School: Zaanplein

Mijn vader’s vriend Giel was natuurlijk al lang vergast’

‘Met de airco hoog aan in de auto omdat het heel warm is buiten, gaan  Jelena, Wadieh en Yusuf van Basisschool het Zaanplein
op weg naar Krommenie. Richard Nordemann woont daar in een  gezellig huis met een fantastische tuin vol met bloemen en planten. Aan de keukentafel kan het interview beginnen. Zelf was hij een jaar of acht tijdens de oorlog. De kinderen vinden het bijzonder dat iemand van 92, zo goed over het verleden kan vertellen!

Hebben uw ouders mensen geholpen in de oorlog?
Mijn opa kwam uit Duitsland en is naar Nederland gekomen met een ‘poepenzak’, zoals ze dat noemden. Dat was een zak die aan een stok over zijn schouders hing. Daar had hij garen en band in, waarmee mijn opa langs de boeren ging om te verkopen. Zo leerde hij mijn oma kennen; na hun huwelijk is hij Nederlander geworden. Toen de oorlog begon had hij ook nog zijn Duitse Ausweis, zijn identiteitskaart. Als mijn opa naar Joodse zakenrelaties in Amsterdam ging, nam hij een tas vol met graan en vlees mee. Als hij dan in de trein aangehouden werd, liet hij zijn Ausweis zien en kon hij zo weer verder reizen.’

Hadden jullie onderduikers?
Mijn vader had een Joodse collega in Beverwijk, Giel Paes. Hij was getrouwd met een Duitse vrouw. In de winter van 1941 is zijn hele winkel door Duitse officieren leeggehaald. Alleen de kachel stond nog in de winkel, want die was te heet.  Zijn vrouw was er daarna vandoor gegaan en Giel is toen bij ons ondergedoken, tot de zomer van 1942. Hij sliep op zolder. Op het laatst werd hij angstig, want als hij gepakt zou worden, kon ook onze familie opgepakt en vermoord worden. Dus toen is hij naar zijn ouders in Amsterdam gegaan. Zij woonden in een soort getto waar de Duitsers alle Joodse mensen naartoe brachten. Zo konden de Duitsers ze beter in de gaten houden. In september is hij opgepakt en diezelfde maand is hij in Auschwitz omgebracht. Hij was nog maar vijf- of zesentwintig jaar oud. Na de oorlog hebben we mijn ouders nog naar hem gezocht, want ze hadden altijd gedacht dat hij terug zou komen. Maar mijn vader’s vriend Giel was natuurlijk al lang vergast.’

Kent u Joodse mensen die zijn meegenomen door de Duitsers?
Ik had een vriend Adi Prins. Zijn vader was een Joodse man, zijn moeder niet. Dus de kinderen zijn dan ook niet Joods. Ik kwam daar vaak. Zijn vader is een keer naar Amsterdam geweest en fietste door een park waar hij niet mocht komen. Hij is toen door verraders opgepakt en  naar de Hollandse Schouwburg gebracht en nooit meer teruggekomen.’

Zijn er nog andere herinneringen die uw familie heeft gedeeld?
In 1943 kon je over de weilanden richting Uitgeest kijken. En daar reed een trein langs. In de lucht zagen we een Engelse Spitfire, dat is een jachtvliegtuig in de oorlog een paar rondjes zien maken over die trein. De trein stopte en toen konden alle mensen er zo snel mogelijk uit en gingen langs de dijk staan. Die Spitfire heeft die trein in brand geschoten. Mijn vader was bij de brandweer en hij is daarheen geweest. Hij kwam overstuur thuis, want er was een meisje in blijven zitten. Zij had zeker in de trein zitten slapen. Dat meisje is ook in brand gevlogen en dat heeft mijn vader gezien.’

 

School: Zaanplein

‘Mijn vader heeft haar nooit meer teruggezien’

Met de moeder van Damin, gaan Damin, Yassir, Houda en Laura uit groep 7 van Basisschool het Zaanplein uit Zaandam naar Janny Feenstra-Praamsma. Zij is zelf na de oorlog geboren, maar vertelt het indrukwekkende verhaal over haar familieleden. De oorlog heeft een grote invloed gehad binnen het gezin.

Hoe was het voor uw moeder in de oorlog?
‘Mijn moeder Sofia groeide op in Amsterdam-Noord aan de Meeuwenlaan in een groot gezin. Ze was de middelste en had acht broers en zussen. Dat vond ze eigenlijk erg leuk. Omdat het gezin een groter huis kon krijgen in Amsterdam-West, verhuisden ze daarheen net voor de oorlog. Haar moeder werd op jonge leeftijd erg ziek werd, ze kreeg borstkanker. Toen moest mijn moeder eerst voor haar zorgen, maar ook voor de vier jongere broertjes en zusjes. De oudste kinderen werkten al allemaal namelijk. De twee oudsten; Antoon en Bertus werkten allebei in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Aan het einde van de lagereschooltijd toen mijn moeder 11 jaar was, stierf mijn oma en moest zij voor de kinderen zorgen, maar ook boodschappen doen, koken en het huishouden. Ze heeft daardoor nooit verder kunnen leren; ze moest altijd voor iedereen zorgen.’

Wat voor werk deden jouw ooms in de Fokkerfabriek?
‘De Fokkerfabriek was een vliegtuigfabriek. Toen de oorlog begon moest iedereen daar voor de Duitsers werken, maar dat wilden mijn ooms niet. Daarom besloten ze met een groep van zeven mannen in het geheim vliegtuigonderdelen te saboteren. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen maar genoeg om schade aan te richten. Op een gegeven moment hadden de Duitsers in de gaten dat er iets niet goed was. De groep van zeven waaronder dus mijn ooms Bertus en Antoon, werden opgepakt en verhoord. Ze ontkenden allemaal dat ze iets te maken hadden met de sabotage. De Duitsers zijn toen naar het huis van mijn moeder gegaan en hebben het hele huis doorzocht op zoek naar aanwijzingen. Ze vonden niks, maar ze hebben wel het hele gezin, alle kinderen en dus ook mijn moeder en mijn opa, opgesloten in aparte politiecellen. Mijn moeder die inmiddels 14 jaar was vond dat vreselijk; haar kleine broertjes en zusjes allemaal alleen, in een cel opgesloten. Gelukkig werden ze na een paar dagen vrijgelaten omdat ze niks vonden. Maar Antoon en Bertus hebben een half jaar gevangen gezeten en zijn uiteindelijk gefusilleerd, dat betekent vermoord. Antoon was toen 23 jaar en Bertus 21. In de Twiskebuurt in Noord is een verzetsheldenbuurt en daar is een straat vernoemd naar mijn ooms, De A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat betekende de oorlog voor uw vader?
‘Mijn vader is in 1939 getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Helena Pays. Ze waren dol op elkaar. Aan het begin van de oorlog gingen ze samen een keer naar het concertgebouw want daar was een feest. Zij droeg geen Jodenster, wat eigenlijk wel had gemoeten. Joden mochten überhaupt op een gegeven moment niks meer, ook niet naar concerten. Iemand daar heeft haar gezien en haar verraden. Ze was kapster en op een dag hebben ze haar daar gewoon opgehaald en meegenomen. Mijn vader heeft haar nooit meer teruggezien. Ze waren net drie maanden getrouwd. Hij is daar heel erg verdrietig om geweest.’

School: Zaanplein

‘Ik heb als baby in een kinderwagen, bovenop wapens gelegen’

 Ruben, Sharrelyn en Yaryna van Basisschool  het Zaanplein interviewen Pim Blank. Meneer Blank vertelt over zijn ouders die de oorlog mee hebben gemaakt. Hij is in 1943 geboren en heeft geen actieve herinneringen aan de oorlog. Yaryna vertelde dat ze eigenlijk ook een oorlogsverleden heeft. Zij is in Oekraïne geboren en woont nu sinds haar vierde in Nederland. De verhalen van Oorlog in mijn Buurt gaan soms over lang geleden, maar kunnen ook met de leerlingen zelf te maken hebben.

Wat kunt u over uw familie vertellen?
‘Ik ben in 1934 geboren. Mijn moeder was Joods en mijn vader is met mijn moeder getrouwd. Dit deed hij omdat hij verliefd was op haar, maar ook om haar te redden.  Joodse mensen werden steeds vaker opgepakt en weggevoerd. Toen ze bij het stadhuis waren zei de ambtenaar dat dit niet verstandig was. Mijn opa is in de oorlog opgepakt en naar Westerbork gebracht. Hij heeft in Westerbork nog een brief geschreven aan mijn vader en ook aan zijn andere kinderen. Die brief die heb ik nog. Die is geschreven op 17 februari 1943. Ik was toen net 6 weken oud. Hij vroeg ook of mijn vader eten en een broek wilde brengen. Vier dagen later is hij vermoord in Auschwitz. Mijn moeder is dus Joods, maar ze heeft ook in het verzet gezeten. Ze droeg een Jodenster en heeft met mij in de kinderwagen de verzetskrant Trouw rondgebracht. Ze smokkelde ook wapens. Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen.’

Zijn er gevaarlijke momenten geweest?
‘We hadden twee onderduikers in huis. Dat waren twee Amsterdamse jongens uit het verzet, die verraden waren en op de vlucht waren. Jammer genoeg zijn ze bij ons ook weer verraden en opgepakt en neergeschoten. Mijn vader had weer geluk, ze waren op dat moment niet thuis.
Mijn vader zat ook in het verzet en heeft hele gevaarlijke dingen gedaan. Ontzettend dapper waren allebei mijn ouders en ik ben heel trots op ze. Hij heeft wapens gesmokkeld en hij vertelde altijd aan mij dat hij ook veel geluk heeft gehad. Tijdens zo’n gevaarlijke smokkeltocht stonden Duitsers de mensen te controleren. Hij liep samen met een vriend en dacht dat ze gepakt zouden worden, maar er waren andere mensen die zich verdacht gedroegen en de Duitsers renden achter die mensen aan.’

Hoe was de tijd na de oorlog?
‘Na de oorlog was mijn moeder nog steeds bang dat het opnieuw zou gebeuren, dus ik ben niet Joods opgevoed. Mijn ouders wilden niet meer dat we tot een bepaalde groep zouden horen. We zijn opgevoed als wereldburger en wilden niet bezig zijn met mensen in hokjes stoppen.’

 

 

School: Zaanplein

‘Mijn pleegouders zorgden erg goed voor mij’

Liam, Sena, Beria, Ened en Sirinyo van Basisschool het Zaanplein interviewen Samuel de Leeuw. Meneer De Leeuw laat tijdens het interview van alles zien, foto’s van hem als klein jongetje op de heide met een schaapje, een valse identiteitskaart van zijn moeder, bonkaarten, brieven die zijn moeder kreeg van de pleegouders over zijn eerste woordjes, brieven van Stichting Oorlogspleegkinderen. De kinderen lezen om beurten de brieven voor.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik ben geboren in de Van Woustraat, vlakbij de Albert Cuyp. Mijn ouders waren Joods. Zij werkten allebei in de Hollandia Kattenburgfabriek in Noord. In 1942 is daar een inval geweest door de Duitsers. Mijn moeder was thuis bij mij, ik was nog een baby, maar mijn vader is meegenomen en naar een gevangenis bij Scheveningen gebracht. Vandaar ging hij naar Westerbork en na een week of twee is hij naar Auschwitz gestuurd en werd hij vermoord. In Amsterdam werd het te gevaarlijk en de broer van mijn moeder zei: ‘nu moet je Samuel laten onderduiken’. Dat werd een adres ver weg in Limburg, in Heerlen.’

Kunt u zich nog iets herinneren van uw pleegouders?
‘Ik was natuurlijk nog maar een heel klein jongetje, maar ik herinner me nog waar we woonden: aan de heide waar schaapjes waren en waar ik cowboy of Indiaantje kon spelen. Er was een grote, lange tuin. Mijn pleegouders zorgden erg goed voor mij. Mijn pleegvader was mijnwerker en had heel grote handen, maar hij was erg aardig. Ze hadden zeven keer een miskraam gehad en hadden geen kinderen. Dus ze waren erg blij dat ze voor mij konden zorgen.’

Waren uw pleegouders rijk?
‘Nee, zeker niet, ze waren arm. De mijnbouw was slecht betaald. Je kon in de oorlog ook niet zomaar naar de winkel gaan. Mijn pleegouders kregen bonkaarten van het verzet omdat ze mij als onderduiker hadden, hiermee kon je ook suiker, bloem of schoenen halen. We hadden ook een tuin met groenten en aardappels, zo konden we goed eten. Ik heb geen honger gehad. En omdat wij in Heerlen al in ‘44 zijn bevrijd hebben wij de Hongerwinter ook niet meegemaakt.’

Kunt u iets meer vertellen hoe dat ging, dat uw moeder u weer vond?
‘Mijn moeder spoorde via Stichting Oorlogspleegkinderen op waar ik was, ze kreeg van het militair gezag een pasje om te reizen. Er waren geen treinen en veel wegen lagen in puin, maar al liftend kwam ze in de avond in Heerlen, toen ik al sliep. En dit weet ik nog heel goed hoor, de volgende ochtend vroeg ik aan mijn pleegmoeder: ‘wie is die mevrouw?’ ‘Dat is je echte moeder.’ ‘Nee, u bent mijn echte moeder!’ zei ik. Na een paar dagen gingen we samen terug naar Amsterdam, in een vrachtauto. Maar ik ben in die periode nog vaak teruggegaan om even tot rust te komen.’

Heeft u na de oorlog ook nog contact gehouden met uw pleegouders?
‘Jazeker! Ik heb ze altijd in ere gehouden. Ook toen ik zelf trouwde en kinderen kreeg zijn we vaak teruggegaan. Mijn kinderen zeiden dan ‘opa en oma’ tegen ze en dat vond ik mooi. Toen mijn pleegvader overleed, heb ik mijn pleegmoeder naar een Amsterdams verpleeghuis kunnen halen, zodat we haar vaker konden zien. Ik hoop dat jullie van mijn verhaal mogen leren dat het belangrijk is om mensen niet te veroordelen om huidskleur of achtergrond. Dat is zo belangrijk. En dat je beseft hoe zwaar vluchtelingen het kunnen hebben.’

 

 

School: Zaanplein

‘Toen had ik de hele dag het gevoel van ‘yes’ ik heb een fiets gered’

Jerovence, Lina E, Lina L, Djansu, Zakaria Van Basisschool Zaanplein worden hartelijk ontvangen met thee en koekjes bij Corrie van Dreunen. Zij is geboren in 1935 in Amsterdam en was vijf toen de oorlog begon. Mevrouw van Dreunen had een Joods buurmeisje en aan de overkant woonde een NSB’er. Haar vader heeft tijdens de oorlog in een strafkamp gezeten in Amersfoort.

Hoe vonden uw ouders dat het oorlog was?
‘Er valt niet zoveel over te vinden. Het was oorlog. Niemand vond dat leuk. Mijn moeder vertelde zo min mogelijk vervelende dingen aan ons. Mijn vader zat op een gegeven moment in een kamp Amersfoort. Hij was opgepakt en wij wisten niet waar hij was. Maar we hadden een huis met twee kleine slaapkamers. Toen zei mijn moeder tegen mijn zus. ‘Kom jij gezellig bij mij in bed liggen. Dan slapen we met z’n drieën.’  Ze deed dat omdat zij bang was dat als er wat zou gebeuren… dat er bommen zouden vallen. Dat zij niet bij ons kon komen. Dus zij wilde haar kinderen zo dicht mogelijk bijdragen. Maar dat vertelde ze niet. Ze deed net alsof het alleen maar voor de gezelligheid was. Zo was mijn moeder.’

Hoe was de Hongerwinter in Amsterdam?
‘Amsterdam was natuurlijk één van de slechtste plaatsen waar je kon wonen. En Rotterdam natuurlijk, want daar zijn bombardementen geweest. Ik heb het geluk gehad dat mijn moeder vijf keer naar Zwolle is gegaan om voedsel te halen. Van Amsterdam tot Zwolle was het één lange rij mensen met kinderwagens, handkarren, fietsen. Je moest de IJssel over en daar kon je nog wel bij boeren voedsel krijgen. En mijn moeder heeft dat een keer of vijf gedaan op de fiets. En terug ging ze vaak lopend met de fiets aan de hand. Omdat de fiets zwaar beladen was met eten. En dat zijn natuurlijk vreselijke tochten geweest. Want ze moest ook slapen onderweg. En er was een spertijd van acht uur. Dan mocht je na acht uur niet meer op straat. Dus je moest wel zorgen dat je voor acht uur een onderduikadres had. En dat was soms best wel lastig. Maar ze kwam iedere keer weer met wat eten terug.’

Hoe is uw vader ontsnapt uit Amersfoort?
‘Op een gegeven moment werden alle mensen uit kamp Amersfoort in een trein gezet. Net buiten Amersfoort stopte de trein ergens in een weiland en bleef daar anderhalve dag staan. De mensen kregen niks, geen eten, geen drinken. En toen kwam er een verpleegster voorbijrijden van het Rode kruis. Ze hielden de vrouw aan. ‘Wij zitten hier al anderhalve dag, we hebben niks te eten en te drinken. Een paar uur later kwamen ze van het rode kruis met pap. De mensen moesten allemaal uit de trein. Mijn vader heeft eerst een bord pap gegeten. En toen dacht hij bij zichzelf, wat doe ik hier? Hij kroop onder de trein door en langs de achterkant gelopen. Maar aan het eind van de trein zaten wat Duitse officieren. Ze waren dronken en hielden hem aan. Mijn vader dacht; nou word ik doodgeschoten. Maar ze lieten hem lopen. Hij is bij het eerste het beste huis dat hij tegenkwam aangeklopt. Nu hebben veel mensen een kaal hoofd, maar toen niet, dus hij viel op. Hij heeft een pet gekregen en zo is hij gevlucht naar huis.’

Kende uw Joodse mensen?
‘Er was avondklok. Voor de Joden was dat acht uur. Mijn buurmeisjes en ik speelde op straat. Mijn buurmeisjes moesten om acht uur binnen zijn. Niemand zag dat zij Joodse meisjes waren. En normaal gesproken had niemand dat in de gaten. Maar precies aan de overkant woonden een NSB’er. Hij was een hele slechte NSB’er. Hij heeft na de oorlog twintig jaar gevangenisstraf gekregen. En precies als het acht uur was, deed hij de deur open, ging hij in de deuropening staan en dan stuurde hij de meisjes naar boven. Dat zijn herinneringen die ik niet meer vergeet.’

Wat is u nog meer bijgebleven?
‘De Duitsers wilden de fietsen hebben van de Nederlanders. Ze zetten een vrachtwagen neer in de straat en iedereen die voorbijkwam op een fiets, moest zijn fiets inleveren. Als wij dat als kinderen zagen, hielden we mensen tegen en zeiden we dat er een fietsen-razzia aan de gang was en dat ze moesten omrijden. En wij zijn een keer met een groepje kinderen voor een fiets van een man staan om de fiets te redden. En een grote jongen reed de fiets een huis binnen. En de Duitsers reden door. Toen had ik de hele dag het gevoel van ‘yes’ ik heb een fiets gered.’

School: Zaanplein

‘Mijn pleegouders hadden zelf geen kinderen en ze hebben mijn leven gered’

Jinane en Bochra van Basisschool Het Zaanplein vinden het best spannend. Ze zouden met z’n vieren Samuel de Leeuw interviewen, maar helaas zijn er twee leerlingen ziek. Zodra meneer de Leeuw binnenkomt, stelt hij met zijn enthousiasme de meiden gerust. Er wordt gelachen en al snel gaat het gesprek over broertjes en zusjes, huisdieren noem maar op. En de zenuwen? Die zijn de meiden al snel vergeten.

Moest u onderduiken?
‘Ja. Mijn moeder was alleen met mij nadat mijn vader in november 1942 was opgepakt door de Duitsers bij een razzia in de fabriek waar hij werkte. Haar broer vond dat het tijd werd om een onderduikadres voor mij te zoeken omdat het gevaarlijker werd. Later ook voor haarzelf. Mijn moeder heeft contact gezocht met iemand die ervaring had met onderduikers en nog diezelfde avond werd ik meegenomen door twee mannen die mij naar Limburg brachten. Zo ben ik bij een familie in Heerlen gekomen. Ik werd het ‘neefje’ van het stel en kreeg de naam Baukje Feenstra. Ik kon daar de hele tijd blijven, wat mijn geluk was. Want sommige onderduikers hadden wel vier, zes, tien of soms wel achttien adressen gehad. Voor veel gezinnen was het zwaar om onderduikers in huis te nemen. De Duitsers beschouwden dat als een misdaad. Je kon doodgeschoten worden of ze stuurden je naar een concentratiekamp. Mensen waren bang.’

Waar zat uw moeder ondergedoken?
‘Mijn moeder heeft een paar onderduikadressen gehad en uiteindelijk kwam ze terecht in Heiloo. Bij een echtpaar waarvan de man Joods was en de vrouw katholiek. De man en vrouw hadden iets slims gedaan, ze waren gaan scheiden. Als ze dan zei dat hij wel ‘bij een andere vrouw zou zitten’, gingen de Duitsers weer weg zonder hem zoeken. Hij zat ondergedoken in de kelder van zijn eigen huis. Na de oorlog zijn ze weer getrouwd en kregen ze nog een baby. Ze hadden drie zoontjes, die overigens niet wisten dat hun vader in de kelder zat. Mijn moeder werkte daar in huis en ze hielp met de opvoeding. Tot de bevrijding.’

Hoe kwam u weer bij uw moeder?
‘Mijn pleegvader had ontdekt hoe ik echt heette en heeft  mijn moeder een brief geschreven die hij meegaf aan iemand van het verzet. Kort daarna is zij mij komen halen. Dat ging niet zo makkelijk. Nu stap je op de bus, maar door de bombardementen waren de wegen stuk en er was weinig vervoer. Dus ze kwam liftend met vrachtwagens mee naar Heerlen toe.
Ik herkende mijn eigen moeder niet meer en dacht dat mijn pleegmoeder mijn echte moeder was. Ze bleef een paar dagen in Heerlen en toen ging ik met haar mee naar Amsterdam. Daar bleef ik een paar weken en ging weer terug naar Heerlen, zodat ik kon wennen. Ik kwam uit een rustig gezin, woonde in een huisje dat grensde aan de hei. In Amsterdam kwam ik in een verwoeste stad, met een gebroken familie. Mijn vader was vermoord, mijn opa, oma, mijn ooms en tantes waren dood. Langzaam raakte ik daar gewend en op een gegeven moment ben ik in Amsterdam naar school gegaan. Na de oorlog heb ik altijd contact met mijn pleegouders gehouden tot hun dood. Ze hadden zelf geen kinderen en ze hadden mijn leven gered. Voor mijn kinderen waren ze een opa en oma.’

‘Haat leidt tot niets. Waarom moet je iemand haten omdat ze Joods zijn, zwarte, witte mensen, rood haar heeft, homoseksuelen, moslims, vrouwen ..noem maar op. Dat is de les die ik jullie wil meegeven. Vrijheid is kostbaar. Daarom is het goed dat we hierover praten, en dat jullie dit project op school doen. Dat je beseft wat oorlog doet. Je ziet het nog overal in Syrië,  Iran en Jemen. Wat mensen elkaar aandoen met het bombarderen van dorpen, waardoor ook baby’s doodgaan. Het lijkt wel of de mensen niets leren. Wanneer ben je een held? Dat weet je nooit, pas op het moment zelf moet je daarover beslissen.’

 

 

School: Zaanplein

‘Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen’

Het is maar zes minuten fietsen vanaf Basisschool Het Zaanplein naar het huis van Pim Blank (1943) Bisas, Rayan, Yigit en Ilias zijn nog nooit eerder op het eiland geweest waar meneer Blank woont. Het was vroeger een houteiland legt hij de kinderen uit. Hier legden de mensen het hout te drogen. Hij vertelt met enige trots het verhaal van zijn vader Wim die in het Zaanse verzet zat en van zijn Joodse moeder Miep. Hij heeft die verhalen allemaal pas gehoord toen hij volwassen was. Vroeger toen meneer Blank opgroeide, hadden zijn ouders het nooit over de oorlog.

Hoe was het voor uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader is begonnen als militair toen de oorlog begon. Hij was toen 20 jaar en werd opgeroepen om in Schoorl te vechten tegen het Duitse leger. Dit duurde niet zo lang, want de Duitsers waren veel sterker. Toen is hij krijgsgevangen gemaakt en mocht niks meer doen. Maar hij is gevlucht, hij heeft met een vriend een fiets gepakt en is naar Wormerveer gegaan, waar hij woonde. Toen is hij gevraagd door een overbuurman of hij bij het verzet wilde. Dat is hij gaan doen. Dat was heel spannend. Hij was nog jong en heeft veel dingen gedaan en moeten doen. Omdat hij met mijn Joodse moeder getrouwd was, was hij niet verdacht. Hij moest bijvoorbeeld mensen, waarvan ze dachten dat die voor de Duitse bezetters werkten, achtervolgen. Soms moest hij die dan ook uitschakelen. Hij zat bij de knokploeg. Hij is daar later ook commandant geworden en heette dus Wim Blank, maar zijn verzetsnaam was Wim Donkers.’

Hoe heeft uw vader de oorlog overleefd?
‘Mijn vader zei zelf altijd dat hij heel veel geluk gehad heeft. Hij was een keer met zijn maat in Den helder om wapens te smokkelen. Plots werden ze aangehouden door een stel Duitsers bij Krommenie. Ze zeiden nog tegen elkaar; ‘als jij gepakt wordt schiet ik ze dood en als ik gepakt word schiet jij ze dood.’ Maar ineens kwamen er een stel jonge jongens aangefietst die die Duitsers zagen en toen snel weer omkeerden en wegfietsten. De Duisters lieten snel mijn vader en zijn vriend los en gingen achter die jongens aan, die gedroegen zich verdacht natuurlijk. Zo kon mijn vader gewoon door. Mijn vader heeft altijd geroepen; ‘ik heb al het geluk van de wereld gehad.’ Dat had ‘ie ook, want hij is 101 jaar oud geworden! Hij is twee jaar geleden overleden.’

Heeft uw moeder ooit ondergedoken?
‘Nou het verhaal van mijn moeder is heel bijzonder. Op een gegeven moment in de oorlog wist iedereen wel, dat als je Joods was, dat je werd opgepakt en afgevoerd. Als je als Jood getrouwd was met een christen dan werd je gespaard. Dus gingen mijn vader en moeder snel trouwen. Daarna ging het verhaal de ronde dat als je een Arisch uitziend kind had, je minder kans had om opgepakt te worden. Dus toen werd ik geboren. Ik heb eigenlijk het leven van mijn moeder gered.
Mijn moeder is dus Joods, maar ze heeft ook in het verzet gezeten. Ze droeg een Jodenster en heeft met mij in de kinderwagen de verzetskrant Trouw rondgebracht. Ze smokkelde ook wapens. Ik heb als baby in een kinderwagen bovenop wapens gelegen. We hadden twee onderduikers in huis. Dat waren twee Amsterdamse jongens uit het verzet, die verraden waren en op de vlucht waren. Jammer genoeg zijn ze bij ons ook weer verraden en opgepakt. Mijn vader had weer geluk, ze hebben hem laten liggen, hij lag met hoofdpijn in bed.’

Wat kunt u over uw opa vertellen?
‘Mijn Joodse opa is wel opgepakt. Hij woonde in Zaandam en had drie verschillende banen; onder andere als reserve-marktmeester en als sigarenmaker. Hij is bij alle drie ontslagen omdat hij Joods was. Ik heb daar nog de officiële ontslagpapieren van, dat vind ik wel heel naar. Daarna moesten ook alle Joden van Zaandam naar Amsterdam verhuizen en ook hij werd opgepakt en is naar Westerbork gebracht. Hij heeft in Westerbork nog een brief geschreven aan mijn vader en ook aan zijn andere kinderen. Die brief die heb ik nog. Die is geschreven op 17 februari 1943. Ik was toen net 6 weken oud. Hij vroeg ook of mijn vader eten en een broek wilde brengen. Vier dagen later is hij vermoord in Auschwitz.’

 

School: Zaanplein

‘Het moeilijkste vond ik dat je niet vrij was’

Een kwartier voor het begin van het interview met Bep Last komen Aro, Ayah en Ward van basisschool Het Zaanplein nog even samen bij juf Jannie om hun vragen door te nemen. Ze vinden het spannend om iemand te interviewen die de oorlog nog echt heeft meegemaakt. Isabella had er ook bij moeten zijn, maar helaas is zij ziek.

Hoe oud was u tijdens de Tweede Wereldoorlog?
‘Ik woonde tijdens de oorlog in Zaandam. Ik ben nu 91, maar toen de oorlog in 1940 begon was ik tien jaar. Ik had twee oudere broers, die uit het eerste huwelijk van mijn vader komen. Ikzelf ben een dochter van zijn tweede vrouw.’

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘Er hing dreiging in de lucht, dat voelde ik wel. Ik hoorde op 10 mei om een uur of vijf in de ochtend al veel mensen praten. Ik lag nog in bed. Vreemd! Ze praatten over oorlog. Ik hoorde ploffen in de lucht. Er kwamen vliegtuigen uit Duitsland overvliegen en die ploffen waren van het Nederlandse afweergeschut. Ik vond het vreselijk!’

Wat vond u van de Duitsers?
‘De Duitsers waren eerst heel vriendelijk, maar later werden ze steeds strenger. Het voedsel kwam op de bon. Daar kon je in het begin genoeg van eten. Vanaf 1942 moesten veel mensen naar Duitsland toe. Toen kregen mijn broers ook een oproep dat ze naar Duitsland moesten. Er kwam ‘s avonds een meneer bij ons thuis. Hij heette meneer Floris, dat weet ik nog. Die wilde dat zij gingen onderduiken. Daar hadden wij nog nooit van gehoord. Ze verdwenen zomaar. Ze bestonden gewoon niet meer. Ze kregen dus ook geen bonnen om te eten. Mijn broers gingen naar een adres in de Achterhoek, op een boerderij. We konden nog wel met ze schrijven, via een mejuffrouw.’

Wat vond u het moeilijkste in de oorlog?
‘Het moeilijkste vond ik dat je niet vrij was. Je moest de Duitsers gehoorzamen. En ik was erg bang dat een overtrekkend vliegtuig zou worden neergeschoten en zijn bommen zou laten vallen. Dan lag ik te bibberen in mijn bed. En later de honger! De mensen trokken het platteland op om zoveel mogelijk voedsel bij de boeren te halen. Dat deed mijn vader ook, op de fiets. Hij kwam dan thuis met witte en rode kolen. Hij had zo veel kolen dat hij niet meer kon fietsen. Hij kwam lopend thuis. Mijn moeder maakte koolsoep, maar dat was alleen kool met water. We kregen per persoon een klein half broodje per week op de bon. Het was niet lekker. Er was ook een gaarkeuken op de Burcht. Meestal moest ik daar naartoe met een pannetje. Ook dat was niet lekker, er zaten aardappelschillen in.’

Kunt u iets vertellen over de Bevrijding?
‘Er werd meel naar beneden gegooid vanuit een vliegtuig. Iedereen kreeg een heel brood! Geweldig! De onderduikers kwamen ook weer naar buiten. Mijn broers kwamen weer terug. Mijn ene broer had op een boerderij gezeten met veertien anderen. Die is toen verraden. De boerderij werd in brand gestoken. Mijn broer zat iets verderop in een hol onder de grond. Daar lag ook munitie. Toen zijn ze achter de ruggen van de Duitsers via een droog liggende sloot kruipend ontsnapt. De boer werd voor de ogen van zijn zussen doodgeschoten. De zussen niet, die werden achtergelaten bij de brandende boerderij.’

 

School: Zaanplein

‘We hadden de inboedel van een Joods gezin in onze schuur’

Bets Worp is 91 jaar en was tien jaar oud toen de oorlog begon. Ze wordt door Ecrin, Ameria, Jahionah en Kyran van Het Zaanplein geïnterviewd. De leerlingen zijn erg benieuwd naar haar verhaal en stellen haar vragen die ze goed voorbereid hebben. 

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Wij hebben het niet slecht gehad in de oorlog. We woonden in Assendelft en miijn ouders hadden een transportbedrijf. Je mocht geen radio en krant meer hebben. Omdat mijn vader een echte handelsman was, kon hij melk en granen regelen. Mijn moeder maakte dan boter van de melk en bakte brood voor ons. Ook kon ik vanaf 1943 naar de middelbare school in Zaandam. lk was een jaar langer op de basisschool gebleven omdat mijn vader dacht dat volgend jaar de oorlog wel over zou zijn. Maar dit was natuurlijk niet zo, helaas. lk kon op een redelijk goede fiets met luchtbanden elke dag naar school. lk kende wel een meisje dat een fiets had met houten banden. lk kreeg elke dag brood mee naar school. Mijn moeder zei dat ik mijn brood moest weggeven aan kinderen die zelf geen brood hadden. Zelf kreeg ik dan weer brood als ik thuis was.

Heeft u gezien dat de Duitsers Joodse mensen meenamen? 
‘Ik heb niet gezien dat ze Joodse mensen meenamen. Maar wel hadden we bij ons in de schuur de inboedel van een Joods gezin. Die is nooit opgehaald. Het gezin is nooit meer teruggekomen. Mijn vader heeft wel Joodse meiden van een jaar of zestien, zeventien uit Haarlem geholpen. Zij haalden in Amsterdam-Noord eten. Als ze dan terugkwamen bij ons thuis dan aten ze mee. Mijn vader bracht ze dan terug met ons roeibootje naar de overkant van het kanaal. Want als je met de reguliere pont ging, dan werd alles wat je mee smokkelde afgepakt door de Duitsers.’

Hoe vond u het om in de oorlog op te groeien?
‘Daar kan ik heel moeilijk een antwoord op geven. Wij hebben niet slecht gehad. lk kon nog zwemmen en naar gymnastiek. Mijn man, die ik na de oorlog leerde kennen, had het wel veel slechter gehad thuis. Vanuit huis werd wel altijd gezegd: “pas goed op.”

Hoe voelde u zich dat de oorlog afgelopen was?
‘Je was weer vrij en kon weer alles normaal doen. Toch was niet alles meteen weer op voorraad.’

School: Zaanplein

‘Mijn moeder was bang dat ik zou vertellen dat mijn vader op zolder zat’

Gerda Salomons-Hetting (1938) was zeven jaar toen de oorlog voorbij was, en herinnert zich er nog veel van. Ze praat over de oorlogstijd met Ayoub, Nidal, Jermain en Khalid, leerlingen van basisschool Het Zaanplein. De leerlingen hebben hun vragen goed voorbereid.

Heeft uw vader in de oorlog voor de Duitsers gewerkt?
‘Nee, mijn vader heeft zich niet gemeld bij de gemeente om te werken. Dus kwamen er drie Duitse soldaten mijn vader zoeken thuis. lk weet nog heel goed dat ik met mijn moeder mee liep aan haar hand, het hele huis door. Toen we op zolder kwamen kneep mijn moeder heel hard in mijn hand. Ik keek haar aan en zag de angst in haar ogen. Mijn moeder was heel bang dat ik zou vertellen dat mijn vader hier op zolder zat verstopt. Ik heb natuurlijk niets gezegd. De Duitsers zijn nooit meer teruggekomen.’

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Onze ouders hebben ons beschermend opgevoed. Als we gedonder hoorden van vliegtuigen, dan zei mijn vader: “O, de zak aardappels op zolder is omgevallen.” Om ons te behoeden voor wat er echt gebeurde.’

Had u honger in de oorlog?
‘Mijn vader had een bootje om eieren te zoeken in het weiland. Mijn moeder maakte dan een cake met alle verschillende eieren. We kregen namelijk van onze buurman meel omdat hij bij de meelfabriek werkte. lk kan de smaak van de cake nog helemaal voor me halen. Ook weet ik nog een verhaal dat mijn vader met drie vrienden het land op ging om een jong schaap mee te nemen. Alleen was het beest te wild toen ze het probeerden te slachten in de kelder. Toen hebben ze hem maar vrijgelaten, en dus hadden we geen vlees.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Bij de bevrijding kregen we kauwgom en chocolade van de Amerikanen. ledereen was blij en uitgelaten.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892