Archieven: Verhalen

‘In 1955 vertrokken met we met De Oranje’

Kerolas, Steef, Yumi en Yassine van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Jeanette van der Stelt bij haar thuis. Het gesprek ging heel erg goed en de leerlingen hebben antwoord gekregen op alle vragen en nog meer geleerd. Ze hebben zelf een verslag geschreven. ‘Super om al deze mooie verhalen te horen en om alle dingen te zien die in het huis stonden.’

Was er is echt in Indië spraken van segregatie of integratie?
‘Oh ja, absoluut. Ik denk dat er nog steeds enorme verschillen zijn tussen mensen, maar ze leefden wel bij elkaar. Op Java heb je dus veel verschillende mensen: in West-Java had je de Soenanese bevolking, je had in Oost-Java de Madurese, dat is weer een ander eiland. Het is een enorm eilandenrijk met allemaal kleine rijkjes.’

Hoe was de bootreis?
‘Ik heb vier keer de reis gemaakt. Geweldig was dat, maar als je vijf bent niet hoor, dan word je gewoon in die crèche gestopt. Het was echt een passagiersschip, geen cruise schip. Maar mijn ouders gingen uitgebreid tafelen. Glaasjes wijn en voorafjes, mooi opgemaakt. En dan was het de kunst om een keer bij de kapitein aan tafel te komen.’

Wat vond u ervan om naar Nederlands-Indië te verhuizen?
‘Ik heb nooit het idee gehad dat dat überhaupt aan ons gevraagd is. Ik denk dat mijn ouders gewoon gedacht hebben van oké we gaan dat doen. We zijn in 1955 weer met de boot vertrokken met de Oranje. Daar weet ik dus wel veel meer van en heb ik ook wel een foto van. Dat we het afscheid hebben. Kijk, hier is de hele familie opgetrommeld om afscheid te nemen als wij aan boord van ‘de Oranje’ gaan. Dus dit is mijn tante waar we lang in huis hebben gezeten.’

Had u nog dingen uit de Nederlandse cultuur toen u daar woonde?
‘Ja weet ik niet, kaas of zo of hagelslag? Dat waren wel de dingen die je miste. Dan werd er weer een pakje uit Nederland gestuurd en daar zat dan kaas in blik in.’

Hoe was het om terug te gaan met uw eigen familie?
‘We zijn dus ons oude huis in Bandung gaan bekijken. We zijn de helling opgelopen, naar die tuin gelopen en ik zie deze enorme galerij van palmbomen die je hier op de foto ziet.  En dat was alsof ik terugkwam in de straat waar we in Malang gewoond hadden. De eerste keer woonde ons gezin aan de straat. We hadden dus vier van die rijen palmbomen met wandelpaden en fietspaden. Mijn vader heeft dat dus nagebouwd in de tuin in Bandung. Na veertig jaar zag ik gewoon wat hij daar heeft getekend. Mooi ja.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Een kind noemde mijn vader ‘Zwarte Piet’ vanwege zijn donkere huidskleur’

Kayo, D’fymian en Preston van het Metropolis College in Amsterdam-Noord interviewen Lucia de Bouva bij de bibliotheek in de Banne.  Mevrouw de Bouva is afkomstig  uit  Suriname en kwam op 16-jarige leeftijd naar Nederland. De leerlingen maken samen een verslag van het gesprek.

Kon u zich goed aanpassen aan Nederland?
‘Toen ik eenmaal in Nederland aankwam, vond ik het niet moeilijk om me aan te passen. Ik genoot van de nieuwe omgeving en maakte al snel vrienden, vooral door buiten te spelen met andere kinderen uit de buurt. Ik vond  het lastig om een tijdje zonder mijn familieleden te zijn, omdat we niet tegelijk naar Nederland kwamen.’

Vind u dat kinderen veel moeten leren over het koloniale verleden?
‘Ik maak me zorgen over het gebrek aan interesse van de jongere generatie in het koloniale verleden van Suriname. Ik vind het belangrijk dat kinderen leren over hun erfgoed en over de geschiedenis van de slavernij. Gelukkig merk ik dat scholen in Nederland deze onderwerpen tegenwoordig wat serieuzer en grondiger behandelen.’

Op wat voor manieren bent u gediscrimineerd?
‘Ik heb een keer een vervelende ervaring gehad met discriminatie, tijdens de Sinterklaasperiode. Een kind noemde mijn vader ‘Zwarte Piet’ vanwege zijn donkere huidskleur. Ik geloof dat dit soort gedrag vaak voortkomt uit wat kinderen thuis horen van hun ouders. Ik vind dat sommige discussies over racisme, zoals het Zwarte Pieten-debat, soms overdreven worden. Persoonlijk heb ik niet veel ervaringen met discriminatie of racisme in Nederland gehad.’

Wat vind u van de Invloed die Nederland op Suriname heeft?
‘Ik zie dat Nederland nog steeds invloed heeft op Suriname, zowel op positieve als op negatieve manieren. Sommige elementen van de Nederlandse cultuur hebben voordelen gebracht, maar er zijn ook negatieve erfenissen die blijven voortbestaan.’

‘Wij vinden dit verhaal heel inspirerend en zullen de ervaringen van mevrouw de Bouva niet snel vergeten’

Archieven: Verhalen

‘In de vakantie zat ik op de plantage’

Ghazal, Yasmine, Jah-leeya, Maia en Jennate van het Amsterdamse Metropolis Lyceum in gaan in gesprek met Orelia Blinker in het Museum Noord. Toen ze 24 jaar oud was vertrok ze van Suriname naar Nederland. ‘We vonden het leuk om met mevrouw Blinker te praten; ze was heel duidelijk en ze bracht ons ook aan het lachen.  Het was interessant en heel erg leerzaam.’

Kunt u iets vertellen over uw leven in Suriname?
‘Ik ben op het platteland geboren, een plantage, en daar heb ik gewoond tot mijn 7e jaar, ik ging naar school. Ik kwam meteen in de 1e klas zonder naar de voorschool te gaan.’

Heeft u nog herinneringen aan de plantages?
‘Ja ik had een grote familie met heel veel kleinkinderen dus in de vakantie kwamen alle kinderen vooral met hun vrienden ook. Het was heel gezellig; we waren zeker met twintig man en vaak meer en iedereen was welkom! We waren niet rijk, maar we kenden geen honger want we verbouwden ons voedsel zelf, omdat we rijstbouwers zijn geweest. De rijstplanten stonden op een enorm groot veld. Zoveel dat we dat niet allemaal met een zeis konden snijden, dus er waren mensen uit de buurt die ons kwamen helpen. Ook maakten ze eten en aten met ons mee. Ze kregen een huisje, een soort hut, ze gingen ze rijst oogsten voor ons maar tegelijkertijd betaalden we ze ook in rijst omdat wij geen geld hadden. Nadat de rijst geoogst is kan je het verkopen en dan pas krijg je geld. Zo hielp je elkaar en zo was ons leven op de plantage. De mensen die kwamen helpen kregen ook rijst voor het hele jaar, ze kregen een derde deel van wat wij hadden, dus veel.’

Wat was het grootste verschil van het leven op de plantages en in de stad?
‘De plantage was natuurlijk beter, elke jaar ging ik terug want in de stad woonde ik om naar school te gaan, maar in de vakantie zat ik op de plantage. Als kind is het veel leuker met je nichten en neven en je vriendinnen die je meeneemt; dat maakte het gezelliger. Ik had een vis als huisdier. We visten en we verkochten ze ook, dus dan hadden we ook geld. Op een gegeven moment ging ik altijd vissen schoonmaken in het water en op een dag zag ik een leuke, grote vis.  Iedere keer als ik daar was, voerde ik hem en ging ik kloppen op een boomstam. Als hij dat hoorde kwam hij en dat ging zo al maandenlang. Ik vertelde ik het aan iemand en je snapt al wat er is gebeurd: vis is voedsel. Iemand heeft die vis op een dag gedood en toen opgegeten.. ik vond dat niet zo leuk.’

 

Archieven: Verhalen

‘Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren’

Mohamed, Karim, Siraj, Jorell en Jules van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Ruud Mauer (88 jaar). Op zijn 14e vertrok hij met zijn familie uit Nederlands-Indië naar Nederland. Hij legt uit hoe het voor hem was als kind in een samenleving met een duidelijke hierarchie.

 Hoe was het leven in Indië?
‘In de samenleving hadden in Indië mensen met de Nederlandse nationaliteit een hogere positie dan de lokale bevolking. De samenleving was hiërarchisch opgebouwd, met witte Nederlanders bovenaan en de lokale bevolking daaronder. De term ‘inlanders’ werd gebruikt voor de oorspronkelijke bewoners, wat een lagere status impliceerde. Veel Nederlanders in de kolonie hadden bedienden, die meestal Indonesisch/Maleis spraken. Hoewel sommigen probeerden met hen te communiceren, werd de omgang vaak beperkt en vonden ouders het ongepast om als kind met bedienden om te gaan. Er was een duidelijke sociale afstand.’

Merkte u veel van die verschillen in achtergrond?
‘De taken van de bedienden varieerden: sommigen kookten, verzorgden kleding of werkten in de tuin. Hierdoor deden moeders in Nederlandse gezinnen zelden huishoudelijk werk. Ik herinner me een bediende die bijna kruipend door een kamer ging uit respect; dat vonden we vroeger heel normaal. Als kind groeide je op in een beschermde omgeving en was je je niet bewust van de ongelijkheid. Pas bij aankomst in Nederland werd duidelijk hoe anders het leven en de gewoonten daar waren. De ervaringen uit Indië waren dus vormend, maar ook vervreemdend in vergelijking met het leven in Holland.’

Hoe vermaakte  u zich als kind vroeger?
Als kind in Nederlands-Indië bracht ik mijn tijd vooral door in en rond ons huis. Anders dan hier in Nederland speelde ik niet echt met buurkinderen. Ik hield ervan om in de achtertuin in bomen te klimmen. Vanuit de boom kon ik over de muur kijken naar de kampong, de wijk waar de lokale bevolking woonde. Soms gooide ik voor de grap een harde vrucht, een dong, op de zinken daken daar. Het lawaai en de geschrokken reacties vond ik als kind erg grappig. Af en toe vroeg een jongen uit de kampong om wat vruchten, en dan gooide ik die naar hem terug. Dat voelde als een soort spel tussen ons.
Vliegeren was ook een favoriete bezigheid. We gebruikten touw dat met glas was bewerkt, zodat je tijdens het vliegen het touw van een andere vlieger kon doorsnijden. Dat vereiste veel behendigheid. Ik vond het geweldig om zo’n gevecht in de lucht te winnen.’

Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘Eén herinnering uit de oorlog is me altijd bijgebleven: ik zag een luchtgevecht tussen twee vliegtuigen. Eén werd geraakt en stortte brandend neer. Als kind besefte ik toen nog niet wat dat betekende; ik zag het meer als iets spannends dan als iets ernstigs. Pas later drong het tot me door wat er eigenlijk gebeurde.’

Hoe was de bootreis?
‘Het was een lange tocht met een grote boot, een tocht die bijna een maand duurde en plaatsvond rond november. Het schip was groot, met zo’n 800 à 900 passagiers en bood allerlei faciliteiten, waaronder een zwembad. Aan boord werd het eten verzorgd door bedienden, vergelijkbaar met kelners, en het menu paste zich geleidelijk aan de Nederlandse keuken. Zo kregen we bijvoorbeeld voor het eerst een appel als toetje, iets wat in Indië onbekend was.
Tijdens de reis werd ook geoefend met noodprocedures zoals alarmsituaties. De kapitein at af en toe met passagiers, wat als bijzonder werd ervaren. Mijn ouders vonden het belangrijk dat wij kinderen, ons netjes gedroegen tijdens die momenten, vooral aan tafel. Ze hadden ons van tevoren zelfs geleerd hoe je met mes en vork moest eten, zodat we in Nederland goed voorbereid zouden zijn.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Het koloniale systeem was onrechtvaardig, maar als kind besef je dat niet’

Sofian, Giuseppe en Kevin van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord interviewen Henk Heikoop  (1933) bij hem thuis in Amsterdam-Noord. Hij is op Java geboren en na enkele jaren vertrok het gezin naar Curaçao. Over zijn ervaringen hebben de leerlingen een verslag gemaakt  hoe meneer Heikoop terugkijkt op zijn jeugd en de jaren erna.

Wat kunt u over uw jeugd vertellen?
‘Ik werd geboren in 1933 op Java, in het toenmalige Nederlands-Indië. Mijn vader werkte voor Shell, en we woonden in een grote tropische villa op betonnen palen. Daar mocht je nooit onder lopen, want daar huisden de slangen. We hadden vier bedienden die op blote voeten door het huis ‘slopen’, altijd in de weer. Als kind vond ik dat heel gewoon, maar nu besef ik pas hoe ongelijk die koloniale samenleving was. Wij, de blanken, leefden in onze eigen bubbel. De Indonesiërs kenden we alleen als bedienden; verder hadden we geen contact met de lokale bevolking.’

 Hoe was het toen er oorlog uitbrak en wanneer verlieten jullie Indië?
‘In 1940 gingen we met Europees verlof naar Nederland, een gebruikelijke vakantie voor koloniale families. Maar toen brak de oorlog uit, en we konden niet terug. In 1942 veroverden de Japanners Nederlands-Indië, en veel Nederlanders belandden in kampen. Wij bleven in Europa, waar we het moesten rooien met bijna niets. Mijn moeder naaide kleding van oude gordijnen, en we droegen jarenlang dezelfde zomerkleren, terwijl we er steeds verder uitgroeiden.’

Na de oorlog, in 1946, vertrok mijn vader alvast naar Curaçao voor Shell en wij volgden later. De overtocht per boot was een avontuur het rook er naar zout en vrijheid. Toen we aankwamen, voelde het meteen vertrouwd: de warmte, de geuren, de tropische sfeer. We kregen een huis in een Shell-woonwijk, en mijn vader kocht een rode Chevrolet. Het was een zorgeloze tijd: zwemmen in verlaten baaien, altijd zon, en de passaatwind die door de open ramen waaide.

Hoe heeft u de tijd in Curaçao ervaren?
‘Toch was ook Curaçao een gespleten samenleving. De Nederlanders hadden de beste banen, de mooiste huizen, en de lokale bevolking werkte vaak voor ons. Pas op de middelbare school leerde ik andere culturen kennen joodse klasgenoten, Antillianen, mensen met heel andere achtergronden. Dat was een eyeopener. Nu, jaren later, kijk ik met gemengde gevoelens terug. Het koloniale systeem was onrechtvaardig, maar als kind besef je dat niet. Pas later drong het tot me door hoe anders mijn leven was dan dat van de mensen die voor ons werkten.’

Wat bent u uiteindelijk gaan doen na uw opleiding?
‘Later studeerde ik binnenhuisarchitectuur, een praktische keuze, mijn ouders vonden kunst maar niks. Ik ontwierp interieurs, werkte met vormen en materialen, en probeerde altijd een balans te vinden tussen schoonheid en functionaliteit. Mijn jeugd in de tropen had me geleerd hoe ruimte en licht kunnen samenspelen, en dat gebruikte ik in mijn werk.’

 

Archieven: Verhalen

‘We woonden in houten barakken die speciaal voor ons gebouwd waren’

Christiano, Emir, Huseyn en Ziggy van het Metropolis Lyceum in Amsterdam-Noord hebben een verslag gemaakt van het interview met Coba Tanasale (1953). Zij is in Nederland geboren, nadat haar familie van de Molukken hierheen kwam.

Kunt u beschrijven hoe de aankomst in Nederland was voor de mensen toen?
‘Het was verschrikkelijk voor de mensen toen ze in Nederland aankwamen. Ze waren heel dun gekleed, terwijl het koud was en de eerste jaren waren erg moeilijk. Veel mensen werden ontslagen, mochten niet werken en kregen maar acht gulden per maand, wat ontzettend weinig was. Alles moest je daarvan betalen: eten, kleding én geld in een elektrisch kastje doen om stroom te krijgen. Ze werden afgesloten van de gemeenschap en in de gaarkeuken werd er voor hen gekookt. Ze waren rijst gewend en kregen ineens aardappelen. Voor mijzelf was het niet zo moeilijk, maar mijn zussen hadden het er wel zwaar mee. Later is mijn moeder gaan werken, ging asperges plukken of werkte in de tuinbouw. Zonder dat extra inkomen hadden we niet genoeg geld om van te leven.’

Wat waren uw hobby’s in die tijd?
Voor mij was volleyballen wel het leukste. Dat vond ik echt een hoogtepunt van het kamp. We hadden op een gegeven moment ook contact met de plaatselijke bevolking en die wilden toen ook meedoen. Dat vond ik ook heel leuk, want vooral de oudere jeugd  en ik was toen nog klein. Toen ik van Limburg naar Betuwe verhuisde, dat is in het midden van het land, zat ik wel op een volleybalclub. Maar ze vroegen me daar meer als stadionspeaker en ik stond minder in het veld. Verder vond ik muziek nog heel leuk, maar we hadden het geld niet en er waren geen muziekscholen in het plaatsje waar ik woonde. Dus ben ik nu, op mijn zeventigste, begonnen met pianolessen. Ja, je moet jezelf blijven uitdagen, anders kom je nergens.’

Was er onderscheid tussen de Molukse en de Nederlandse bevolking toen jullie hier arriveerden?
‘Ja, er was zeker een duidelijk onderscheid. Toen mijn familie in Nederland aankwam, werden ze in een kamp geplaatst, ver weg van de dorpen. Daar woonden alleen  Molukse mensen en het lag in een bosrijke omgeving, een beetje zoals het Amsterdamse Bos, maar dan in Limburg. We woonden in houten barakken die speciaal voor ons gebouwd waren. Het voelde een beetje alsof we in een soort Center Parcs woonden, maar dan eenvoudiger. De verbondenheid binnen de Molukse gemeenschap was heel groot, alleen hadden we nauwelijks contact met de plaatselijke Nederlandse bevolking. Dat vond ik jammer. We kregen les in een klein schooltje in het kamp, samen met alleen maar Molukse kinderen. Toen ik tien jaar werd, moest ik naar een andere school,  twintig kilometer verderop en vertrok ik elke ochtend om zeven uur met de bus Later verhuisden we naar het midden van het land en daar ging ik naar de middelbare school. Toen kwam ik pas echt meer in contact met de Nederlandse bevolking.’

Wat is uw leukste herinnering aan uw jongere jaren in het bos?
‘In mijn jongere jaren vond ik mijn opleiding erg leuk. Ik deed de lerarenopleiding in Utrecht en zat in een klas met leuke en gezellige mensen. We maakten muziek, zongen liedjes, kookten samen en probeerden nieuwe dingen uit. Ik hield van die gezelligheid. Als ik iets leuk vond, ging ik er echt voor. Mijn moeder bakte vaak koekjes. Mijn klasgenoten vonden ze heerlijk. Het voelde goed om iets van thuis te delen. Die tijd was speciaal. Ik heb veel geleerd, gelachen en mooie herinneringen gemaakt die ik nooit vergeet.’

Reflectie
‘De les die zij ons wilde meegeven, was om altijd jezelf te blijven en sterk te staan, ongeacht de situatie. Dat was erg inspirerend, omdat het laat zien hoe krachtig mensen kunnen zijn, zelfs in moeilijke tijden.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder is door de Japanners uit haar eigen huis gegooid’

Sara Hafsa en Dunya  van het Metropolis Lyceum Lyceum in Amsterdam-Noord hebben meneer George Whortington geïnterviewd.  Hij is geboren in 1953 en heeft tweeëneenhalf jaar in Indonesië gewoond in de stad Bandung; het is een stad die hoger ligt dan de andere steden waardoor het een lekker koel klimaat heeft. De leerlingen merkten dat meneer Whortington het leuk vond om over zijn verleden te vertellen, ondanks dat hij van zijn ouders vrij weinig heeft meegekregen.’

Vraag wat is de Birma-spoorlijn?
‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog veroverden de Japanners Indonesië. Ze wilden een directe spoorlijn van het water naar het binnenland en mijn familieleden moesten hard werken aan het aanleggen van deze spoorlijn. Er waren enorm veel doden gevallen door te weinig water, verhongering en zelfs geweld. Ze werden er erg slecht behandeld; zo zijn twee ooms van mij overleden aan malaria mijn vader heeft vier jaar aan de spoorlijn moeten werken, maar hij heeft het uiteindelijk wel overleefd.’

Hoe heeft muziek in die tijd een rol gespeeeld?
‘Mijn vader zat vroeger in een band voordat hij was getrouwd met mijn moeder en hij was enorm muzikaal. Hij speelde meerdere instrumenten, zoals viool, saxofoon, piano en ukulele. Mijn vader heeft toen hij aan de spoorlijn moest werken, vier jaar lang mensen geholpen om positief te blijven en door te zetten. Het samen zingen heeft hun enorm geholpen.’

Wat heeft uw moeder meegemaakt?
‘Mijn moeder heeft veel meegemaakt waaronder twee oorlogen achter elkaar. Wat heel zwaar was voor haar is dat mijn moeder door de Japanners uit haar eigen huis gegooid werd en ergens anders moest wonen. Ze werd ook een ‘binnen-kamper’:  dat houdt in dat ze een soort van opgesloten werden door de Japanners, want ze mochten een bepaald gebied niet uit, dus dat was erg heftig.’

Reflectie
‘We hebben veel geleerd van de interview. Zo weten we nu wat andere mensen daar hebben meegemaakt in de Tweede Wereldoorlog, in plaats van alleen wat er in Europa gebeurt. Het was ook erg leuk om oude foto’s en beelden te zien. Meneer Whortington wilde meegeven dat we ons ook moeten richten op ons verleden en dat we dat moeten doorgeven. Omdat het nooit bij hem is gedaan moest hij er zelf achter komen. We vonden het een leuk project en heel anders dan dat we gewend zijn, dus een goeie afwisseling en al die erge dingen die de mensen moesten meemaken, zullen ons zeker bij blijven.’

 

 

Archieven: Verhalen

’Mijn opa kon niet lezen en schrijven’

Mevrouw Sandra Felter is 61 jaar. Ze was 8 jaar toen ze naar Nederland kwam. Aan Lois, Noah, Yenheva en Veny  uit groep 8 van basisschool Polsstok vertelt ze haar verhaal. Ze heeft ook een paar angisa’s meegenomen en een boek over de verschillende boodschappen, die er verscholen zaten in de manier waarop een angisa gevouwen werd tijdens en na de slavernij.

Hoe woonde u in Suriname?
‘Ik woonde samen met mijn vader en moeder, mijn twee zusjes en een jongere broer in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. We hadden een huis op een groot erf. En schuin achter ons huis stond nog een huis waar mijn tante woonde met haar kinderen. We speelden altijd met elkaar. Ons huis had twee slaapkamers en een ruime voorzaal.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Dat was een beslissing van mijn ouders. Mijn vader wilde heel graag een betere toekomst voor zijn kinderen. Een toekomst anders dan zijn toekomst was geweest. Mijn vader kwam hier eerst in december om alles gereed te maken. Daarna kwamen wij in februari 1971 met het vliegtuig naar Nederland. Wij moesten alles achterlaten. We konden geen meubels meenemen, alleen ieder een koffer. Mijn moeder was zwanger van mijn jongste broertje.’
‘Onze hond Hector merkte dat er iets ging gebeuren. Dat we weggingen en niet meer terug zouden komen. Hij heeft tot aan de hoek van de straat achter de auto aangerend toen wij naar het vliegveld gingen. Dat was hartverscheurend, ook voor ons, want wij wisten dat we Hector nooit meer zouden zien. Ruim een half jaar daarna, schreef mijn tante ons dat Hector was overleden. Waarschijnlijk van verdriet.’
‘Het was hartje winter en er lag een dik pak sneeuw toen we in Nederland aankwamen. Ik droeg alleen maar een zomerjurkje. Maar op Schiphol waren er gelukkig allemaal mensen met zakken vol warme kleding. Ik kreeg voor het eerst winterlaarzen aan. Die had ik nog nooit aangehad. En een muts op en wanten aan.’

Waar kwam u terecht in Nederland?
‘We kwamen terecht in een pension bij het centraal station in de Warmoestraat op nummer 24. Op de begane grond woonde de broer van mijn vader met zijn vrouw en kinderen, dus mijn oom en tante en nichtjes en neefjes. En op dezelfde afdeling, waar wij woonden, woonde mijn andere oom. We sliepen in stapelbedden. Mijn ouders sliepen in de woonkamer in een opklapbed.’
’Ik weet nog dat ik mijn nichtjes en neefjes, met wie we altijd speelden op het erf in Suriname, in het begin heel erg miste. Na anderhalve week zei ik tegen mijn jongere zusje: ‘Weet je wat, we gaan heel even naar Suriname, op het erf met onze nichtjes spelen. En daarna komen we weer terug’. Mijn zusje vroeg: ‘Weet je wel waar het is?’ Ik kon me nog herinneren dat we vanaf het centraal station naar ons huis waren gelopen dus ik dacht gewoon, we lopen naar het Centraal Station en daarachter is Suriname. In onze huiskleding gingen we de straat op. Het was hartje winter, dik pak sneeuw en we kwamen niet verder dan de hoek. Want op de hoek was een café en daar kwam een blonde dame, met blauwe ogen het café uitgerend en vroeg: ‘Zeg meiden, waar gaan jullie heen?’ Wij zeiden: ‘We gaan naar Suriname.’ Ze bracht ze ons naar het politiebureau Warmoestraat en even later kwam mijn vader ons halen. Mijn vader begreep meteen dat wij heimwee hadden. Hij was gelukkig niet boos.’

Wat is het verhaal over uw opa?
‘Mijn opa heeft in het oerwoud van Suriname per ongeluk zijn vinger eraf gehakt. Helemaal eraf. Hij is toen gevonden door indianen, de Inheemse bevolking. Ze hebben hem meegenomen en verzorgd. Met kruiden hebben ze de vinger weer vastgemaakt aan zijn hand. En wel zo goed dat mijn opa weer gewoon zijn vingers kon bewegen. Dus ook de spieren hebben ze weer genezen. Jaren later, toen mijn opa al in Nederland woonde, kwam hij terecht in een ziekenhuis, omdat hij ziek was. Daar was het arts die vroeg wat er gebeurd was met zijn vinger was. Mijn opa vertelde het verhaal over de Inheemsen, die hem met kruiden weer hebben genezen. De artsen wilden weten wat voor soort kruiden, want dit hadden ze nog nooit gezien! Maar dat wist mijn opa niet.’
’Mijn opa kon niet lezen en schrijven, want zijn opa en oma mochten in slavernij niet leren lezen en schrijven. Ze moesten maar gewoon dom blijven. Als ze zouden leren lezen en schrijven, dan zouden ze slim worden en dat was gevaarlijk. Mijn opa’s ouders wilden best graag leren, maar ze moesten na de afschaffing van de slavernij nog tien jaar doorwerken. Toen mijn opa werd geboren, zagen ze niet echt het nut in van een scholing. Dus zodoende kon mijn opa niet lezen en schrijven. Hij was ook bij ons inNederland. Mijn zusje en ik speelden vaak schooltje en mijn opa vroeg: ‘Kunnen jullie mij ook leren mijn naam te schrijven?’ Dat vonden we prachtig natuurlijk. Na het overlijden van mijn ouders heb ik nog een paspoort van mijn opa gevonden met zijn handtekening. Maar dan met een heel bibberend handschrift geschreven. Ik was heel trots op hem!’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Blijf tori praten’

In een lokaal van basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost interviewen Chenoah, Jessica en Madelynn uit groep 8 mevrouw Nellie Bakboord. Mevrouw Bakboord is geboren in Suriname en verhuisde op haar 11de, met haar moeder en broertjes en zusjes, naar Amsterdam. Ze vertelt over haar leven in Suriname en hoe het was om in Nederland te komen wonen, 60 jaar geleden.

Hoe vond u het om in Suriname op te groeien?
Heerlijk. Echt heerlijk. Gewoon, omdat ik in de leukste straat van Paramaribo woonde, dat vind ik. Iedereen kan zeggen: ‘Nee mijn straat is veel leuker’, maar het is wel waar. Het was een straat met grote gezinnen, heel veel kinderen. Wij hadden een groot erf met fruitbomen. We hadden appels, birambi, sapotille, guave. We hadden honden, lieve honden. Niemand durfde zomaar op het erf te komen, ze hapten echt naar je benen, naar je kuit, omdat dat het lekkerste plekje is. Als mensen kwamen, in plaats van te bellen, zeiden ze heel hard ‘klop klop klop’.

Was het moeilijk om met een groot gezin naar Nederland te verhuizen?
Mijn moeder heeft het perfect gedaan. Als ik eraan terugdenk, vraag ik me af hoe ze dat eigenlijk gedaan heeft? Zeven kinderen, niemand had een paspoort. Ze moest voor alle zeven kinderen een paspoort aanvragen. Wij waren allemaal te jong om te helpen. Wij zijn zestig jaar geleden vertrokken uit Paramaribo. We zijn meteen in Amsterdam komen wonen, vlakbij de Albert Cuypmarkt. We woonden bij een hospita. Er was geen douche! In Suriname douche je minstens één keer per dag. Als je hier komt en je kan niet douchen, dat was echt een drama voor ons! We moesten naar een badhuis en dan moest je betalen. Als je te lang douchte kwam iemand kloppen. Een jaar later moest je met een muntje betalen. Dan had je betaald voor tien minuten douchen en daarna ging het op koud. Dan ging je echt wel eruit. Er was geen speeltuin, die was te ver, dus spelen was voor ons op straat. We hadden vriendjes en vriendinnetjes in de straat, dus het was wel heel gezellig.’

Hoe voelde het om vanuit Paramaribo te verhuizen naar Nederland?
Ik vond het heel moeilijk, want je verlaat de leukste straat van Paramaribo, je laat je vriendjes achter en je buren. De Chinese winkel op de hoek, waar ik, zodra ik twee cent had gevonden, naartoe rende en voor een cent een snoepje kon kopen. Al dat soort dingen laat je achter je. En je weet niet waar je naartoe gaat. Maar als je hier naartoe komt, zijn het ook allemaal nieuwe en mooie en spannende dingen. We kwamen in een straat wonen, waar je in één minuut lopen bij de patatzaak was. Als ik terugkijk, ben ik soms een beetje jaloers op de mensen, die niet weg zijn gegaan, die hun basisschool hebben afgemaakt, die naar de middelbare school zijn gegaan. Maar ik heb er andere dingen voor teruggekregen. Andere vrienden hier op de middelbare school.’

 

Heeft u racisme meegemaakt?
‘Ik heb het wel meegemaakt, maar hoe leg ik het uit. Soms is het heel duidelijk. Dan staat er verboden voor Surinamers. Nou, dat is zo racistisch. In de jaren zeventig waren hele wijken gesloten, Surinamers mochten daar niet wonen. De woningbouw mocht geen woningen geven aan Surinamers. Het stond echt gewoon in de krant. Dat is het toppunt van racisme.’
‘Persoonlijk is er één ding dat me bijgebleven is uit mijn studententijd. Toen zei één van die studenten tegen mij: ‘Ik vind jou zo vreselijk aardig’, voor mij ben jij geen Surinamer. Ik ben boos geworden! Hij zegt: ‘Hoezo word je boos?’. Ik zeg: ‘Hoor je niet wat je zegt? Je zegt eigenlijk dat een Surinamer een vreselijk iemand is, geen aardig iemand, en omdat ik aardig ben, ben ik dus geen Surinamer’. Ik moest het hem echt uitleggen.

Heeft u een levensles voor ons?
‘Blijf tori praten. Vooral ook met je moeder, met je vader, met je grootouders. Vraag aan ze hoe het vroeger was. Wat deden jullie? Bel je oma op, of stuur haar een app en zeg ‘oma, zullen we na het eten tori praten?’. Tori komt van story. Ik heb het gedaan met mijn moeder. Ik denk dat ze tachtig was. Ik heb tegen haar gezegd: ‘Ik wil tori met je praten over toen jij 14 jaar was. Is er iets gebeurd dat indruk op je gemaakt heeft? Iets dat je nooit van je leven meer zult vergeten?’ Toen vertelde ze een verhaal, dat is levensgroot geworden. Ze kwam altijd bij een tante van haar, daar ging ze vaak een weekendje naar toe. En er waren drie jongens, die gingen ook altijd naar hun tante, dat was bij de buurvrouw. Maar ineens kwamen die kinderen niet meer.  En in Suriname leer je als kind dat je geen vragen hoort te stellen. Pas later hoorde ze dat de drie jongens en hun vader zijn opgepakt. Want het was tijdens de tweede wereldoorlog en de vader van de jongens was Duits.’
‘Dat verhaal heb ik opgeschreven en toen heeft iemand het gelezen en hij heeft gezegd: ‘Ik ken deze jongens, ik ken dit verhaal. Eén van die jongens leeft nog en woont in de buurt van Amsterdam’. Hij wist ook zijn achternaam. Ik ben in de telefoongids gaan zoeken en vond die achternaam in Uithoorn. Toen heb ik gebeld, een vrouw neemt op en ik vertel het verhaal en ze zegt: ‘Je praat over mijn man!’. Ze roept hem. Ze zegt: ‘Kom snel!’ Mijn moeder is hem gaan opzoeken en ze zien elkaar—zij is tachtig, hij is zevenentachtig—en ze pakken elkaar vast. Wat een emotie! Zie je wat er gebeurt als je gaat tori praten.’

 

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In ons gezin hebben we alle kleuren’

Celeste, Manicha en Gigi uit groep 8 van basisschool Polsstok in Amsterdam-Zuidoost ontmoeten de 71-jarige mevrouw Josette Panka. Mevrouw Panka woont alweer tien jaar in een gezellige aanleunwoning van een woonzorgcomplex. Snel zet ze wat stoelen om haar keukentafel. Aan de muur hangt een klok in de vorm van Suriname. Die is bijna vijftig jaar oud.

Waar ben u geboren?
‘Ik ben in Suriname geboren, mijn ouders ook. Mijn vader ging naar Curaçao, om daar te gaan werken in een olieraffinaderij. Veel Surinamers zijn voor werk daarnaartoe gegaan en zo zijn wij daar ook terecht gekomen. Ik was toen zeven jaar. We waren thuis met acht kinderen, mijn twee jongste zusjes zijn opgevoed door een tante van mijn moeder.’

Hoe was het om op te groeien in Curaçao?
‘In het begin was het best moeilijk, ik moest erg wennen. Maar gelukkig was het op Curaçao ook altijd warm. Er was ook veel hetzelfde als in Suriname. We praten allemaal Nederlands. Op school leerden we ook precies hetzelfde als in Suriname. Je leerde niet over de geschiedenis van Suriname of Curaçao. Het ging allemaal over Nederland. Dus ik wist precies waar alles hier in Nederland lag. Ik kende alle rivieren, alle provincies met hun hoofdsteden. Ik had nooit veel vriendinnen. Eigenlijk was ik altijd aan het lezen en puzzelen, van die kruiswoordraadsels. Ik was natuurlijk altijd samen met mijn broertjes en zusjes, dus dat was al gezellig.’
‘Ik kan me 30 mei 1969 nog goed herinneren. Ik was toen 15 jaar en zat die dag gewoon op school, maar je voelde dat er iets groots aan de hand was. Het was echt een beetje een donkere dag, zeg maar. Iedereen was bang. Het begon met een staking bij de olieraffinaderij Shell. Werknemers waren het niet eens met de werkomstandigheden en de lage lonen. Een grote stoet mensen sloot zich aan en trok naar de binnenstad. De staking werd een volksopstand. Heel veel winkels zijn toen in brand gestoken in de binnenstad van Willemstad. De school ging dicht, wij werden naar huis gestuurd.’

Waarom bent u eigenlijk naar Nederland gegaan?
‘Mijn moeder wilde weg van Curaçao, omdat ze het niet meer zag zitten met mijn vader. Ze wilde naar Nederland met mijn jongste zusje, die toen 10 jaar was. Toen heb ik gezegd: ‘Nou, dan ga ik ook mee’. Ik was twintig, net klaar met de HAVO. Dus zo ben ik naar Nederland gekomen.’
‘In Nederland ontmoette ik mijn man. Hij was marinier en kwam toevallig ook uit Curaçao. Hij werd regelmatig uitgezonden naar Curaçao. De allereerste keer is hij alleen voor negen maanden gegaan. We kenden elkaar toen nog maar net, maar ik was verliefd en miste hem. Ik heb ontslag genomen en ben hem na drie maanden achternagegaan. Ik ben daar zes maanden gebleven. Maar toen we terug moesten komen, kreeg je alleen maar een woning als je getrouwd was. Dus toen zijn wij nog snel even getrouwd. In 1981 werd hij weer uitgezonden naar Curaçao, toen voor drie jaar. Dus we zijn daarheen verhuisd. Mijn zoontje was toen net één jaar. In die drie jaar is mijn dochter geboren, daar in 1983. En in 1984 zijn we teruggekomen naar Nederland. Vijf jaar later konden we weer voor drie jaar naar Curaçao. De kinderen waren wel boos, want ze hadden net vriendjes hier in Nederland op school. Maar goed, we gingen toch. Na die drie in Curaçao wilde mijn man daar blijven. Hij wilde niet terug naar Nederland. Hij nam ontslag bij de marine. Mijn kinderen en ook veel van mijn familie, die in Nederland woonden, vonden het vreselijk. Mijn kinderen zijn na de middelbare school gelijk weer terug naar Nederland gegaan om te studeren. In 2004 ben ik gescheiden en op mezelf gaan wonen. Ik ging wel regelmatig naar Nederland om mijn familie en kinderen te bezoeken. Pas in 2015 was ik er echt aan toe om ook naar Nederland te komen. Ik miste iedereen zo vreselijk. Ik heb ontslag genomen en ben hierheen verhuisd. En dat is nu tien jaar geleden!

U bent heel licht van kleur. Hoe kan dat dan?
‘Echte Pankas hebben een heel donkere kleur, dat zijn marrons, weggelopen slaven. De vader van mijn vader, die was dus een marron. Een zwarte man, zeg maar. Zijn vrouw was een Indiaanse. Mijn vader is veel lichter dan zijn vader. Maar mijn moeder, die is heel licht, bijna wit. Dus vandaar dat ik zo licht ben en mijn broer heel donker. In ons gezin hebben we alle kleuren.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892