‘Je mocht niemand iets vertellen’


Hugo, Ole vertellen het verhaal van Jaap de Vos
Rozenhagenstraat Haarlem

Meneer de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog woonde hij in de Patrimoniumbuurt, achter het station bij de Kloppersingel. De laatste oorlogsjaren ging hij naar school op het ECL aan de Leidsevaart.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een luchtgevecht en ik besefte meteen dat het oorlog was. Op mijn verjaardag, ik werd 10 jaar, kreeg ik een nieuwe fiets. Maar iedereen moest zijn fiets inleveren, dus verstopte mijn vader de fiets in de kruipruimte onder de vloer van de huiskamer. Ik heb er dus nooit mee kunnen fietsen. In die kruipruimte verborg mijn vader ook de radio. Stiekem luisterden we naar Radio Oranje.’

Was u bang?
‘Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was ook voor je eigen veiligheid, want als de Duitsers toch licht zagen konden ze op je ramen schieten. Als je naar bed ging legde je kleren netjes klaar naast je bed, zodat je snel kon aankleden en wegrennen. Zo ging je slapen, iedere dag.

Bij ons in de straat op nummer 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun spullen klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met zijn kinderen. Daar praatte je niet mee. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en kwam in de gevangenis. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen.

Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen met het ondergrondse werk.’

Wat moest u doen als u gepakt werd?
Dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Ze zeiden tegen me: ‘Als dat gebeurt, dan schieten ze je vader dood.’ Je mocht niemand iets vertellen. Wat er thuis gebeurde vertelde je niet. Ook niet aan mensen die je vertrouwde, want daarbij kon het ook misgaan.

Ik liep altijd van school naar huis, over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger doorlopend maagpijn. Uren stonden we in de rij bij de groenteveiling, in de hoop iets te krijgen. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we blikken scheepsbeschuit. Het waren van die grote vierkante blikken. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

 

      

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892