Erfgoeddrager: Yasmine

‘Soms zeiden de Japanners dat we geen eten zouden krijgen’

Voordat wij, Yasmine, Noor, Imane en Maroua van de Nieuwe Havo in Amsterdam, begonnen met ons interview met Anne-Ruth Wertheim, keken we naar een documentaire die zij zelf had gemaakt. We waren best zenuwachtig in het begin, maar dat was snel voorbij. Onze eerste indruk van haar was dat ze er heel lief uitzag en verder was ze zeer vriendelijk. Mevrouw Wertheim is geboren in Jakarta en op haar 18e naar Nederland gekomen.

Begreep u destijds goed wat er gebeurde toen Japan Indonesië binnenviel?
‘Je moet je voorstellen dat je 7 jaar oud bent en er komt een oorlog, je weet dan niet wat er gebeurt. Ik woonde in een groot huis en we hadden Indonesische bedienden en mijn leven was goed. Als ik er achteraf over nadenk dan waren we best verwend, onze bedienden deden alles voor ons. Het was allemaal heel gewoon dat we zelf niets hoefden te doen.’

Denkt u nog veel aan de tijd die u in het Jappenkamp doorbracht?
‘Ja, ik ben na de oorlog daarom ook in therapie gegaan. En mijn moeder praatte altijd met ons erover. We kregen destijds allemaal bevelen van de Japanners. Soms zeiden ze dat we geen eten zouden krijgen of dat we straf kregen en met de stok geslagen zouden worden. Dat waren traumatische gebeurtenissen. Mijn moeder die mij eigenlijk moest beschermen, wist zelf ook niet goed wat er gebeurde. En dat is als kind heel eng. Zo heb ik een trauma opgelopen, omdat je niet echt wist wat er eigenlijk gebeurde. Het waren allemaal trauma’s, maar als je daar direct over praat dan wordt het minder. Er blijven wel littekens over.’

Kunt u uw ervaring delen over het kamp?
‘Ik wil graag erover vertellen, want ik hoop eigenlijk dat jullie gaan zorgen dat er geen oorlog meer komt. Ik wil laten zien dat racisme niet alleen tegen mensen met een donkere of getint huidskleur is gericht, maar ook tegen witte mensen. Mensen moeten ophouden om te kijken hoe donker of hoe licht iemand is. In Indonesië was het zo dat de Nederlanders soms een grootouder hadden die Indonesisch was. Als er een baby werd geboren, ze zeiden ze ‘Hee, het kindje krijgt donkere ogen en donker haar’. Mensen die half, kwart of een heel klein beetje Indonesisch waren, werden nog voor dat de Japanners binnenkwamen, dus voor de oorlog, ook gediscrimineerd.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Yasmine

‘Mijn ouders waren zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde’

Mevrouw Gerbehij was elf jaar in de oorlog. Tijdens het interview met Nadia, Mert, Valentijn en Yasmine van de Willem van Oranjeschool in Haarlem vertelt ze dat ze vroeger ook naar deze school ging. Toen heette het de Kuyperschool. Ze woont nog steeds in het huis waar ze is opgegroeid aan de Talsmastraat. Vanuit haar werkkamer kan ze het schoolplein zien.

Hoe was het op deze school tijdens de oorlog?
‘Voor mij begon de oorlog op school. De Duitsers namen de school over. ’s Morgens mochten we nog wel naar school, maar ’s middags zaten de Duitsers erin. De klassen werden de kleiner want de Joodse kinderen mochten niet meer naar school.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Er waren in Haarlem veel inbraken. Op een dag kwam ik thuis en hoorde ik gekraak. Ik was bang, maar ging toch om het huis rennen om te kijken. Ik zag toen een inbreker aan het zonnescherm hangen. Toen de dief mij ook zag rende hij weg.

Er waren razzia’s. De mannen werden opgehaald en om in Duitsland te gaan werken. Ook bij ons in de Talsmastraat. De mannen moesten zich verstoppen onder het gootsteenkastje. Op Talsmastraat 6 woonde het echtpaar Ketellapper. Zij waren Joods en zijn ook meegenomen.’

Hoe kwam u aan eten in de hongerwinter?
‘Tijdens de hongerwinter was er niet genoeg eten, daarom werd ik met nog meer andere kinderen op een paardenkar naar een aardappelboerderij in Nieuw-Vennep gebracht. Ik wist niet waarnaartoe, bij mensen die ik niet kende. Ik heb zitten huilen, want mijn zus bleef wel thuis. Ik ging naar Ali en Gert Klootwijk. Zij waren heel aardig voor mij en zorgden heel goed, maar ik had heimwee en miste mijn zus. Ali en Gert hadden zelf geen kinderen, maar er waren wel veel andere kinderen op de boerderij.
Mijn moeder kwam een keertje bij mij op bezoek. Ze was helemaal vanuit Haarlem komen lopen. Ik was zo blij om haar te zien. Toen ze wegging, zei Ali tegen me, ‘Hier is een zakje, geef je moeder een beetje meel mee. Dus ik heb me er toch staan stampen om zoveel mogelijk meel in het zakje te doen!

Pas na de bevrijding keerde ik weer terug naar huis. Mijn moeder heeft haar hele leven nog contact gehouden met Ali en Gert. Ze was die mensen zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Yasmine

Met een groep blije mensen stonden we ze op te wachten

Theo Hoetink en zijn partner begroeten Tobias, Mingus, Ella en Yasmine aan een tafel vol boeken en foto’s, waarop nog nét een plekje is voor wat schaaltjes chips en pakjes drinken. Hij vertelt de leerlingen van De Zonnewijzer in Diepenveen over de winkel van zijn ouders, alle bewoners van hun huis en over de bevrijding.

Wat was uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik was pas 3 jaar toen de oorlog begon, maar ik herinner me nog dat de Duitse soldaten te paard in Diepenveen aankwamen. Een paard was zó wild of geschrokken dat hij het gangetje tussen deze twee huizen in stormde. Het scheelde maar weinig of hij was bij ons door het raam gegaan. Hij stopte nog net voor de vensterbank!”

Uw ouders hadden een kruidenierszaak; hoe was dat?
Mijn ouders waren in 1936 begonnen met hun kleine kruidenierswinkel. Die zag er natuurlijk heel anders uit dan de supermarkt van nu. Alle spullen werden los verkocht en in papieren zakken gedaan. In de oorlog waren er maar weinig goederen te verkopen en alles was op de bon. Dit was bedacht om de etenswaren eerlijk te verdelen. Ik zal jullie die bonnen laten zien… Er waren bonnen voor suiker, boter, aardappelen; eigenlijk voor álles. De bonnen die de klanten bij ons inleverden, plakte mijn moeder op grote vellen. Een keer was ze zó moe van het werk en daarna nog het plakken van de bonnen, dat ze er bovenop in slaap viel. Toen ze wakker werd, plakten de bonnen aan haar gezicht.

‘Mijn vader moest eens boodschappen bij meneer Cohen. Die vertelde hem dat hij zijn huis uit moest, omdat de Duitsers de woning nodig hadden. Meneer Cohen en zijn zoon Arnold kwamen daarna bij ons in huis. Bij ons woonde ook nog een meisje uit Rotterdam omdat er in Rotterdam veel te weinig eten was. Bovendien woonden er een paar Duitsers bij ons in huis. Ze hadden hier een kantoor dat ’s nachts zelfs bewaakt werd. Als het donker werd, moest mijn vader spijkerwacht lopen. Dan moest hij met een groepje mannen de spijkers opruimen die de verzetsmensen daar hadden neergelegd. De spijkers zorgden natuurlijk voor lekke banden in de Duitse auto’s.’

Wat was de belangrijkste gebeurtenis in de oorlog?
‘De bevrijding natuurlijk! De Canadezen kwamen vanuit Deventer naar ons toe. We stonden hen met een hele grote groep blije mensen op te wachten, hier voor het huis. Bij de splitsing reden ze de verkeerde kant op. Arnold Cohen rende heel hard door het bosje naar de Canadezen toe en liet ze omkeren, zodat ze wél bij ons langs reden. Ze deelden chocola en sigaretten uit. Wat waren we blij! Kijk maar naar deze foto, waar 99 feestvierders op staan. Hier heb ik ook nog een foto waarop je de gevangengenomen Duitsers ziet, aan de Boxbergerweg hier in het dorp.

‘Van onze Duitse logés hebben we eigenlijk helemaal geen last gehad. Toen de bevrijders eraan kwamen, hadden ze wel haast om te vertrekken. Ik heb nog een echte sabel van hen gekregen, want dat was te lastig om mee te nemen, maar die moest ik van mijn vader aan Arnold Cohen geven.’

Erfgoeddrager: Yasmine

‘Let op Simon, we vertellen nog wel waar we zitten’

Om de hoek van Simon Italiaanders ouderlijk huis ontmoeten Roy, Yasmine en Lee-Ann van de Visserschool in Amsterdam-West de bijna 81-jarige bij café Sportpark. De horecagelegenheid is nog gesloten en een goede, rustige plek om te horen over Simons ouders en hoe het hem verging, voordat de kinderen met hem langs de struikelstenen van zijn ouders gaan.

Waarom moest u onderduiken?
‘In de loop van de oorlog werd het steeds moeilijker voor Joodse mensen. Ze werden opgepakt om te gaan ‘werken’ in het oosten van Europa. Over gaskamers wisten we nog niet. Sommige familieleden gingen al onderduiken. Mijn ouders hadden een sper, dat is een bewijs waardoor je niet werd opgepakt. Ze verkochten namelijk groente en fruit aan winkels en waren zo onmisbaar voor de voedselvoorziening aan Joodse winkeliers. Van de een op de andere dag liep die sper af. Ze vonden een onderduikadres, maar zijn op de dag voor vertrek verraden door een Joodse vrouw, die daarvoor na de oorlog ter dood is veroordeeld. Voor het verraden van een Jood kreeg je in die tijd zeven en een halve gulden. In paniek hebben mijn ouders me toen aan bevriende buren, de familie Vogel op nummer 141, afgegeven. “Let op Simon, we vertellen nog wel waar we zitten,” zeiden ze. Maar ze zijn nooit meer teruggekomen.’

Wat was het minst leuke dat u zich kunt herinneren?
‘Van mijn ouders, de dag dat ze me aan de buren gaven, daar kan ik me daar niets van herinneren. Wel dat ik op verschillende adressen ondergedoken heb gezeten. En dat dat een enorme onzekerheid gaf voor mij als klein kind. Niemand legde je uit waar je ouders waren. Oorlog was voor mij ook een normale situatie, aangezien ik in de zomer van het eerste oorlogsjaar ben geboren. Ik kende niet anders dan deze situatie. Op mijn derde adres in Alkmaar was ik meer op mijn gemak. Alleen toen mijn ‘oom’ en ‘tante’, de mensen waarbij ik toen woonde, een avondje weggingen, heb ik de hele boel bij elkaar geschreeuwd. Ik dacht dat ook zij nooit meer zouden terugkomen. Maar ik had het daar dus goed. Ik was enig kind bij mijn ouders en daar had ik een oudere broer – die heette ook Simon, daarom werd ik Sjimmie genoemd – en een jongere zus. De familie de Geus is altijd mijn familie gebleven. Hun moeder, die ik tante Mine noemde, is heel oud geworden en breide ook later nog voor mijn kinderen sokken en truien.’

Waarom heeft u monumentjes voor uw ouders geplaatst?
‘Mijn ouders zijn in Auschwitz vermoord. Ik heb geen plek zoals een begraafplaats om naartoe te gaan. En bij elke herdenking dacht ik vroeger: ik heb geen plek om mijn ouders te herdenken. Toen hoorde ik dat er iemand in Duitsland is die ‘Stolpersteine’ laat plaatsen voor mensen die in de oorlog vermoord zijn. Die steentjes, ook wel struikelsteentjes genoemd, worden voor het laatste adres van de mensen gelegd, op straat. Ik was de eerste in Amsterdam die ze aanvroeg; nu liggen ze overal.’

Wat gebeurde er na de oorlog met u?
‘Mijn ouders waren dus dood. Ik bleef nog een tijdje in Alkmaar. Mijn eerste schooldag ging niet goed. Ik werd bang, waar moest ik nu weer naartoe? Ik ging later bij mijn echte oom en tante in de Witte de Withstraat hier wonen en naar de Coppelstockschool. Ik ben ze papa en mama gaan noemen en ze kregen nog een kindje, mijn zusje. Het rare is, er werd na de oorlog helemaal niet gesproken over de oorlog. Ik had als tiener Joodse vrienden die hetzelfde als ik hadden meegemaakt, maar niemand sprak over die periode, over het onderduiken, de familieleden die niet terugkwamen. Ook thuis niet, al was het verdriet voelbaar. Pas de laatste dertig jaar praat men over de oorlog, krijgen leerlingen zoals jullie er les over. Helaas leren we er niet van. Over de hele wereld zijn er kinderen die dezelfde problemen hebben als ik toen.’

Na het interview lopen de kinderen met Simon Italiaander langs zijn ouderlijk huis om de struikelstenen voor Jacob Italiaander en Rosine Italiaander-Blitz te poetsen. De monumentjes glimmen weer.

 

Erfgoeddrager: Yasmine

Er werd in het Duits geschreeuwd: ’Lichter aus, lichter aus’

Wij (Desiree, Olivia, Chayenne en Yasmine van het Zaanlands Lyceum) gaan op bezoek bij Erik Smit (1938) in ’t Kalf, een wijk in het noorden van Zaandam. Ook vroeger, toen het oorlog was, woonde hij in ‘t Kalf. Hij vertelt ons over zijn herinneringen uit die tijd.

Hoe merkten de ‘’normale’’ burgers dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog begon, maar ik nam het pas waar toen ik vier jaar was. Ik woonde met mijn ouders en een oudere broer in ’t Kalf, een rustig wijkje in Zaandam. Ik vond de oorlog zelf in het begin niet zo erg, ik had het namelijk niet zo moeilijk, daarom merkte ik ook wat later pas wat er allemaal was gebeurd. Er was een boerderij dichtbij mijn huis, en daar konden wij soms eten halen. Mensen boven Amsterdam, zoals wij, hadden het wat makkelijker doordat er meer boerderijen in de omgeving waren. Samen met onze buren zagen we Duitse vliegtuigen overvliegen. Ook liepen er soldaten in de straat. Maar voor de rest was het in ’t Kalf best rustig vergeleken met bijvoorbeeld de situatie in Asterdam.’

Was u weleens in gevaar?
‘Ik was niet echt in gevaar en ik heb ook niet echt veel honger geleden. Maar het was wel een spannende tijd. Er waren regelmatig Duitsers in de buurt. Op een keer scheen er licht naar buiten vanaf onze woonkamer. Er werd op de deur geklopt en heel hard in het Duits geschreeuwd: ’Lichten aus, lichten aus’. Voor mijn vader was het wel gevaarlijk: hij zat ondergedoken, anders moest hij afgevoerd worden om te werken in Duitsland. Ook vielen er een keer een paar bommen in de buurt. Toen gingen we met z’n allen in de wc schuilen omdat die ruimte het sterkste punt van het huis was. Gelukkig waren we niet gewond geraakt.’

 Kende u Joden en/of bent u zelf Joods?
‘Ik ben zelf niet Joods, maar ik weet dat er wel meerdere mensen in de buurt moesten onderduiken. In die tijd werd er ook niet thuis over gepraat uit angst dat het werd doorverteld en dat de Joden dan werden ontdekt. Ik vind het niet kunnen hoe er tegen de Joden werd gedaan. Mensen onteren, je begrijpt niet hoe dat ontstaat, zelfs beesten doen dat soort dingen niet. Ik heb daar geen woorden voor. Ik weet niet of mijn ouders iets voor het verzet deden, want er werd niet over gesproken. Wat je niet weet, kun je ook niet beantwoorden. Daarmee bedoel ik dat ik dus niets kon vertellen als de Duitsers vragen zouden stellen.’

Hoe vindt u dat het feest gevierd wordt als Nederland 100 jaar bevrijd is?
Eigenlijk zouden we elke dag moeten vieren dat we vrij zijn en niet in dezelfde leefomstandigheden zitten als toen. Maar bij 100 jaar Bevrijding zou dat een groot feest moeten zijn. Dit jaar wordt ons bevrijdingsfeest in Noord-Holland ook al best groot gevierd, de mensen worden verwelkomd door de Commissaris van de Koning. En de Vrijheid Express bus komt langs om verhalen te vertellen zodat die nooit meer vergeten worden. Het is dus een hele optocht. Toch vind ik dat het in 2045 groter moet/kan. Honderd jaar is een lange tijd. Misschien ben ik er niet meer bij, maar vooral de jongere generatie moet stil staan bij wat er is gebeurd, en niet alleen maar twee minuten. Eigenlijk zou de jongere generatie zelf het jubileum moeten organiseren, opdat ze beseffen wat er is gebeurd en er ook echt bij stil staan. Het is een goed en leuk idee, alleen hebben we een manier nodig om de kinderen van tegenwoordig over te kunnen halen.’

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Yasmine

‘Nog altijd eet ik m’n knäckebröd tot de laatste kruimel op’

Fatima, Yasmine en Sura uit groep 8 van de Rosa Boekdrukkerschool snuiven de geur van oma op bij binnenkomst. Het huis van de 87-jarige Netty Buijse ademt vroeger. Binnenkort neemt ze afscheid van Amsterdam en van het huis waar ze 52 jaar heeft gewoond. Twee straten verwijderd van waar ze opgroeide en als tiener de oorlog meemaakte.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Eigenlijk ging het leven gewoon door. Er was in het begin nog van alles, wel gingen brood en suiker op de bon. Daar kon je beperkt van kopen. De Duitsers eisten veel ervan op. Ik begon het ook te merken toen de leerlingen van een school aan de Admiraal de Ruyterweg bij ons, op de Willem Hovyschool aan de Jan Riebeekstraat, introkken. Zij hadden les in de ochtend, wij in de middag. Zo had je steeds minder les. En er was steeds minder eten. Dan fietste ik naar de boeren in de polder; meestal kon ik wel wat te eten regelen. En mijn moeder kon er altijd wel wat van maken. Van suikerbieten maakte ze koffie en pannenkoekjes.

Weet u iets over het verzet?
Tijdens de oorlog kwam er steeds meer verzet. Er werden identiteitskaarten vervalst, mensen hadden soms andere namen. Vaak wisten mensen niet elkaars echte naam. Hoe minder je wist, hoe minder je kon verraden als ze je zouden ondervragen. Zeker als kind was er veel geheimzinnigheid. Zo weet ik pas sinds vorig jaar dat mijn vader, die op de Admiraal de Ruyterschool werkte, op de zolder daar kinderen had laten onderduiken. Terwijl ik daar wel eens was geweest toen ik hem ergens mee hielp!

Hadden jullie honger?
Echte honger heb ik niet gehad, mijn ouders wel. Op de school van mijn vader was een gaarkeuken, maar het eten werd steeds minder; er was alleen nog soep van water met uien. Ik was toen al weg. We kenden een jongen, Henk, die iets moest regelen buiten de stad. Wat, dat wist je dus niet. Hij vroeg mijn oudste zus mee als beschermengel. Als ie dan werd aangehouden, kon ie zeggen dat ie haar moest wegbrengen, dan werd ie misschien niet opgepakt. Ze wilde niet, toen ben ik meegegaan. Er was zo weinig hier te eten en te doen, dat ik naar Friesland ging. En zo kon ik, veertien jaar oud, met hem mee. Het was een lange tocht met de fiets en het was koud in januari 1945. Onderweg had ik een lekke band en ging ik verder met een band met stro. Dat reed best lekker, al maakte het heel veel lawaai.

Heeft u ook iets leuks meegemaakt tijdens de oorlog?
Ik heb een hele mooie herinnering van Tweede Kerstdag. We liepen over de Admiralengracht naar de Bethelkerk bij het Balboaplein. We kwamen aangelopen in het donker en de hele kerk was van binnenuit verlicht. Die lichtzee was prachtig! En ik herinner me de gezellige avonden met spelletjes. Mijn drie jaar oudere zus had een vriendengroep en uitgaan was er niet bij. Daarom kwamen ze thuis samen. Mijn vader had, al was papier schaars, zelf spelletjes gemaakt. Bij een van de spelletjes prikt iemand zonder te kijken een letter in de krant. Bijvoorbeeld de d. Dan moest je allemaal zoveel mogelijk steden en dorpen met de letter d opschrijven. Maar vaker waren er dus nare dingen. De zoon van de schooldirecteur van de Admiraal de Ruyterschool werd doodgeschoten, van hem hangt een plaquette in de hal van de school. We zagen door de verduisterde ramen heen het licht van een bombardement bij het Willemina Gasthuis, het ziekenhuis bij de Overtoom. Mensen hadden geen kolen en haalden blokjes uit de tramrails om maar hun kacheltje te kunnen stoken en sloopten de huizen van weggehaalde Joden. En er was honger. Jaren haalde ik heel vroeg boodschappen, omdat ik altijd nog onbewust het idee had dat het op zou zijn. Nog altijd eet ik met een natte vinger elke kruimel van m’n knäckebröd!

Brandeisfotografie.nl

Erfgoeddrager: Yasmine

‘Ik vraag me nu nog steeds af wie zij was’

Wij zijn Tufan, Yasmine en Calvanio en we hebben Nicolaas Dekker geïnterviewd. Niek is de oudste van zeven kinderen van een bakker aan de Osdorperweg 539. Het huis is inmiddels gesloopt, daar is nu Garage van der Laan. De huisnummers 535 en 537 zijn er nog wel. Hij vindt het nog steeds naar dat hij niet weet wie er bij hem thuis ondergedoken heeft gezeten.

Heeft u veel last gehad van de oorlog? 
Het begin van de oorlog kan ik me niet herinneren, maar wel veel dingen uìt de oorlog. Mijn vader en moeder zorgden dat er genoeg eten was. Onze vader was bakker en moeder stond in de winkel. We hadden gelukkig lang de beschikking over meel. Vader kreeg van de klanten de bonnen voor brood. In ruil voor die bonnen kreeg hij precies zoveel meel als nodig was om de gevraagde broden van te bakken. Wij hebben nooit armoede en honger gekend. Dus wij hadden er niet veel last van. Natuurlijk merkten we wel dat je veel dingen niet meer mocht. Er woonden Duitse soldaten bij Weerdenburg op nr 512, dat is waar nu de brouwerij De 7 Deugden zit. Daar ging je naar beneden en dat weggetje heette het Onderlaagje. Daar woonden mijn opa en opoe. Zij moesten een hoge Duitse militair huisvesten. In de tuin zat ook nog iemand ondergedoken, Jan Evers. Bij onraad kroop hij in de broeibakken.

Hebt u de Hongerwinter meegemaakt?
In de Hongerwinter kwamen heel veel mensen achterom, ook al was de winkel dicht. Mijn moeder gaf dan twee of drie sneden brood mee. In een oude schuur bij ons huis werd illegaal geslacht. Zo was er ook een keer een varken geslacht. Mijn vader had een transportfiets met mand en daar heeft hij toen het vlees in gestopt. Hij is er mee door de Duitse controlepost gereden en niet gesnapt. Waarom hier zoveel goed ging? De mensen in onze buurt konden heel goed een geheim bewaren. Ook de kleine kinderen.

Waren er bij u in de buurt onderduikers?
Bij ons was een oude Joodse vrouw in huis. Ik weet niet wie zij was. Ik vind het heel naar dat mijn ouders me dat nooit hebben verteld. Die mevrouw was oud en ziekelijk. Zij woonde bij ons op zolder op een kamertje. Wij waren bang gemaakt voor het kamertje zodat we er niet kwamen. Niemand mocht het merken, dat zou mijn ouders het leven hebben kunnen kosten. Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze deze mevrouw hebben geholpen. Maar ik vraag me nu nog steeds af wie zij was.

Erfgoeddrager: Yasmine

‘De ‘moffenfamilie’ in de straat’

Ik ben Yasmine, 10 jaar. Met Hind en nog een Yasmine interviewde ik mevrouw Bauer in haar huis in de Diamantstraat. Daar woonde ze ook in de oorlog al met haar ouders en acht broertjes en zusjes. Ze liet ons een geheime schuilplaats zien in haar keuken. Op de grond, onder het zeil, was een luik dat je niet kon zien. Haar broers konden zich daar verstoppen voor de Duitsers. Ze wilden niet opgepakt worden, want alle jongens moesten in de oorlog verplicht in Duitse fabrieken werken en dat wilden ze niet.

Waar komt u vandaan?
“In 1939 zijn wij gevlucht uit Duitsland. Mijn moeder was Duitse en mijn vader Nederlander. Mijn ouders waren tegen Hitler en vluchtten daarom naar Nederland. We gingen bij familie wonen in Castricum. Maar daar werden alle mensen geëvacueerd door de Duitsers, omdat ze het gebied aan zee wilden gebruiken als verdedigingslinie. We moesten verhuizen en kregen een huis toegewezen in Amsterdam, in de Diamantstraat. In ons huis hadden Joodse mensen gewoond. Die waren gedeporteerd. Toen kwamen wij in dat lege huis, met die nare geschiedenis…”

Hoe was uw leven in de buurt, tijdens de oorlog?
“We werden lelijk aangekeken door de mensen uit de buurt. Wij waren de ‘stinkmoffen’ in het huis van de Joodse mensen. Maar wij konden daar niets aan doen, wij hadden het huis toegewezen gekregen, en waren juist gevlucht voor Hitler. Alle oorlogsjaren zijn we buitengesloten. Niemand ging met ons om. We werden genegeerd op straat en als er een rij was voor brood bij de bakker in de Van Woustraat, dan was dat brood opeens op als wij aan de beurt waren. Gingen we om de hoek staan kijken, dan zagen we dat de verkoop na ons gewoon weer doorging. Wij kwamen uit Duitsland om de boel hier op te vreten, zeiden de mensen.”

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
“Ik heb meegemaakt, dat bij mij in de klas een meisje niet kwam opdagen: Ciska. Die was maanden lang heel erg mager. Zij is overleden van de honger. Bomen hebben we gesloopt. Er stond een heel grote boom op het Smaragdplein. Als kind kon je daar amper omheen. De hele buurt heeft daarvan gepikt. Mijn vader is een keer bijna opgepakt toen hij bezig was met een boom. Hij kon vluchten. Maar een tweede keer lukte het hem niet om te vluchten. In de winter van 1945 is hij als straf naar Duitsland gestuurd, waar hij als dwangarbeider werd gebruikt. Broodmager kwam hij na de bevrijding terug. Hij woog nog geen 50 kilo. Voor veel mensen in de buurt bleven wij ook na de oorlog ‘de moffenfamilie’. Zelfs nu word ik nog wel op die manier aangesproken door oude buren. Wanneer houdt het een keer op?”

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892