‘Na de oorlog zaten de raamkozijnen vol punaisegaatjes’


Kaj, Manu en Efehan vertellen het verhaal van Riet Hamersma-van Empel
Witte de Withstraat 52huisAmsterdam-WestDe Baarsjes

Als kind vond Riet Hamersma-van Empel het heel normaal dat er een ander gezin bij haar in huis woonde. Aan Kaj, Efehan en Manu van de Rosa Boekdrukkerschool vertelt ze over haar jeugdervaringen en neemt ze, aan de hand van een plattegrond, met hen door hoe de slimme schuilplaats eruit zag.

Wat heeft u in de oorlog meegemaakt?
‘Ik was vier toen de oorlog uitbrak en woonde toen samen met mijn moeder aan de Witte de Withstraat, waar zij een dameshoedenzaak had. Mijn vader, die Joods was, zat ergens anders ondergedoken. Vanaf 1942 woonden er ook drie Joodse onderduikers bij ons in, de familie van Kleef. Dat waren goede vrienden van mijn moeder; Dora en Maurits en hun zoon Kick, zo’n twaalf jaar ouder dan ik en voor mij als een grote broer. Ik vond het heel gezellig en wist eigenlijk niet beter. De familie was opgeroepen om naar Duitsland te gaan en begreep dat ze moesten onderduiken. Hun zoon zat al in een werkkamp – in Molengoot bij Hardenberg in Overijsel – en die is stiekem naar ons toegekomen. Iemand uit het verzet heeft een briefje in een riem verstopt en dat kwam bij hem aan. Toen wist Kick dat hij in de groep achteraan moest gaan lopen en zich in een greppel moest laten vallen waar hij werd weggevoerd door iemand. Zo kwam hij uiteindelijk in Amsterdam weer aan.
Bij ons moesten ze al die jaren binnenblijven en soms moesten ze zich verstoppen. Daarvoor hadden we in de kelder een ruimte achter een nepmuur. Die was van karton en hout gemaakt en er waren stenen op geschilderd. Stel dat een Duitse soldaat er met zijn zaklamp op zou schijnen, zou het net lijken alsof er een muur stond. Via een luik kon je die kelder inkomen; een rooster zorgde voor wat frisse lucht.
Een paar jaar geleden heb ik aangebeld en mocht ik van de bewoner daar even rondkijken. Het luik zat nu onder de houten vloer die zij er had laten leggen. Ze vond het heel fijn te weten wat er in haar huis allemaal gebeurd was.’

Hoe zijn jullie de hongerwinter doorgekomen?
‘Mijn moeder had gelukkig voor de oorlog al veel graan verzameld. Dat werd met de wandkoffiemolen gemaald en bij de bakker tot een brood gebakken. Verder aten we aardappelen – op de zwarte markt kocht mijn moeder voor 100 gulden (!) een zakje – en suikerbieten. Tulpenbollen smaakten echt verschrikkelijk, weet ik nog. Met bonnen kreeg je één brood voor een hele week. Het meeste eten was voor ons kinderen, wij moesten er nog van groeien.
Iedereen in huis had een eigen taak. Mijn moeder runde de winkel, Maurits van Kleef deed de administratie, tante Doortje het huishouden en hun zoon Kick de technische klusjes. Ook hield hij via de distributieradio bij waar de bevrijders waren toen ze eenmaal in Europa waren aangekomen. Je mocht alleen die radio luisteren. Kranten en bladen waren verboden ook, maar via mijn tante kregen we toch wat te lezen in huis. In die tijd moest je ook je huis verduisteren. Alle ramen werden afgedekt. Wij deden dat met lappen stof. Jaren na de oorlog zag je nog de punaisegaatjes zitten in het raamkozijn.’

Wat gebeurde er met de hoedenwinkel tijdens de oorlog?
‘In het laatste jaar van de oorlog kwam er geen eten, maar ook geen spullen meer naar de stad. Dit deel van het land was helemaal afgesloten. Toch bleven klanten komen, want ja, vrouwen zijn ijdel en wilden hun hoed dan iets aangepast, alsof ze een nieuwe hadden. Voor vijf gulden vijftig deed mijn moeder dat en zo had ze toch nog geld om eten te kopen. Ondertussen groeide ik uit mijn schoenen en grotere kon je niet zomaar kopen. Dus sneed ze een stukje open bij mijn tenen. Kon ik er toch mee doorlopen, met uitstekende tenen. Van restjes stof maakte mijn moeder in die strenge winter sjaaltjes en handschoenen voor de arme kinderen in de buurt. Ook met Sinterklaas kreeg ik dan altijd iets ‘nieuws’. Tante Doortje maakte van de wol van truien ondergoed voor mij. Gebreid ondergoed, dat kriebelde! Gelukkig was de oorlog voorbij toen ik negen was. Ik was te jong om dat helemaal te begrijpen, maar ik was blij omdat de volwassenen heel blij waren. We hebben sinds die tijd, tot op de dag van vandaag, altijd contact met de familie van Kleef gehouden.’

Johanna van Empel, de moeder van Riet Hamersma-van Empel, kreeg in 2014 postuum een onderscheiding omdat zij (zelf niet Joods) met gevaar voor eigen leven tijdens de Tweede Wereldoorlog Joodse medeburgers heeft geprobeerd te redden. Haar naam staat nu op de eremuur in de Tuin van Rechtvaardigen bij Yad Vashem in Jeruzalem.

         

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892