen

‘Op een nacht zijn mijn ouders met de verkeerde persoon meegegaan’

Elina, Evie, Salma en Oumaima interviewen Simon Italiaander (1940) op de Catamaran Landlustschool in Amsterdam. Hij heeft een klein tasje bij zich met daarin een fotoboek met de goed bewaarde foto’s van zijn familie. “Dit is alles dat ik nog van ze heb”, zegt meneer Italiaander. De leerlingen zitten op het puntje van hun stoel als hij over het verhaal van zijn familie begint te vertellen.  

Bent u Joods?
‘Ja, want mijn beide ouders waren Joods. Ik ben in 1940 geboren aan het begin van de oorlog. Mijn ouders waren toen nog vrij argeloos. Ze leverden groente en fruit aan groentewinkels en daarom werden zij niet te werk gesteld in Duitsland. In 1943 veranderde de situatie. De deportaties begonnen meer en meer te worden en mijn ouders waren ook aan de beurt. Dat hebben ze niet op tijd gezien. Mijn grootvader en een paar andere familieleden zijn toen ondergedoken op een boerderij in Noord-Holland. Dat was een veilige plek, dus zij hebben het overleefd. Mijn ouders hebben te lang gewacht. En op een nacht zijn ze met de verkeerde persoon meegegaan, dat was ook een Joodse mevrouw. Zij heeft heel veel Joden verraden, daarom is ze na de oorlog doodgeschoten.’ 

Wat gebeurde er met u?
‘Ik weet pas sinds twee jaar wat er met mij is gebeurd. Mijn kleinzoon vond een brief in het Joods Monument, geschreven door mijn ouders aan een familie Vogel. Dat waren buren van tien huizen verderop. Ik heb contact gezocht met die zoon en hij vertelde dat mijn ouders mij in paniek aan deze familie hebben afgestaan. Vanwege de razzia’s durfden ze niet meer met mij naar huis. Ik ben een week of zes bij de familie Vogel in huis geweest. Via het verzet ben ik daarna in Haarlem terechtgekomen bij een echtpaar zonder kinderen. Kort na mijn komst kregen ze echter zelf een kind, dus moest ik weer weg. Ik ben toen midden in de nacht achter op een fiets naar Alkmaar gebracht. Dat kan ik me nog wel herinneren, dat was aan het einde van de oorlog. Ik kwam terecht bij mensen met twee kinderen. Die hele buurt moet geweten hebben dat ik een Joods jongetje was, maar niemand heeft me verraden. Dat is wel bijzonder. Na de oorlog kon ik nog een tijdje bij mijn opa en oma wonen. Toen duidelijk werd dat mijn ouders niet terugkwamen kon ik terecht bij een Joodse tante en oom die het ook hadden overleefd. Ik was toen vijf jaar.’ 

Waarom zijn uw ouders niet met u ondergedoken?
‘Dat was niet makkelijk, ze waren te laat en hebben het niet goed voor zichzelf kunnen regelen. Je kon niet zomaar aan valse papieren komen. Je kon ook niet makkelijk reizen, want alles werd gecontroleerd. Die laatste twee, drie weken moeten ze totaal in paniek zijn geweest. Iedereen werd opgepakt, mensen vluchtten over de daken. In feite heb ik mijn ouders niet gekend, als baby en als kleuter kreeg ik niets mee. Ik kreeg gewoon een nieuwe papa en mama, dus het was gewoon voor mij, het was geen probleem. Het is pas nu dat ik er meer aan denk en dat ik er kwaad om word, omdat ik me besef wat mij is ontnomen.’

Wat voor monument heeft u voor uw ouders opgericht?
‘Een Duitse beeldhouwer heeft struikelstenen uitgevonden, vierkante stenen van tien bij tien centimeter met een koperen bovenkant. Daarin staat geschreven wie er zijn vermoord en waar ze hebben gewoond. Ik heb ze aangevraagd voor mijn ouders. Hun stenen liggen nu voor de deur van Admiraal de Ruiterweg honderdeenentachtig, met hun namen erop, Rosina en Jaap. Als ik er langskom, dan poets ik ze soms even op. Ik was de eerste met die stenen. Nu zijn er een paar duizend in heel Amsterdam. Ik wil nog meegeven dat alle Amsterdammers ergens vandaan komen. Dé Amsterdammer bestaat niet. En je komt er alleen maar samen uit als je elkaars achtergrond respecteert. De ene godsdienst is niet beter dan de andere.’

    

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892