Erfgoeddrager: Sophie

‘Wees altijd sociaal, tegen alle mensen die je tegenkomt’

Als Ceren, Sophie en Douae van de Camaran Landlustschool in Amsterdam, Yvonne van der Zwaard (83 jaar) aan zien komen lopen, springen ze op: “Ik ben zo zenuwachtig!”, roept Sophie uit. Mevrouw van der Zwaard neemt plaats in het decortje in de hoek van het klaslokaal. Als eerste wil ze graag kwijt dat ze vorige week zestig jaar getrouwd was met haar man Ton en een oorkonde van de koning kregen. “Niet dat we zo koningsgezind zijn, maar een oorkonde van de koning ontvangen is toch wel speciaal”. De leerlingen pakken hun vragenlijst en gaan van start.  

Wat is er gebeurd met uw vader in de oorlog?
‘Ik was twee jaar toen de oorlog uitbrak. Mijn vader was Joods, mijn moeder was een Duitse vrouw. In 1928 kwam ze naar Nederland om als naaister te werken en daar leerde ze mijn vader kennen. Omdat mijn vader gemengd getrouwd was, was hij vrij gesteld om te werken in Duitsland. We hadden Joodse onderduikers in huis en toen is mijn vader verraden. Een verdieping boven ons zat ook een onderduiker en op een dag werd daar hard op de deuren gebonkt. Er stond politie op de stoep. Die onderduiker is naar beneden gesprongen en via de tuin bij ons naar binnen gevlucht. Als dat gebeurde verstopte hij zich in ons bed en gingen wij naar een andere kamer. Maar onze andere buurman zat bij de NSB en moet dat gezien hebben en toen is mijn vader verraden. Eerst ging hij naar de gevangenis, daarna moest hij werken op Schiphol, dat was toen nog heel klein. Op een dag hield hij vijf minuten pauze, daardoor werd hij op transport gesteld naar Westerbork. Na de oorlog wisten wij niet wat er met hem was gebeurd. In 1946 kregen wij bericht van het Rode Kruis dat hij waarschijnlijk in Auschwitz is gestorven. Pas in 1952 kreeg mijn moeder bericht dat hij is overleden tijdens de Dodenmars vanuit Sachsenhausen, in april 1945, vlak voordat het kamp bevrijd werd. Tijdens die tocht zijn er meer dan zesduizend gevangenen omgekomen. Een heel droevig verhaal. Hij is achtendertig jaar geworden.’

Had u genoeg eten?
‘In het begin van de oorlog wel, maar vanaf 1943 werd het minder en minder. We kregen voedselbonnen en er waren gaarkeukens. Ik moest dan een pannetje meenemen naar de klas en dan liepen we naar de gaarkeuken. Daar kregen we schillensoep. Ik heb mensen om zien vallen van de honger midden op straat. Bij de Bevrijding kregen we Zweeds brood, dat was zo verschrikkelijk lekker, alleen die geur al. En cornedbeef, daar ben ik nog steeds dol op. Na de oorlog hadden we nog steeds hele erge honger, mijn moeder woog maar drieënveertig kilo. We kregen regeringsbrood, dat was zo ontzettend vies. Grijs brood dat nergens naar smaakte. Mijn moeder had geen inkomen. Ze kreeg geen uitkering van de regering. Pas als je een lijk had van je omgekomen man kon je in aanmerking komen voor een uitkering, maar ze had geen lijk dus kreeg ze niks. Ze ging toen schoentjes maken en die verkocht ze.’ 

Hoe was de Bevrijding?
‘Dat was heel leuk, dat kan ik me nog goed herinneren. De straten waren versierd met vlaggen en ballonnen. Er was muziek, er werd gedanst, er werden spelletjes gedaan. Ook in onze straat was er een enorm feest. Maar dat was wel dubbel want mijn vader was niet teruggekomen. Mijn moeder is nog vaak gaan kijken bij station Amsterdam Centraal. En ze heeft overal briefjes neergelegd, maar tevergeefs. Mijn moeder is uiteindelijk negentig jaar geworden. Ik wil nog meegeven dat je altijd sociaal moet zijn, tegen alle mensen die je tegenkomt. Niet op het eerste gezicht iemand verwerpen, maar iedereen in zijn waarde laten. Dat heb ik mijn hele leven gedaan. Ik heb heel veel buitenlandse mensen Nederlandse les gegeven en die heb ik ook altijd geleerd dat iedereen gelijk is, zowel mannen als vrouwen.’ 

    

 

Erfgoeddrager: Sophie

‘Toen ik naar boven keek, zag ik een hele grote schietwolk’

We (Nina, Lee-Jay, Naomi en Sophie) kwamen bij Jan Fleumer (1932) in Westzaan aan en we waren in de auto al best wel zenuwachtig. Maar toen we binnen waren, ging het eigenlijk allemaal vanzelf.  Een hele aardige man die er zin in had. En Jan Fleumer had ook veel voorbereid.

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt ?
Ik was acht jaar toen de oorlog begon. Op een dag ging ik samen met mijn broertje naar huis van school en zagen we ineens een bommenwerper die heel laag overvloog. De motoren van het vliegtuig waren kapot, en hij zweefde nog even. Ik zag hem aankomen. Er werden op dat moment bommen geworpen op het vliegtuig dat zo laag vloog. Toen ik naar boven keek zag ik een hele grote schietwolk. Dus ik wist dat het dichtbij was. Ik heb toen tegen mijn broertje gezegd dat hij plat in de heg moest gaan liggen en ik ben toen ook plat in de heg gaan liggen. Ik was ontzettend bang , ik riep alleen maar: “moeder, moeder, moeder!”.  Het regende granaten op dat moment. Toen het vliegtuig voorbij was gevlogen zijn we weer veder terug naar huis gegaan.’

Was er nog genoeg brandstof in die tijd?
Nee, op een gegeven moment was er niet genoeg brandstof/ benzine voor de auto en bussen.  Iemand had uitgevonden dat je ook op gas kon rijden met auto’s. Je had dan een auto met een grote houten kist erop en een heel flexibel zeil. Dan ging je naar de gasfabriek dan kon je daar dat ding op laten blazen. Het zeil stond dan helemaal strak, en zodra de auto ging rijden werd dat ding steeds slapper. Er stond zo’n hoge druk op dat de auto kon rijden. Op de bus hadden ze gasgenerators. Daar zaten kolen in en op een gegeven moment werd er ook turf in gestopt.’

Kwam u alleen aan eten via voedselbonnen of ook op andere manieren?
‘Je kon wel bij de boeren proberen iets van voedsel te krijgen of te ruilen. We hebben in die tijd ook echt wel honger gehad. De Duitsers hadden het idee van de gaarkeuken bedacht. Er was er een meneer met een paard en wagen en die ging vanuit Westzaan iedere dag weg om grote gamellen op te halen van de gaarkeuken. Het eten van de gaarkeuken was op een geven moment niet meer te eten. Er werden soepjes gemaakt van de meest bizarre dingen. We konden ook aan ons eten komen met bonnen. Hiermee konden we ook ander dingen kopen. Er werd veel met de bonnen geknoeid. Er werden bonnen nagemaakt of gestolen om onderduikers van te eten te voorzien. Ook heb ik een keer schoongemaakt voor een Duitser. Toen kreeg ik een broodje jam van hem.

Hoe zou u willen dat we de honderd jaar bevrijding vieren?
‘Daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Ik vind het goed dat het herdacht wordt, maar 99 jaar is eigenlijk net zo belangrijk als 100 jaar, vind ik. Ik vind het ook heel belangrijk dat de oorlog herdacht wordt, omdat de mensen die de oorlog hebben meegemaakt al erg oud zijn. Het duurt niet lang meer dat er niemand meer over is van de overlevenden. Als die mensen er niet meer zijn, is er niemand meer die uit eigen ervaring over de oorlog kan vertellen. Het is wel erg goed dat we er toch elk jaar weer bij stilstaan.

Erfgoeddrager: Sophie

‘Voor de Duitsers was mijn vader dan Herr Kapitan’

Marten Wijbenga komt zelf naar basisschool Het Wespennest in Amsterdam-Noord. De bel na de pauze is zojuist gegaan en Sophie, Rick, Robin en Bas zijn ook maar net op tijd om hem welkom te heten. Aan het einde van het interview willen ze nog weten wat in de oorlog het meeste indruk op meneer Wijbenga heeft gemaakt. Dat je telkens weer op allerlei creatieve manieren op zoek moest naar eten, is zijn antwoord.

Wat is het spannendste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘In 1943 vlogen er op een dag vliegtuigen over onze buurt. Wij woonden aan de Meeuwenlaan, daar waar nu een grote supermarkt is. Mijn twee oudere zussen stonden op het stenen plaatsje achter ons huis te kijken naar al die vliegtuigen boven hun hoofd. Tot mijn vader naar buiten kwam en zag dat er bommen naar beneden vielen. Snel is iedereen gaan schuilen. Mijn ouders en zussen gingen op de wc zitten. Dat was het stevigste deel van het huis. Mij hadden ze in een klein kastje in de gang gezet, ik was pas 3 jaar en dus nog klein. Ons huis is niet getroffen, maar diverse straten en huizen om ons heen wel. In Noord zijn toen meer dan 220 doden gevallen. Veel woningen waren kapot. Ik kan nog steeds aanwijzen welke huizen dat zijn. In de Van der Pekstraat zie je bijvoorbeeld dat sommige nog twee rijen gele steentjes hebben, IJselsteentjes, die zijn van voor de oorlog. De andere huizen zijn na de oorlog herbouwd, maar dan zonder die typische steentjes. Na het bombardement was mijn moeder erg bang geworden. We zijn daarom een paar weken op onze zeilboot gaan wonen in Harderwijk. Mijn moeder kwam daar vandaan en haar broer, die kapitein was, had onze zeilboot naar Harderwijk gesleept. Zo kon ze even van de schrik bijkomen.’

Uw vader was schipper op de pont. Hoe was dat in de oorlog?
‘Mijn vader heeft van 1928 tot 1963 op de pont gevaren. In de oorlog kreeg hij als schipper een ‘ausweis’ omdat hij in ploegendiensten ook wel in de avond moest werken. Het betekende dat hij na 8 uur nog over straat mocht, terwijl dat voor anderen verboden was. In de avond ging hij dan ook wel eens langs boeren, naar Landsmeer of Ransdorp, om eten te ritselen. Als de Duitsers hem aanhielden, liet hij zijn ausweis zien. Hij deed ook zijn uniform aan want de Duitsers waren gek op uniformen. Voor Amsterdammers was hij gewoon een pontschipper, maar voor de Duitsers was hij dan ‘herr Kapitan’ en mocht hij door. Een ander voordeel van zijn werk was dat hij in de Hongerwinter kolen kon smokkelen van zijn werk. Hij voer op een stoompont dus die ging op kolen. In die winter werden alle ponten als een brug aan elkaar vastgelegd omdat er te weinig kolen waren. Maar in de bunkers lag nog wel wat voorraad. Die kolen gaf hij dan aan de bakker op de Nieuwendammerdijk zodat die brood kon bakken.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was feest: iedereen ging de straat op! Er kwamen optochten, dansfestijnen en de straten en fietsen werden versierd. Maar er werd ook nog geschoten. Ik heb later gehoord dat ik daarbij ben geweest. Mijn ouders waren op de Dam, met mij in de kinderwagen. Ze liepen net bij de Bijenkorf toen de schietpartij daar vlakbij begon. Ze zijn snel bij de Reguliersbreestraat in een ijssalon gaan schuilen. Eigenlijk was het de schuld van de Binnenlandse Strijdkrachten, die opgeleid, of meer half-opgeleid, waren om de boel te bewaken. Op de hoek van de Kalverstraat zaten nog Duitse officieren, en tussen deze twee groepen ontstond een ruzie, met die schietpartij als gevolg. Volgens mij was dat allemaal niet nodig geweest, waren die Binnenlandse Strijdkrachten een beetje agressief bezig… Ook daar zijn doden gevallen.’

Erfgoeddrager: Sophie

‘De vrouw van de slager wilde mijn ooms verklikken’

Luuk, Sophie, Omaima en Magne stappen vanaf bassischool Het Wespennest in Amsterdam-Noord op de fiets richting Bertus Twiller. Het is maar 10 minuten fietsen dus ze kennen de buurt waar hij woont goed. Meneer Twiller wacht ze al op en zwaait vanachter zijn raam. Na een kort praatje gaan de kinderen zitten en stellen de vragen die ze op school hebben bedacht.

Wat heeft in de oorlog het meeste indruk op u gemaakt?
‘Dat er Joodse kinderen met hun ouders werden opgehaald en afgevoerd. Het waren mensen uit mijn buurt, ik woonde in de Gorontalostraat in Amsterdam-Oost, waar ik dagelijks mee optrok en zelfs mee in de klas zat. Dat was niet leuk, en het was ook niet leuk wat ze met deze mensen hebben gedaan. Ik heb ze daarna nooit meer gezien.’

Heeft u ook wel eens wat stiekem gedaan in de oorlog?
‘We haalden wel eens kolen tussen het spoor vandaan zodat we thuis de zelfgemaakte kachel weer warm konden stoken. Ook hebben een paar mannen uit mijn buurt van de Duitsers een paard gestolen en deze in onze keuken geslacht. Het beest werd in stukken gesneden en uitgedeeld aan anderen om op te eten. Een vrouw van de NSB-slager uit de buurt kwam erachter en wilde het verklikken. Mijn ooms zeiden toen dat als ze hen zou verraden ze, net als het paard, zou worden gevild. Omdat mijn ooms heel goed waren in hun vak als slachter, heeft ze dus maar niks gezegd…’

U bent nog als kind naar Groningen gestuurd omdat daar meer te eten was. Hoe vond u dat?
‘Het heeft wel indruk op me gemaakt want ik ben bijna een jaar van mijn broers en onze ouders weggeweest. En ik wist niet hoe het ze verging. Gelukkig kwam ik terecht bij een lief gezin. Mijn ouders en broers miste ik wel, maar er was daar beter te eten dan in Amsterdam. Mijn gastvader was zelfs kok! Ik had een gastbroertje en gastzusje, met wie ik op straat speelde. Grappig vond ik ook dat de wc buiten was, op een ingegraven emmer. Zou dit dezelfde emmer zijn geweest als die waar de aardappels in werden geschild…? Ze hebben goed voor mij gezorgd waardoor ik het fijn bij ze heb gehad. Toch was ik blij dat ik na de oorlog weer terug naar huis mocht.’

Erfgoeddrager: Sophie

‘Ze is in een goederentrein naar Ravensbrück gepropt’

Sophie, Jamie, Lindsay en Kiki van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden hartelijk ontvangen door Henny de Kat-Belkmeer en haar dochter Dorothy.
 Mevrouw De Kat is zichtbaar geëmotioneerd als ze vertelt over haar moeder die in de oorlog in een concentratiekamp terechtkwam.
 Na afloop van het interview zijn de kinderen onder de indruk van al haar verhalen.

Wat gebeurde er in uw straat, de Amelandstraat in Noord, in de oorlog?
‘In onze buurt was het eerste bombardement in Noord. Het gebeurde midden in de nacht. Drie bommen vielen er, onder andere op Buiksloterweg en vlakbij ons om de hoek, in de Urkstraat. Een oudere man kwam daarbij om het leven. Na het eerste bombardement volgden er meer, vaak met nog veel ergere gevolgen. In de oorlog zijn er ook Joodse mensen bij ons ondergedoken. We hadden een huiskamer met twee zijkamertjes en daarboven een vliering. In de kast onder de trap hadden we een gat gemaakt, waar ze bij gevaar konden schuilen. Er zaten wel zes mensen in ons huis. Ze waren niet geregistreerd, mochten niet naar buiten en ook niet bij de ramen komen.
 Uiteindelijk heeft een tante van een vriendin van mij de onderduikers verraden.’

Wat was het ergste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Door het verraad is ook mijn moeder opgepakt. Ze was die dag alleen thuis met de onderduikers: een oudere dame, haar zoon en nog een man. Die oudere vrouw, ze was al ergens in de 80, had zich verstopt achter een deur en werd eerst niet opgemerkt. Maar ook haar hebben ze meegenomen. Deze mensen waren al dood voordat ze in Duitsland waren. Mijn moeder hebben ze in de gevangenis gezet en van daaruit naar het kamp in Vught gebracht. Daarna is ze in een goederentrein gepropt en kwam ze terecht in Ravensbrück, een kamp voor vrouwen. Tijdens de reis konden ze niet liggen, ze hadden helemaal niets bij zich, alleen een tonnetje met water en tonnetje om op te plassen. Na Ravensbrück is ze naar München gebracht, waar ze moest werken bij Agfa, een fabriek voor wapenonderdelen. Gelukkig heeft ze de oorlog overleefd. Op 5 juni 1945 kwam ze terug.
 Een maand na de bevrijding hoorden we dat ze nog in leven was. Twee weken lang zijn we iedere avond naar het Centraal Station gegaan om haar op te wachten. Maar ze kwam maar niet. Op een middag kwam ons buurmeisje ons waarschuwen dat mijn moeder eraan kwam. Mijn vader is toen heel hard gaan lopen om haar op te halen. Met hulp van het Zwitserse Rode Kruis is ze via Frankrijk en België helemaal alleen naar Nederland gekomen. Ze woog nog maar 45 kilo. Mijn moeder heeft ons later maar weinig over de oorlog verteld.
’

Hoe was het voor u dat uw moeder weg was?
‘Ik zat nog op de Ulo, een 3-jarige opleiding na de lagere school. Maar daar kon ik niet blijven omdat ik voor mijn vader en zus moest zorgen. Zij werkten allebei. Ik ben wel halve dagen gaan werken in de kantine van de krant Het Volk, vlakbij het Centraal Station. Dan kon ik in de middag thuis het huishouden doen.’

Erfgoeddrager: Sophie

‘De bommen sloegen in de straat’

Aan de muur in de zitkamer hangt een schilderij van de bomen in de Hout. Het is geschilderd door de vader van Reina Feith. Thom, Laure en Sophie van de Bos en Vaartschool vonden het erg mooi. Ze waren onder de indruk van haar verhaal.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was 8 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Amsterdamsebuurt aan de Adriaan Loosjesstraat. Mijn vader was graficus en kon goed tekenen. Ik was dol op mijn hem. Mijn vader werd tewerkgesteld in Berlijn. Hij is heeft daar wel 26 maanden gewerkt, als bouwvakker. Ik woonde in die tijd met mijn moeder, mijn pasgeboren zusje en mijn opa.
Ik speelde vaak op straat met de overbuurkinderen. Hun vader was groenteboer en hij was Joods. Hij had drie dochters: Bep, Lenie en Sientje. Ik heb gezien hoe ze onze overbuurman kwamen halen. Ik nog steeds voor me hoe hij ingeklemd tussen twee mannen de straat uitliep. De overbuurvrouw en mijn vriendinnen zijn later opgehaald. Van de familie heeft alleen Bep de oorlog overleefd. Bij de Hema zag ik een Joodse vrouw, broodmager en hoogzwanger… Sommige beelden vergeet je niet.’

Was u bang?
‘Het akeligst vond ik het geluid van de vliegtuigen. Overvliegende vliegtuigen, beladen met bommen voor Berlijn. Ik was bang, want mijn vader zat in Berlijn. Zou hij het bombardement wel overleven? Als de vliegtuigen overkwamen, moest ik in de kast onder de trap zitten met alleen het licht van een klein waxinelichtje. Het was de veiligste plek van het huis. Ik was zo zenuwachtig en bang dat ik op de pot moest zitten, anders plaste ik in mijn broek.

Ik weet het nog als de dag van gisteren, 16 april 1943 om tien voor half acht ‘s avonds. Normaal speelde ik altijd buiten met de kinderen uit de buurt, verstoppertje in de steegjes bij het badhuis. Maar nu moest ik met mijn moeder naar de volkstuin, waar we groenten verbouwden. Zij ging op op de fiets en ik op een autoped. Maar de band van mijn step was lek, dus gingen we naar binnen om de band op te pompen. Juist op dat moment… BOEM! Een enorme knal en lawaai.

Het enige wat ik nog weet is dat mijn moeder gilde: “Ooh, dat kind!” We renden naar boven, mijn zusje lag nog in de haar bedje. Alle ruiten waren kapot. Opa zat achter, onder het stof maar hij mankeerde niets.
Er waren bommen ingeslagen in onze straat, in de Jacob Geelstraat en de Harmenjansweg. Het huis van onze overburen was getroffen, mijn overbuurmeisje lag gewond voor onze voordeur op de stoep. Ze heeft het overleefd, maar haar vader was dood. Schuin aan de overkant woonde een mevrouw die een scherf in haar borst had. Er waren veel slachtoffers, ook een van de kinderen waar ik altijd mee speelde. In totaal zijn 80 mensen omgekomen en 100 gewond geraakt. We hebben zo’n geluk gehad!
Omdat er nog een bom in de straat lag die niet was afgegaan, konden we niet in ons huis blijven. We gingen naar mijn oom en tante in Haarlem Noord.’

Hoe was voor u de hongerwinter?
‘In de Hongerwinter was er bijna geen eten meer, we aten suikerbiet en tulpenbollen. Mijn moeder prakte dat allemaal samen en maakte er hollebollesuikerkoeken van. Die vond ik eigenlijk te zoet. Maar als je honger hebt, eet je alles. Bij Kraantje Lek sprokkelde ik houtjes voor het noodkacheltje.
Een neef van mijn vader was boer in Heerhugowaard. Mijn moeder en ik zijn daarnaar toe gefietst met mijn kleine zusje. We zijn daar van januari tot mei gebleven. Ik heb daar de bevrijding meegemaakt. Ik kreeg ik snoep en chocolade van Amerikaanse soldaten.

Na de bevrijding liepen we van Heerhugowaard terug naar Haarlem. Ik was alleen thuis en weet nog dat ik dacht: zo meteen wordt er gebeld en komt mijn vader thuis. Net telepathie, want er stond iemand voor de deur: Mijn vader! Hij was helemaal uit Berlijn naar huis gelopen!’

 

Erfgoeddrager: Sophie

‘Ik kreeg van mijn moeder les op het schip’

Meneer Stallinga leek erg blij met het bezoek van Karlijn, Chimene en Sophie van de Michaëlschool in Leeuwarden. Toen ze binnenkwamen, zette hij meteen de rugleuning van zijn elektrische stoel rechtop en begroette iedereen hartelijk en enthousiast. Het was dat hij vertelde dat hij herstellende was van een longontsteking en (nog) niet helemaal zichzelf was. Anders hadden ze nooit geweten dat deze hartelijke, vrolijke en enthousiaste meneer eigenlijk ziek was.

Waar woonde u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik woonde met mijn ouders op een schip dat, toen de oorlog uitbrak, in Breda lag aangemeerd. Ik was 5,5 jaar. We voeren ook regelmatig naar Duitsland waar we veel aardige mensen leerden kennen. Zo wist ik ook dat er niet alleen maar ‘rotzakken’ als de SS’ers leefden in Duitsland. Ik kreeg van mijn moeder les op het schip, ligplaatsonderwijs noemde je dat, en om de 6 weken leverde mijn moeder mijn opdrachten in op de school in de buurt (in Breda) zodat ze konden zien hoe het met mijn schoolwerk ging. Ik vond het varen met mijn ouders leuk maar ook een beetje eenzaam. Ik kon namelijk niet echt vrienden maken omdat ik steeds te kort op een school zat.’

U liep naar Antwerpen, wat mocht u allemaal meenemen?
‘De Nederlandse militairen in Breda hadden tegen ons gezegd dat we moesten vluchten naar Antwerpen. Ik kon niet zoveel meenemen omdat we moesten lopen. We hadden ook een hond die we helaas achter moesten laten. Mijn moeder was zwanger van mijn zus en kon mij dus niet dragen. Onderweg kwamen wij regelmatig in bombardementen terecht en dat heeft heel veel indruk op mij gemaakt. We hebben veel dode mensen en dieren gezien. Mijn moeder werd onderweg zelfs bijna per ongeluk neergeschoten. Er lagen soldaten in greppels die Duitse vliegtuigen uit de lucht probeerden te schieten. Toen mijn moeder ging schuilen voor bombardementen, zag ze niet dat achter de bosjes een greppel was waar iemand met een mitrailleur lag om vliegtuigen naar beneden te halen. Mijn vader gelukkig wel en hij kon haar net op tijd aan de kant duwen. Om aan eten te komen, liepen we langs boerderijen om spullen die wij zelf nog hadden, te ruilen tegen eten. Daar moesten we vaak heel ver, soms dagen, voor lopen. En dan werd het ingepikt door de Duitsers of NSB’ ers. Maar soms pikten we zelf ook eten, bij gaarkeukens bijvoorbeeld, want er was nooit genoeg voor iedereen. Als je achteraan in de rij stond, kon je het wel vergeten. Dus dan gingen we stiekem alle pannen langs met een lepel om toch te proberen iets te eten. In Antwerpen was het iets rustiger. Doordat we zoveel hadden gevaren, ook naar Antwerpen, kenden we de stad al.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Mijn vader moest onderduiken omdat ons schip een soort magazijn (onder andere vliegtuigonderdelen van vliegtuigbouwer Fokker) was voor het verzet. Wij hebben hem toen een tijdje niet mogen zien. Er werden mijnen geplaatst in het water, ook waar ons schip lag. Zo heb ik schepen van anderen, onder wie kennissen van mijn ouders, de lucht in zien gaan omdat ze tegen een mijn aanvoeren. Door zo’n mijn ben ik een vriendje kwijtgeraakt. Maar voor mij was het meest indrukwekkende de angst. Er was altijd angst. Angst voor de Duitsers maar ook voor andere Nederlanders die ‘fout’ waren in de oorlog en je konden verraden als je volgens hen iets verkeerds zei. Na de bevrijding kwam de oorlogswinter. Dat was verschrikkelijk: er waren veel mensen maar veel te weinig eten. Veel kinderen werden van huis gestuurd door hun ouders en kwamen in pleeggezinnen in bijvoorbeeld Leeuwarden terecht zodat we tenminste te eten kregen.’

Erfgoeddrager: Sophie

‘Dan hoorden we ’s avonds de Duitse soldaten rondom het huis sluipen’

Riet Pieters-Van de Berg groeide op in Egmond aan zee. Aan Emma, Ruben, Sophie en Sven van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk vertelt ze over het leven bij de gevorderde duinen en de radio onder de grond.

Waar woonde u precies?
‘Wij woonden aan de rand van de duinen. Omdat de kustlijn gevorderd was, waren we omringd door Duitse soldaten. Vliegtuigen kwamen daar ook heel laag én vaak over. We mochten als kind – ik was twee toen de oorlog begon – niet bij de duinen komen, omdat het daar vol lag met mijnen. Na de oorlog mochten we er alleen via speciale paden overheen.
Er schoven bij ons geregeld mensen uit Amsterdam aan. Mijn ouders lieten iedereen toe, zeker in de Hongerwinter. Mensen moet je helpen, vonden ze, maar als kind begreep ik niet wat al die mensen in ons huis moesten.’

Had u speelgoed in de oorlog?
‘Wij hadden vroeger niet zoveel speelgoed als jullie nu hebben. We hadden houten blokjes waarmee we konden kinkelen en er waren hoepels. Ik had ook een pop. Mijn moeder was kleermaakster en mijn pop had altijd de mooiste kleren aan. Hij staat nog altijd hier in de kamer boven op de kast.’

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Na achten mocht je niet meer buiten zijn en moest je je huis verduisteren. Dan hoorden we ’s avonds vaak Duitse soldaten rondom het huis sluipen. Dat vond ik best eng. Ook hadden we een radio verstopt onder de vloer. Mijn vader had die ruimte zelf gegraven. Er zat een luik over en daar ging dan een kleed overheen met daarop de tafel. In de verduisterde kamer luisterden we dan ‘s avonds naar het nieuws. Dat was verboden en we moesten extra opletten met al die soldaten om ons huis. Ze moeten dat een keer gehoord hebben, want een keer kwamen ze bij ons binnen om een radio te zoeken. Mijn vader heeft die toen snel via het raam naar buiten gebracht en in het hooi verstopt. Toen de Duitsers binnenkwamen stond het raam nog open. Dat hebben ze wel gezien natuurlijk, maar ze deden alsof ze het niet gezien hadden en zijn weer weggegaan. Zo zie je maar dat niet alle Duitsers slecht waren. Velen hadden ook gewoon familie thuis.’

          

 

 

Erfgoeddrager: Sophie

‘Mijn vader zat ondergedoken in het Paleis op de Dam’

Annemieke Kamoschinski kwam helemaal uit Den Bosch om Selina, Sophia, Sophie, Yabsera en Zazie van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Zelf is Annemieke na de oorlog geboren, maar ze vertelt graag het bijzondere verhaal van haar vader Ben Portegies Zwart. De familie Portegies Zwart woonde in de Gloriantstraat. Vader Ben was zeer actief in het verzet.

Wat merkte u in uw jeugd van de oorlog?
Toen ik klein was, hadden mijn ouders het er niet vaak over. Ze dachten dat het niet goed was voor kleine kinderen. Maar zelfs als kind voelde ik aan dat het niet altijd goed ging met mijn vader. Hij was altijd angstig en bang. Sommige dingen mochten wij thuis nooit zeggen, zoals dat we honger hadden. Mijn vader werd dan heel boos. Als je zoals mijn vader iets deed wat gevaarlijk was, weet je dat je altijd opgepakt kan worden. Van zijn groep is meer dan de helft doodgeschoten door de bezetters. Hij heeft daar enorme angsten aan overgehouden. Het lastige is dat je die angsten ook overdraagt aan je kinderen, zonder dat je dat wilt.’

Wat deed uw vader precies tijdens de oorlog?
Toen mijn vader in dienst was, heeft hij leren seinen. Een vriend van mijn vader, ook iemand uit het verzet, had een seintoestel gebouwd. Hiermee seinde mijn vader met Rusland. De Russen wilden duidelijkheid krijgen over waar de Duitsers met hun boten lagen en hoe de militairen zich verplaatsten. Mijn vader seinde die informatie en hij kreeg seintekens terug. Zelf kon hij die niet decoderen. In het Vondelpark wachtte hij dan op een koerierster die de boodschap weer door zou geven aan een volgend persoon. Toen de koerierster een keer niet op kwam dagen, wist mijn vader dat de boel verraden was en is hij er snel vandoor gegaan.’

Moest uw vader ook onderduiken?
‘Mijn vader werd op zijn werk gebeld door de buurman dat de Duitsers aan de deur waren geweest om hem te zoeken. Ze hebben toen mijn moeder opgepakt. Vanaf dat moment is mijn vader ondergedoken. Hij heeft op verschillende plekken gezeten, waaronder ook in het Paleis op de Dam. Mijn oom is daar in diezelfde periode getrouwd. Mijn moeder was ook aanwezig op de bruiloft. Zonder dat ze het zelf wisten, waren mijn ouders toen dus op dezelfde plek. Mijn vader vertelde later dat hij mijn broer en zus ontzettend miste in die periode van onderduiken. Hij is een keer vanuit Castricum, waar hij toen ondergedoken zat, op een fiets zonder banden naar Amsterdam gefietst om zijn kinderen vanaf een afstandje te kunnen zien.’

Hoe is het met uw moeder afgelopen?
‘Mijn broer heeft gezien hoe ze mijn moeder hardhandig meenamen. De buurman heeft mijn broer en zus toen naar familie van ons gebracht. Na een half jaar is ze vrijgelaten omdat ze niks wilde loslaten over de activiteiten van mijn vader. Toen ze de tram instapte om weer naar huis te gaan, verliet bijna iedereen direct de tram. Ze had een half jaar lang niet kunnen douchen in de gevangenis dus ze stonk verschrikkelijk. Ze schaamde zich vreselijk. Mijn broer en zus herkenden haar niet meer toen ze hen kwam ophalen. Dat vond ze zo erg. Ze heeft nooit willen vertellen wat haar is aangedaan in de gevangenis.’

Was u trots op uw vader?
‘Mijn zus heeft het mijn vader zijn hele leven kwalijk genomen dat hij in het verzet was gegaan. De kans dat hij het niet zou overleven was heel groot en dan had hij niet voor zijn gezin kunnen zorgen. Ze vond dat hij het gezin in de steek liet. Toch ben ik trots op wat mijn vader heeft gedaan tijdens de oorlog. Hij heeft ook een verzetsherdenkingskruis gekregen, als dank voor de rol die hij in de oorlog heeft gespeeld. Hij wilde dat zelf niet ophalen, dat vond hij moeilijk. Toen ben ik het voor hem op gaan halen. Ik ben ook trots op mijn moeder. Die heeft alles in haar eentje moeten regelen tijdens de oorlog toen mijn vader ondergedoken zat.’

Erfgoeddrager: Sophie

‘Dat mijn zus de emmer mocht leeg likken, vond ik zo oneerlijk’

De zussen Aty en Christine woonden tijdens de oorlog pal tegenover basisschool de Meidoorn, waar Louise, Sophie en Ricky in groep 7/8 zitten. “Daar sliep ik!” zegt Aty Schaap als ze de foto ziet die de meisjes voor haar ouderlijk huis maakten, voordat ze naar haar woning in Zuid kwamen. Daar schuift ook zus Christine Rood, met haar dochter Dyveke, vanuit Bussum aan.

Hoe was het in de oorlog?
Christine: Het was ongelofelijk saai. Ik vond het een hele grijze tijd. Alles werd verwaarloosd, straten werden niet opgeknapt, thuis moest je de ramen blinderen. Bang? Nee dat was ik niet. Ik vond het gewoon enorm saai! Geen feestjes, geen vrolijkheid.
Aty: Het voelde niet als oorlog, meer als een dreiging. Je moest overal voor oppassen. Zo riep ik een keer in de tram: ‘papa heeft ook een grote neus, hè’, doelend op Joodse mensen. M’n moeder gaf me een klap en legde thuis uit waarom ik dat niet moest doen. Stel dat er verraders in de tram hadden gezeten die dachten dat onze vader Joods was!
Christine: We maakten ook enge dingen mee. Tijdens pianoles in het klooster tegenover huis kwam een keer een man die op de vlucht was voor Duitsers binnenrennen. De nonnen stuurden hem weg, dat vond ik zó gemeen.
Aty: Boven ons woonde een NSB’er maar daar waren we niet bang voor. Je moest even door hebben wat voor NSB’er het was. Dit was geen gevaarlijke op een hoge positie. Dit was een meeloper die voor een baantje of zo bij de NSB was gegaan.

Hebben jullie honger gehad?
Aty: Heel erg. Je merkt het in je hele lijf als je te weinig krijgt. Pas toen ik goed te eten kreeg, werd ik ongesteld. Mijn moeder hield er wel rekening mee dat ik al tiener was. De emmer met stamppot die Christine en ik hadden gehaald – er werd bij de Bilderdijkstraat, hoek de De Clercqstraat, uitgedeeld – mocht ik in de keuken na het opscheppen uitlikken. Ik was de oudste, in de groei en had meer nodig.
Christine: En ik vond dat hartstikke oneerlijk!
Aty: Naast honger leden we ook kou. Sinds het najaar van 1944 was er geen gas of elektriciteit meer. De hele schutting aan de Chasséstraat werd gesloopt voor in de noodkachel.
Christine: We gingen maar vroeg naar bed, rond vijf uur al. Dan verbruik je ook geen energie.
Aty: De laatste wintermaanden zijn de vier oudste kinderen naar buiten de stad gegaan. Daardoor hadden m’n ouders extra voedselbonnen over voor de rest van het gezin. Ik kwam bij een gezin in Hillegom. Bij aankomst rook ik heerlijke erwtensoep, maar ze gaven me maar een klein beetje, aangelengd met water. Ik was daar kwaad over, maar ze legden me uit dat mijn lichaam eerst moest wennen aan eten.

Aty Schaap laat voedselbonnen zien (Brandeisfotografie)
In gesprek met twee zussen (Brandeisfotografie)

Werd er over de oorlog gepraat bij jullie thuis?
Christine: Onze ouders hadden afgesproken ons niks te vertellen.
Aty: Dat deden ze uit veiligheid. Dat we niks konden zeggen dat niet kon.
Christine: Pas in Oegstgeest, waar ik in de loop van de Hongerwinter naartoe ging, kreeg ik meer informatie. Daar was iemand die via de radio bijhield waar de bevrijders waren in Nederland. Op een kaart leerde ik waar welke plaatsen lagen. Ik had halve dagen school gehad en geen aardrijkskunde en geschiedenis. Het ontbrak me aan kennis en die deed ik eindelijk weer op. Als ik mijn vader wat vroeg tijdens de oorlog, lachte hij alleen maar. Een keer zei ik over een groep marcherende, zingende Duitse soldaten dat we dat zooitje schorem toch wel aan konden pakken. Mijn vader zei  alleen maar: ‘Ach kind.’ Dat is toch geen antwoord!
Aty: We hebben veel gemist. Ik had nog nooit dansende mensen gezien. Die zag ik voor het eerst bij de bevrijdingsfeesten.
Christine: In Amsterdam had elke straat zijn eigen feest en was het overal versierd.
Aty: De bevrijding voelde heerlijk. Nu konden we weer overal naartoe! Al hadden we nog altijd geen eten en was het de eerste tijd nog erg gevaarlijk. Wie zou de orde gaan handhaven? Zo is er op 7 mei nog geschoten op de feestende menigte op de Dam.
Christine: En we waren erg gewend aan de Duitse soldaten met hun gepoetste laarzen en keurige uniform. De eerste Canadese soldaat die ik zag, vond ik er maar shabby uit zien.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892