School: Floralaanschool

‘Één voor één visten we de boontjes uit de sneeuw’

Zakaria, Didier en Yade van de Floralaanschool stappen goed voorbereid de auto in op weg naar Theo van den Nieuwenhof om hem van alles te vragen over zijn oorlogservaringen. Interviewvragen? Check! Uitnodiging voor de eindpresentatie? Check! Chocolade voor Theo? Check! In de auto wordt druk gesproken over de interviews die klasgenoten eerder mochten afnemen. Zij kwamen met indrukwekkende oorlogsverhalen terug. Er was ook een groepje dat voor een gesloten deur stond. Een verteller bleek de afspraak te zijn vergeten. “Als ons dat gebeurt, dan eten we de chocolade zelf op!” wordt er lachend afgesproken. Maar Theo was thuis.

Hoe was het aan het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik zes jaar oud en hoorde ik er weinig over. De ouders maakten zich zorgen, maar aan de jonge kinderen ging het eigenlijk voorbij. Ik woonde met mijn ouders, broers en zus op de Aalsterweg, in één van de huizen naast de wijk Kortonjo. Wij kinderen speelden ‘gewoon’ op straat, we waren niet bang en haalden allerlei streken uit. Tot op een dag een man uit de buurt zo hard vloekte zoals ik als kind nog nooit had gehoord! Vervolgens kwam er een enorme colonne van Duitse militairen en tanks onze straat ingereden. Er werd pal achter ons huis, achter onze eikenboom, zwaar geschut geïnstalleerd. Dat vond mijn vader natuurlijk erg gevaarlijk en we zijn meteen naar mijn tante vertrokken. Het verblijf bij mijn familie vond ik heel avontuurlijk, want we sliepen met z’n allen op de grond. En we hoefden niet naar school, dat vond ik ook best prettig. Dat gevoel herkennen jullie vast wel, even niet naar school te hoeven gaan.’

Kon u als kind wel kattenkwaad uithalen in die tijd?
‘We hadden vaak geen school en de ouders waren vooral bezig met het zoeken naar eten. Dus wij kinderen waren wat losgeslagen. We gingen dan bijvoorbeeld op zoek naar koeien om te melken. Zo hadden we wat te drinken. En als we ergens een boomgaard met appelbomen tegenkwamen… Ook als er ergens een raam openstond met een fruitschaal er vlakbij, namen we wel eens een appel of twee mee. Soms ging ik naar het ziekenhuis; daar wist ik precies te zien welke gewonde militair zijn eten niet zou opeten. Dan pakte ik zijn brood, met cornedbeef bijvoorbeeld. Ik zal je vertellen: dat smaakte een stuk beter dan mijn dagelijkse brood met appelmoes. Maar ik hielp mijn ouders ook vaak, hoor. Zij deden er alles aan om ons in leven te houden. Zo ben ik een keer met mijn vader helemaal naar Nuenen gelopen voor twee flessen melk en een zak witte boontjes. Op de terugweg gleed mijn vader uit in de sneeuw. De flessen melk bleven heel, maar de zak met boontjes was opengegaan. We hebben in het donker de boontjes één voor één uit de sneeuw gevist en in onze zakken gedaan. Ik krijg nog koude handen als ik daaraan terugdenk!’

Wat was het engste in die tijd?
Dat was tijdens kerstmis 1944, dus na de oorlog. Er klonk ineens een enorme knal en iedereen sprong zijn bed uit. Er was een Duits vliegtuig overgevlogen en die was gaan schieten. Ook het raamkozijn van mijn ouders was geraakt. Verschillende stukken hout en scherven waren op straat beland. Een buurmeisje bleek gewond geraakt. Mijn vader is toen met de buurman en het buurmeisje naar het ziekenhuis gegaan. Toen hij terugkwam en het erg koud had zei mijn moeder: “Haal het doek maar van de kruik die in bed ligt, dat geeft wellicht nog wat warmte”. Toen hij dat deed, ontdekte hij een onontplofte granaat in bed! Dat is toch niet te geloven?! Mijn vader heeft vervolgens de granaat heel voorzichtig naar buiten gebracht. Ik was niet bang maar herinner me wel het luide geroep van mijn broer Jan: “Pa, kijk uit, die kan nog ontploffen!”’

School: Floralaanschool

‘Ik raakte de Duitser met het blikje tegen zijn hoofd’

Op een winderige maandagochtend rijden Ryan, Timon en Sophie van basisschool Floralaan naar het huis van Gerard Bechtold in Woensel. De leerlingen hebben zich goed voorbereid op het interview en zijn heel benieuwd naar wat hij ze allemaal over de oorlog kan vertellen. Vooral ook of hij streken heeft uitgehaald met de Duitsers. Gerard Bechtold was zes jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde toen vlak bij hun school aan de Floralaan nummer 44.

Had u genoeg te eten in de oorlog?
‘Bij ons thuis was er altijd genoeg te eten. Mijn vader was politieagent en kreeg vaak graan van de boeren. Dat vermaalden we in de koffiemolen tot meel en daar werd brood van gebakken. Van dat hele donkere roggebrood, wat ik helemaal niet lekker vond, en roggepap. In het noorden van Nederland was er veel meer honger. Een Joods gezin uit het noorden dook bij ons onder op zolder. Bij de buren op nummer 42 woonde een NSB’er. Hij wist van het verblijf van het Joodse gezin af, maar heeft hen niet verraden, vermoedelijk omdat hij bang was voor mijn vader als politieagent. Toen het Joodse gezin erachter kwam dat er een NSB’er naast ons woonde, zijn ze weer gevlucht. De twee kinderen van het gezin zijn na de oorlog nog bij me op bezoek geweest.’

Haalde u kattenkwaad uit tijdens de oorlog?
‘Wij waren echte kwajongens. Ik kan me herinneren dat we een lamp onder de veranda bij een NSB’er in onze straat stiekem los schroefden, vol plasten en weer terug hingen. Na een tijd sloeg de lamp helemaal geel uit. Ook had ik een keer een blikje in mijn hand. Toen er Duitse militairen op een motor met zijspan langsreed, werd ik door vriendjes opgenaaid om dat blikje naar hen te gooien. Dat deed ik en ik raakte de Duitser in het zijspan tegen zijn hoofd. Aan het eind van de straat draaiden ze om en kwamen ze achter me aan. Ik deed mijn klompen uit om sneller weg te kunnen rennen. Ik was best wel bang. Ik vluchtte de Edelweisstraat in en klom over een muurtje. Gelukkig kregen ze me niet te pakken. Ik weet niet wat er was gebeurd als ze dat wel hadden gedaan. Misschien had ik hier dan niet gezeten.”

Wat is uw ergste herinnering aan de oorlog?

‘In onze straat stonden een heleboel tanks opgesteld van de moffen. Zo noemden we de Duitsers toen, dat was een scheldwoord. Er woonde ook een jongetje aan de Floralaan, Tijntje genaamd. Hij was denk ik even oud als jullie. Hij is tijdens het buitenspelen overreden door een tank. Het was een ongeluk. Ik heb dat zien gebeuren. Hij was helemaal platgereden. Het was afschuwelijk. Ik moet hier nog heel vaak aan denken. Ook was ik bang van de V1- en V2-bommen. Ze kwamen aangevlogen met een soort vlammende voorkant en maakten een diep brommend geluid. Opeens stopten ze en gingen dan recht naar beneden. Wij schuilden dan altijd in de bossen aan de overkant van de straat.’

School: Floralaanschool

‘Tijdens een bombardement lag mijn moeder bovenop ons’

Kyano, Live en Stef van Basisschool Floralaan in Eindhoven worden hartelijk ontvangen door de 81-jarige Floris Bomers. Aan de ruime keukentafel krijgen de kinderen een glaasje fris en chocola. ‘Noem me maar Floor, Floris klinkt zo bekakt,’ zegt Floris.

Waarom moest uw vader vluchten in de oorlog?
‘We woonden in Amsterdam en mijn vader heeft in 1941 een rol gespeeld in de organisatie van de Februaristaking. Dat was het eerste grote verzet tegen de Duitsers. Hij kreeg het advies om te verdwijnen. Mijn oom werkte bij de gemeente Eindhoven en heeft ervoor gezorgd dat we naar Eindhoven konden. De reis duurde een hele dag. In Amsterdam was mijn vader chef van een supermarkt; in Eindhoven werd hij schilder. In de winter was er geen werk, dan ging hij bij DAF auto’s poetsen. Mijn vader heeft veel geleden door de oorlog. Hij kreeg daarvoor psychische hulp. Soms was hij dagen weg en moesten mijn broer en ik hem gaan zoeken. Mijn moeder was de rots in de branding, zo’n dappere vrouw was dat. Zo ging ze over ons kinderen heen liggen bij een bombardement. Ik voel haar nog bibberen. Dat heeft enorme indruk op mij gemaakt. Ze heeft in haar eentje vier kinderen opgevoed.’

Hoe woonde u in de oorlog?
‘We waren heel arm. We hadden een bovenwoning aan de Fuchsiastraat 28 toegewezen gekregen. Er was geen water, geen wc en geen elektriciteit. Ik moest ‘s ochtends vroeg de toiletemmer legen in de sloot. Mijn moeder kookte op een petroleumstelletje. Het eten was niet te vreten. Soep was vermicelli met water, de rijstebrij was grauw en lauw. We aten staand aan tafel, omdat er geen ruimte was om te zitten. Omdat we niet katholiek waren, kregen we van de volkshuisvesting geen andere woning. “U woont hier toch goed,” zei de ambtenaar die een keer een kijkje kwam nemen. Mijn moeder werd toen zo kwaad. Ze is hem met een mes achternagegaan tot aan het Gerardusplein. Twee weken later hadden we een nieuw huis.’

Hoe was het tijdens de oorlog als niet katholiek gezin in Eindhoven?
‘We waren vreemden hier. Ze scholden ons uit voor protestantse bokken en er werden klappen uitgedeeld. Ik voelde me daardoor eenzaam en heb daar later ook veel last van gehad. Vreemd eigenlijk, gezien de situatie met het uitsluiten van Joodse mensen. Ik ging wel naar school maar moest ver lopen, want ik was niet welkom op de katholieke school in de buurt. Op school was geen lesmateriaal en al het hout was eruit gesloopt. In de Thijmstraat was een tuintje en daar zaten we de hele dag. Omdat ik plat Amsterdams praatte, verstonden we de Brabanders niet en zij ons niet. Toen ik later bij mijn eerste lief thuiskwam, ging haar moeder de hele tijd op de wc zitten. Er was weinig te merken van haar Brabantse gastvrijheid.’

 

 

School: Floralaanschool

‘De witte overall van mijn vader zat onder het bloed’

Luca, Beer en Linus van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen. Het waait en regent hard buiten, dat hoor je goed op het kantoor van Dre Rennenberg met de vele glazen ramen, op drie hoog. Ze krijgen een glaasje ranja en hebben maar liefst achttien vragen voorbereid. Dre Rennenberg was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan de Leostraat in Eindhoven.

Wat is het ergste bombardement dat u heeft meegemaakt?
Op 6 december vierden we elk jaar Sinterklaas. We kregen dan tweedehands cadeautjes. Ik kreeg in 1942 de oude step van mijn broer, er zat een bult op de band. Mijn vader had in zijn vrije uurtjes het helemaal opgeknapt en overgeschilderd van rood naar blauw. Ook kregen we een toverlantaarn; daarmee keken we naar een film van Laurel en Hardy. Dat was de enige film die we hadden. Mijn vader was het net aan het instellen, toen het bombardement op de Philipsfabrieken begon. Hij moest snel met de hulptroepen mee. Uren later kwam hij weer thuis. Zijn witte overall zat helemaal onder het bloed. En dan had je nog een bombardement dat heel erg was. Op 18 september 1944, met de bevrijding, vierden we feest op de Aalsterweg. Ik kreeg echte chocola van de geallieerden. Een dag later werd Eindhoven zwaar gebombardeerd. Er waren lichtballonnen; ons huis is toen weggevaagd. We zijn naar Tivoli gevlucht, naar de broer van mijn vader. Tussendoor moesten we schuilen bij mensen thuis. Er was ook een zwaar bombardement op Stratum die dag. De Engelsen wilden een konvooi van Duitsers aanvallen, maar misten en raakten de huizen.’

Wat vonden uw ouders van de NSB?
‘Mijn ouders waren fel tegen NSB’ers. Mijn vader zat in de ondergrondse beweging. Hij heeft meegewerkt om de daken van wachthuisjes van de soldaten te beschilderen met lichtgevende verf. De Engelsen konden dat in het donker zien en zo bombarderen. Vier mensen zijn toen opgepakt, mijn vader gelukkig niet. Mijn opa is door de Duitsers opgepakt en meegenomen naar Kamp Vught. Mijn grootouders hadden namelijk iemand in de kost die voor Philips werkte en via een zelfgemaakt radiootje naar de Engelse zender luisterde. Dat was verboden. Mensen uit de buurt hebben hem toen verraden. Op een dag stond er een Duitse overvalwagen voor de deur en ze moesten beide mee. Mijn opa kwam op 29 november 1943 vrij, maar is een paar maanden later gestorven. Hij had zoveel ellende meegemaakt; ontberingen, slecht eten, kou. Hij kreeg het daardoor aan zijn longen. Ik heb daar een boek over geschreven. Toen het met opa slecht ging, gingen we met het gezin bij hem en oma wonen. Dat vond ik zwaar, het was een vreemde omgeving. Ik sliep bij de buren van oma en het was ver weg van mijn vrienden. Ik kreeg natuurlijk nieuwe vrienden en nu zijn dat nog steeds mijn vrienden, na tachtig jaar.’

Had uw familie onderduikers in huis?
‘In elke straat zat wel iemand ondergedoken. Mijn oom woonde bij ons op zolder. Ik mocht niet zeggen dat het mijn oom was. Hij was opgepakt om te tolken voor Duitsers. Hij werkte al jong in de bouw en ging een paar weken lang in de rij bij het hek van de Philipsfabriek staan voor een baantje. Dat lukte, hij mocht voor het archief werken, belangrijke stukken archiveren. Hij had een aanleg voor talen en sprak er eenentwintig, onder andere Chinees – ook dialecten – en Russisch. Hij moest toen in Berlijn werken. Via de ondergrondse kwam hij weer naar Eindhoven en dook bij ons onder. Als er dan iemand aanbelde, ging hij via het dakraam naar buiten en verstopte zich achter de schoorsteen. Mijn oom heeft een grote rol gespeeld bij het contact leggen tussen mensen na de oorlog en bij het Engelse soldaten in huis te nemen. Hij is tolk geweest in het Proces van Neurenberg en is later directeur geworden van een Philipsdivisie. Ik ben heel trots op deze oom.’

School: Floralaanschool

‘“Nu krijgen we nog vuurwerk ook!” riep de buurvrouw’

Caitlin, Germaine, Tristan van basisschool Floralaan worden vriendelijk ontvangen door de 89-jarige Cor Langenhof en zijn vrouw. Zij zorgt voor de drankjes en lekkers, want ‘als je praat, moet je wel iets nats erbij hebben en de koekjes mogen ook op!’ Cor woonde tijdens de oorlog aan de Leenderweg in Eindhoven, niet ver van de school van de kinderen.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op de ochtend van 6 december 1942 vierden we Sinterklaas met het hele gezin. Ik had een dambord gekregen en speelde daarop een spelletje met mijn broer. We kenden de damregels nog niet; als je kunt slaan moet je slaan. En zo kwam het dat alle witte en zwarte stenen tegen elkaar stonden en we niet verder konden spelen. We realiseerden dat we het niet goed hadden gedaan. We hebben het dampotje niet af kunnen maken, omdat opeens de bommen vielen. Dat blijf je je dan herinneren, dat je op zo’n moment met zo’n damspel bezig bent. Wat het geval was; Philips maakte radio’s en onderdelen en daar maakten de Duitsers gebruik van. Dus wilden de Engelsen die fabrieken raken. Dat is totaal mislukt. De Demer, nu ook onze winkelstraat, is toen helemaal platgebombardeerd.’

Hoe was de bevrijding?
‘De bevrijding was het mooiste stukje van de oorlog. Ik had net gegeten en was met mijn broer met een tennisballetje tegen de muur aan het schoppen. Ineens komt er een stel op een tandem met luchtbanden voorbij. Dat was bijzonder, want je had in de oorlog alleen nog fietsbanden van hout. Zij schreeuwden: “De Engelsen komen eraan!” Met mijn vader ben ik toen naar de Aalsterweg gegaan. Hij pakte mijn hand en frummelde me de menigte door. Een vrouw in een deuropening riep: “Zoiets moois heb ik nog nooit gezien!” En daar was de lange colonne Engelsen, er kwam geen einde aan. Vier rijen dik met jeeps, tanks en artillerie, bumper aan bumper. De soldaten gooiden sigaretten en snoep. Ze gingen richting Nijmegen om over de bruggen snel door te stoten naar het noorden. Helaas is deze operatie Market Garden mislukt en brak daarna de Hongerwinter aan.’

Heeft u het bombardement na de bevrijding meegemaakt?
‘De avond na de dag van de bevrijding was er een kinderoptocht met fietsen en stepjes. Mijn moeder had al iets gehoord en wij moesten thuisblijven. Ik hoorde op mijn slaapkamer Duitse vliegtuigen overkomen, het motorgeluid kon ik namelijk herkennen. ‘Dat is gek’ dacht ik en ging met mijn zus naar beneden. Een ander Duits vliegtuig gooide lichtkogels. Onze buurvrouw zei: “Oh, wat leuk, nu krijgen we nog vuurwerk ook!” De Duitsers wilden de stroom geallieerden tegenhouden en toen hebben ze Eindhoven platgebombardeerd. Die avond was de verschrikkelijkste dag van de oorlog.’

 

School: Floralaanschool

‘Alles went, zelfs oorlog en bombardementen’

Ad van Thoor woonde in de oorlog op de Aalsterweg, tegenover waar nu de Coolblue zit. Zijn moeder had een winkel in rookwaren en zijn vader een schildersbedrijf. Ad was vier toen de oorlog begon. Aan Thijs, Ilsu en Casper van de Floralaanschool vertelt hij over die periode in zijn leven.

Kende u NSB’ers?
‘Naast ons huis zat een autobusbedrijfje en daarnaast een café. Daar woonde een NSB-gezin met twee dochters. De familie heulde met de Duitsers en de twee zussen ook. Na de bevrijding werden ze uit hun huis gehaald en midden op straat kaalgeschoren. Dat heb ik gezien. Ook had ik een oom die NSB’er was. Hij was hoofd van het vliegveld. Soms kwam hij bij ons in de winkel. Dan probeerde hij mijn ouders over te halen lid te worden van de NSB. Dat had mijn vader heel veel opdrachten kunnen opleveren, maar hij sloeg het aanbod resoluut af.’

Hoe was het leven op de Aalsterweg?
‘Ik was een kind en kinderen speelden in de oorlog gewoon op straat. Kinderen hebben de gevaren van de oorlog niet door en raken daar ook enigszins aan gewend. Ik speelde met zelfgemaakt speelgoed zoals knellen, spintollen en repen met een koepel. Van oude kranten en elastieken maakten we een voetbal. Aan het einde van de oorlog kropen we stiekem boven op het balkon en zagen hoe in het stadswandelpark de laatste Duitsers verdreven werden door de Engelsen. De Aalsterweg was een belangrijke hoofdweg. Er marcheerden veel Duitse troepen en er reden geregeld jeeps met mitrailleurs. Hierdoor was de Aalsterweg ook een belangrijk doelwit voor de Engelsen tijdens de bezetting. ’s Avonds moesten we het huis verduisteren van de Duitsers, zodat de Engelse vliegtuigen zich niet konden oriënteren. Net na de bevrijding was de Aalsterweg ook een doelwit tijdens het laatste bombardement van de Duitsers. Hierdoor wilden ze voorkomen dat de Engelse tanks makkelijk door konden stoten naar het noorden.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘De Duitsers wilden dus de doorstoot van de Engelse bevrijders stoppen en besloten Eindhoven een dag na de bevrijding, op 19 september 1944, te bombarderen. Ik zat toen, pas acht jaar oud en in mijn pyjama, met zo’n dertig mensen in een schuilkelder. Het was een donkere ruimte met banken en tafeltjes met daarop gaslichtjes. Naast onze schuilkelder viel een bom. Door de explosie ontstond een enorme luchtdruk waardoor alle lichtjes uitgingen. Uit angst renden mensen de kelder uit. Ik was de laatste. Een mevrouw nam mij mee naar de wijk Tivoli en toen het bombardement voorbij was, ging ik terug naar huis. Ik werd uitgelachen omdat ik in m’n pyjama was. Veel huizen waren kapot. Later vernam ik dat vlakbij in een andere schuilkelder, die opgebouwd was met stokken en plaggen, tweeënveertig mensen om het leven waren gekomen. De ingang was geblokkeerd en ze konden er niet meer uit…’

 

 

School: Floralaanschool

‘Een scherf vloog dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank’

Fabio, Sofia, Beyzanur en Frein van basisschool Floralaan groeien op in de Eindhovense wijk Stratum, waar Theo van den Nieuwenhof (87) als kind de oorlog meemaakte. Ze zijn nu even oud als hij destijds aan het einde van de oorlog was, elf jaar. De interesse in elkaar is wederzijds. Meneer Van den Nieuwenhof is blij om de kinderen – al is het online – te zien, en geeft aan dat het goed met hem gaat, ondanks de lockdown vanwege corona.

Hoe was u als kind?
‘Ik was een boefje. Als wij ergens iets lekkers konden pikken, dan wisten we daar wel raad mee. Mijn ouders kregen nog wel eens buren aan de deur omdat we bij hen appels en perziken hadden gejat. In de oorlog leerde ik mijn eten bij elkaar te sprokkelen tijdens voedseltochten. Echte honger hebben we hier in Brabant gelukkig nooit gehad.

Mijn moeder haalde met een van ons kinderen op een gehuurde tandem zakken rogge bij een bevriende boer in Borkel en Schaft. De zak brachten we op een bolderkar naar de molen van Aalst, waar de rogge werd gemalen. Moeder maakte daar deeg van en dat brachten we naar de bakker. Na schooltijd haalden we de gebakken broden dan op. We hadden geluk met de villa Huize Kortonjo en de bijbehorende boerderij tegenover ons huis aan de Aalsterweg. Wij gingen ’s avonds tijdens spertijd stiekem de weg over met een pannetje om gauw twee liter melk te halen.

Ik ben ook een keer te voet met mijn vader naar Nuenen gelopen door de sneeuw. Vader had een zak met witte bonen op zijn rug. Bij de Van Abbe Sigarenfabriek op de Tongelresestraat viel mijn vader en scheurde de zak open. Toen moesten we in de maneschijn witte bonen gaan zoeken in de sneeuw. Als ik tegenwoordig hier in Waalre door het laantje loop, raap ik tamme kastanjes, want die vind ik lekker. Ik zie nu bijna niemand meer die dat doet. Maar jullie hebben natuurlijk ook chips en allerlei ander lekker eten uit pakjes.’

Hoe keek u tegen Duitse soldaten aan?
‘Toen de Duitsers Eindhoven binnenvielen en door de Aalsterweg trokken, was ik vooral onder de indruk van mijn vloekende buurman. Ik was nog te jong om te snappen wat er gebeurde. Vlak na de komst van de Duitsers werd voor ons huis voor een paar dagen een groot afweergeschut geplaatst. Mijn vader vond dit nogal angstaanjagend en we vluchtten met het gezin naar Woensel, waar we op de grond sliepen bij een tante.

Waar nu het politiebureau is, tegenover het oude St. Josephziekenhuis, was een Duitse militaire begraafplaats. Daar gingen wij kijken als er Duitsers begraven werden. Dat ging vaak met militaire eer en met een fanfare erbij en een hoop toneel. We hadden als jongens geen hekel aan Duitse soldaten. Er was een Duitse keuken om de hoek en daar kregen we altijd wel wat te eten. En van de soldaten in het ziekenhuis kreeg ik weleens lekker witbrood met cornedbeef of chocolade. Helaas heb ik toen ook leren roken. Dat was natuurlijk verrekte dom. Maar goed, dat heb ik later wel afgeleerd.

Ik heb ook zelfs ooit een Duitse soldaat krijgsgevangene gemaakt. Dat klinkt nu misschien heel heldhaftig, maar het zat zo. Op de dag van de bevrijding, 18 september 1944, zaten we met zo’n veertig familieleden en vrienden in een schuilkelder. Ineens riep iemand: daar komen de Engelsen! Iedereen liep naar de Aalsterweg toe, maar mijn oudste broer en ik gingen naar het bos, waar de militairen hadden gezeten, op zoek naar geweren. Daar vonden we een grote Duitse soldaat in de sloot, in angst wat er met hem zou gebeuren. Mijn broer vroeg op zijn Brabants: ‘Waar is je geweer?’ De soldaat antwoordde: ‘weiter, weiter‘. Mijn broer liep verder. De Duitser vroeg aan mij: ‘Hunger?’ Ik zei ja. De soldaat haalde een grote worst uit zijn zak, sneed die in tweeën en gaf de helft aan mij. Hij pakte me bij de hand en zo liepen we samen naar de weg. Hij dacht vast: als ik dat kind bij me heb, dan word ik misschien niet ter plekke doodgeschoten. Ik denk dat die man heel rustig krijgsgevangene is gemaakt en dat hem verder geen leed is overkomen. Tenminste, dat hoop ik.’

Kunt u iets vertellen over de bombardementen van 1944?
‘Het bombardement van 19 september 1944, een dag na de bevrijding, was heel spannend. ’s Avonds om een uur of zes gooiden de Duitsers lichtkogels om de bommenwerpers de weg te wijzen naar de militaire voertuigen en munitie van de geallieerden. Iedereen dacht dat het vuurwerk vanwege de bevrijding was. De bom die terechtkwam bij de Aalsterweg en de rondweg was schrikbarend. Het vuur spatte alle kanten op. Het leek net klaarlichte dag.

Mijn zusje was niet thuis, want die was naar de Engelsen kijken. Zij kroop in een schuttersputje. Terwijl wij op de vlucht waren, viel er weer een bom. Onze oude oma viel van schrik voorover in het natte gras en werd verfomfaaid de schuilkelder binnengesleept. Ja, als kind kon je daar echt van genieten. De angst was nooit zodanig dat je het daarvan in je broek deed.

Een aantal weken na de bevrijding gooiden de Duitsers splinterbommen. Er vloog een scherf met een enorme kracht ons huis in, dwars door een raam, een deur en het kussen van de bank. Bij mij in de buurt, in de Primulastraat, zijn toen drie kinderen om het leven gekomen. Dat maakte zo’n indruk op mij als jongen van bijna twaalf. Ik weet hun namen tot op de dag van vandaag nog. Twee kinderen heetten Koolen. Het jongetje van vier of vijf heette Hansje Sperna Weiland. Dat mannetje kan ik me nog enigszins voorstellen, want ik heb een redelijk goed geheugen.

In die tijd gebeurde nog veel, al waren we bevrijd. Tijdens kerstnacht stopte op de Aalsterweg een Amerikaanse jeep om de weg naar het ziekenhuis te vragen. Het was niet zo slim dat de jeep de lampen aanhad, want een Duits vliegtuig is daardoor op de wagen gaan schieten. Er vloog een kogel door het slaapkamerraam van mijn ouders en een meisje uit de buurt raakte gewond. Mijn vader hielp mee haar naar het ziekenhuis te brengen.

Bij thuiskomst stelde moeder voor om de sok van de kruik in bed te halen, zodat vader er misschien nog een beetje warmte van zou hebben. Maar in plaats van een kruik, vond vader een grote granaat in zijn bed. Hij schrok zich het apezuur. Helaas heeft hij die granaat weggedaan. Ik had ‘m best willen houden als souvenir. Ik vermoed ook dat het een blindganger is geweest, een granaat zonder kruit. Want anders was die ontploft en dan was de ramp niet te overzien geweest.’

      

School: Floralaanschool

‘Het was mijn moeder, maar ze was een vreemde voor me’

Teun, Xanthe, Maggy, Lisa en Sam zitten in laatste groep van basisschool Floralaan in Eindhoven. Ze interviewen online en heel professioneel de 81-jarige Rolf Loewenstein, in Duitsland geboren en één jaar toen de oorlog begon. Ze zijn onder de indruk van zijn verhaal en de moeilijke relatie met zijn moeder komt binnen. De kinderen ronden de antwoorden mooi af door alles steeds even samen te vatten. Rolf is Joods en is in de oorlog zijn vader en broer verloren. Zijn moeder heeft altijd moeite met het verlies gehad en wilde er niet over praten.

Waarom bent u naar Eindhoven gevlucht?
‘Toen de oorlog uitbrak, woonde ik met mijn ouders en broer in Duitsland. Mijn vader liep als schoenmaker langs de deur. Dat deed hij zo goed dat hij later een schoenenwinkel kon beginnen. De winkel is op een nacht geplunderd. Op de gevel stond ‘weg met de Joden’ geschilderd. Toen mijn vader aangifte deed bij de politie kreeg hij te horen: “Rot op, Jood!” We zijn toen naar Eindhoven gevlucht. Waarom we hier terechtkwamen weet ik niet. We hadden geen familie of vrienden hier. Op de Demer 37 begon mijn vader een nieuwe schoenenzaak.’

Waar konden jullie terecht?
‘We moesten uiteindelijk ook uit Eindhoven vluchten en doken onder bij een boer in Maarheeze. Mijn moeder betaalde deze boer met gouden muntstukken. Hij was niet goed voor mijn moeder, hij wilde alleen maar geld. We sliepen in een hooiberg. Daar was een gat ingemaakt, dat ze achter ons dichtmaakten. Op een dag werd een Engels vliegtuig vlak bij de boerderij neergeschoten. De Duitsers gingen op zoek naar de Britten uit dat vliegtuig. Toen moesten we weg. De boer was bang dat mijn broer en ik, toen zes en drie jaar oud, zouden gaan huilen en dat dat gehoord zou worden door de Duitsers. We werden meegeven aan anderen. Ik werd bij een familie in Apeldoorn geplaatst en heb daar een goed leven gehad. Mijn broer heeft ze aan de moffen meegegeven en is kort daarop vermoord.’

Hoe was het in Apeldoorn?
‘Ik was heel blij daar en vond het ook gezellig bij deze boerenfamilie. Ik kreeg een andere naam, Wimpie, zodat mensen niet merkten dat ik Joods was. Ik mocht elke avond bij het grote meisje op haar rug en zo bracht ze me naar bed. Er waren ook twee jongetjes waarmee ik kon spelen. De dag bestond uit werken en vroeg naar bed gaan. Ik kan me het allemaal nog goed herinneren. Vlak bij de boerderij was een sloot met boomstammen eroverheen. Daar lagen weer golfplaten op met zand erop. Ik begreep later pas wat dat was, een schuilkelder. Vlak bij de boerderij stond een fabriekje waar ze souvenirs maakten. Daarvan heb ik deze spaarpot. Kunnen jullie lezen was erop staat? Mijn naam toen, ja! Wimpie.’

Weet u nog toen u opgehaald werd door uw moeder?
‘Dat kan ik me nog erg goed herinneren. Ik was zes en op een dag stopte een grote militaire auto en daar stapte een vrouw met lang zwart haar uit. Het was mijn moeder, maar ze was een vreemde voor me. Ik was bang voor haar en wilde niet mee. In de auto heb ik alleen maar gehuild. Ook voor mijn moeder moet dat vreselijk zijn geweest. Wat er met mijn vader is gebeurd, heb ik zo vaak aan mijn moeder gevraagd. Mijn moeder heeft een oorlogstrauma en als ik haar wat vroeg over de oorlog, snauwde ze: “Das weiß ich nicht!” Ze wilde er niet over praten. Ik vermoed dat mijn vader is opgepakt toen de Duitsers de Britten van het neergehaalde vliegtuig zochten. Ik had ook de indruk dat mijn moeder nog jaren na de oorlog hoopte dat mijn vader en mijn broertje terug zouden komen. Op een dag kwamen we een man tegen die zij kende. Toen ik vroeg wie deze man was, zei ze dat ze hem niet kende. Het bleek achteraf mijn opa te zijn. De relatie met mijn moeder was niet goed, ik heb het er wel moeilijk gehad.
Na de oorlog heb ik het Rode Kruis gevraagd wat er nu precies gebeurd is met mijn broer. Er zijn twee verhalen. De vrouw aan wie hij was meegegeven was een verraadster en heulde met de moffen. Of mijn moeder wist niemand voor mijn broer te vinden en heeft hem toen maar aan de moffen meegegeven.’

Ik ben ook Joods, hoe vindt u het om Joods te zijn?
‘Of je nu moslim bent of Katholiek, dat is hetzelfde. Je hebt orthodoxe, liberale en gematigde mensen, dat is zo bij elke godsdienst. Sommige mensen worden gehersenspoeld door geestelijke voorgangers, in het Jodendom mag je niet ophitsen. Hetzelfde is nu aan de hand met mensen die zeggen dat corona niet bestaat. Geloof hen niet!’

   

School: Floralaanschool

‘’s Nachts naar de koude kelder vluchten, vond ik verschrikkelijk’

In de oorlog woonde Riek Mikkers-Groenen (1930) dicht bij het militaire vliegveld in Veldhoven. Nu staat haar huis op een steenworp afstand van de school waar haar interviewers Brandon, Noor, Thomas en Veerle op zitten. De kinderen van de Floralaanschool hebben een hele lijst met vragen voorbereid en zijn reuze benieuwd wat Riek allemaal meemaakte als tiener in de oorlog.

Wat merkte u ervan toen de Duitsers Nederland bezetten?
‘Wij woonden in een vrijstaand huis in de buurt van het vliegveld in Veldhoven. Al op de tweede dag van de bezetting, toen mijn vader in de ochtend onze achterdeur opendeed, kwamen er Duitse soldaten binnen. “Wasser, Wasser!” riepen ze. Ze hadden erge dorst en wilden zich graag wassen. Aan alle kanten van ons huis waren soldaten. Tussen de huizen in zetten ze hun grote vrachtwagens neer waar ze ook hun eten kookten. Toen begon voor mij de oorlog. De Duitse soldaten die bij ons ingekwartierd zaten, waren vaak best aardig. Zij werden immers ook maar gestuurd door Hitler om hier te vechten. Mijn jongere zusje mocht ook wel eens bij hen in de vrachtwagen achter het stuur zitten. We kregen ook al heel vroeg in de oorlog zes evacués uit Weert in huis. Zij hadden vier nieuwe fietsen bij zich. De Duitsers namen die fietsen in beslag. Bovendien moesten jongens boven de achttien in die tijd opletten op straat. De buurjongen is een keer bij ons binnen komen hollen en naar zolder gerend om zich daar te verstoppen, zodat hij niet meegenomen zou worden door de Duitsers.’

Heeft u ook wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Jazeker. Dikwijls kwamen de vliegtuigen midden in de nacht over en moesten we met z’n allen uit bed en naar de schuilkelder. Ik vond het verschrikkelijk dat we zo vaak naar de kelder moesten vluchten. Wij hadden thuis een diepe kelder en in het gedeelte onder de gang had mijn vader een bank tegen de muur gezet met dekens er op, want het was er ijskoud. Ik ben heel vaak bang geweest en ging dan op de grond liggen. In het pikkedonker moesten we wachten tot het weer veilig was om naar boven te gaan. We luisterden aandachtig naar de overvliegende vliegtuigen. Wanneer ze naar het front gingen, waren ze zwaarbeladen en klonken ze ook zwaar. Zodra we vliegtuigen over hoorden komen met een ‘lichter’ geluid wisten we dat het bombardement bijna voorbij was en haalden we opgelucht adem.
Als het alarm afging op weg naar school, moesten we eigenlijk de schuilgaten in, maar dat durfde ik niet. Het was zo’n groot gat, dat ik bang was er nooit meer uit te komen! Ik ben ook heel dikwijls bang geweest voor mijn vader. Die werkte dicht bij Philips in het centrum van de stad. Wanneer dan Philips of het station gebombardeerd werd, hield ik mijn hart vast.’

Hoe was het leven verder in de oorlog?
‘In de oorlog mochten we na acht uur ’s avonds niet meer naar buiten. Alles was dan ook pikkedonker! Lantaarnpalen mochten niet branden en voordat ik in huis een lamp aan mocht doen, moest ik eerst alle ramen blinderen. Dan gingen we buiten nog controleren of je echt geen spleetje licht zag. Doordat we tekort aan hout hadden, had mijn moeder de grote plattebuiskachel uit de keuken in de kamer neergezet. Daar kookten we en het was de enige plek in huis die warm was. Als ik na het eten in de keuken de afwas moest doen, was het er ijskoud! Al het voedsel was in de oorlog op de bon, dus ik kon niet zo veel boterhammen eten als ik wilde. Er was geen snoep en koek. Gelukkig hadden wij een stukje land met onder andere aardappels. Radio en televisie was er niet. Ik speelde spelletjes, las heel veel en heb veel gehaakt, geborduurd en gebreid. Vooral heel veel sokken.
De bevrijding was dan ook één groot feest! Iedereen kwam naar buiten, het was overal oranje en we dansten op straat. De harmonie trok door de wijk en zorgde voor vrolijke muziek. We hadden Engelse en Amerikaanse soldaten bij ons ingekwartierd. Van hen kregen we chocolade, sinaasappels en cornedbeef. Wij wisten helemaal niet wat dat laatste was, maar vonden het heerlijk. Omdat ik de enige thuis was die een beetje Engels had geleerd op de mulo moest ik alles vertalen.’

   

School: Floralaanschool

‘Opeens hoorde je dan flapflapflapflapflapflapflap’

Benthe, Tijn, Namo, Sia zitten in groep 8 van basisschool De Floralaan in Eindhoven. Ze zitten allemaal thuis achter hun computer klaar voor het interview als de 91-jarige Piet Eiff online erbij komt. Een vrolijke man, die algauw ‘mijnheer Piet’ wordt genoemd. Hij woont in een huisje in de bossen vlak bij hun school. Het is de eerste keer dat hij videobelt. Piet was elf jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder en zus aan de Roostenlaan, ook vlak bij de school van de kinderen.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Ja, dat weet ik nog goed. Het was zondagochtend en ik was met een paar vriendjes buiten spelen. Ineens kwam er vanuit de Winkelstraat een vrachtwagen met soldaten aan. Ze zeiden niets, ze deden niets, ze reden gewoon door. Dat was voor ons de eerste kennismaking met de oorlog. Dat staat nog in mijn geheugen gegrift. In de oorlog ging je wel gewoon naar school. Je moest veel lopen. Fietsen hadden de meeste mensen niet, die moest je inleveren. En als je wel een fiets had, had je geen fietsbanden. Dus werden er houten banden gemaakt. Er liepen veel soldaten rond. Vlak bij huis was een schietberg in de buurt. Iedere dag marcheerden Duitse soldaten in een kolonne daar naartoe. Dan hoorde je een hoop geschiet en daarna kwamen ze weer terug. ’s Avonds moesten we binnenblijven. Het was ook niet fijn buiten, want het was pikkedonker. Binnen was alles afgeschermd. Er mocht geen spatje licht naar buiten komen. Als het donker was, konden de geallieerde piloten niet zien waar ze waren. Daarom deden de Duitsers dat. En dan konden ze ook niet zien hoe ze naar Duitsland moesten vliegen om daar te bombarderen. Bij de IJzeren Man, bij de Berenkuil, stond afweergeschut. Een hele hoop luchtafweerkanonnen waren dat. Als de Engelse vliegtuigen ’s nachts overkwamen, werd vanaf daar flink geschoten. En dan stortten er een hele hoop vliegtuigen neer.’

Luisterden jullie ook naar de radio?
‘Mijn vader had op de een of andere manier een klein radiootje geregeld waar we vaak naar luisterden. Zo konden we volgen hoe het ging. Een kaart van Europa hadden we met punaises aan de muur geprikt. Met spijkertjes en een draadje garen gaven we de frontlijn aan. Op de radio hoorden we steeds hoe die frontlijn veranderde en dan verplaatsten we de spijkertjes. Dan kon je zien hoe het een steeds kleiner gebied werd waar die Duitsers zaten.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Het was allemaal beperkt, maar je kon net rondkomen. Om iedereen de kans te geven wat te kopen, waren bonnen ingevoerd. Je kreeg bonnetjes voor brood, voor aardappels en zo. Op de bon stond waarvoor het was. Wij hadden genoeg te eten. Wat we tekort kwamen, haalden we bij de boer. Als je geen geld had, kon je dat niet doen, want je moest er wel voor betalen. De laatste maanden van de oorlog was er boven de rivieren wel veel honger.’

Wat is een herinnering die u altijd bijblijft?
‘Het geluid van de honderden bommenwerpers. Dat werd steeds sterker, een zwaar gebrom. Wij hadden een ventilatieraampje, eigenlijk gewoon een gaatje in de muur met een roostertje ervoor, zodat er wat frisse lucht binnen kon komen. Vanwege de verplichte verduistering was dat afgeplakt met een kartonnetje, aan één kant vastgemaakt met een plakbandje. Als die vliegtuigen voorbij waren, was het weer doodstil. Op een gegeven moment ging dat kartonnetje dan flapperen. Flapflapflapflapflapflapflap. Dat kwam door de luchtdruk van de bommen die in Duitsland vielen. Het geflapper hield op een gegeven moment weer op en dan kwamen even later die vliegtuigen weer allemaal over totdat het in het westen weer uitstierf en dan waren ze weer weg. Dat is iets dat me altijd is bijgebleven, dat geflapper. Er was niks te horen, alleen te voelen eigenlijk.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was groot feest. We hoorden vanuit de Roostenlaan een hele hoop lawaai en dat bleken de Engelse troepen te zijn met allemaal materialen. Toen ben ik in één run vanaf huis naar de Aalsterweg gegaan en heb daar urenlang langs de weg staan zwaaien en roepen om de bevrijders te verwelkomen. Toen zag ik ook voor het eerst een heleboel oorlogstuig; tanks en andere voertuigen. Het was twee dagen feest. Op het einde van de tweede dag kwamen de Duitsers terug en bombardeerden ze Eindhoven weer om de bevrijders tegen te houden. Toen is er in de binnenstad heel veel kapot gemaakt.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892