School: De Pinksterbloem

‘Mijn moeder dacht: ik moet niet wegrennen want dat is verdacht’

Salize, Loes en Fabienne van basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost interviewen Debby Petter. Ze vertelt het verhaal van haar Joodse moeder, Helene Egger, die 10 jaar was toen de oorlog begon. Omdat haar ouders gescheiden waren, ging Helene bij haar opa en oma wonen op de Koninginneweg in Amsterdam, in een klein huisje. Haar vader woonde in de Rivierenbuurt, veel Joden woonden destijds in deze buurt, en ontmoette een nieuwe vrouw, met wie hij later een baby’tje kreeg. De moeder van Helene werd heel ziek en overleed aan het begin van de oorlog.

Werd er bij u thuis wel over de oorlog gesproken?
‘Ik heb een keer in de kast, toen ik op zoek was naar Sinterklaascadeautjes, een poëzie-album gevonden van mijn moeder. Daarin stonden gedichtjes en namen van mensen die ik niet kende. Ik dacht, wie zijn deze mensen nou? Ik liep naar de keuken waar mijn moeder aan het aardappelen schillen was en gaf haar het boekje.

Ze schrok want ze dacht: dat is mijn geheim, ik wil niet vertellen over dat boekje. Leg dat nou maar even weg, zei ze, en help me met aardappelschillen. Ik legde het boekje weg, maar dacht wel: wat is er aan de hand? Toen ben ik haar toch gaan vragen wie al die mensen waren.’

En kwam u daarachter?
‘Toen de oorlog uitbrak, moesten haar broers naar een kamp in Duitsland om te werken. De jongste broer hoefde eigenlijk nog niet, maar hij vond het zielig dat zijn oudste broer alleen ging en zei: ik ga mee. Mijn opa en oma wisten al dat er in die kampen waar zij naartoe gingen misschien nare dingen gebeurden, dus ze zeiden alsmaar: doe dat nou niet, blijf bij je zusje Helene. Maar de jongste, Julius, wilde toch met zijn oudste broer mee. Ze hebben allebei een rugzak gepakt en zijn vertrokken. Ze kwamen in een kamp terecht en gingen er aan het werk. Vanuit het kamp stuurden ze briefkaarten. Die heb ik ook veel later gevonden, dus kon ik nog lezen over haar broers.’

Zag ze haar vader nog wel?
‘Mijn moeder zat hier op de Weteringschans op de Joodse school, daar mochten alleen maar Joodse kinderen naar toe. Iedere dag liep ze naar haar vader toe, want haar vader had een baby’tje, en dat vond ze zo leuk. Ze moesten altijd lopen want Joodse mensen mochten niet met het openbaar vervoer. Bij haar vader at ze even een boterham en liep dan weer terug naar school.

Maar eens was er een razzia. Helene moest met haar vader en stiefmoeder mee in een vrachtwagen naar een plek, waar ze allemaal bij elkaar gedreven werden, waar geen eten en drinken was en ook geen wc’s. Dat was een verschrikking natuurlijk. De baby hadden ze snel aan de buren gegeven en die is blijven leven.

Toen ze op deze verzamelplek was, werd haar naam omgeroepen en mocht ze naar buiten. Gauw gaf ze haar vader een kus. Buiten stond haar opa op haar te wachten, die heeft waarschijnlijk heel veel geld betaald om haar vrij te krijgen. En zo is ze met hem meegegaan terug naar huis. Haar vader heeft ze nooit meer gezien, hij is meegenomen naar de kampen.’

Wat gebeurde er met uw moeder?
‘Ze is gaan onderduiken. Ze mocht ook niet meer naar school. Op een keer toen ze toch even buiten mocht spelen, zag ze twee mannen aankomen. Ze hielden haar aan en vroegen wat haar naam was. Van haar opa en oma had ze geleerd dat ze bij aanhouding een andere naam moest zeggen, Tineke Bakker, en dat deed ze ook. Een van de mannen vroeg haar daarop waar ze dan woonde. Van Baerlestraat 80, zei ze. Maar daar woonde ze helemaal niet… Toen dachten die mannen: nou, vooruit dan maar, en fietsten verder. Mijn moeder was zo bang en dacht: ik moet niet wegrennen want dat is verdacht natuurlijk. Ze liep naar de Van Baerlestraat, en moet je raden wat daar zat op nummer 80? De schoenenzaak Bakker. Ze had dus precies het juiste gezegd.

Daarna is ze echt heel ver weg gaan onderduiken, ze heeft op verschillende adressen gewoond. Tegen het einde van de oorlog zat ze bij een boerengezin waar ze het erg fijn had. Toen de oorlog was afgelopen, moest mijn moeder terug naar Amsterdam, naar haar opa en oma. Dat wilde ze helemaal niet, het liefst wilde ze bij deze familie blijven. Haar broers zijn niet teruggekomen uit de kampen. Ze is daar erg verdrietig over geweest.’

School: De Pinksterbloem

‘In Ankara was ik een goede student, ik wilde daar studeren’

Amilou, Liv, Liva, Dunya en Isabel van bassischool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost spreken met Nesrin Dokudur Öktem (1949) over haar leven in Turkije en komst naar Nederland. Ze is geboren in Ankara en woonde daar met haar ouders, zusjes en broers. In 1964 ging haar vader naar Nederland, en enkele jaren later volgde de rest van het gezin.

Hoe bent u in Nederland gekomen?
‘In 1966 verhuisden mijn moeder, mijn broertjes en zusjes en ik ook naar Nederland, naar Egmond aan den Hoef. Daar was het mooi, maar ook heel stil. Na twee jaar zijn we naar Amsterdam, naar de Wibautstraat verhuisd. Toen was er nog geen metro; die heb ik gebouwd zien worden. Twee jaar later was ik getrouwd, in 1972 werd mijn dochter geboren en in 1976 kregen we nog een zoon. Ik woon nu nog steeds aan de Wibautstraat.’

Uw vader ging in Nederland werken, had hij in Turkije geen werk?
‘Jawel, in Turkije was hij beroepsmilitair maar dat wilde hij niet meer doen. Hij is naar een uitzendbureau gegaan en als grapje reageerde hij op een baan in Nederland en toen kreeg hij hier werk aangeboden. Hij zei: ik ga twee jaar in Nederland werken en dan kom ik terug. Maar hij kwam niet meer terug, hij vond het hier geweldig. Hij zei: ik haal jullie naar Nederland. Ik vond dat helemáál niet leuk, maar ik moest mee met mijn vader en moeder. In Ankara was ik een goede student en ik wilde daar verder studeren. Ik zei tegen mijn vader dat ik wel op een kostschool wilde, maar dat mocht niet van hem. Toen we in Amsterdam woonden en ik getrouwd was, vertelde iemand mij over de moeder-mavo; dan kon je als volwassene studeren. Dat heb ik gedaan, maar toen ik dat bijna af had werd ik zwanger en kon ik het niet afmaken.’

Wat vond u van Nederland toen u voor het eerst kwam?
‘Het was mooi, groen met tulpen, maar ik vond het in Egmond aan den Hoef ook wel saai. Ik kwam uit een grote stad, maar in Egmond waren alleen maar boerderijen en paste ik op mijn zusjes en broertjes. Gelukkig verhuisden we binnen twee jaar naar Amsterdam. Turkije was toen en is nog steeds heel mooi. Het voelt niet alsof ik in een vreemd land woon want ik woon hier al sinds ik 15 jaar ben, Nederland is nu mijn land. Ik ga nog elk jaar naar Turkije op vakantie; dan ga ik naar familie en vrienden en naar mooie plekken. Maar mijn kinderen en kleinkinderen wonen hier in Nederland dus ik heb heimwee als ik in Turkije ben. Nu heb ik alles hier en ben ik een blij mens.’

Welk werk heeft u gedaan?
‘Ik heb in de jaren zeventig in de Verkadefabriek in Zaandam gewerkt op de chocoladeafdeling. Dat vond ik heel leuk en creatief werk, want ik decoreerde alle chocolade. In 1976 werd ik zwanger van mijn zoon en ben ik een tijdje thuis geweest. Na een paar jaar vroeg het tolkcentrum of ik daar niet wilde werken en dat heb ik tien jaar gedaan, vooral bij het consultatiebureau op de Polderweg, met Turkse moeders en Nederlandse artsen. Dat was ook heel leuk werk en daar heb ik veel geleerd.’

School: De Pinksterbloem

‘We hoorden veel geluiden, bijvoorbeeld van een tijger of vos’

Kayser, Ridouan, Natalie en Helena beginnen wat verlegen aan het interview met Anita Kluge. Ze zijn ook al snel klaar met hun vragen. Maar daarna worden ze nieuwsgieriger naar het interessante leven van mevrouw Kluge en dan gaat het eigenlijk als vanzelf. Anita Kluge (1970) is geboren in India en kwam rond haar dertigste naar Nederland.

In welk gebied van India woonde u?
‘Ik groeide samen met mijn oudere broer en jongere broertje en zusje op in de provincie Madhya Pradesh. Bhopal is daar de hoofdstad van. Ook mijn opa en oma woonden bij ons in huis. Oudere mensen bleven thuis en ouders, ooms en tantes gingen naar het akkerland om te werken. De kinderen bleven samen met de ouderen thuis. We verzamelden ook honing.

Iedere lente repareerde we mijn vaders huis, dat gemaakt was van steen, klei en stro. Ik vond het heerlijk om met mijn voeten in het water en in de klei modder te maken. Ik nam dan een hand modder en gooide het op de muur. Met mijn handen maakte ik het daarna glad. Daarna versierden we het met tekeningen. Samen met mijn oma eten koken vond ik ook leuk. We moesten altijd ver in de jungle water gaan halen want we hadden geen water in ons dorp. In de zomer waren we hele dagen aan de oever van de rivier, lekker dichtbij het water, met andere families. Het was een leuke tijd.’

Hoe was het in de jungle?
‘We gingen altijd met een groep in de middag water halen, we mochten nooit alleen de jungle in. Ouderen gingen ook altijd samen. We hoorden veel geluiden, ook ’s nachts, bijvoorbeeld van de tijger en de vos, hyena’s heb ik ook wel gezien, net als schorpioenen en slangen. Wilde honden waren heel gevaarlijk. Wilde zwijnen waren er ook, en herten. Het water was erg schoon. Aan de oever van de rivier lagen zand en stenen. De mannen groeven een diep gat en maakten zo een soort waterput.’

Vond u het eng als u naar de jungle ging?
‘Soms kwamen er zwijnen op het akkerland. Ze groeven naar pinda’s en maakten het akkerland kapot. De mannen gingen dan met z’n allen op drums slaan, maar joegen ook op de zwijnen zodat we vlees hadden om te eten. Op een dag kwam er een tijger. Tijgers zijn heel groot. Iedereen rende weg, mensen klommen in de bomen en renden voor hun leven. Het stamhoofd, zijn naam was Pardi dada, had een groot mes en vocht met het dier. De tijger werd niet gedood, maar verwondde Pardi wel. Het heeft lang geduurd voor de wond op zijn dijbeen genas.’

Bent u hier alleen naartoe gekomen?
‘Tijdens mijn werk in India ontmoette ik een leuke Duitse man. Ik was verliefd en in 1988 ging ik met mijn man naar Frankfurt in Duitsland. Ik was nog jong, 28 jaar. Mijn man wilde meer verdienen en besloot een baan aan te nemen in Amsterdam. Toen verhuisden we hiernaartoe. Toen mijn kinderen naar de middelbare school gingen, ben ik gaan werken. Ik heb mijn master sociologie en filosofie, maar ik wilde niet in die richting werken, nu werk ik op een bso. Ik heb ook een opleiding gedaan in keramiek dus dat doe ik ook. Ik vind het fijn om hier in Nederland te zijn, ik voel me vrij hier, ik voel me hier thuis. Mijn vader en moeder, mijn broers en mijn zus en hun familie wonen nog steeds in India.

Ik wilde graag iets doen voor mijn dorp en de dorpelingen in India. Daarom heb ik geld ingezameld met het koken van eten, want dat kan ik heel goed. Met het geld konden ze een waterput bouwen in mijn dorp. Nu er een put is, hoeven de mensen niet meer ver te lopen voor water.’

School: De Pinksterbloem

‘Ik dacht dat Nederland een paradijs zou zijn, goedkoop en mooi’

Afifa Tadmine stelt zich voor als ze allemaal aan tafel zitten. ‘Ik ben in Marokko geboren en ben nu 74 jaar.’ Buglem, Susie, Dehlia en Puck van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam interviewen haar over haar leven in Marokko en haar komst naar Nederland. Als les geeft ze de kinderen mee: als je problemen hebt, blijf niet stil, ga naar je moeder of naar je juf. Als je toch struikelt, sta dan op.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben in Marokko getrouwd met een man die in Nederland werkte, daarom ben ik hier in 1974 terechtgekomen, een soort gezinshereniging. Ik was toen 22 jaar. Het was heel spannend, alles was nieuw. Ik ging met het vliegtuig en dat was voor het eerst. Ik dacht dat Nederland een paradijs zou zijn, goedkoop en mooi. Maar dat was niet zo. In het begin had ik ontzettend veel heimwee. Ik had mijn ouders en mijn broers achtergelaten en ik miste vooral mijn moeder. Ik moest van mijn man thuisblijven en dat was erg eenzaam. Na zeven jaar ben ik van hem gescheiden. Daarna ben ik nog een keer getrouwd en heb ik twee dochters gekregen. Ik heb ook een kleindochter. Ik ben nu wel helemaal gewend in Nederland.’

Wat was het leukste van Nederland?
‘Wat ik heel bijzonder aan Nederland vond, was dat het ontzettend groen was en dat alle dieren rondliepen zonder herder. Dat was ik niet gewend in Marokko. De mensen waren erg aardig en gastvrij.’

Bent u wel eens teruggeweest in Marokko?
‘Ja, ik ging eigenlijk elk jaar terug, vooral om mijn moeder te bezoeken. Zij heeft me verteld dat ik moest gaan studeren en niet in Marokko moest blijven. Mijn moeder was erg ziek, maar ze was bang dat als zij kwam te overlijden ik het hele huishouden zou moeten doen. Dat wilde zij niet. Ik ben toen teruggegaan naar Nederland waar ik als schoonmaakster heb gewerkt. Later ben ik gaan studeren. Toen ik een jaar of 40 was, besloot ik een hoofddoek te gaan dragen. Dat is niet gedwongen, maar dat wilde ik zelf.’

Mist u iets van Marokko?
‘Eigenlijk heb ik de Marokkaanse cultuur meegenomen. Ik pas het aan de Nederlandse cultuur aan. Ik lijk wel wat op mijn moeder, zij was soepel en ik mocht veel van haar. Mijn vader was streng. Ik mocht niet naar de film, maar ik moest borduren. Daarmee verdiende ik wat geld.’

School: De Pinksterbloem

‘In de koelkast, zeiden we, zo is het in Nederland’

Ebel, Sibbe, Finn en Taeke interviewen Theresa Boas op hun school, de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Mevrouw Boas is geboren op Aruba. In 1967 kwam ze met het vliegtuig naar Nederland, ze was toen 23 jaar, omdat ze hier verder wilde studeren. ‘Omdat Aruba bij Nederland hoort hebben ze hier hetzelfde soort onderwijs als daar’, vertelt ze, ‘dus ik kon gewoon doorleren.’

Wat deed u het liefst toen u een kind was?
‘In Aruba is er altijd zon dus ik speelde de hele tijd buiten, maar ik was ook graag thuis. Ik kwam alleen naar binnen om te eten en te slapen. Ook als ik moest dammen, deed ik dat op de veranda. Ik las graag, als ik moest studeren las ik stiekem onder tafel. We hadden huisdieren, maar die bleven buiten. We hadden een hond, en ook varkens, kippen, duiven en eenden. Voor de kippen was er een ren en water voor de eenden. De varkens werden geslacht.’

Voelde u zich welkom toen u in Nederland kwam?
‘Ja. Mijn zus nam me overal mee naar toe. Zij was al eerder naar Nederland gekomen en leerde mij alles over Nederland. Ik ging mee met haar vrienden. We gingen kamperen en op vakantie. Ik kwam in een groep die aardig voor me was dus ik werd hier goed ontvangen. Ik had hier ook kennissen die me hielpen en aan wie ik alles aan kon vragen.’

Was het moeilijk te wennen in Nederland?
‘Ik vond het niet moeilijk; we hadden veel over Nederland geleerd uit dezelfde boeken waar Nederlandse kinderen uit leerden. En we konden Nederlands spreken. Het is denk ik heel gek wanneer je in een vreemd land komt dat je niet kent, maar voor mij voelde het niet als vreemd. We leerden over het Nederlandse klimaat, over de mensen, we moesten alle provincies uit ons hoofd weten en de rivieren. Toen we in Aruba op de middelbare school examen deden, deden ze dat hier ook op hetzelfde moment. Het was net alsof je verhuisde, maar wel alles meenam.’

Wat was er anders hier?
‘Eenmaal in Nederland leerde ik wat een tram is, dat kende ik nog niet. Ik wist niet dat je niet op de trambaan moest lopen dus dat deed ik eerst wel. Ik kwam aan in maart en dacht oh jee, ik vond de gebouwen grauw en het weer ook grauw. Ik kon moeilijk de weg vinden want alle gebouwen zijn dezelfde kleur. De ramen en de deuren, alles is hetzelfde. In Aruba heb je huizen met verschillende kleuren. Vooral sneeuw en ijs kende ik niet. In de koelkast, zeiden we, zo is het in Nederland.’

School: De Pinksterbloem

‘De mensen in Nederland zijn vriendelijk en eerlijk, zeiden ze’

Zorka van Koningsbrugge-Gostinirovit zit al klaar om de leerlingen van de Pinksterbloem te ontvangen, de amandelen in chocolade staan al op tafel voor ze. Dat is vast een goed begin. Sofie, Maram, Sophie, Dante en Loulou interviewen haar over haar jeugd en haar komst naar Nederland. Ze vertelt dat ze uit Bosnië komt, dat toen nog bij voormalig Joegoslavië hoorde. ‘Ik ben opgegroeid in een dorp tussen de dieren op het land. Ik was een boerenmeisje.’

Waarom wilde u naar Nederland?
‘Het was toentertijd nog rustig in Bosnië, er was nog geen oorlog, er was vrijheid, school was gratis voor kinderen, mensen zaten in het ziekenfonds en alles was goed geregeld. Maar thuis moest ik altijd de andere kinderen verzorgen en hard werken. Mijn vader werkte op het land, mijn moeder moest water sjouwen en ik moest voor mijn broertje zorgen. Als hij jankte kreeg ik meteen op mijn kop van mijn moeder. Ik bracht hem 4 kilometer lopend naar school, en terug. Boodschappen doen was ook ver weg. Ik moest altijd werken voor mijn ouders. Ze vroegen nooit of ik mijn huiswerk had gedaan, dat vonden ze niet belangrijk. Maar ik deed mijn huiswerk als ik op de koeien paste. Als ik van school kwam, moest ik werken, dan verdeelde mijn moeder eerst de taken. Als alles klaar was ging ik slapen, we hadden geen televisie.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Toen ik 19 was, was het genoeg voor me in het dorp en wilde ik vertrekken. Ik wilde ergens anders proberen mijn geluk te zoeken. Ik ging naar het arbeidsbureau om werk te vragen in een Europees land. Ze stelden Nederland voor, het land van bloemen en cultuur. Ze vertelden dat er geen bergen waren, zoals bij ons. De mensen zijn er vriendelijk en eerlijk, zeiden ze. Dat vond ik belangrijk. Mijn werk was in een fabriek in Veenendaal, die busjes voor sprays maakte. Eerst moest ik een medisch onderzoek ondergaan, onder andere voor mijn oren, ogen en tanden. Na goedkeuring kreeg ik toestemming naar Nederland te komen. De kosten voor het onderzoek en het ticket naar Nederland werd betaald door de fabriek.

Ik vond het wel jammer dat we geen les kregen, het was slapen, eten en werken. Ik had gehoopt dat we Nederlandse les zouden krijgen, maar dat zat er niet in. Ik wilde wel blijven want ik vond het hier leuk. De taal heb ik uiteindelijk geleerd via de televisie, daar pikte ik Nederlandse woordjes op. Na een paar jaar begon ik wat Nederlands te begrijpen, maar ik vind het nog steeds lastig Nederlands te lezen en schrijven. Ik kon mijn ouders niet bereiken, alleen per brief. Dat vond ik ook wel fijn want dan konden ze niet de hele tijd vragen waar ik was en wat ik deed.’

Wat vond u van het eten in Nederland?
‘Ik vind zuurkool, stamppot en andijvie lekker. Hutspot vind ik vies. Maar toen ik net aankwam was het Nederlandse eten anders en vond ik het niet lekker. Het is wel vooruitgegaan met de vele buitenlandse keukens. Nu heb je meer keuze. Ik kon niet goed tegen de slechte lucht in de fabriek, ik viel er van flauw maar at ook weinig omdat ik het Nederlandse eten vies vond. Ik at alleen het fruit dat voor me werd klaargemaakt. Na doktersbezoek werd duidelijk dat ik bloedarmoede had en als ik niet beter zou gaan eten, zouden ze me terugsturen naar huis. Dit wilde ik absoluut niet want de mensen in het dorp zouden dan gaan roddelen en denken dat ik met verkeerde redenen terug was gekomen. Toen ben ik wel gaan eten.’

Wat was uw eerste indruk toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn dorp konden we wanneer we ‘s ochtends wakker werden, meteen naar buiten gaan en aankloppen bij de buren, de deuren waren open en we waren vrij naar binnen te gaan. Als iemand eten had kon je gewoon mee-eten zonder vragen. Hier is het anders, hier moet je eerst een afspraak maken. Ik heb tien jaar met mijn Nederlandse man in Bosnië gewoond. Toen de oorlog uitbrak zijn we, tot zijn grote verdriet, weer naar Nederland verhuisd. Toen mijn man pas in Bosnië woonde, moet hij wennen. De mensen kwamen niet op tijd, en als ik toeterde in het dorp zei hij: hee, stop daarmee, de mensen worden wakker. Maar ik vertelde hem dat dat dat mag in Bosnië. Je mag er zingen en je muziek hard zetten. Maar ik ben inmiddels vijftig jaar hier en ik geloof dat het daar ook veranderd is. Nu moet je er ook een afspraak maken.’

Miste u uw ouders toen ze nog leefden?
‘Ik miste mijn moeder wel, mijn vader niet zo. Mijn vader was een strenge man, maar hij was wel gevoelig en slim. Hij gaf me een boekje, waarin stond waar ik me aan moest houden als 19-jarige vrouw. Geen verkeerde vrienden maken, niet met iedereen wat gaan drinken, geen alcohol drinken, geen stomme dingen doen, in de bus of trein moet je opstaan voor oudere mensen, je moet mensen groeten. Als je ziek wordt moet je meteen naar de dokter gaan en er niet mee blijven rondlopen.’

Vond u het waard om naar Nederland te komen?
‘Tuurlijk, ik heb liefde gevonden, een Nederlandse man. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen gekregen. Ze zijn allemaal hier, ik heb ook twee kleinkinderen.’

School: De Pinksterbloem

‘Het eerste wat ik deed was elke ochtend hardlopen’

Mohammad Babazadeh was 26 jaar toen hij naar Nederland kwam. Het was te gevaarlijk om in Iran te blijven wonen, vertelt hij aan Lena, Victoria, Noa, Alyssa en Louiza van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. ‘Op een ochtend stond er op de muur van ons huis ‘dood aan de communisten’. Ik was geen communist maar wel een activist. Toen ben ik weggegaan, het was niet meer veilig.’

Hoe voelde het om te emigreren?
‘Dat was dubbel. Aan de ene kant ben je zo ver weg van je familie en vrienden en de mensen die je liefhebt, maar aan de andere kant was ik blij want ik heb heel veel gezworven over de wereld in de hoop dat ik ergens kon aankomen. Dus ik was heel blij dat ik in Amsterdam was en kon studeren. Ik heb mijn ouders nooit meer teruggezien want die zijn overleden toen ik hier was. Ik miste mijn neefjes en nichtjes heel erg, die las ik altijd voor.

Toen ik in Nederland aankwam was ik blij want ik kon niet terug naar mijn land, daar was het toen heel gevaarlijk. Het eerste wat ik deed was elke ochtend hardlopen. Dan voelde ik me sterk en vrij. Nederlands leren was moeilijk en leuk; ik wilde het heel graag leren want dan kon ik toelatingsexamen doen voor de theaterschool en gaan studeren. Ik ging elke dag na de Nederlandse les naar huis en dan leerde ik met behulp van een cassetterecorder elke avond honderd nieuwe woorden. Nu is Amsterdam thuis, maar ook Iran en Turkije want ik heb ook nog even in Turkije gewoond.’

Hoe was het voor u toen de culturele revolutie uitbrak?
‘Dat was de reden dat ik wegging. Ik was net klaar met de middelbare school en ik droomde ervan om theater te gaan studeren, ik zat toen ik zo oud was als jullie al bij een theatergroep. Maar toen kwam de culturele revolutie en gingen alle universiteiten dicht. We speelden theater op straat, ook tegen de oorlog, en sommige mensen gooiden stenen naar ons. Dat was de reden dat ik wegging; ik wilde studeren.’

Wat vond u het leukste en het stomste toen u in Nederland kwam?
‘Ik kwam aan in Zoetermeer, vlakbij Den Haag. Ik had een contactpersoon, Cor, die nieuwkomers hielp. Hij had mij gevraagd bij hem thuis langs te komen om het een en ander te bespreken. Ik moest daar om 6 uur zijn. Hij deed open en zat net te eten met zijn vrouw en kinderen. En toen zei hij: ga maar even op de bank zitten, als we klaar zijn met eten, kom ik bij je. Ik was in shock want in mijn land zet je een gast meteen aan tafel en zet je een bord met eten voor zijn neus. Hij was verder heel lief, het was niet kwaad bedoeld. Dat was voor mij het vreemdste eraan. Tegelijkertijd was Cor ook het leukste wat mij overkwam. Hij werkte bij de gemeente, bij de afvalverwerking. Ik was aangenomen op de theaterschool in Amsterdam en moest halsoverkop mijn woning uit. Maar ik had geen idee hoe je dat soort dingen doet. Ik had alles opgeruimd en had aan mijn vrienden gevraagd: kunnen jullie al het afval wegbrengen? Maar zij wisten het ook niet en hadden alles in de tuin gedumpt. Toen ging Cor kijken of het geregeld was en zei: ‘Het ligt allemaal in de tuin. Maar weet je wat, ik haal de afvalwagen van de gemeente.’ En toen was het zo geregeld. Dat vond ik zo tof!’

Vindt u het eten hier lekker?
‘Inmiddels wel, maar in het begin niet. Maar dat was omdat ik het niet kende. Ik was er wel nieuwsgierig naar. Iraans eten is met veel kruiden en groenten en dat was er destijds niet in Nederland. Nu maak ik in de winter stamppot en inmiddels ben ik er dol op. Ik vind Hemaworst en patat met satésaus heel lekker.’

Wat is er veranderd in Iran?
‘Toen ik jong was, was er een sjah. Meisjes en vrouwen gingen zonder hoofddoek de straat op, mijn zussen hadden minirokken aan en moeders hadden lange haren. Toen de revolutie plaatsvond en de geestelijken aan de macht kwamen, vonden ze dat niet goed. Dus alle vrouwen moesten een hoofddoek op en alles moest zwart zijn en je mocht je mening niet meer geven over dingen die je niet leuk vond. Dus het was opeens een heel andere wereld, alsof je in een grote gevangenis zat met z’n allen. Mijn zussen waren ontzettend boos omdat ze dingen niet meer konden doen zoals vroeger. Dit werd steeds erger. Wij waren niet gelovig en links georiënteerd. Alles wat links was en niet gelovig was en tegen het regime was, noemden ze communist. Ik was geen communist maar wel een activist, ik was tegen oorlog en ik vond dat mensen vrij mochten zijn. Op een ochtend stond er op de muur van ons huis ‘dood aan de communisten’. Onze buurjongen was al eerder weggehaald door het regime en geëxecuteerd. Toen dit op onze muur stond, ben ik de volgende dag naar de hoofdstad Teheran gegaan. Daar heb ik drie jaar gewoond. Toen gingen ook nog de universiteiten dicht en besefte ik dat ik geen toekomst had in Iran.

Het is nu niet meer gevaarlijk voor mij om naar Iran te gaan, voor jongere mensen nog wel. Ik zie nu mijn neefjes en nichtjes weer, die hebben nu zelf kinderen.’

School: De Pinksterbloem

In mijn land ging je gewoon op de stoep zitten en met mensen praten’

Joyce Daniëls is komen wandelen naar basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Oliver, Tijn, Leo, Mink en Imre die haar interviewen, zitten gezellig in een halve cirkel om haar heen. Mevrouw Daniëls is geboren in Guyana, verhuisde naar Suriname en kwam later naar Nederland.

Waarom bent u geëmigreerd?
‘Mijn man woonde in Suriname, en daarom heb ik in de jaren tachtig daar vijf jaar met hem gewoond. Het was er heel leuk. Ik ben dus eigenlijk twee keer geëmigreerd. Mijn schoonvader was een Nederlander en wilde naar Nederland, en zijn zoon ook. In die tijd kregen Surinamers een briefje van koningin Juliana dat alle Surinamers, hun kinderen en de daaropvolgende kinderen allemaal naar Nederland mochten komen. In die tijd kreeg je als Surinamer ook een Nederlands paspoort. Na ongeveer twee jaar ben ik ook naar Nederland gegaan. Ik kwam samen met mijn twee kinderen met het vliegtuig hierheen. Toen ik naar Nederland kwam, nam ik rijst, vis, en water mee want ik dacht: ik ken het eten daar niet dus ik neem alles mee. Ik vertrouwde het water hier ook niet. Toen mijn water op was heb ik drie maanden geen water gedronken. Het was hier anders, ik woonde in een grote flat en kon niet vrij naar buiten lopen zoals ik was gewend. In mijn eigen land ging je gewoon op de stoep zitten en met mensen uit de buurt praten. Het duurde heel lang voordat ik gewend was.’

Hoe was het om uw familie achter te moeten laten?
‘Ik was heel verdrietig dat ik iedereen moest achterlaten. Maar na een tijdje wilde ik vooral aan mijn kinderen en man denken. Ik dacht wel aan mijn familie. In Guyana is het heel gezellig. Ik woonde in een dorp, maar ook als je naar de hoofdstad Georgetown gaat is iedereen blij om je te zien en ga je met elkaar overal heen. Hier is het snel-snel, er is vaak geen tijd om dingen samen te doen. Ik vind wel leuk om met kinderen uit te gaan, om naar het park te gaan en samen te eten. Ik heb hier alleen mijn kinderen en kleinkinderen. Ik heb geen tantes en ooms waar ik langs kan gaan.’

Heeft u nog heimwee naar Guyana?
‘In Guyana was het een paradijs. Mensen bouwden hun eigen woning en we verbouwden er zelf alles. Het enige dat we moesten kopen was suiker, bloem, zout olie en zeep. We hadden ook dieren, varkens, een kip en een geit. We kochten ook geen vlees. Mijn broer woont er nog steeds, hij koopt nog steeds alleen soms vis, maar verder heeft hij zelf alles. Het is een mooi leven daar.

Als je hier een woning koopt, is het huis voor jou, niet het land, maar in Guyana bouw je je eigen huis van de grond af op. En dan is het van jou, de grond, het huis en alles wat je hebt is van jou. Wanneer je genoeg spaargeld hebt dan bouw je je huis. Veel mensen van 18 hebben er hun eigen bos en van hun spaargeld kopen ze ook een auto.’

En wil u nog terug naar Guyana?
‘Yes man, maar van mijn kinderen mag ik niet. Ik ben vier keer terug geweest.’

Wat mist u het meest van uw land?
‘Kerst! De maand december is een speciale maand in mijn land. Wij vieren die periode vanaf kerst tot 12 januari. In Guyana eet je niet elke dag vlees, wij eten groente en vis. Maar met de kerst krijg je echt alles, dan is er een hele lange tafel met kalkoen en van alles dat je wilt. Het is heel gezellig, het is er dan warm en we zitten buiten. De kinderen spelen en we maken muziek. We drinken ook alleen koffie met kerst. Voor de oude mensen maken we een mandje. We hebben veel respect voor de ouderen. Hier hebben mensen geen respect voor de ouderen.’

School: De Pinksterbloem

‘Ik kwam in dit land en was een vreemde’

Alma, Isis, Elsie en Lara interviewen Samar Shaalan, die vanuit Libanon naar Europa kwam. In Nederland werd ze verliefd, en nu woont ze hier. Aan de leerlingen van basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost vertelt ze haar verhaal.

Hoe voelde u zich toen u net in Nederland was?
‘Ik vond het een mooie uitdaging naar Europa te gaan. Ik bezocht mijn broer die in Frankrijk woonde en ging naar Nederland om een vriendin te bezoeken, ik was toen 32 jaar. Hier kwam ik mijn man tegen en ik ben hier gebleven. Ik moést hier blijven. In Libanon had ik een goed leven, ik had werk en ik wilde mijn familie niet verlaten. Maar mijn man kwam uit Irak en had een visum nodig om naar Libanon te gaan. In die tijd waren er problemen tussen beide landen en daarom kreeg hij geen toestemming naar Libanon te komen. We wilden wachten tot de situatie beter was, maar intussen kreeg ik twee kinderen en toen zijn we hier gebleven.

In het begin was mijn leven hier heel mooi, later ging mijn gezondheid achteruit en ben ik gescheiden van mijn man. Hij was vaak in het buitenland. Ik had toen twee kleine kinderen. Maar het is allemaal goed gekomen. Ik heb er ook van genoten.’

Hoe was de Libanese burgeroorlog?
‘Ik was niet bang voor de oorlog. Ik geloofde ‘wat gaat gebeuren, zal gebeuren vanuit God’. Ik had ook nooit gedacht dat ik hierheen zou komen als vluchteling, ik kwam hier als bezoeker. Veel mensen waren wel bang in die tijd en zijn gevlucht. Het verschilde per plek, per persoon en ook per familie.

De mensen daar dromen niet, ze leven in de dag. Nu is er oorlog in het zuiden van Libanon, maar de mensen verlaten hun huizen niet. Libanezen zijn gewend aan oorlog, ze hebben de angst niet meer. Ze geloven: wat gebeurt, gebeurt, klaar.’

Wat heeft u verloren toen u naar Nederland emigreerde?
‘Met name mijn familie. Ik hou heel veel van mijn moeder, de liefde van mijn vader die was overleden kwam allemaal vanuit mijn moeder. Wij waren thuis met negen kinderen, en zij heeft veel voor ons gedaan. Ik miste mijn land en in het begin miste ik mijn huis waar ik was opgegroeid. Een huis is niet alleen maar muren, het is ook gevoel en herinnering, het is veel.

Ik kwam in dit land en was een vreemde. Het was moeilijk voor me, ik sprak in het begin Engels, het was echt een vreemd land voor mij met vreemde regels. Dáár wist ik hoe alles werkte. Ik wist wat de politieke partij was, hoe het werkte als je naar de bank moest… Ik heb veel gelezen in brochures en na een tijd heb ik alles wel geleerd, maar het duurde lang. Ik ben hier nu gewend, als ik meer dan tien dagen in Libanon ben, dan wil ik terug, naar mijn huis, naar mijn werk naar mijn kussen. Maar als ik lang niet in Libanon ben geweest, voel ik mij ziek, dan wil ik naar mijn familie. Ik ben hier al dertig jaar hier.’

School: De Pinksterbloem

‘Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam’

Grace, Wallis, Elle en Clair wachten Samir Bashir op bij de deur. Het klikt meteen met de leerlingen van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost en er wordt gezellig gebabbeld. Ook al is het onderwerp best serieus, de gezellige sfeer blijft ook tijdens het interview. Samir Bashir komt uit Kroatië.

Wat was de reden dat u naar Amsterdam kwam?
‘De reden was dat er oorlog in Kroatië was, in die tijd was het nog Joegoslavië. In Joegoslavië moest je verplicht in het leger. Toen ik 19 was begon de oorlog erger te worden. Ik kwam op mijn 22ste naar Nederland. Ik had een vriend in Amsterdam en die zei: kom toch even naar Amsterdam totdat het weer rustig is in jouw land. Ik was nooit van plan hier te blijven. Ik kwam uit de hoofdstad Zagreb. Inmiddels woon ik hier langer dan ik in Kroatië heb gewoond.’

Wilt u wat vertellen over de reis hierheen?
‘Ik kwam met de bus. Twee uur nadat ik de bus nam, sloot de douane de grenzen. Alle mannen werden gemobiliseerd. Met de bus duurde het 24 uur om hier te komen. Ik was in principe een deserteur. Ik moest in het leger maar kwam niet opdagen. Ik moest dus ook wel in Nederland blijven want als ik terug zou gaan dacht ik opgepakt te kunnen worden. Ik wist het eigenlijk niet, een land in oorlog is eigenlijk een beetje zonder regels.

Een jaar nadat ik in Nederland kwam, ben ik naar de vreemdelingenpolitie gegaan en ben ik ingeschreven. Ik was eerst zo bang en dacht dat ik misschien gepakt kon worden. Ik had boekjes en bewijs dat het leger in Kroatië me wilde verplichten te vechten. Na drie en een half jaar heb ik een verblijfsvergunning gekregen. Ze waren al mijn papieren verloren. Ik heb toen humanitair asiel gekregen.’

Kunt u de dag beschrijven dat u hier in Amsterdam aankwam?
‘Ik kwam aan in 1993 op het Amstelstation. Mijn vriend woonde op de Albert Cuypstraat in de Pijp, maar ik was verdwaald. Je had in die tijd nog geen mobiele telefoons en internet. Gelukkig kon ik in een telefooncel bellen. Het was die dag winderig en de wolken hingen laag. Aan het einde van de dag kwam ik aan bij de Albert Cuypmarkt en ik dacht: mijn god wat is het hier vies. Maar de markt was natuurlijk net afgelopen. In Kroatië is alles pietje precies en netjes op straat. Na een half jaar werd ik verliefd op Amsterdam en nu hou ik van Amsterdam. Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam.’

Hoe was dat voor u, de oorlog?
‘Oorlog is een echte nachtmerrie maar je droomt niet, het is echt. Ik heb elf vrienden verloren. Elke oorlog is oneerlijk, het lijkt soms wel een spel waar er altijd een derde partij de dupe van is. Ik denk dat het het domste is wat mensen kunnen doen. Iedereen is bang.’

Hoe was de emigratie naar Nederland voor u?
‘Ik wist wel veel van Nederland, maar het is anders als je het zelf ervaart. Ik had moeite met de wolken en de regen. Hier was het regen-zon-regen-zon-regen-zon. Ik moest hiernaartoe komen, maar ik vond het de eerste maanden niet zo prachtig. Ik was en ben nog steeds muzikant, ik speel gitaar. In Joegoslavië kwam ik elke donderdag op televisie. Dat moest ik allemaal verlaten.

Na een half jaar merkte ik dat ik mijn familie miste. Aan het einde van de oorlog ben ik weer terug gegaan. Ik was toen 4,5 jaar hier. Ik ga elk jaar naar Kroatië om te toeren met de band en om mijn moeder en familie te zien. Mijn broer woont ook in Amsterdam.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892