Mira, Stijn en Loek van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn goed voorbereid op hun bezoek aan Gisèle Mambre. Mira heeft haar schriftje vol vragen staan, en de vader van Stijn heeft zelfs nog wat extra vragen meegegeven. Stijn merkt op dat zijn vader ongeveer net zo oud is als mevrouw Mambre, die in 1970 geboren is, maar in tegenstelling tot Stijns vader, is zij geboren op Curaçao.
Hoe was het om van Curaçao naar Nederland te komen?
‘Ik kwam naar Nederland in 1988 om hier te studeren. Toen ik hier aankwam vond ik het erg koud, ook al was het zomer. Op Curaçao is het altijd 40 graden, dus ik vond 20 graden best fris. We gingen met een heleboel studenten van Curaçao in de bus naar de plek waar we gingen studeren. Ik ging naar Zwolle. Daar ging ik eigenlijk de lerarenopleiding doen, maar na twee jaar ben ik journalistiek gaan studeren. Na mijn studie ben ik in Nederland gebleven. Ik heb op allerlei plekken gewoond, zoals in Amsterdam, Purmerend en Eindhoven. Natuurlijk ben ik nog wel vaak teruggegaan naar Curaçao, maar niet meer om er echt te wonen. Als ik nu terugga vind ik het altijd erg warm. Daarom moet ik dan eerst een poos wennen aan de hitte. Als ik dan weer naar Nederland ga, vind ik het hier weer koud, maar dat komt ook omdat ik dan mijn familie op Curaçao mis.’
Wat kunt u ons laten zien over het koloniale verleden?
‘Ik heb een aantal beeldjes van huizen op Curaçao gekregen. Het eerste beeldje dat ik kreeg was van een landhuis. Dat is zo’n huis van rijke Nederlanders die vroeger slaven hadden. Ik vond het niet zo’n mooi beeldje. Later heb ik er nog een paar beeldjes van gewonere huizen bij gekregen en toen vond ik het wel leuker om ze te hebben. De meeste oude landhuizen worden nu niet meer bewoond. Sommige huizen zijn gekocht door de families van vroegere slaven. Die mensen hebben er dan vaak een museum van gemaakt zodat de verhalen over het slavernijverleden doorverteld kunnen worden.’
Wat weet u over uw familie?
‘Ik ben zelf op onderzoek geweest naar de geschiedenis van mijn voormoeders. Hoewel veel mensen in Nederland de familie van hun voorouders kunnen vinden, kun je op Curaçao alleen dingen over de moeders vinden. Dat komt doordat er vroeger alleen werd bijgehouden of een vrouwelijke slaaf een kind kreeg. Wie de vader was, werd niet opgeschreven. Misschien zaten er wel verzetshelden in mijn familie, maar dat weet ik niet zeker, want de mensen die echt gingen vechten waren de mannen. Ik vind het wel erg jammer dat ik zo weinig over mijn familie weet. De eerste vrouw in mijn familie die als slaaf naar het Curaçao kwam, heette Maria, maar misschien was dat niet haar eigen naam. Vaak kregen slaven een nieuwe naam van hun baas. Ook al weet ik niks zeker, ik hoop dat mijn voormoeders wel stiekem verzet hebben gepleegd. Bijvoorbeeld door zout in het meel van de slavenhouders te doen.
Het meeste over het koloniale verleden weet ik door mijn tante die zelf geen kinderen had en ons in de zomer altijd meenam op excursies. Ze was geschiedenislerares en wist er veel over. Eigenlijk was mijn tante wel een soort verzetsheld. Zij had in Nederland gestudeerd en ging terug om les te geven op Curaçao. Daar kwam ze erachter dat Nederlandse leraren veel meer verdienden dan de leraren van Curaçao. Ze heeft er toen tegen geprotesteerd. Er was geen slavernij meer, maar je merkte er op die manier toch nog wel iets van.’