School: Zaanplein

‘De Duitsers hebben een tijdje in onze school gezeten’

Sami, Emad, Achmed en Souhaib van basisschool Het Zaanplein in Zaandam interviewen de 84-jarige mevrouw Annemie Doorgeest- Krollart over haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Mevrouw Doorgeest was drie jaar toen de oorlog begon.

Waar woonde u als kind?
‘Ik woonde op het Stuurmanspad in Zaandam, dat was in de buurt van de familie Heijn en de familie Verkade. Ons gezin bestond uit een vader, een moeder en drie dochters. Wij woonden in een klein huis met een voor- en achterkamer en een zolder. Het huis had een verborgen trap naar zolder. Daar verstopten onze vader, oom en buurman zich als er een razzia kwam. Wij, de kinderen in huis wisten niet van het bestaan van die trap af. De volwassenen waren bang dat de kinderen erover zouden vertellen tegen de Duitsers en zo hun vader, oom en buurman zouden verraden.’

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Toen ik vier was ging ik naar de kleuterschool. Ik kan mij herinneren dat er op een dag Duitse soldaten binnenkwamen. Dat vond ik erg spannend.  Duitse soldaten bezetten in de oorlog vaak scholen. Ook hebben de Duitsers een tijdje in onze school gezeten. Wij moesten toen naar een ander schoolgebouw. Ook kan ik mij herinneren dat er vaak soldaten in het centrum van de stad liepen en dat er gevechtsvliegtuigen overvlogen. Mijn moeder haalde ons dan naar binnen. Winkels in de stad waren gesloten, er was niets te koop.’

Hoe heeft uw gezin het overleefd tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders waren heel handig en maakten vaak iets nieuws van weinig spullen. Zo maakte mijn vader van een stuk boomstam nieuwe klompen en kleppers. Mijn tantes gaven oude riemen, hier maakte hij de banden voor de kleppers van. Mijn moeder naaide kleding voor ons van oude kleding die ze kreeg, en van de schapenwol die ze kreeg van de boeren in de buurt, maakte ze truien. Er was niet veel eten te koop, maar wij hadden een moestuin waar we onder andere aardappels, sperziebonen en wortels in verbouwden. Van de boeren in de buurt kregen we melk. Mijn vader en oom verstopten zich ook weleens voor de Duitsers in de velden en slootjes van de boeren als er een razzia was. Ze vluchtten dan met een roeibootje, bang om opgepakt te worden. Wij kinderen wisten daar niets van. Onze ouders waren bang dat wij hen per ongeluk zouden verraden.’

Uw moeder was een Duitse, hoe werd er tijdens en na de oorlog naar haar gekeken?
‘Mijn moeder woonde al voordat de oorlog begon in Nederland. Ik wist helemaal niet dat mijn moeder een Duitse was. Hier werd niet over gesproken. Moeder vertelde later dat het voor haar moeilijk was omdat ze Duits was. Ze had veel spanning en was altijd bang. Hierdoor is ze ook ziek geworden. De broer van mijn moeder is in de oorlog omgebracht. Voor veel Duitsers was de oorlog ook erg moeilijk. Zij stonden niet achter de ideeën van Hitler.’

Zijn er verder nog bijzondere dingen die u wilt vertellen over de oorlog?
‘Nou, ik kan mij herinneren dat er een buurman van ons werd weggevoerd van zijn huis door Duitse soldaten. Hij is niet meer teruggekeerd. Ook is mijn oom dus verraden en niet meer thuisgekomen na de oorlog. De tijden zijn wel veranderd; nu praten mensen meer over moeilijke zaken. Ik praat nog wel over de oorlog met mijn vriendin. Ik ken haar van de mulo en zij is een Joodse. Zij is de helft van haar familie in de oorlog kwijtgeraakt. Ik vind het verschrikkelijk dat er nog steeds oorlogen zijn in de wereld en dat mensen de baas over elkaar willen spelen. Ik zou ze wel een klap voor hun hoofd willen geven. Ik hoop dat er ooit minder oorlog zal zijn in de wereld.’

   

School: Zaanplein

‘Via het verzet is mijn pleegzus bij ons gezin terechtgekomen’

Cady, Jowita, Yusri en Shatha zitten in het lokaal gespannen te wachten op de komst van Marian Schaap. Het duurt niet lang of een vriendelijke verschijning meldt zich bij de deur. Mevrouw Schaap gaat zitten en stelt zich direct voor. Mede door haar enthousiasme is het ijs direct gebroken en beginnen de leerlingen aan hun vragen.

Hoe komt u aan de informatie over de oorlog?
‘Toen ik twaalf jaar was zag ik papieren op tafel liggen met de gegevens van mijn zus. Ik zag dat zij een andere achternaam had en toen begon ik voor het eerst vragen te stellen aan mijn moeder. Daarna ben ik zelf heel veel gaan lezen over de Tweede Wereldoorlog. Zo kom ik aan alle informatie. Ik zat namelijk nog in de buik van mijn moeder toen de oorlog begon, dus ik heb die niet bewust meegemaakt.’

Hebben uw ouders iemand geholpen onder te duiken?
‘Toen ik op twaalfjarige leeftijd de betreffende papieren vond, vertelde mijn moeder dat mijn zus niet mijn biologische zus was. Zij is in de oorlog door haar ouders achtergelaten om haar op die manier te redden van de Duitsers. Zij was toen tien maanden oud. Haar ouders moesten klaarstaan met hun koffer, de Duitsers wisten toen niet dat er nog een baby in huis was. Een vrachtwagen stond ze al op te wachten, maar de echte moeder van mijn zus bedacht zich op het laatste moment en heeft haar baby snel naar de bovenburen gebracht. Ook overhandigde ze haar trouwboekje en een foto van zichzelf en de baby. De bovenburen hadden contact met het verzet en zo is mijn zus bij ons terecht gekomen. Mijn moeder was zwanger van mij toen mijn ouders mijn pleegzus in huis namen. Na de oorlog vonden alle rechtszaken plaats over de voogdijschap van de Joodse pleegkinderen. De Joden wilden deze kinderen in hun gemeenschap opnemen omdat er door de oorlog weinig Joden over waren gebleven. Zij vochten de voogdij ook voor mijn zus aan, maar gelukkig besloot de rechter in 1947 dat zij bij ons mocht blijven.’

Was uw familie veilig tijdens de oorlog?
‘Niemand was toen veilig. Maar wij hadden mijn zus in huis en dat moest natuurlijk geheim gehouden worden. Als er vragen werden gesteld vertelden mijn ouders dat zij de dochter van mijn moeders’ zus was. Zij woonde namelijk in Zeeland en omdat Zeeland onder water werd gezet door de Duitsers, vertelden mijn ouders dat ze direct hun huis uit moesten en daarom hun dochter bij ons hadden achtergelaten. Gek genoeg werd het wel geloofd en ik vind het nog steeds wonderbaarlijk dat nooit iemand zijn mond voorbij heeft gepraat. Mijn oom en tante hadden namelijk ook een Joods kind, mijn neef, in huis genomen. Ook dit hebben zij goed geheim kunnen houden. Wij hebben dus ook veel geluk gehad. Maar makkelijk was het niet om zo te moeten leven. Mijn ouders wisten niet wie ze konden vertrouwen in die tijd.’

 

 

School: Zaanplein

‘Op de Hogendijk was een bom op een slagerij en een school gevallen‘

Mevrouw Catharina (Uk) Allan de Wit (88) is naar basisschool Het Zaanplein gekomen om zich te laten interviewen door de kinderen uit groep 8a. Ze heeft veel spulletjes uit de oorlog meegenomen. Bonnenboekjes, haar eigen stamkaart en nog veel meer. Cinar, Aliyar, Daniela en Abdullah stellen haar de vragen. Ze zijn het eerste groepje dat van start gaat en daarom zijn ze nog wat gespannen.

Wat herinnert u zich nog uit de oorlog?
‘Ik ben in 1933 op de Zuiddijk in Zaandam geboren. In de kelders beneden in de woningen gebeurde heel veel; bij ons thuis in de kelder maakten Joodse mensen bijvoorbeeld leren portemonneetjes. Op de Zuiddijk woonden veel Joodse mensen. Mijn ouders hadden daar een sigarenzaak. Later waren al die Joodse mensen weg. Ik was elf jaar toen de Duitsers kwamen. Mijn moeder maakte altijd een pannetje eten voor mijn oma, die op de Prins Hendrikkade woonde. Dat bracht ik dan tussen de middag naar haar toe. Op een dag heb ik gezien dat er tien mannen door een Duitse soldaat uit een vrachtwagen werden gehaald en op een rijtje werden gezet. Ze zaten met kettingen aan hun voeten aan elkaar. Binnen twee minuten werden ze doodgeschoten. Daarna werden ze weer in de vrachtwagen gegooid. Ik heb dat allemaal gezien dus dat was heel heftig. Er werd allemaal stro over het bloed heen gegooid en met bezems werd het zo in de Zaan geveegd. Ik ben toen helemaal overstuur thuisgekomen maar gelukkig hebben mijn ouders mij heel goed opgevangen.’

Bent u zelf ooit ondergedoken?
‘Nee. Als het luchtalarm afging dan gingen wij in de kelder schuilen, daar voelden wij ons veilig. Op de Hogendijk is er wel een keer een bom op een slagerij en een school gevallen. Het was toen weekend, dus waren er gelukkig geen kinderen.’

Bent u wel eens lastiggevallen door een soldaat?
‘In onze sigarenwinkel kwamen veel Duitsers rookwerk halen. Eens kwamen er twee Duitsers die het hele huis wilden zien. Mijn moeder liet ze alle kamers zien. Toen ze weggingen zeiden ze: “Vanavond komen we slapen.” Mijn moeder had toen snel de bedden voor ze verschoond, maar ze kwamen niet. De soldaten knipoogden vaak naar mijn zusje. Ik ben zelf gelukkig niet lastiggevallen.’

Hoe was het in de Hongerwinter?
‘Behalve in de sigarenwinkel werkte mijn vader ook op een kantoor, dat toen Zaanstad heette. Hij zorgde ervoor dat elk gezin zijn bonnen kreeg en daardoor kon hij weleens voor extra bonnen zorgen. Maar de winkels mochten van de Duitsers niet te veel voorraad hebben. Er was een winkel, Simon de Wit, een kruidenierswinkel op de Zuiddijk. De baas, mijnheer De Wit, wilde toch genoeg voorraad houden. Ze hebben toen ‘s nachts kazen over het dak van dakraam tot dakraam naar ons huis gesmokkeld. Daardoor hadden wij een geheime kaasopslag in de kelder. We hebben dus niet echt honger geleden tijdens de Hongerwinter. Het was wel heel erg koud. We konden een keer midden op de Zaan staan, zo koud was het. Wij woonden vlak bij een brug. Er kwamen mensen uit de buurt om de dikke balken uit de brug te zagen om als brandstof te gebruiken. Er was niets anders meer. Ik herinner mij ook nog dat er vliegtuigen overkwamen en allemaal pakketten met witte broden naar beneden gooiden. Ik had nog nooit wit brood gegeten.’

Wat was het eerste wat u deed toen de oorlog voorbij was?
‘Er was heel veel blijdschap en alle mensen kwamen naar de Burcht. Het heeft wel heel lang geduurd voordat we ons weer echt vrij voelden.’

 

School: Zaanplein

‘Mijn ouders wilden graag hun vrijheid terug’

Op 16 juni is Marius Romijn, 82 jaar oud en uit Zaandam, naar basisschool Het Zaanplein in Zaandam gekomen, om zich te laten interviewen door Sima, Jeffrey, Haidar en Fadi uit groep 7a. De kinderen komen wat zenuwachtig en verlegen binnen. Mijnheer Romijn wil eerst graag weten hoe de kinderen heten en hoe oud ze zijn. Dan steken de kinderen van wal.

Leven er nog gezinsleden van het gezin waarin u geboren bent?
‘Mijn gezin bestond uit mijn vader en moeder en vijf kinderen. Mijn broers en ouders leven niet meer. Mijn zus is ruim een maand geleden overleden. Zij was 80.’

Wat herinnert u zich uit de oorlog dat niemand anders weet?
(Mijnheer Romijn laat de foto zien van een poppenhuis.) ‘Dit hebben mijn ouders tijdens de koude winteravonden in de oorlog gemaakt. Er hangt een bordje aan de gevel waar vrijheid op staat. Weten jullie waarom ze dat bordje daar tijdens de oorlog gemaakt hebben? Mijn ouders wilden graag hun vrijheid terug. Alleen mensen uit mijn familie weten over dit poppenhuis.’

 Zijn er tijdens de oorlog wel eens Duitsers bij u thuis geweest?
‘Jazeker, er kwamen soms Duitsers die het hele huis kwamen controleren. We hebben ook weleens Inkwartiering gekregen. Dat is een deftig woord uit die tijd en betekent verplicht logeren. Er zou toen een Duitse officieer bij ons komen slapen. Er kwam toen iemand van de gemeente met een Duitse soldaat alles controleren om te kijken waar die officier kon logeren. Ze zagen alle slaapkamers maar wij kinderen waren allemaal ziek. We hadden een besmettelijke ziekte en Duitsers waren hier panisch voor. Ze gingen alle slaapkamers af. In de eerste kamer lag mijn zus, ziek. In de tweede kamer lag ik, ook ziek. In de andere kamers lagen mijn andere zus en mijn jongste broer ook ziek. Toen ging het logeren niet door. Het jongste kind is na de oorlog geboren.’

Is er ook weleens iets heftigs in uw omgeving gebeurd?
‘Ja, onze buurjongen was katholiek en werd door de Duitsers opgeroepen voor gedwongen arbeid. De buurt heeft toen aangeboden om hem onder te laten duiken. Zijn vader durfde dat niet aan omdat hij bang was dat de Duitsers erachter zouden komen. Hij is toen toch naar Duitsland gegaan en is daar overleden. Hij is wel hier in Nederland begraven. Dat was erg heftig.’

Kent u mensen uit het verzet?
‘Wij hadden een overbuurman en dat was zo een beetje de leider van het verzet. Die kreeg ook verzetsmensen thuis maar hij durfde deze niet bij hem te laten slapen omdat hij bang was dat de Duitsers kwamen. Dan vroeg hij of er iemand van het verzet bij ons mocht slapen. Dit gebeurde wel eens. Aan het eind van de Hongerwinter was er geen elektriciteit meer. Toen vonden onder andere mijn ouders dat de verzetsstrijders wel eens een verzetje mochten hebben. Wij hadden nog wel elektriciteit in verband met de apotheek die we toen nog hadden. Daarom werd er bij ons thuis stiekem een filmvoorstelling georganiseerd. Daar ben ik ook nog met mijn oudste en jongste zus bij geweest. Dat vonden wij prachtig maar achteraf realiseerden wij hoe gevaarlijk dat was geweest. Op 12 november 1944, dat weet ik nog uit een brief van mijn moeder, werden er vier schoolbanken – uit de school waar wij op zaten maar die dicht was – bij ons gebracht, daardoor konden er genoeg mensen zitten en de film kijken.’

Hebben jullie onderduikers uit het verzet in huis gehad?
‘Ja wel tien of twintig keer in de loop der jaren. Wij hadden een buurman, Ragut, die was heel erg gevaarlijk. Dus het was echt heel gevaarlijk. Hij wilde eerst de Joden dood hebben en aan het einde van de oorlog ook de verzetsstrijders. Hannie Schaft en Jan Bonekamp hebben hem op de Westzijde doodgeschoten.’

Wat vond u van de oorlog?
‘We hadden altijd erg veel honger; ik was het laatste jaar maar één centimeter gegroeid! Na de oorlog groeide ik gelukkig weer meer. Eind maart 1945 hebben alle bakkers van bakkerij Landsaat witte broden gebakken. Mijn moeder kwam toen thuis met voor ieder kind een brood en een half pond margarine. Daarna kwamen de voedseldroppings door de Zweden. Alles was op de bon. Met die bonnen werd alles verdeeld zodat iedereen hetzelfde kreeg. Wij kregen drie blikjes bacon en dat was het heerlijkste wat ik ooit had gegeten.’

Waren jullie rijk tijdens de oorlog?
We hadden een apotheek en dan dacht men al snel dat je veel geld verdiende. We hadden wel wat geld maar waren niet heel rijk. In de oorlog hadden mijn ouders zich aangesloten bij de gaarkeuken. In de Hongerwinter lag er een hele lange tijd een pak bevroren sneeuw in de Parkstraat waar ik woonde. Toen kwamen er twee grote sleeën door de straat waar melkbussen op stonden. Mijn zus en ik (6 en 9 jaar oud) keken dan uit het raam en wachtten tot we de slee met het paard ervoor langs zagen komen. Dan gingen we meteen met een emmer en een bonnetje naar de gaarkeuken en dan kregen we wat soep of stamppot of iets anders warms. Maar het was niet lekker.

Haat u Duitsland?
‘Nee, wel de moffen tijdens de oorlog, maar nee, ik haat de Duitsers niet. Ik ben als jonge jongen na de oorlog met een jongerenkamp door Duitsland gereden. Tien tot twaalf jaar geleden lag daar nog heel veel in puin. Ik heb later ook nog wel contact gehad met Duitsers die anti-nazi’s waren, dus ik weet ook dat er andere Duitsers waren die tegen de oorlog waren.’

 

School: Zaanplein

‘’Ik kreeg mijn moeders enige sneetje brood van de volgende dag’

Bep Last (91 jaar) kwam naar basisschool Zaanplein voor het interview. In verband met Corona kon zij de kinderen niet thuis ontvangen.  Abdul, Danilo, Ayvaz en Jasmijn uit groep 7/8 beginnen ietwat zenuwachtig het interview. Ze hebben goed nagedacht over wat ze willen vragen en Bep heeft zoveel herinneringen nog op haar netvlies gebrand staan, dat iedereen aan haar lippen hangt als zij vertelt.

Wat waren uw eerste gedachten toen de oorlog begon?
‘Ja dat was eigenlijk heel raar, want ik lag te slapen. Het was mooi weer en ik hoorde allemaal geluiden toen ik wakker werd. Dat gebeurde eigenlijk nooit. Ik dacht dat ik heel laat wakker was, dus ik ging naar beneden en daar vertelde mijn vader dat er oorlog was. Buiten zag ik allemaal vliegtuigen en uit die vliegtuigen kwamen mensen naar beneden met een parachute. Dit waren Duitsers, zonder oorlogsverklaring af te geven, zo hoorde ik later. Zij wilden ons land innemen en dat is toen ook gelukt.’

Hoe zagen de eerste 5 dagen voor u eruit toen de oorlog begon?
‘We moesten vierkante papieren tegen ramen plakken. Als er dan een bominslag was, had je niet zoveel last van glasscherven. Ik moest dat doen, want ik was de oudste dochter. Ik was toen tien jaar. Ik heb ook wel gezien dat er vliegtuigen naar beneden gehaald werden, ze waren toen vanaf Nederland aan het schieten en hadden er soms één te pakken. Dit zag ik in de verte gebeuren. Het waren hele spannende dagen. Iedereen dacht dat ze dit wel tegen konden houden, maar daar was Nederland veel te klein voor.’

Wat heeft u meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het begon eigenlijk vrij rustig toen de Duitsers de overmacht kregen. Op de vijfde dag hoorden wij dat Rotterdam zwaar was gebombardeerd. De Duitsers hadden gezegd dat ze alle steden zo zouden bombarderen. De regering heeft toen besloten zich over te geven. Iedereen was erg bedroefd. De Duitsers hielden zich verder nog koest. Maar in 1941 begonnen ze fel tegen de Joden te doen. Alle Joden moesten opeens een ster dragen en later werden ze afgevoerd. Wij begrepen destijds dat alle Joden aan het werk moesten in Duitsland. Pas na de oorlog hebben wij gehoord dat ze allemaal werden vergast. Mijn broers werden onderduikers. De jongens kregen een oproep om te werken in Duitsland. Ik weet toen nog goed dat ene mijnheer Floris bij ons thuis kwam om te praten. Hij vertelde dat de jongens beter konden onderduiken. Hier hebben mijn broers destijds ook voor gekozen. Ze hebben allebei op een boerderij gewerkt en moesten daar meehelpen. Het stikte daar van de onderduikers. In het bos hadden ze een hol onder de grond gebouwd. Daar sliepen ze dan.

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was vreselijk, die intense kou en honger. We hadden toen helemaal geen brandstof meer. De kachel kon daardoor niet meer gebruikt worden. Je kon wel een oorlogskacheltje kopen. Hier kon je ook nog wat eten op koken, maar we hadden ook geen eten meer. Mijn vader is toen helemaal op de fiets naar Middenmeer gegaan en kon daar alleen nog maar kolen kopen. Hij kwam toen thuis met zijn fiets vol met kolen. Mijn moeder sneed de kool fijn en deed daar water bij. Dit werd dan koolsoep. ’s Ochtends kregen we dan nog één heel dun plakje brood. ’s Middags en ’s avonds aten we dan de soep. Op de Burcht werd eerst ook nog eten gekookt voor de bevolking. Het was eigenlijk vaak niet te eten, de pap was wel te doen. Dit eten moest je ook met een bonkaart halen. Waarom het eigenlijk vaak zo vies was weet ik niet. Ik kan me ook nog goed herinneren dat mijn moeder een keer naar mijn slaapkamer kwam toen ik vijftien was. Ik kon toen niet slapen van de honger. Mijn moeder ging toen naar beneden en kwam met een sneetje brood boven. Later begreep ik dat zij haar eigen sneetje brood van de volgende dag aan mij heeft gegeven. Ze had de andere dag dus helemaal niks te eten. Die Hongerwinter was werkelijk verschrikkelijk!’

.   

 

 

 

 

School: Zaanplein

‘Verstop jezelf, want anders moet je mee’

Op 8 april komt Gerda Salomons-Hetteling naar het Zaanplein om te vertellen over de oorlog. Dunia, Rafaela en Abdinasir hadden hun vragen goed voorbereid en kwamen zo veel te weten over de herinneringen aan de oorlog. Gerda is twee jaar als de oorlog begint, ze heeft op dat moment nog een ouder zusje met wie ze op een kamer sliep. Later kwam er nog een zusje bij.

Waren er mensen bij u ondergedoken?
‘Nee, maar mijn vader is wel een keer ondergedoken. Er was een razzia, en de Duitsers zochten mannen die in Duitsland moesten komen werken. Want de Duitse mensen zaten in het leger in Nederland om te vechten. “Verstop jezelf want anders moet je mee”, zei mijn moeder tegen hem. Ik was een jaar of zes, ze kwamen het huis doorzoeken naar mijn vader. Hij ging zich verstoppen achter een schuin stuk op zolder. Mijn moeder was bang en kneep in mijn hand. Omdat ik zo klein was, was mijn moeder bang dat ik zou roepen waar mijn vader zat, maar omdat ze zo in mijn hand kneep, wist ik dat ze bang was en heb ik dat niet gedaan. Gelukkig zochten ze niet verder. En ze zijn ook niet meer teruggekomen.’

Hoe was voor u de Hongerwinter? 
‘Niet zo leuk, je ging vaak met rammelende maag naar bed. Er was een tekort aan eten en kleding. Een broer van mijn moeder had gelukkig een grote tuin met groenten, maar we konden moeilijk aan sommige spullen komen. Mijn vader ging vaak eieren zoeken op het land, we kregen meel van de buurman die bij een meelfabriek werkte. Mijn moeder bakte dan af en toe cake en pannenkoeken. Eén keer zijn mijn zusje en ik naar de gaarkeuken geweest, we hadden gehoord dat daar lekkere soep was. Maar we vonden het echt niet lekker en we hebben dat ook nooit meer gedaan. Mijn vader ging lopend met een handkar vol klompen naar de Beemster, daar ruilde hij ze om voor fruit, vooral goudrenetten, die ik dan met mijn zusjes lekker kon opeten.’

Wat was het gevoel dat u het meest had tijdens de oorlog? 
‘Ik was bang dat ik niet meer buiten kon spelen. Er liepen vaak Duitsers op straat met van die grote kisten. Ik kan me een keer herinneren dat ze zo wijdbeens over mij en mijn zusje heenliepen, dat was wel bijzonder. Vanuit de rand van Zaandam, waar ik woonde, kon je de vliegtuigen aan zien komen en dan was je bang dat ze zouden gaan schieten. Wij luisterden via de radio naar informatie, het was met een draadje en daardoor konden we twee zenders horen. Er was geen telefoon of televisie, de mensen moesten op de fiets achter informatie komen. We moesten elke avond de gordijnen dicht doen. Met alleen een klein lampje zaten we dan in huis, dat vond ik niet zo leuk. Bij de bevrijding was iedereen heel blij. Optochten door de straten, met koetsen. We gingen zingen en spelletjes doen.’

Heeft u nog meer herinneringen aan de oorlog?
‘Onze school was niet bezet, we kregen ook twee nieuwe kinderen in de klas die Joods waren, omdat hun eigen school door de Duitsers werd gesloten. We kregen op school blikken van Verkade met vitamine koekjes en flesjes melk met een rietje. Om zo een beetje de honger te stillen. De meeste kinderen waren heel dun. Het was heel koud, sommige mensen trokken hekjes uit de grond om de houtkachel op te stoken. Wij noemden de Duitsers ook wel moffen (en soms “rotmoffen”). Maar je weet niet beter, later denk je daar anders over. Toch is het niet zo dat de oorlog mijn jeugd verpest heeft, hoor. Je bent klein en je denkt dat het zo hoort.’

 

School: Zaanplein

‘Je was op een gegeven moment wel alles kwijt’

Gespannen zitten wij (Rahaf, Yahir, Baran en Yakub) in het lokaal te wachten op Bets Worp.
Bets was bijna 11 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde met haar ouders en zus in Assendelft tussen de boeren. Wanneer Bets binnenkomt valt het even stil, maar zij begint direct te praten en vanaf dat moment hangen wij aan haar lippen…

 Hoe was het voor u in het begin van de oorlog?
‘We hadden alleen de Nederlandse radio. Elke ochtend ging de radio aan en op een dag hoorden we dat de oorlog uitgebroken was. Ik woonde in Assendelft. Er veranderde in het begin niet veel maar op de radio hoorde je hoe erg het was en je zag slechts één plaatje in de krant. Er was toen geen tv, dus ook geen levend bewijs. In het begin ging alles voor ons door en dat bleef ook lang goed gaan. Later, in het derde jaar was er geen ontvangst meer voor radio en ook de krant werd verboden. Er werden nog wel krantjes gemaakt door het verzet.’

 Hoe waren de leefomstandigheden voor u tijdens de oorlog?
‘Wij hadden het niet zo slecht. We woonden in het boerenland, dus was er genoeg te eten. Ons voorrecht was dat mijn vader een transportbedrijf had. Hij kwam op verschillende plekken door zijn werk en zat vaak bij boeren, dus kon hij overal aan komen. De meeste kinderen hadden geen fiets meer of geen banden onder hun fiets. Wij hadden dat wel. Ik heb niet zo gek veel moeite met de oorlog gehad. Ik had veel vriendinnen in Zaandam en Assendelft. Ik was sportief, zat op turnen en zwemmen en dat ging gewoon door. Je was op een gegeven moment wel alles kwijt. Alle auto’s stonden geregistreerd. We kregen op een dag bijvoorbeeld een brief van de Duitsers waarin stond dat wij de volgende ochtend onze auto moesten inleveren. Dat deed je maar, want anders werd je gefusilleerd.’

Wat was het verschil tussen Zaandam en Assendelft in de oorlog?
‘Assendelft heeft minder van de oorlog meegekregen. In Zaandam had je een gaarkeuken. Dat was een grote keuken waar armen en slachtoffers van de oorlog gratis of voor een lage prijs een warme maaltijd konden afhalen. Hoewel Zaandam in vergelijking tot Rotterdam en Amsterdam het ook weer beter had. Hoe meer naar het platteland, hoe beter men het had.  Toch hadden ook wij het niet meer zo goed als vóór de oorlog. Je had bijvoorbeeld geen gas meer. Wel een potkacheltje, daar stookte je op en bakte je brood. Er was ook geen elektra meer.’

Heeft uw familie in het verzet gezeten?
‘Nee, maar wij probeerden mensen wel op onze manier te helpen. Ik gaf mijn brood op school weg aan kinderen die honger hadden, want ik had thuis genoeg. Joodse kennissen mochten hun inboedel bij ons opslaan. Helaas zijn zij dit nooit meer komen ophalen. Mensen gingen bij ons ook op zoek naar voedsel. Ze mochten bij ons eten en kregen een voorraad mee naar huis. Omdat zij dit op de fiets moesten vervoeren en hiervoor vaak de pont over moesten, bracht mijn vader ze over het Noordzeekanaal. Anders werd hun voorraad bij de pont al vaak afgenomen.’

School: Zaanplein

‘Mijn vaders broer is afgevoerd naar Berlijn en nooit meer teruggekomen’

Annemie Doorgeest –Krollart is 84 en vindt het heel fijn dat ze dit interview ondanks de Corona-maatregelen toch op school kan geven. Jade, AbdulatifYuki en Ryan zijn erg nerveus als het interview begint. Maar deze zenuwen verdwijnen als sneeuw voor de zon als Annemie begint te vertellen. 

 

Hoe was het voor u in de oorlog? 

‘Ik was jong toen de oorlog begon en ik kan me nog wel de vliegtuigen herinneren die laag overvlogen. Verder ben ik heel beschermend opgevoed door mijn ouders en heb ik geen erge dingen meegemaakt of gezien.’  

 

Hebben er mensen bij u ondergedoken gezeten? 

‘Alleen de broer van mijn vader was bij ons. Soms was er een Razzia, dan waren de Duitsers op zoek waren naar ondergedoken Joden of naar mannen die naar Duitsland moesten om te werken. Mijn vader ging dan snel met zijn broer en onze buurman met een roeibootje het Westzijderveld in om te vluchten. Dit wisten wij, de kinderen, niet, zodat wij dit ook niet konden verraden. Als de kust weer veilig was, kwamen we weer terug. Later konden ze dan de trap bij ons op, waar een luik in het plafond zat. Dit haalde ze weg en daar verstopten ze zich dan voor de Razzia. Mijn vader en zijn broer kwamen dan meestal pas de volgende dag weer tevoorschijn. Mijn moeder had ook altijd iets te eten en te drinken daar voor hen liggen.’ 

 

Zijn er mensen verraden die u kent? 

‘Ja, de broer van mijn vader is verraden en is afgevoerd naar Berlijn en is nooit meer teruggekomen. Ik weet niet wie hem verraden heeft.’ 

 

Als u nu in zo een situatie zou zitten zou u dan wel in het verzet gaan? 

‘Ja, ik weet alleen niet of het dan het gewapende verzet zou zijn. Maar ik weet wel dat ik de mensen die de oorlog beginnen heel stevig zou willen toespreken. Ik ben ook erg bang dat het in de toekomst toch nog zal gebeuren. Ze hoeven maar op een knop te drukken en er is weer oorlog.’ 

 

 

School: Zaanplein

‘Mijn ouders hadden niet veel tijd om ons op te voeden, maar hier hielpen de onderduikers bij’

Kadima, Umut en Jaydon van basisschool het Zaanplein in Zaandam spreken met de 84-jarige heer Ron Zaayer over zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Hij was vier jaar oud toen de oorlog begon. Van de eerste oorlogsjaren kan hij zich niet veel herinneren. Pas vanaf zijn zesde, zevende jaar werd hij zich bewust van wat er zich afspeelde. Ron woonde met zijn ouders en zus in het dorp Westzaan. In het dorp was de oorlog niet zo merkbaar alsin de stad, en vooral omdat het gezin vlak bij een boer woonde was er aan eten gelukkig geen gebrek. Dit in tegenstelling tot de gezinnen die in de stad woonden. Ook had het gezin een moestuin waar groenten werden verbouwd.

Wie of wat was uw belangrijkste bezit tijdens de tweede wereldoorlog?
‘Ondanks dat wij niet veel bezaten, ben ik niets tekortgekomen. Ik heb nooit honger gehad, wel trek. Dit kwam vooral omdat we in een dorp woonden en de boer naast ons, ons granen en dergelijke gaf. Ook verbouwden we zelf groenten in onze moestuin.
Vanaf mijn huis kon ik naar de dijk kijken. Hier zag ik vaak mensen uit de stad lopen met karren en zulke dingen. Ze waren op zoek naar eten. Dit zal ik nooit vergeten. Ik had geen speelgoed, maar kreeg een keer – ik weet niet meer wanneer dit was – een grote houten auto. Hier was ik erg trots op!’

Had u onderduikers in huis?
‘Mijn ouders zaten in het verzet. Dit was overigens een geheim. Je mocht dit tegen niemand zeggen omdat je anders verraden zou kunnen worden. Dit is één keer bijna gebeurd door onze buren, zij waren geboren in Duitsland. Maar gelukkig is het goed afgelopen. Wij hebben gedurende de oorlogsjaren wel vijftien verschillende onderduikers in ons huis gehad. Joodse mensen en vaak ook kinderen. Alle slaapkamers waren bezet in ons huis. Ik sliep zelfs aan het voeteneind van een tweepersoonsbed waar al twee mensen in sliepen. Mijn vader en moeder hadden nietveel tijd om ons op te voeden, maar hier hielpen de onderduikers bij. Zij bemoeiden zich met de opvoeding van mijn zus en mij. Dit was normaal voor mij.’

Kon u naar school tijdens de tweede wereldoorlog?
‘Toen ik zeven jaar was ging ik pas naar school. Dat kwam omdat je pas naar school mocht als je zes was en ik werd in juli zes jaar. Als je voor juli jarig was, mocht je na de zomer naar school. Ik moest dus nog een jaar wachten. Toen ik eenmaal naar school mocht, was er niet altijd les. Soms was de school dicht of was er geen leraar. Soms was het erg koud in de school en werd er ook geen lesgegeven. Als er wel les werd gegeven, keek ik veel naar buiten.’

 

School: Zaanplein

‘Ze hebben wel honderd engeltjes op hun schouders gehad’

Omdat de interviews vanwege Corona dit keer niet bij de ouderen thuis kunnen plaats vinden is Marian naar school in Zaandam gekomen. Eren, Denys, Mois en Ashraf kunnen haar daardoor toch interviewen. Ze zijn wat gespannen wanneer Marianne binnenkomt, maar krijgen een bordje met dropjes van een andere mevrouw, die ook die dag op school geïnterviewd wordt en dan beginnen ze de vragen, die ze goed hebben voorbereid.

Herinnert u zich nog hoe het u voor u was in de oorlog?
‘Nee, maar het verhaal van mijn zusje is voor mij heel erg belangrijk om door te blijven vertellen.
Mijn (pleeg)zusje was net tien maanden toen haar ouders zich moesten melden bij de Duitsers. Op het allerlaatste moment heeft haar moeder haar in een dekentje gewikkeld met daarbij een foto van zichzelf waar ze samen met mijn zusje op stond en haar eigen trouwboekje. Ze heeft haar toen bij de bovenbuurvrouw gebracht. Mijn zusje is toen via het verzet van Willem Brinkman naar mijn ouders gebracht. Haar ouders en bijna haar hele familie zijn allemaal vergast in kamp Sobibor, alleen één oom heeft de oorlog overleefd door onder te duiken. Gek genoeg zijn mijn ouders nooit verraden. Ze hebben ontzettend veel geluk gehad, ze hebben wel honderd engeltjes op hun schouders gehad. Als iemand ze verraden zou hebben, hadden we het allemaal het niet overleefd. En er woonde nog wel een NSB’er in de straat.’

Gingen jullie onderduiken en hoe was dat?
‘Nee, wij zijn nooit ondergedoken. Jongen mannen zoals mijn vader moesten wel naar Duitsland om te werken. Mijn vader was bij Fokker gaan werken op kantoor dat bedrijf was in handen van de Duitsers. Dat vonden mensen raar want je zou niet moeten werken voor de Duitsers, maar mijn vader werkte op kantoor en zag dan precies wie wanneer op de lijst stond om naar Duitsland te worden afgevoerd. Hij waarschuwde die mensen dan en is daar gelukkig ook nooit op betrapt.’

Hoe overleefden jullie de oorlog met het eten?
‘Ik weet dat er heel weinig was en alles was op de bon. Mijn ouders kregen geen voedselbonnen voor mijn zusje. Ze hadden tegen de omgeving gezegd dat mijn zusje het kindje was van de zus van mijn moeder, die woonde toen in Zeeland. De mensen daar moesten vluchten omdat Zeeland onder water was gezet. Daarom geloofde de mensen dat verhaal wel. Soms hadden mijn ouders helemaal niets meer maar dan lagen er ineens bonnen in de brievenbus die kregen ze van het verzet. Mijn ouders hadden ingevallen koppies en wij zagen er als Hollands welvaren, uiteraard ging alles naar ons.’

 Heeft u een mooie boodschap voor ons?
‘Wat ik jullie in ieder geval wil meegeven is; “Beoordeel iemand nooit om zijn huidskleur, geloof, of seksualiteit. Laat iedereen in zijn waarde en houd rekening met een ander, wees lief voor elkaar. Beoordeel iemand alleen op zijn daden.”’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892