Erfgoeddrager: Victor

‘Mijn moeder zei me dat ik nooit mocht vertellen dat ik Joods was’

Victor, Suus en Luke zijn wel een beetje zenuwachtig omdat ze Jeroen Krabbé zo gaan ontmoeten in een klaslokaal op de Dongeschool in Amsterdam-Zuid. Jeroen Krabbé is toch wel beroemd en ze willen hem ook wel vragen welke rol hij nou ook alweer had in James Bond… Maar zodra ze hem de hand schudden valt de spanning weg. Mijnheer Krabbé is heel aardig en heeft veel spullen uit de oorlog meegenomen. ‘Wie durft er te beginnen?’, vraagt hij.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren aan de Amstelkade, op 5 december 1944. Maar er was geen sprake van Sinterklaas want het was Hongerwinter. Niemand dacht zelfs aan Sinterklaas omdat er niks te eten was. Mijn tante woonde in Zaandam en had een bakkerij. Ze is toen met een gebakje, een soort tompouce, op de fiets gekomen om mijn geboorte te vieren. De tompouce hebben ze in zes stukjes opgedeeld, ieder kreeg een klein stukje. Met een van de mensen die destijds een stukje tompouce had gegeten, heb ik nog altijd contact.

Mijn moeder was Joods, dus dat was best wel gevaarlijk. Ze was getrouwd met mijn vader, die was niet Joods. Maar op een gegeven moment waren ook Joden die gemengd gehuwd waren niet meer veilig, behalve als je een kind had. In 1943 kreeg ze een oproep om naar Westerbork te gaan. Maar ze was net aan het bevallen van mijn oudere broer. Eigenlijk heeft mijn broer haar dus gered, want toen hij er was hoefde ze niet meer naar Westerbork.’

Hebben uw ouders verhalen verteld na de oorlog over de oorlog?
‘In Joodse gezinnen werd er net na de oorlog niet gesproken over de oorlog. Het was te pijnlijk, te zwaar. Er zijn 81 mensen vermoord uit de familie van mijn moeder, dat is heel veel. Je voelde dat je er niet naar moest vragen. Er waren wel veel foto’s van de familieleden die ik niet gekend heb. Na de oorlog was men ook nog best wel antisemitisch in Nederland. Lange tijd was er zo slecht over Joden gesproken. Joden die de kampen wel overleefd hadden, wilden terug naar hun huis, ook hier in de buurt. Maar er woonden andere mensen in hun huis. Als ze aanbelden zagen ze soms hun eigen kast of tafel nog staan, maar ze mochten niet naar binnen van de nieuwe bewoners. Dus je begrijpt wel dat Joden maar liever hun mond hielden net na de oorlog.

Pas na de jaren zestig begon men er een beetje over te praten, na het Eichmann-proces dat wereldwijd werd uitgezonden op televisie. Mijn tante heeft toen een boek geschreven over de gruwelijke dingen die zij meemaakte in de vier concentratiekampen die ze heeft overleefd. Ik kon dat pas lezen toen ik zestien was, telkens maar een paar bladzijden, zo verschrikkelijk was het.’

Wat voor een invloed heeft de oorlog op uw leven gehad?
‘Een enorm grote invloed. Ik heb er een film over gemaakt, er schilderijen over geschilderd en het toneelstuk Anne Frank opgevoerd. En het is ook de reden dat ik hier zit met jullie. Het is zo belangrijk dat jullie je realiseren dat de vrijheid zomaar voorbij kan zijn. Kijk maar naar Oekraïne.

Mijn Joodse opa dacht ook dat hij veilig was. Hij zat in de diamantenhandel en had voor heel veel geld een sperre, dat was een vrijstelling, gekocht. Daar stond op dat hij in Amsterdam mocht blijven wonen. Maar op 20 juni 1943 werd heel Amsterdam-Zuid omsingeld. Op die dag zijn de laatste Joden opgepakt. Ook mijn opa, die in de Jekerstraat woonde, hier om de hoek. Een drama waarvan niemand zich had voorgesteld dat het zou gebeuren. Kijk maar eens naar deze krant, die uitkwam net na die razzia. Er staat heel groot: ‘Amsterdam Jodenvrij’. Voor het huis waar hij woonde, liggen nu struikelsteentjes.’

Wat vindt u ervan om Joods te zijn?
‘Dit is de ster van mijn moeder, die zij op haar kleren moest dragen. Joden moesten op alle laagjes van hun kleding zo een ster dragen. Doe hem maar eens op, daar aan de linkerkant. Stel je voor, je zit als enige in de klas met zo’n ster op. Hoe voelt dat? Gek hè? Als ik jou nu zo zie zitten met die ster op je trui, vind ik dat echt shocking. Het is toch verschrikkelijk? Je moest ze zelf nog betalen ook, met bonnen. En als je hem niet opdeed kreeg je een heel hoge boete of moest je naar de gevangenis. Ik kan nog steeds niet geloven en begrijpen hoe dit allemaal heeft kunnen gebeuren.

Ik werd na de toneelschool meteen beroemd met films, televisie en toneelstukken en daarom vaak geïnterviewd. Mijn moeder heeft me toen gezegd dat ik nooit mocht vertellen dat ik Joods was. Zo gewond was ze geraakt door de oorlog. Ik heb me er heel lang aan gehouden en dacht er eigenlijk niet zoveel over na. Het betekende voor haar gevaar en daar wilde ze mij voor beschermen. Maar het is natuurlijk een heel rare mededeling. Ik begrijp het volkomen, maar het is wel heel erg vreemd. Op een gegeven moment heb ik het toch wel verteld. Men reageerde een beetje lacherig. Omdat het geen punt meer is. Nu ben ik er eigenlijk gewoon best trots op.’

Wat vond u het ergste aan de oorlog?
‘Dat medeburgers opeens niet meer mochten bestaan en vermoord moesten worden, dat vond ik het ergste aan de oorlog. Ik ben nu heel oud maar ik begrijp het nog niet. Ik kan het beredeneren, maar ik begrijp het niet. Net zoals ik niet begrijp dat je de beslissing neemt dat elk Marokkaans meisje of elk Marokkaans jongetje weg moet. Sommige politieke partijen durven dat te roepen. Dat vind ik schandelijk. Dat je jezelf beter vindt dan een ander. Of dat de ander dood moet. Ik geloof dat ik dat het ergste vind. Ik begrijp het niet.’

Erfgoeddrager: Victor

‘Mijn vader vertelde dat ik Hermannetje heette en zijn zoon was’

Desmond, Oliver, Victor en Igno van de Asvo-school in het centrum van Amsterdam ontmoeten Herman Polak. Aan hen vertelt hij zijn herinneringen aan de oorlog. Als Joods kind moest hij onderduiken, zonder zijn ouders.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik ben ik 1937 geboren, dus toen de oorlog begon was ik 3 jaar oud. Wij woonden in Deventer. Mijn ouders waren een beetje naïef, goedgelovig betekent dat. Ze dachten: wij wonen al zolang in Nederland, ons gebeurt niets. Toen het eenmaal oorlog was en de Duitsers steeds meer maatregelen tegen Joden namen, zeiden veel mensen: ‘Dat gaat wel voorbij, wij horen helemaal bij Nederland’.

In 1942 besloten mijn ouders toch maar onder te duiken. Dat was de laatste keer dat ik ze zag. Mijn zus ging naar Enschede; ze ging daar gewoon naar school. Ze zag er ook niet zo Joods uit. Ik ging naar Amsterdam. Het ergste was dat mijn ouders niet wisten waar hun kinderen waren en of ze nog leefden. Een paar jaar later wist ik niet eens meer dat ik nog ouders had.’

Herinnert u zich nog hoe het was om onder te duiken?
‘Nou en of. Ik heb iets van 18 onderduikadressen gehad. Ik was een heel lastig jongetje, haalde kattenkwaad uit en was heel druk. Maar ik heb ook veel geluk gehad, ik kwam in huis bij de familie Pelgrom, die hadden al tien kinderen van zichzelf en namen toch nog onderduikerskinderen op. En toen de mensen klaagden dat ik zo’n kliertje was zei meneer Pelgrom: dat komt omdat hij zijn moeder mist. Hij moest zomaar ineens weg, hoe denk je dat zoiets is? Hij heeft iets heel moedigs gedaan, hij heeft me op een dag mee naar Artis genomen, zomaar naar buiten. Hij was mijn held.

Op een avond zijn we verraden, toen kwamen Nederlandse agenten naar boven en riepen: ‘Waar zijn de Joden? Waar zijn de Joden?’ Iedereen moest zijn bed uit. Ik vond het wel spannend, ik begreep niet hoe ernstig het was. Ik dacht dat het een spelletje was. Achter mij stond een Joodse slager, die zei: ‘Hermannetje, probeer terug te gaan naar je bedje’.’Dat lukte mij, zonder dat de agenten het door hadden. Die slager ging ervoor staan, zodat ze mij niet zagen.’

Gebeurde er ook soms wel iets fijns?
‘Ja, ik werd naar Landsmeer gebracht. We mochten niet naar buiten want ik zag er heel Joods uit met m’n zwarte haren. Maar het waren heel aardige mensen. Die vader heeft me een verrassing bezorgd: we hebben Sinterklaas gevierd. Dat kende ik niet, want daar was ik nog te klein voor en daarna mocht ik nergens meer heen, ook niet naar buiten. Ik kreeg een geweldig cadeau, hij had een timmerkistje voor me gemaakt, met een klein hamertje en spijkertjes, dan kon ik tenminste spelen. Ik heb het nog steeds.’

En toen was de oorlog afgelopen, weet u nog hoe de bevrijding was?
‘Mijn ouders hebben de oorlog allebei overleefd, mijn zusje ook. Na de bevrijding hoorde mijn vader dat er een klein Joods jongetje in Landsmeer was. Hij ging er naar toe en zag mij op straat spelen. Hij vroeg: ‘Hoe heet jij jongetje?’ Ik rende naar mijn pleegmoeder, ik was bang van hem, ik was bang voor alle mannen. Mijn vader vertelde dat ik Hermannetje heette en zijn zoon was. Hij zei dat hij mij volgende week zou ophalen. Maar ik antwoordde dat ik niet mee wilde. Want de burgemeester van Landsmeer had beloofd dat alle kinderen chocola zouden krijgen om zo de Bevrijding te vieren. Ik wilde niet mee omdat ik die chocola nog eerst wilde eten! Ik dacht: ik geef mijn chocola niet op voor zo’n vreemde meneer!’

Hoe was het om weer thuis te wonen?
‘Toen waren we weer thuis en niemand sprak over wat er gebeurd was. En weet je, ik geloofde als kind, en later ook nog dat de situatie mijn eigen schuld was, omdat ik een Jood was en ze de Joden dood wilden hebben. Na de oorlog ben ik heel hard gaan werken, ik heb de hele wereld afgereisd, ik ben wel honderd keer in New York geweest en negenhonderd keer in Japan. Ik ben drie keer getrouwd geweest, ik liep overal voor weg. Toen begreep ik dat ik hulp moest zoeken en ben ik naar een psychiater gegaan. Die zei dat je eerst van jezelf moet houden, pas dan kan je ook van iemand anders houden.’

Erfgoeddrager: Victor

‘Dan ben je toch weer allemaal gewoon mens’

Annebelle, Broos, Charlotte, Viktor en Puk fietsen in de regen naar het huis van Gerrit Sijpheer. Hij maakt na binnenkomst eerst even limonade en thee. De ouders van de nu tachtigjarige Gerrit ouders zaten beiden in het verzet en de leerlingen van de Bosschool zijn heel benieuwd naar zijn verhalen.

Hoe heeft u de oorlog als kind ervaren?
‘We woonden met drie kinderen, mijn vader en mijn zwangere moeder én zes Joodse onderduikers in een klein huisje aan de Notweg in Bergen. Dat het heel spannend was met onderduikers in huis en ouders in het verzet, kreeg je als kind wel mee. Maar het was ook heel gezellig met zoveel mensen in huis. Al die mensen moesten natuurlijk eten en ergens slapen. Wij sliepen boven op zolder; daar lag een hele lange reeks matrassen naast elkaar. Een onderduiker was Hannie, een meisje van elf. We deden alsof ze een nichtje van mijn moeder was. Zij zorgde voor mij en we sliepen samen in een bed. Ze leeft nog steeds. Ze bleef altijd mijn grote zus. Een andere Joodse onderduiker was David. Hij verveelde zich omdat hij niet naar buiten kon. Mijn vader zei: “Weet je wat jij gaat doen? Jij gaat jongleren!” Dat ging hij oefenen. Dat vond hij zo leuk, dat hij na de oorlog bij het circus is gegaan. Hij had een prachtige voorstelling en trad over de hele wereld op.’

Wat deden uw ouders precies in het verzet?
‘Mijn vader was het hoofd van een onderduikgroep. Hij zorgde ervoor dat alle onderduikers in Bergen en omgeving bonnen ontvingen voor eten. Alles was op de bon toen. En ze maakten een illegale krant op een stencilmachine in de kelder. Daar moest je aan draaien en zo kon je krantjes vermenigvuldigen.’

Wat aten jullie?
‘Wij hadden een grote tuin met aardappelen en suikerbieten. We aten ook veel bruine bonen. Mijn moeder bakte zelf brood. Graan maalden we met de koffiemolen tot meel; dat was een klusje voor de onderduikers. Als je in zo’n situatie zit, bedenk je van alles.’

Kent u mensen die zijn omgekomen?
‘Er waren hier veel Duitse soldaten nodig om het vliegveld te beschermen, omdat dat nogal eens werd gebombardeerd door de Engelsen. Een Bergenaar die vlak bij ons woonde, had een tuin bij het vliegveld. Een keer was ie daar aan het werk, toen een Amerikaans vliegtuig bommen op het vliegveld ging gooien om de Duitse vliegtuigen te beschadigen. Mijn buurman schrok zich rot! Naast hem was een bomtrechter, veroorzaakt door een andere bom. Hij sprong daarin om zich te beschermen tegen de bommen. Maar toen viel er een bom vlakbij en werd de hele kuil door de ontploffing volgegooid met aarde.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik speelde op straat toen een Duitse soldaat met een groot geweer op zijn rug naar me toekwam. Ik was erg bang voor Duitse soldaten, dus ik sjeesde naar huis. Omdat we onderduikers in huis hadden, was onze deur altijd op slot. Mijn moeder deed de deur voor me open en toen kwam ook de Duitse soldaat net aangelopen. Hij bleek helemaal niet zo eng. Hij vroeg of ik honger had en ik kreeg van hem een dikke boterham met kaas. Ik greep de boterham uit zijn handen, zo’n honger had ik. De soldaat barstte in huilen uit. Mijn moeder vroeg wat er aan de hand was en hij vertelde dat hij net te horen had gekregen dat het dorp waar hij vandaan kwam een dag daarvoor helemaal platgebombardeerd was door de Amerikanen en dat zijn gezin, met een jongetje als ik, daarbij was omgekomen. Daar stond mijn moeder als verzetsvrouw de Duitse soldaat te troosten. Dit laat typisch de waanzin van oorlog zien. Dan ben je toch weer allemaal gewoon mens.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘Dat was feest! De Canadezen die ons bevrijd hebben, hadden een tentenkamp opgezet in de weilanden naast ons huis. Dat was heel spannend als kind. Mijn pasgeboren zusje droegen ze blij het hele kamp door. Ook hadden ze op de voetbalvelden al hun materieel staan. Ik weet nog dat ik daar met mijn oudere broer en vriendjes naartoe ging, omdat we heel nieuwsgierig waren. Een van de jongens klom stiekem in een auto. Hij drukte op een knop en reed toen zo met auto en al de sloot in!’

Erfgoeddrager: Victor

‘Mijn vader is nooit meer teruggekomen’

Viktor, Siem, Jelle en Joes fietsen naar het huis van Rolf Loewenstein. Ze worden er vriendelijk ontvangen door Rolf, zijn vrouw en hun logeerhond. Rolf komt uit Duitsland, waar zijn vader een schoenwinkel had, en woonde toen de oorlog begon in Eindhoven. Hij was toen pas twee jaar, maar kan zich toch nog veel herinneren.

Wat hebben uw ouders aan u verteld over de oorlog?
‘Ik heb mijn moeder zo vaak gevraagd naar wat er gebeurd is in de oorlog, maar ze zei altijd: “Das weiss ich nicht!” Ik vond dat als kind en later heel lastig. Daarom moest ik alles zelf uitzoeken en het aan andere mensen vragen. Het is zo belangrijk dat mensen open kunnen spreken over alles. Ook als het moeilijk of pijnlijk is. Daarom heb ik alles aan mijn twee kinderen verteld.
Na de oorlog woonde ik met mijn moeder en haar ouders, mijn opa en oma dus, in Eindhoven en toen vertelde ze op een dag dat ik nóg een opa had, de vader van mijn vader. Ik was heel boos op haar dat ze dat toen pas vertelde, want ik was graag eerder bij hem op bezoek gegaan. Ik denk dat mijn moeder heel erg getraumatiseerd was door de oorlog, dat ze daarom niks wilde vertellen. Maar ik vond het heel lastig. Zelf herinner ik me uit de oorlog dat ik apart van mijn ouders zat ondergedoken. Dat was veiliger. Toen mijn moeder me na de oorlog kwam ophalen, herkende ik haar niet. Ik zat tussen allemaal blonde mensen en mijn moeder had lang zwart haar en ik was bang van haar. Ik heb dagenlang gehuild. Dat was voor haar ook heel verdrietig.’

Hoe was het onderduiken voor u?
‘Samen met mijn opa en oma doken we onder bij een boer in Maarheeze. Daar sliepen we in een hooiberg. We maakten een gat in het hooi en dan kropen we er zo in. Zelfs in de winter sliepen we daar. Mijn broer was toen zes, ik pas twee. In Maarheeze is mijn vader opgepakt door de Duitsers. Hij is nooit meer teruggekomen. De boer en boerin wilden dat we weggingen, omdat wij kinderen huilden. Ze waren bang dat de Duitsers ons ook zouden ontdekken. Moet je je voorstellen hoe dat voor mijn moeder was… Toen kwamen er mensen van de illegale werken; zij hielpen mensen vluchten. Een vrouw nam mijn broer en mij mee. Achteraf bleek dat zij een verraadster was. Ik ben in Apeldoorn bij hele lieve mensen terechtgekomen, maar mijn broer is vermoord. Hoe dat gegaan is, heb ik proberen uit te zoeken, maar ik weet niet zeker of het zo is gegaan. Eén verhaal is dat die vrouw geen onderdak kon vinden voor mijn broer. Een ander verhaal is dat ze Joodse kinderen heeft verraden. Daar kreeg ze kopgeld voor, zeven gulden vijftig. Als mensen Joden aangaven bij de moffen, kregen ze dat bedrag. Na de oorlog is deze vrouw opgepakt. Ze heeft twintig jaar gevangenisstraf gekregen, omdat ze verschillende kinderen heeft verraden.’

Wat is er met uw broer gebeurd?
‘Hij is op transport gezet. Vier dagen zat hij in de trein, daarna is hij vergast. Ik weet niet of ik dit kan vertellen aan jullie, want het is heel griezelig. Mannen, vrouwen en kinderen moesten zich in een kamp helemaal uitkleden. Hun haren werden afgeschoren. Wat daar de bedoeling van is, dat weet ik niet. Dan moesten ze naar een grote ruimte gaan en daar kwam er gas uit de gaten. Binnen vijf minuten gingen de mensen dood. Dan werden die lijken door andere Joden, die nog sterk genoeg waren, opgetild en in de kachel gestopt. Daar werden ze verbrand. Wat ze met de haren deden, weet ik niet.’

Heeft u nog spullen van die tijd?
‘Toen ik in Apeldoorn ondergedoken zat, heb ik een cadeautje gekregen. Een klein spaarpotje, gemaakt in een houtfabriek daar in de buurt. Kijk maar eens wat erop staat: ter herinnering aan Wimpie. Dat was mijn naam in de oorlog, Wimpie Pol. De achternaam is van de lieve mensen waar ik toen ondergedoken zat.’

 

Erfgoeddrager: Victor

‘De kat lag op de juiste plek op het luik’

Mieke Reinders was acht jaar toen de oorlog uitbrak. Aan Victor, Lene en Robiene van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen vertelt ze over wat er met haar vader is gebeurd en over het stiekem luisteren naar de radio.

Wat deed uw vader in de oorlog?
Mijn vader werkte op het postkantoor. Daar had hij een speciale stempel om paspoorten te vervalsen. Op een dag werd hij gewaarschuwd door de ondergrondse. Hij moest snel alle stempels zien kwijt te raken. Toen de Duitsers vervolgens kwamen, werd alles bij ons thuis ondersteboven gehaald. Ze vonden niets. Omdat degene die hem verraden had er zeker van was dat mijn vader die stempels had, werd hij alsnog opgepakt en op de trein naar Amsterdam gezet. In een cel voor twee personen zaten ze daar met zeven mensen opgesloten. Toen mijn vaders assistente, , die met een Duitser getrouwd was, terugkwam van vakantie, vroeg ze ons wat er was gebeurd. Vervolgens is ze naar Amsterdam gegaan om hem te zoeken. Toen bleek dat hij al naar Duitsland was overgebracht. Mijn moeder wilde naar hem toe, maar wist niet hoe. De assistente stelde voor om samen te gaan. Eenmaal daar heeft zij verteld dat hij geen stempels om paspoorten te vervalsen had. Daardoor, en omdat haar man Duits was, lieten ze mijn vader vrij. Kort daarna werd zij zelf in Alkmaar opgepakt, omdat zij onze vader had geholpen. Toen is mijn vader heel boos geworden en naar de gevangenis in Alkmaar gegaan. Door zijn verhaal over haar goede daden is ze vrijgelaten. Ze heeft mij daarna een ringetje gegeven, als symbool voor vrijheid. Dat was mijn eerste ringetje. Ik heb het nooit meer afgedaan.’

Had u ook een gelukkig moment tijdens de oorlog?
‘Toen mijn vader nog in Duitsland was, ging ik elke dag naar het station om te kijken of hij al thuiskwam. Dat gebeurde steeds niet. Een keer stond ik weer te wachten, toen ik een brandje vlakbij een auto zag. Iedereen had het heel koud, dus er waren veel mensen bij gaan staan. Opeens hoorde ik een fluitje en zag ik mijn vader! Meteen vloog ik hem in de armen. Het bleek dat hij na het uitstappen eerst een cadeau voor mijn moeder was gaan halen en langs de kapper was gegaan. Hem weer zien, was een heel gelukkig moment voor mij.’

Luisterden jullie naar de radio in de oorlog?
Mieke:Mijn vader luisterde naar de radio. Die verstopte hij in een luik, onder het zeilen vloerdek, naast de kachel. Als de radio in het stopcontact moest, hing mijn moeder er een rok overheen zodat het niet meer goed te zien was. De radio werd altijd best wel warm en dat vond onze kat een fijne plek om te gaan liggen. Voor ons handig, want dan was de radio nog beter bedekt! Later zijn we gestopt met het luisteren naar de radio, want we hoorden dat de Duitsers een manier hadden om te weten te komen dat mensen naar de radio luisterden.’

 

Erfgoeddrager: Victor

‘De aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers’

Wij zijn Victor, Yassine en Melissa en wij hebben Wil Mulder geïnterviewd. Wil woonde in de oorlog samen met haar ouders en haar twaalf oudere broers en zusjes op Jan van Galenpark 149. Daar waren vroeger tuinderijen. Haar vader was tuinder. Tegenwoordig is ze veel in de Lukaskerk, naast onze school. Ze vertelde dat ze heel blij is dat onze school meedoet aan Oorlog in mijn Buurt.

Hoe waren uw dagen in de oorlog?
‘Overdag ging ik naar school, de Sint Jansschool. We hadden geen fietsen, dus dat was een half uur lopen. We kwamen nooit te laat. Het was een meisjesschool. Na schooltijd speelden we buiten. Dat was in de winter niet fijn. Er was toen geen verlichting meer. Alle straten waren donker. Dat kun je je nu toch niet voorstellen? Het was echt een heel nare tijd.’

Welke rol hadden u en uw familie in de oorlog?
‘Er waren heel veel mensen met honger. In rijen stonden ze voor de deur om groente te kopen. En wij hadden groente, op het laatst ook steeds minder. Mijn vader ging in de zomer van 1944 op de fiets aardappels halen in Andijk. Op de terugweg werd hij beschoten door Duitsers. Hij had niets, maar de aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers.
Wij woonden aan het water. Er gebeurden nare dingen bij dat water: mensen sprongen soms in de gracht. Met geld in hun mond, om groente te kopen. In die vreselijke laatste winter gingen veel mensen dood door hongeroedeem. Op een avond, toen vader en moeder weg waren, stonden er weer veel hongerige mensen. Mijn broers konden dat niet aanzien. Ze brachten met hun bootjes de mensen naar de overkant. Dan deden de mensen zo hun best om in zo’n bootje te komen. Ik moet daar tegenwoordig veel aan denken. Als je nu naar het nieuws kijkt zie je dat soort beelden ook. Van mensen die uit Syrië vluchten.’

Kende u NSB’ers?
‘Nou, ik heb ze wel gezien. Het was de verjaardag van mijn vader. Er was veel bezoek. Opeens hoorden wij schoten. En toen viel er een brandende deur in de tuin van een neerstortend vliegtuig in de Rijpgracht. Meteen stond de tuin vol met Duitsers en NSB-ers. De Duitsers vonden dat alles van hun was, ze namen alles mee.
Ik hoop voor jullie dat het nooit meer oorlog wordt. Omdat ik die dingen meegemaakt heb, maak ik me nu zo’n zorgen als ik zie wat er in de wereld gebeurt. Hebben jullie dat niet.’

 

Erfgoeddrager: Victor

‘Eten halen in de gaarkeuken ’

Wij interviewden meneer Paterstuk, die 12 jaar was toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn drie zussen, zijn broertje en zijn ouders aan de Hogendorpstraat, nummer 2. De oorlog was voor hem een nare tijd. ‘Als ik er veel aan denk, ga ik gewoon huilen.’ zei hij. Maar hij ging gelukkig niet huilen.

Hoe kwam u in de oorlog aan eten?
"Naarmate de oorlog vorderde, was er steeds minder te eten. Daarom werd er gekookt in een centrale keuken, hier op de Haarlemmerweg. Daar kon je een portie eten halen met een bonnetje, maar dat was eigenlijk nooit genoeg. Je probeerde met je vinger nog de laatste restjes uit de gamellen te likken. Er zat bijna niets meer in, maar dan had je nog wat. Mensen stalen ook eten van de bakkerskarren en slagerskarren. Die kregen op een gegeven moment politiebewaking mee. Maar die agenten waren zo corrupt als wat. Die knepen wel een oogje toe als ze geld of spullen kregen aangeboden. Je moest spullen hebben om te ruilen. Ik had een drumstel, dat we hebben ingeruild voor eten.”

Bent u tijdens de oorlog mensen kwijtgeraakt?  
"Ik ben verschillende mensen kwijtgeraakt. Mijn oom uit de Van der Pekstraat is omgekomen omdat er een bom in zijn achtertuin viel. Door de klap sloeg het bed om. Mijn oom raakte eronder bekneld en is gestikt. Mijn oom was één van de velen, er vielen veel slachtoffers in de oorlog. Ze werden naar de Zuiderkerk gebracht om geïdentificeerd te worden. Al die lijken onder witte lakens. En dan moesten er mensen komen kijken wie het was. ‘Ken je die?’ ‘Nee.’ ‘Ken je die?’ ‘Ook niet.’ Dat was mijn eerste confrontatie met de dood. 
Mijn vader werd weggevoerd naar Duitsland om te werken. Hij heeft het overleefd, maar eigenlijk ben ik hem ook kwijtgeraakt. Nadat hij terugkeerde uit Duitsland, is hij meteen naar Indië vertrokken. Toen hij terugkwam uit Indië stond ik met mijn moeder op de kade te wachten. ‘Waar is vader?’ vroeg ik mijn moeder. ‚Kijk, daar staat hij!’ wees ze. Toen heeft ze beschreven waar hij stond, de derde naast de kajuit. Maar ik zag niets bekends aan hem. Hij was een vreemde voor me geworden.”

Wat heeft u in de oorlog het meest gemist? 
"Eten. Ik was zo blij dat er na de oorlog weer te eten was. We kregen Zweeds wittebrood en roomboter. Ik at zo’n boterham met een dikke laag boter en suiker. Zoiets had ik in tijden niet geproefd. O, dat was een gebakje!”

Meneer Paterstuk
Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892