‘Mijn opa werkte bij de tram en ging staken’


Raghed, Corey, Rana en Nada vertellen het verhaal van Janny Feenstra
Meeuwenlaan, AmsterdamAmsterdam-Noord

Op de fiets vertrekken Raghed, Corey, Rana en Nada van De Kinderboom in Amsterdam-Noord naar Janny Feenstra. Het is best spannend en Rana vindt het ook nog eens heel ver fietsen. Maar mevrouw Feenstra woont in een groot mooi huis. Er hangt een foto van haar aan de muur van vroeger, toen was ze koorddanser. Ze is geboren in 1946, vlak na de oorlog, en vertelt het verhaal van haar vader en de broers van haar moeder.

Hoe was het voor uw moeder om zoveel broers en zussen te hebben?
‘Mijn moeder groeide op in Amsterdam-Noord, aan de Meeuwenlaan, in een groot gezin. Ze was de middelste en had acht broers en zussen. Dat vond ze eigenlijk erg leuk. Omdat het gezin een groter huis kon krijgen in West, verhuisden ze net voor de oorlog naartoe. Maar het probleem was dat haar moeder op jonge leeftijd erg ziek werd, ze kreeg borstkanker. Toen moest mijn moeder eerst voor haar zorgen maar ook voor de vier jongere broertjes en zusjes. De oudste kinderen werkten al allemaal. De twee oudsten – Antoon en Bertus – werkten in de Fokkerfabriek in Noord. Aan het einde van de lagere schooltijd, toen mijn moeder 11 jaar was, stierf mijn oma en moest zij voor de kinderen zorgen, maar ook boodschappen doen en koken en het huishouden. Ze heeft niet verder kunnen leren.’

Wat voor werk deden Antoon en Bertus precies bij de Fokkerfabriek?
‘In die fabriek in Amsterdam-Noord maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers dat zo’n fabriek wel handig zou zijn en namen de leiding over. Bertus en Antoon wilden niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden om zich heen een groep van zeven man en met z’n zevenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Toch hadden de Duitsers in de gaten dat er iets niet goed was. De groep mannen, onder wie dus mijn ooms Bertus en Antoon, werden op 21 maart 1942 opgepakt en verhoord. Ze ontkenden dat ze iets te maken hadden met de sabotage. De Duitsers zijn toen naar het huis van mijn moeder gegaan en hebben het hele huis doorzocht op zoek naar aanwijzingen. Ze vonden niks maar ze hebben wel het hele gezin, alle kinderen en dus ook mijn moeder en mijn opa opgesloten in aparte politiecellen. Mijn moeder die inmiddels 14 jaar was, vond dat vreselijk. Het idee dat haar kleine broertjes en zusjes allemaal alleen in een cel een paar dagen opgesloten zaten. Gelukkig werden ze na een paar dagen vrijgelaten omdat ze niks vonden. Maar Antoon en Bertus hebben een half jaar gevangen gezeten. Op 19 november 1942 zijn ze in Soest gefusilleerd. Antoon was toen 23 jaar en Bertus 21. In de Twiskebuurt in Noord is een verzetsheldenbuurt en daar is een straat vernoemd naar mijn ooms, de Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’ 

Wat voor werk deed uw opa?
‘Mijn opa werkte bij de tram in Amsterdam. Toen hij hoorde en zag dat veel Joodse mensen werden opgepakt en weggevoerd, dacht hij: dit is niet goed, dit pikken we niet. Ze wisten toen nog niet precies wat er met ze gebeurden. Hij was een van de eerste mensen bij de tram die gingen staken, op dinsdagochtend 25 februari 1941. Hij heeft zijn collega’s opgeroepen om hetzelfde te doen. Bij de staking vertelden ze dat ze dit deden om te laten zien dat zij ertegen waren dat Joodse mensen werden opgepakt. In het Verzetsmuseum hangt nog altijd een grote foto van hem. Toen zijn twee zoons overleden waren, heeft mijn opa een soort altaartje voor ze gemaakt. Hun beide foto’s in een lijstje met daaronder de tekst: zij vielen opdat wij konden leven. En als ik bij mijn opa kwam, zag ik altijd als eerste dat lijstje met die tekst staan op dressoir. Mijn opa vertelde altijd over de oorlog.’

Wat is het verhaal van uw vader?
‘Mijn vader heeft ook in het verzet gezeten. Hij heeft daar veel meegemaakt, en vertelde daar altijd verhalen over aan ons. Dat waren vaak gruwelijke verhalen. Over vluchten en een kelder waar hij dan inzat. Ik was nog een kind en wilde dat eigenlijk helemaal niet horen. Maar hij begon er steeds over. ’s Nachts had ik er nachtmerries van en was ik wel bang. Ik kan daar nog wel eens boos om worden. Mijn vader is in 1939 getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Lenie. Ze waren dol op elkaar. Aan het begin van de oorlog gingen ze samen een keer naar het Concertgebouw waar een feest was. Zij droeg geen Jodenster, wat eigenlijk wel had gemoeten. Iemand daar heeft haar gezien en verraden. Ze was kapster en op een dag hebben ze haar in de kapsalon gewoon opgehaald en meegenomen. Mijn vader heeft haar nooit meer teruggezien. Ze waren net drie maanden getrouwd. Hij is daar heel erg verdrietig om geweest.’

Wist u vader ook wie haar had verraden?
‘Ik heb gehoord dat er vlak na de oorlog een man naar mijn vader toekwam die zei: ‘Ik weet wie je vrouw verraden heeft, kom maar mee, dan laat ik je zien waar hij woont’. Ze zijn een eind gaan rijden en bleven op een gegeven moment stil staan. Die man deed het handschoenenkastje open waar een revolver inlag. ‘Je hebt nu de kans’, zei hij…Maar mijn vader heeft het niet gedaan. Hij is in de oorlog in het verzet gegaan. Hij verzamelde onder andere identiteitsbewijzen die vervalst werden door een verzetsgroep en mijn vader bracht ze daarna rond. Mijn opa, de vader van mijn moeder en inmiddels weduwe, leerde in 1944 een nieuwe vrouw kennen en hertrouwde daarmee. Die nieuwe vrouw was de tante van mijn vader. Op een dag bezocht mijn vader zijn tante en zo heeft hij mijn moeder leren kennen. Dat gebeurde bijna aan het einde van de oorlog. Mijn zus is in 1945 geboren. Ik ben de middelste.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892