School: De Vier Windstreken

‘Op een middag, in september 1945, kwam ik niet terug bij Janna’

Het is een gezellige ochtend bij Betty Mock. Bij aankomst liggen op tafel al een grote speculaaspop en allerlei andere lekkernijen te wachten om opgegeten te woorden. Bertug, Elisa, Belinay en Amjad van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord vinden het verhaal van mevrouw Mock heel verdrietig. Maar ze vinden het wel erg mooi dat ze dit allemaal vertelt. Mevrouw Mock is geboren in 1943, als dochter van Joodse ouders die de oorlog niet hebben overleefd. Zelf ging ze onderduiken bij de familie Wittenberg, waar ze werd opgenomen als een derde kind. Maar voor haar is de oorlog niet voorbij als de oorlog voorbij is.

Hoe zag uw familie eruit in de oorlog?
‘Ik ben begin 1943 geboren en was het eerste kind van mijn ouders. Zij waren Joods, net als mijn grootouders. Mijn vader was al in oktober 1942 opgepakt. Hij is van huis naar een werkkamp gegaan, van het werkkamp naar Westerbork en van Westerbork naar Auschwitz. Mijn moeder heeft halverwege ’43 een brief gekregen van de Duitsers, of ze zich wilde melden in de Hollandsche Schouwburg. Maar ik ben niet opgepakt, want ik zit hier. Wat is er gebeurd? Ik ben zes weken na mijn geboorte door mijn moeder weggegeven aan de beste vriendin van mijn moeder. En ik ging onderduiken.’

Bij wie bent u ondergedoken?
‘Mijn onderduikmoeder, Janna, was de beste vriendin van mijn biologische moeder, en mijn onderduikvader, Albert, kwam uit Paramaribo en die zag er dus heel opvallend uit. Ik ben tot het einde van de oorlog bij ze gebleven. Ik had daar een broertje, Albert, en een zusje, Tine, en ik had het daar ontzettend goed. Ze waren heel lief voor me. Toen de oorlog was afgelopen, zou ik bij mijn onderduikmoeder blijven, want zij had aan mijn moeder beloofd dat ze voor mij zou zorgen…’

Wat is er na de oorlog met u gebeurd?
‘Mijn onderduikvader die eerder in de oorlog was opgepakt, kwam na de Bevrijding niet terug. Janna had zoiets van ‘het is mijn eigen kind, die voed ik gewoon op’. Ik was toen 2,5. Maar er gebeurde iets vreselijks. Er waren nog één oom en tante. Hij was een broer van mijn biologische moeder en was getrouwd. Zij woonden aan de overkant en daar ging ik een keer in de week spelen. Janna vond dat ik mijn biologische familie moest leren kennen, wat er nog van over was. Ze hadden een groentezaak en iedere woensdagmiddag ging ik daar spelen. Wat ik me daarvan herinner, is dat dat niet leuk was.

‘Op een middag, in september 1945, kwam ik niet terug bij Janna. Ik werd die middag meegenomen naar Laren. Daar woonden een Joodse man en vrouw die ook ondergedoken hadden gezeten. Zij waren kinderloos en wilden graag een Joods kind opvoeden. Zij hebben een deal gesloten met mijn oom en tante. En ik vermoed, maar ik weet dat niet 100 procent zeker, dat daar geld voor is betaald. Ik moest daar meteen papa en mama zeggen. Mijn oom en tante waren heel arm na de oorlog, maar ineens hadden ze een delicatessenzaak in de Maasstraat. Ik ben gewoon weggeroofd van Janna. Ik heb haar nooit meer gezien.’

Wat is er met uw onderduikvader gebeurd?
‘Hij was koerier. Toen de oorlog uitbrak, is hij lid geworden van de communistische partij en die bracht verzetskrantjes uit. En hij heeft die illegale krantjes rondgebracht. Dat deed hij niet alleen. Er waren in Amsterdam alleen al dertig mensen die dat deden. Maar er is iemand op straat opgepakt in april 1944 en die man had een lijst met die dertig verzetsmensen. Ze zijn allemaal van huis gehaald, onder wie Albert, mijn onderduikvader.

‘Hij is dus opgepakt en naar Duitsland gebracht, naar een concentratiekamp waar ze dwangarbeid moesten verrichten. Hij is aan het einde van de oorlog, in april 1945, meegenomen in wat ze dodenmarsen noemen. De Duitsers wilden niet dat de geallieerden de kampen zouden vinden, dus die hebben ze ontruimd. En ze hebben al die mensen die uitgemergeld waren na jaren gevangenschap, ziek en zonder kleding door Duitsland laten zwerven. En toen hebben ze hem met duizend anderen opgesloten in een graanschuur en die hebben ze één dag voor de Bevrijding in de fik gestoken. De Amerikanen kwamen de volgende dag en die hebben dat aangetroffen.

‘In Gardelegen, waar dit gebeurde, ben ik wel eens geweest. De bevolking van dat plaatsje heeft al die stoffelijke overschotten moeten begraven. Dat is een begraafplaats met duizend kruizen, een erebegraafplaats. Er is een ijzeren boek met alle namen van de mensen die daar begraven liggen.’

School: De Vier Windstreken

‘Mijn moeder moest haar zoon meegeven aan vreemde meneren’

De pepernoten, kikkertjes, KitKats en appelsap staan al te wachten als Khitam, Jasmin, Asan en Karim, leerlingen van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, aankomen bij het huis van Samuel de Leeuw. Meneer De Leeuw is geboren in 1941, hij kan heel goed vertellen. Hij heeft als klein kind ondergedoken gezeten bij een familie in Heerlen. Na de oorlog kwam ineens een vreemde vrouw hem ophalen. Dat was zijn moeder.

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘In 1942 is mijn vader door de Duitsers opgepakt. Mijn ouders werkten bij de Hollandia Kattenburg-fabriek in Amsterdam-Noord. Op 11 november 1942 vielen de Duitsers de fabriek binnen. Toen zijn alle Joodse werknemers opgepakt en in de trein gezet naar Westerbork of naar Scheveningen. Omdat ik al geboren was, was mijn moeder thuis en niet in de fabriek toen die razzia plaatsvond. Mijn vader was er wel en is opgepakt. Hij is naar Scheveningen gebracht, naar een gevangenis. Daar zijn ze verhoord en op 30 november zijn ze doorgestuurd met de trein naar Auschwitz. Daar is mijn vader omstreeks 28 februari door vergassing vermoord.’

Hoe kwam u bij uw onderduikfamilie?
‘Mijn vader was er dus al niet meer en toen zei mijn oom, de broer van mijn moeder: nou moet je hem maar laten onderduiken, want nu wordt het wel gevaarlijk. Maar je weet natuurlijk niet hoe dat werkt, onderduiken. Mensen hebben dat nog nooit meegemaakt. Mijn moeder had gehoord dat er een mevrouw in de straat was die Joodse kinderen liet onderduiken. Dus mijn moeder sprak die vrouw aan, maar die dacht dat het misschien wel een valstrik kon zijn en zei: nee, ik bemoei me er niet mee. Mijn moeder zei dat ze het toch echt had gehoord, maar die vrouw bleef bij haar ‘nee’. Het bleek dus wel waar te zijn, want dezelfde avond werd er bij mijn moeder aangebeld en stonden er twee vreemde mannen voor de deur. Jonge jongens, van een jaar of twintig. Ze zeiden: we komen uw kind halen. Toen moest mijn moeder haar zoon meegeven aan vreemde meneren die ze nooit gezien had, niet wetende of ze mij ooit terug zou zien. Zij niet levend of ik niet levend. Het is een heel groot offer dat mijn moeder deed.

‘Die twee mannen hebben mij naar Limburg gebracht, naar een centrum waar meer kinderen zaten en daarvandaan werden allemaal kinderen via het verzet ondergebracht bij pleegouders. Ik kwam bij een familie in Limburg terecht, in Heerlen. Zij hadden geen kinderen en hebben mij als kind aangenomen. Daar ben ik al die jaren geweest. Zij beschouwden mij als hun kind. Ze hadden me ook Boukje genoemd. Ik had een andere naam in de oorlog.’

Hoe heeft uw moeder u gevonden na de oorlog?
‘Mijn moeder is na een tijdje ook ondergedoken. Ze kwam bij een gezin in Heiloo terecht. De man van die vrouw zat ondergedoken in zijn eigen huis, heel bijzonder. In de oorlog hadden sommige mensen twee, drie, of vier onderduikers. Die moesten natuurlijk eten. Dus werden er door het verzet bonkaarten gebracht. Door een toeval stond op een van die bonkaarten mijn eigen naam. Dus mijn pleegvader in Limburg kwam achter mijn naam en is zo achter het adres van mijn moeder gekomen. Hij heeft mijn moeder een brief geschreven dat ik daar was. Dus mijn moeder wist dat ik in Heerlen was, dat ik nog leefde.

‘Na de oorlog heeft mijn moeder de stichting Oorlogspleegkinderen — die alles noteerde over waar kinderen ondergedoken zaten — gevraagd waar ik zat, en is mij komen halen. Zo heeft mijn moeder mij gevonden.’

School: De Vier Windstreken

‘Ik bleef dat Amsterdammertje, dat jochie met andere kleren’

Harry Sablerolle woonde aan de Meeuwenlaan in Amsterdam-Noord tijdens de oorlog. Hij komt zelf naar basisschool De Vier Windstreken in Noord. ‘Vive la France’, roept meneer Sablerolle als hij zijn achternaam op z’n Frans uitspreekt. Hij was vroeger radiotelegrafist en nu laat hij Talna, Yassin, Efe en Zarina, die hem straks zullen interviewen, horen hoe zijn naam in morsetekens klinkt.

Hoe kwam u aan eten en brandstof in de oorlog?
‘Mijn moeder ging wel 50 km met een handkar lopen om eten te halen. Samen met mijn broer en de onderduiker die we in huis hadden. Ze gaven beddengoed weg om aan eten te komen. Ook had ze een fiets zonder banden, maar met een stuk tuinslang.

‘Die onderduiker mocht na acht uur niet meer op straat. Hij ging stiekem takken afzagen van bomen om te stoken. Wat hij ook deed was katten en honden van straat roven. Die werden dan opgegeten. Kattenvlees is best lekker hoor als het goed wordt klaargemaakt…

‘Vlakbij de pont stonden fabrieken. Tussen de tramrails zaten houten blokjes met teer, die heel goed brandden. Die pikten we dan, mijn broer en ik. Op een dag kroop ik met een juten zak door het prikkeldraad. Mijn broer stond op de uitkijk en trok me door het prikkeldraad, want een bewaker met een hond hield de boel in de gaten. Hij zag me gelukkig niet. De blokjes hout konden we mooi thuis stoken.’

Wat gebeurde er in de Ritakerk?
‘Mijn ouders waren katholiek en ik zat op een katholieke school. We gingen ook naar de kerk. Op 17 juli 1943 vierden we dat de Ritakerk op het Hagedoornplein 25 jaar bestond: die dag waren er daarom veel kinderen in de kerk. Ook ik was erbij. Tijdens de viering viel er een bom op de Ritakerk. De bom ontplofte gelukkig in de grond, en werd zo ‘gesmoord’, anders waren er zeker meer doden gevallen. Ik zag niks meer door al het stof, het was pikkedonker en overal lag puin. Ineens zag ik licht door een gat en iemand tilde mij eruit. Huilend ben ik naar huis gegaan. (Meneer Sablerolle laat foto’s zien…) Zie je wat er over blijft? Niks… je had ‘m wel op je kop kunnen krijgen!

‘Mijn broer was misdienaar, die hielp tijdens diensten in de kerk. Die ochtend had mijn moeder hem gezegd: vandaag ga je niet naar de kerk want je moet suiker halen bij Jamin. Hij moest heel lang in de rij staan en redde het niet meer om naar de Ritakerk te komen. De misdienaars die wel in de kerk waren, stonden precies op de verkeerde plek, daar waar de bom was gevallen. Mijn broer zou het dus niet hebben overleefd. Hij had enorm geluk die dag.’

Hoe verliep de oorlog verder voor u?
‘Het eind van de oorlog heb ik meegemaakt in Lutjebroek, tussen Hoorn en Enkhuizen. Het laatste half jaar van de oorlog zat ik daar. Tegenwoordig gaan mensen in therapie en praten ze over gebeurtenissen zoals oorlog. In die tijd moest je het zelf maar uitzoeken. Mensen op het platteland zeiden: laat die kinderen die in de kerk waren, maar hierheen komen. Zo konden we in een rustige omgeving aansterken. Maar ja, ik bleef dat Amsterdammertje. Dat jongetje met hele andere kleren en dat Amsterdamse accent.’

School: De Vier Windstreken

‘Een eigenwijze piloot had toch bommen laten vallen’

John Geelof geeft in zijn huis in Nieuwendam eerst een hele presentatie over de geschiedenis van Amsterdam-Noord. Hij is een fantastische verteller. Muzamel, Jalil, Caylin en Zumra van De Vier Windstreken in Noord luisteren aandachtig. Meneer Geelof kan niet voor niks zo goed vertellen: hij was vroeger onderwijzer.

Ging u naar school?
‘Ik ging naar een bewaarschool, net als de kleuterschool was dat groep 1. Sommige kinderen gingen niet naar school tot ze 6 waren. Ik ging wel, tot het heel koud werd en de lessen werden gestopt omdat er geen kolen meer waren. In die winter was – 15 graden heel normaal…’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Een paar keer, ja. De derde aanval was het ergste. In 1943 gingen de Amerikanen meedoen. In de zomer van ’43 gingen ze met grote vliegtuigen met wel vier motoren en bewapening naar Amsterdam-Noord om de Fokkerfabriek bij de Distelweg te bombarderen. Die was in Duitse handen. De piloten waren niet gewend om te vliegen in oorlogstijd, dat was toch wel hele andere koek. Een eigenwijze piloot had ondanks waarschuwingen toch bommen laten vallen. Niet op de fabriek, maar op andere plekken in Noord. Veel huizen waren kapot en ook de Ritakerk lag in puin.

‘Die dag zat ik bij de kapper. Alle kinderen moesten onder de trap gaan zitten. Omdat ik lang was, moest ik bij de mannen schuilen. De kapper had een helm op en ging kijken of hij kon helpen. Ik zag rookpluimen en hoorde het kabaal… Ik dacht echt: dit overleven we niet.

‘Op een dag kwamen er mensen ons huis binnen met een matras over de schouders. Vier kinderen hadden ze bij zich en die zeiden: we komen bij jullie slapen want ons huis is helemaal vernield. Zo hadden we een huis vol mensen.’

Heeft u een Duitser ontmoet?
‘Ja, ik heb eens een razzia meegemaakt. Ze pakten mannen tussen de 18 en 40 jaar op om die in Duitsland te laten werken. Zo kwamen er ook Duitsers bij ons aan de deur. Een van hen vroeg aan mijn moeder waar mijn vader was. Die is niet thuis, zei ze, hij is schoolmeester. Die man zei: ik ben ook schoolmeester en ik heb mijn vrouw en kinderen al 1,5 jaar lang niet gezien. Hij was een hele aardige man. In het dorp zijn die dag wel 150 mannen opgepakt en net toen ze de brug over gingen, kwam mijn vader aan de andere kant aan fietsen. Hij had mazzel, want 151 mannen… dat was te veel. Ze namen hem dus niet mee.’

School: De Vier Windstreken

‘Verderop in Noord werden olietanks in brand gestoken’

Hans van ’t Veer groeide in de oorlog op in de Van der Pekstraat in Amsterdam-Noord. Zijn ouders hadden er een slagerij. Met Mohamed, Sara, Nihal en Umeyr van basisschool De Vier Windstreken in Noord deelt hij zijn herinneringen aan vroeger.

Wat kreeg u te eten in de oorlog?
‘Mijn vader had een slagerij in de Van der Pekstraat en mijn moeder hielp in de winkel. Dankzij de slagerij bleven we eigenlijk in leven. Iedereen kreeg bonkaarten om eten te kopen en andere spullen. Mensen die ernstig ziek waren, kregen meer bonnen. Mijn vader kreeg dus ook extra vlees voor zieke mensen. Dat kon hij ruilen voor groenten, en zo at ik vier keer per week witte en bruine bonen. Echt honger hadden we dus niet.

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Voor en achter ons huis viel een bom. Aan de voorkant van ons huis zat hout en kalk, dat viel allemaal naar beneden. Het was een grote rotzooi natuurlijk. Deuren hingen eruit… Toen de bommen op Noord vielen, was ik thuis. Ik heb ze horen inslaan, al heb ik het niet zien gebeuren. In de Ritakerk op het Hagedoornplein, niet ver van ons huis, zijn twaalf kinderen omgekomen. Ik had geluk dat ik die dag schoolziek was en niet in de kerk zat.’

Hoe was de oorlog voor u als kind?
‘Ik speelde met mijn vriendjes op de stoep. Als het luchtalarm afging, moesten we naar binnen. Er waren best leuke dingen voor kinderen. We vonden het leuk om in de ruïnes te spelen. Op tv zien jullie dat ook. In Oekraïne spelen de kinderen ook buiten als het rustig is en er geen sirene loeit. Bij ons in de buurt vielen ook bommen naast de huizen. In de grond kreeg je dan kuilen met regenwater. Daar zat veel viezigheid in, waar allerlei beesten op af kwamen, zoals muizen en ratten. Er was wel meer heel vies. Wij hadden bijvoorbeeld luizen. Als klein jongetje van een jaar of 8 trok je je zwembroek aan en dook je die kraters in. Dat was leuk, maar we hadden wel ziek kunnen worden.’

Wat herinnert u zich nog meer?
‘Op de dag dat de oorlog uitbrak, werden verderop in Noord olietanks in brand gestoken. Daar zat dieselolie in en benzine. Ze wilden natuurlijk niet dat de Duitsers dat zouden gebruiken. Dagenlang keek je dan naar zwarte rookpluimen en dat vond je als kind prachtig. Dat was op de plek waar later Shell kwam, bij de pont. Om de twee dagen had je luchtgevechten. Als twee vliegtuigen achter elkaar aan gingen en je hoorde ze schieten, was dat hartstikke spannend. Wij zagen dat de neergeschoten piloot uit het vliegtuig sprong en neerkwam op een dak. Die werd natuurlijk meteen door de Duitsers opgepakt.

‘Ik zat op de kleuterschool, dat noemden we ‘het kakschooltje’, en ging daarna naar de Kalkoenstraat, bij het Volewijckerspark, en uiteindelijk naar het Hervormd Lyceum. Het laatste schooljaar kreeg ik bijles van een man zodat ik geen achterstand op liep. In ruil voor extra vlees van mijn vader, gaf hij mij les. Ik vond dat knap vervelend, hoor.’

School: De Vier Windstreken

‘Haar moeder heeft nog wel een briefje uit de trein gegooid’

Voordat Marian Schaap naar basisschool De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord komt om geïnterviewd te worden door Muska, Fatimah en Shivaya, maken de kinderen nog even een gezellige hoek in de bibliotheek. Even later neemt mevrouw Schaap plaats op de ‘Sinterklaasstoel’. Ze heeft zelfgebakken brownies meegenomen waardoor de spanning er gelijk af is. Mevrouw Schaap is in maart 1944 geboren, dus van de oorlog herinnert ze zich natuurlijk niks. Maar ze heeft een Joodse pleegzus die nu 80 jaar is, en daar gaat haar verhaal over.

Hoe is uw zus bij uw ouders terechtgekomen?
‘Mijn zus is in een Joodse buurt in Amsterdam geboren. Haar ouders kregen in juni 1943 een oproep dat ze zich moesten klaarmaken omdat ze naar een kamp moesten. Voordat ze werden opgehaald heeft haar moeder mijn zus in een dekentje gewikkeld met het trouwboekje en één foto erbij. Zo hebben ze haar naar de buren gebracht, dat vind ik wel heel dapper. De buren hadden contact met het verzet. Mijn ouders hadden via de kerk laten weten dat ze wel een onderduiker in huis wilden nemen, wat ik ook heel knap van ze vind. Dus zo is mijn zusje als baby’tje van 10 maanden als eerste kindje bij mijn ouders in Zaandam terechtgekomen. Mijn moeder was toen net zwanger van mij. We schelen maar anderhalf jaar.

‘Haar ouders zijn via Kamp Westerbork naar Sobibor gestuurd. Daar zijn ze vrijwel direct vermoord in de gaskamers. Haar moeder heeft nog wel een briefje uit de trein gegooid. Dat is via het Rode Kruis bij mij ouders beland. In het briefje stond dat ze ‘het liefste dat ze had niet bij zich had’. Daar bedoelde ze natuurlijk mijn zusje mee…’

Wat voor werk deed uw vader?
‘Mijn vader werkte bij de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Die was overgenomen door de Duitsers. Er waren wel eens mensen die vroegen: waarom ga je nou daar nog werken voor de Duitsers? Maar mijn vader had er een kantoorbaan en dan zag hij wel eens een lijst voorbijkomen waarop stond welke werknemers naar Duitsland zouden worden gestuurd om als dwangarbeider te gaan werken. Dan lichtte mijn vader die mannen in: denk erom, je staat op die lijst dus als het even kan, duik onder. Dat vond ik ook dapper van hem, want hij had ook verraden kunnen worden natuurlijk.’ 

Is hij ook verraden?
‘Nee, want anders had ik hier misschien niet gezeten. Mijn ouders dachten daar wel over na. Toen mijn zus een paar maanden bij mijn ouders was, hebben ze een foto van haar laten maken. Want stel dat haar vader en moeder pas over een paar jaar weer terug zouden komen, dan zouden ze haar via die foto kunnen herkennen. Dat vond ik wel slim van ze.’

School: De Vier Windstreken

‘Dit was een van de grootste razzia’s van Amsterdam’

Carolien van den Berg ontvangt Riyan, Adam, Hayley en Zainab van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord bij haar thuis in Zuid, met veel chocola en koekjes. Mevrouw Van den Berg is na de oorlog geboren, maar vertelt het verhaal van haar vader Bob. Ze heeft het vaker verteld en er zelfs een voorstelling over gemaakt. De kinderen hangen aan haar lippen. Na het verhaal over haar dappere vader komen er veel vragen. Uiteindelijk gaat het gesprek ook over het hier en nu en hoe het is als je een keer niet mee mag doen met de anderen.

Waarom ging uw vader in de fabriek werken toen hij 17 was?
‘Mijn vader kwam uit een Joods gezin en ze hadden het niet breed. Om wat extra geld binnen te krijgen had zijn moeder een pension waar veel Duitse gasten kwamen. Deze vooral Joodse mannen vertelden al voordat de oorlog hier in Nederland uitbrak, wat er aan de hand was. Mijn vader zag de littekens en hoorde de verhalen.

Toen mijn vader 17 was, kon hij bij de Hollandia Kattenburg-fabriek werken. De directie was Joods en ze werden, toen in Nederland de Duitsers de baas werden, gedwongen om Duitse uniformen te maken. De Joodse mensen die daar werkten waren veilig… dat werd hun verteld en ze kregen een speciale stempel in hun paspoort. Maar op een dag werden de Joodse medewerkers gescheiden van de niet-Joodse collega’s. Ze moesten uren wachten en werden uiteindelijk opgepakt en met grote overvalwagens afgevoerd. Dit was een van de grootste razzia’s die in Amsterdam heeft plaatsgevonden. Niet alleen de Joodse medewerkers werden meegenomen, maar hun familieleden werden op datzelfde tijdstip bij hun huizen weggehaald. Het ging om wel 826 mensen. Na de oorlog zijn maar acht mannen teruggekomen.’

Hoe is uw vader ontsnapt?
‘Mijn vader zat in de trein zitten met heel veel Joodse mensen en hij wist dat het verkeerd zou aflopen. Toen de trein een klein beetje langzamer ging rijden, is eruit gesprongen en belandde met zijn kop op de rails. Bloedend is hij gaan rennen. Hij hoorde dat de trein stopte en hij hoorde ook schoten. Hij bleef rennen en is uiteindelijk door mensen geholpen die ‘goed’ waren.’

Is uw vader gaan onderduiken?
‘Eerst heeft hij een tijdje ondergedoken in het Gooi, maar toen besloot hij samen met Hans Kattenburg om zich aan te melden om in Duitsland te gaan werken. Dat was eigenlijk heel gevaarlijk, maar niemand zag dat hij Joods was. Toen hij weer terug kwam in Amsterdam, hoorde hij dat zijn broer Jo en zijn moeder waren vermoord. In zijn huis woonden andere mensen. Hij heeft hier nooit met mij over gepraat.’

School: De Vier Windstreken

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

School: De Vier Windstreken

‘Mijn ooms hebben vliegtuigonderdelen gesaboteerd’

Kayra, Wasim en Kieron ontmoeten Janny Feenstra in het peuterlokaal op school. Mevrouw Feenstra is in 1946 geboren, net na de oorlog. Ze vertelt het verhaal van haar moeder die als middelste in de oorlog opgroeide in een gezin met negen kinderen. En het verhaal van haar getraumatiseerde vader. Zijn eerste vrouw waar hij net drie maanden mee getrouwd was, werd opgepakt omdat ze Joods was en geen ster droeg. De drie leerlingen van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord luisteren aandachtig en leven zich helemaal in in het bijzondere verhaal dat mevrouw Feenstra met foto’s en kranten illustreert. Ze komt uit een dappere familie.

Hoe was het voor je moeder om op te groeien in zo’n groot gezin?
‘Dat was wel gezellig. Mijn opa was tramconducteur en hij was het helemaal niet eens met alles wat de Duitsers bepaalden. Op een gegeven moment zei hij tegen zijn collega’s: als we nu met z’n allen niet gaan rijden en het werk neerleggen, dan maken we duidelijk dat we het er allemaal niet mee eens zijn. Dus mijn opa is eigenlijk één van de starters van de Februaristaking geweest. Hij hangt ook met zijn verhaal en een grote foto in het Verzetsmuseum.

‘De twee oudste broers van mijn moeder werkten in de Fokkerfabriek in Amsterdam-Noord. Daar maakten ze vliegtuigonderdelen. Tijdens de oorlog dachten de Duitsers: dat is handig, dat willen we wel zo’n fabriek. Dus ze namen de leiding over de fabriek over. Bertus en Antoon wilden helemaal niet voor de Duitsers werken. Ze verzamelden een groep van negen man en met z’n negenen hebben ze vliegtuigonderdelen gesaboteerd. Dat betekent dat ze onderdelen expres verkeerd in elkaar zetten. Een klein beetje maar, anders zou het opvallen, maar genoeg om schade aan te richten. Ze deden het heel stiekem, niemand wist ervan. Maar op een avond waren mijn opa en oma thuis. Ze wilden net met het gezin gaan eten. De buurman was er zelfs, hij had een pannetje soep gebracht. Ineens kwamen er Duitse soldaten aan de deur. Iedereen moest mee en werd in de gevangenis gestopt, ook de kleine kinderen en ook de buurman. Allemaal in een aparte cel. Ze hebben twee nachten in de cel doorgemaakt, zonder eten en drinken. Mijn moeder vond het verschrikkelijk, ook voor haar kleinere broertjes en zusjes. De buurman was zo bang en had honger, hij heeft in de cel zijn eigen plas opgedronken. De Duitsers hebben ze ondervraagd en het hele huis doorzocht, maar ze vonden niks. Iedereen is vrijgelaten, op Antoon en Bertus na. De hele groep is uiteindelijk opgepakt en naar Soesterberg gebracht. Daar zijn ze allemaal doodgeschoten. Na de oorlog wilden mijn tantes heel graag dat de verzetsgroep niet vergeten werd. Toen is er in de wijk Twiske een straat vernoemd naar mijn twee ooms: De Gebroeders A. en B. Wolfswinkelweg.’

Wat is het verhaal van uw vader?
‘Mijn vader zat tijdens de oorlog in het leger. Hij had – en dat was best bijzonder in die tijd – een rijbewijs. Hij moest soldaten van de ene plek naar de andere vervoeren. Onderweg maakte hij regelmatig vreselijke dingen mee. Beschietingen en bombardementen. Hij heeft het allemaal beschreven in een boek. Hij vertelde toen ik klein ook was best vaak over de oorlog, maar dat waren dan altijd hele nare verhalen. Dat wilde ik toen helemaal niet horen. Als je kind bent wil je leuke verhalen horen en geen nare. Ik heb me er altijd voor afgesloten en ben me pas later gaan interesseren in de oorlog. Mijn vader was getraumatiseerd. Voordat hij met mijn moeder trouwde was hij getrouwd met een Joodse vrouw. Ze heette Helena Pays. Op een dag gingen ze samen naar een concert in het Concertgebouw. Het was eigenlijk verboden voor Joden, maar Helena kon naar binnen omdat ze haar Jodenster die avond niet droeg. Ze is die avond herkend door een man die haar de volgende dag verraadde. Ze is opgepakt en naar het concentratiekamp in Ravensbrück gestuurd. Mijn vader heeft haar nooit meer gezien. Hij was natuurlijk heel boos en verdrietig en ging in het verzet.

‘Aan het eind van de oorlog was er een Joodse man en die wist wie zijn eerste Joodse vrouw had verraden. Hij nam mijn vader in de auto mee naar hem toe. Toen ze voor zijn huis stonden, zei hij: ‘Doe het handschoenenkastje maar open’. Daarin zat een pistool. Maar mijn vader heeft het niet gebruikt. Ik heb later gelezen dat die man allerlei mensen heeft verraden, hij heeft daarvoor levenslang in de gevangenis gezeten.’

School: De Vier Windstreken

‘Geloof nooit mensen met mooie praatjes’

Harry Sablerolle kwam naar basisschool De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord zijn verhaal vertellen. Voordat Djayden, Hajar, Shaelee en Cicely met het interview konden beginnen moest hij een coronatest doen. Onderweg had hij namelijk gehoord dat een vriendin ziek was. Na een kwartier had hij de uitslag, negatief!, en gelukkig konden ze toen van start. Meneer Sablerolle woonde in de oorlog aan de Meeuwenlaan in Noord.

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was zes jaar toen de oorlog begon en ik had twee jongere broertjes en een oudere broer. Waar we woonden kijk je uit op het IJ, dat is waar nu de pont is maar vroeger waren daar vooral fabrieken en een scheepswerf. Ik zat op de basisschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Ik was op school aan het spelen en buiten gingen we voetballen, eigenlijk merkte je er niet zoveel van. Pas veel later begreep ik hoe bang ik in de oorlog was geweest. Ik was al 30 jaar toen ik op een dag een vliegtuig hoorde dat harder gaat dan het geluid, dat geeft een geluid: een gegier en er ploft wat. Ik schrok zo vreselijk… In het trapportaal was het ’t veiligst, daar ging ik zitten. Mijn vrouw lachte erom, maar ik dacht: het is een bóm. Dat is nou oorlog, daar word je bang van, daarom zit die angst bij mij zo diep.’

Wat gebeurde er in de Ritakerk?
‘We waren katholiek opgevoed en op zaterdag ging je dan naar de kerk. Op een dag in 1943 werd gevierd dat de kerk 25 jaar oud was en daar gingen we allemaal naartoe. Vijfhonderd kinderen. Die dag werd de Ritakerk gebombardeerd.

Ik heb de bom niet gehoord want hij ontplofte in de grond. Heel veel glasgerinkel en ik dacht: ik moet eruit zien te komen! Het was pikkedonker door het stof. Ik werd omver gelopen, maar uiteindelijk lukte het en stond ik huilend buiten. Ik ben naar huis gelopen, waar mijn moeder wachtte. Er zijn vijftien doden gevallen, dat viel mee want de kerk zat vol met kinderen en mensen. Mijn broer was misdienaar en had ook in de kerk moeten staan. Mijn moeder had echter suiker nodig en hij moest van haar naar Jamin. Dat was zijn geluk. Anders had hij het niet overleefd. De bom viel precies op de plek waar de misdienaren stonden.’

Hoe kwamen jullie aan eten tijdens de hongerwinter?
Alles was op de bon. Die kreeg je van de gemeente. Daarmee kon je van alles kopen, maar je moet je voorstellen: allemaal lege schappen. Er was weinig. Alles was schaars, er werden aardappelschillen gegeten, daar werd soep van gemaakt of bloembollensoep. Dorst en honger hadden we. Mijn moeder ging met een handkar naar de boeren. Samen met de onderduiker die bij hen woonde. Mensen liepen soms 40 km of meer aan eten te komen. Of op de fiets. Kijk maar op de foto. Ik zat later vier maanden in Lutjebroek bij een weduwe met een kruidenier. Een soort dorp net als Oostzaan. Daar gingen kinderen heen om aan te sterken.’

Heeft u ook leuke momenten beleefd in de oorlog?
‘Tuurlijk! Lekker voetballen op de Meeuwenlaan… Maar een bijzonder moment herinner ik me wel. Mijn vader heeft boeren leren kennen in Watergang. Daar moest ik één keer per week heen om karnemelk en melk op te halen. Als ik daar op die boerderij was, was het zo stil dat ik dacht: hier wordt niet gebombardeerd. Hier hoef ik niet bang te zijn, hier is vrede! Dat waren hele gelukkige momenten…

‘Wat ik jullie mee wil geven: zorg dat er nooit oorlog komt! Geloof nooit mensen met mooie praatjes! Vraag je altijd af: is het waar?’

 
 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892