Erfgoeddrager: Robin

‘134 betekende: wegwezen! Dan renden alle onderduikers weg’

Senne, Nuka, Robin en Loa rijden vrolijk met de auto naar de 89-jarige Marc Driessen, die midden in het centrum van Bergen woont in een heerlijk licht huis. Hij staat de kinderen al op te wachten en is blij dat ze er zijn. De interviewers van de Roland Holstschool schuiven aan de tafel en meneer Driessen zorgt voor wat te drinken wat lekkers. Hij vertelt graag en begint meteen zijn verhaal.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei stonden de piloten op het vliegveld in Bergen te kijken naar het oosten, ze verwachtten dat ze vanuit daar zouden worden aangevallen. Maar de Duitse bommenwerpers waren opgestegen in Bremen en vlogen via een bocht vanuit het westen over het vliegveld in Bergen en gooiden het hele vliegveld in puin.

Vanuit ons huis keken we zo naar de bombardementen op het vliegveld: ik zag grote rookpluimen boven het vliegveld. Mijn vader vond het te link worden omdat we daar pal tegenover woonden en bracht ons naar een vriend, waar we in de kerk konden logeren. Dat was lol, we klommen op de preekstoel.’

Uw vader had een fabriek in Alkmaar; hoe was dat?
‘Mijn vader had een conservefabriek, waar ze in de zomer alle groenten in blik stopten en verkochten in de winters. Ook maakten ze er met wortels een vitamine A-pasta, dat ging naar chocoladefabriek Ringers, en die maakten er pilletjes van.

De Duitse soldaten vroegen mijn vader of hij eten wilde maken voor hen, maar dat weigerde hij. Hij bouwde de fabriek om tot gaarkeuken en verzorgde eten voor de hele omgeving. Op het laatste moment waren er alleen suikerbieten, wortelen, bloembollen en aardappelen, daar maakten ze dan een pap van.

Het eten ging dan naar uitdeelstations met paard en wagen. Mensen kregen bonnen waarmee ze eten konden halen.

In de fabriek waren ook een heleboel onderduikers. Dat was best link, maar ze hebben ze nooit kunnen ontdekken. Alle belangrijke mensen in de fabriek hadden een eigen nummer. De huistelefoonkastjes hingen overal, je draaide dan een nummer om iemand iets door te geven. Maar 134 betekende: wegwezen! Dan renden alle onderduikers naar een speciale plek in de fabriek.’

Wat weet u nog van school?
‘Mijn school was een heel eind lopen. Je kon geen schoenen meer kopen dus ik liep op klompen; daar stapte je in met een leren voetje. Zomers liep ik op kleppers, een houten zooltje met een bandje eroverheen.

Ik herinner me dat het rieten dak van de Bosschool door een lichtkogel werd geraakt en in de brand vloog. Ook herinner ik me Jetty Hamburger, een Joods meisje dat bij mij in de klas zat. Zij was er ineens niet meer, haar plek in de klas was leeg, dat was wel vreemd. Later hoorde ik dat ze opgepakt was.’

Erfgoeddrager: Robin

‘Mijn vader stonk een uur in de wind, had lang haar en een lange baard’

Nienke, Yagmur, Bobby en Robin vinden het best spannend om Joop Martensen (88) te interviewen. Met de auto rijden ze vanaf hun school, de Kennemerpoort in Alkmaar, naar de Hofstaete waar meneer Martensen woont. Het verkeer is heel druk in de stad en daarom komen ze 10 minuten later aan. Meneer Martensen heeft alles al voorbereid. Er staat een kan limonade klaar met vier glaasjes, en er staat een bakje met chocolaatjes op de tafel. Het interview kan beginnen!

Hoe was de oorlog voor u?
‘Toen de Duitse soldaten Alkmaar binnenkwamen, marcheerden ze door de straten met een orkest en zongen ze liederen. Ik vond het prachtig en marcheerde vrolijk met ze mee. De Duitse soldaten namen alles over; postbode en politie werden Duits en ze zaten bij ons op het terras. In het begin waren ze aardig en merkten we er niet veel van dat het oorlog was. Maar gaandeweg werd het strenger en grimmiger.

De Duitse soldaten gingen in de scholen wonen, en omdat ik niet naar school ging zwierf ik hele dagen door de stad. Ik ging stelen en leerde goed om me heen kijken en wegduiken als dat nodig was. Ik werd vindingrijk en een echte schooier.’

Waarom werd uw vader gearresteerd?
‘Alle jonge mannen werden opgeroepen om in Duitsland te werken. Ze ronselden mensen in heel Europa om in fabrieken en op boerderijen te werken omdat alle Duitse mannen in het leger zaten. Mijn vader wilde dat niet en dook onder. Het was ook gevaarlijk om naar Duitsland te gaan omdat fabrieken en steden werden platgebombardeerd door de Engelsen en Canadezen.

In 1942 was er een razzia waarbij mijn vader en anderen zich verschuilden in een kaaspakhuis. Af en toe moesten ze naar het toilet. Daar was een raampje en net op het moment dat mijn vader naar het toilet ging en door dat raampje keek, keek hij recht in het gezicht van een Duitse officier. Zonder pardon werd hij gearresteerd en naar het station gebracht. Mijn moeder bleef toen achter met vier kinderen.

In Duitsland had hij geluk en kwam hij op een boerderij terecht bij de Poolse grens. Maar later werd ook deze boerderij gebombardeerd. Gelukkig kon hij samen met anderen schuilen in een schuur. Daarna zijn ze vanaf de Poolse grens helemaal teruggelopen naar Nederland. Onderweg stalen ze van alles om in leven te blijven en aten rauwe eieren en rauw vlees. Toen hij terugkwam, was hij onherkenbaar. Ik was bang van hem. Hij stonk een uur in de wind, had lang haar en een lange baard en was heel vies. Pas na een maand was hij weer een beetje de vader die ik kende.’

Hoe verwarmden jullie het huis en kookten jullie?
‘Toen mijn vader opgepakt was, moest ik zorgen voor de kachel en het eten. Iedere dag ging ik hout sprokkelen met een hakbijltje, ik nam zelfs de richtingsborden mee. Die sloeg ik dan kapot en deed ze in een zak. Op een gegeven moment waren er ook geen takken meer en was ik zo wijs om bladeren te zoeken en deze te drogen; daar konden we ook de kachel mee aanmaken zodat het vocht en de kou uit het huis trok.

Ik stal ook eten in die tijd omdat er bijna niets meer te eten was. Op een dag zag ik een vrachtwagen bij de school stoppen. De chauffeur stapte uit en liep naar binnen, maar hij vergat de deur dicht te doen. Ik sloop naar binnen, liep langs het lokaal waar de Duitse soldaten een feestje vierden naar de keuken en pakte een paar broden.

Verder haalden we eten bij de gaarkeuken van een fabriek. Daar maakten ze van de grootste rommel soep, zoals van groenteafval en aardappelen. Alles ging dan fijngeprakt in de soep. Dat kreeg je op je bord; een vies geel waterig soepje. Ook kregen we vissoep. Om vissen te vangen gooiden ze een handgranaat in het water en dan kwamen de vissen bovendrijven, ze werden met ingewanden en kop in de soep gedaan.’

Heeft u nog meer gestolen?
‘Er was een plaats waar alle locomotieven kwamen om kolen te halen om te kunnen rijden. Daar was een betonnen muurtje met een gat erin. Ik keek er doorheen en zag hele grote brokken kolen liggen. Hop! Ik klom over de muur, gooide brokken kolen over de muur en toen ik vond dat ik genoeg had klom ik weer terug. Ik pakte mijn juten tas en vulde hem met kolen. Maar… toen ik opkeek stond er een spoorwegman voor me. Ik schrok me rot en dacht: ik ben de pineut. ’Waar ben jij in godsnaam mee bezig? Dit kun je niet maken!’, riep hij. Maar gelukkig besloot hij mij te helpen. Hij bond mijn juten tas met kolen achterop zijn fiets en via steegjes bracht hij me naar huis. Later besefte ik pas dat hij zijn leven had gewaagd voor mij. Mij hadden ze wel laten gaan als kleine jongen met witte krullen, maar hij was zeker opgepakt en vermoord. Dat maakt me nog emotioneel…’

Hoe was de Bevrijding?
‘De Bevrijding was vol vreugde. Van niets maakten mensen dingen en iedereen vierde feest. Lakens schilderden ze rood, wit en blauw, radio’s verschenen in de vensterbanken en er werd gedanst. We kregen chocola van de Engelse en Canadese soldaten die door de stad liepen.

Het duurde lang voordat alles weer was opgebouwd, ik denk wel zo’n vijf jaar. De machines van de soldaten werden nu gebruikt op boerderijen en om het land om te ploegen. Ik was blij maar vond het ook best moeilijk. Al die jaren had ik vrij door de stad gestruind en nu ineens moest ik weer in het gareel lopen en naar school. Dat was niets meer voor mij, ik was een echte vrijbuiter geworden!’

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug’

Het interview met Els Burger vindt plaats op de Twiskeschool door Noah, Robin, Roel, Niels en Thijs.  Mevrouw Burger heeft een ‘blik vol herinneringen’ aan de oorlog meegenomen. Deze blikken werden aan het eind van de oorlog uitgedeeld aan de bevolking en zaten vol met biscuits. Ze heeft een kruik, die gemaakt is van een granaat die haar vader en oom onderweg van Duitsland naar huis hebben gevonden. Ook bekijken ze de distributiebonnen en veel indrukwekkende foto’s; zo ook van de verwoesting van de Vogelbuurt .’Mevrouw Burger is geboren in de Spechtstraat in Amsterdam-Noord, een buurt die zwaar getroffen is in de oorlog. Haar vader was in de werd tewerkgesteld in een munitiefabriek in Duitsland. Haar moeder bleef achter met Els en haar zusje die 2,5 jaar ouder was.

Heeft u herinneringen aan de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1941, dus ik heb het begin van de oorlog niet bewust meegemaakt. Mijn oma paste die dag op, zodat mijn moeder met de fiets naar Purmerend kon gaan om eten bij de boeren te halen. Halverwege zag ze rookwolken en hoorde ze dat de Vogelbuurt was gebombardeerd. Het doelwit was de Fokkerfabriek. Alle ramen waren in ons huis waren kapot, de voordeur zat klem en moest open gebeukt worden door mannen in overalls. Ik heb mijn moeder de volgende dag gevraagd of mijn herinneringen klopten, zij heeft toen alles wat er die dag was gebeurd verteld. Hoe zij als een gek terug is gefietst en ons in eerste instantie niet kon vinden. Wij konden niet meer in ons huis wonen en zijn tijdelijk in een benedenhuis in de buurt gaan wonen. Wij hadden geschuild in de wc, ik kon me daar niets van herinneren tot in 1985. Toen had de gemeente Amsterdam een paar bommenwerpers gehuurd. Ik hoorde het gezoem en raakte helemaal in de paniek. Herinneringen aan het bombardement kwamen terug.

Had de oorlog veel invloed op je ouders?
‘Mijn moeder was huisvrouw en mijn vader werkte bij de technische dienst van Stork. In de oorlog moest hij van de Duitsers werken in een munitiefabriek in Duitsland.We hoorden een tijdlang niets van hem. Mijn oom, destijds 19 jaar, is mijn vader gaan zoeken. Hij heeft hem gevonden, maar moest toen ook werken in de fabriek. In de fabriek werden bommen en kogels gemaakt. Mijn oom saboteerde de productie en is daarvoor naar de gevangenis in Kiel gestuurd. Hij is ontsnapt maar weer door de Duitsers opgepakt. Een paar maanden later kwamen de Russen en vertrokken de Duitsers uit het werkkamp. Mijn vader is toen met een vriend naar de gevangenis gegaan om mijn oom te bevrijden. Ze zijn toen lopend naar Nederland gegaan, ik weet niet hoelang ze daar over hebben gedaan. Er werd door mijn ouders niet over gesproken. Mijn moeder is met mijn zusje en mij naar de boerderij van de vriend van mijn vader in Blijham in Groningen gegaan. Daar hebben wij het laatste jaar van de oorlog doorgebracht en zijn in 1946 teruggekeerd naar Amsterdam. Daar was gelukkig voldoende te eten. Toen ik daar aankwam was ik 3,5 jaar en woog ik maar 10 kilo.’

Kunt u iets vertellen over uw vriendin Marleen?
Na de oorlog was Marleen mijn Joodse vriendinnetje. Ze speelde weleens bij ons thuis. Op gegeven moment vroeg zij of ik met haar mee naar huis wilde gaan.Ze belde aan en opende daarna de deur met een loper. Terwijl we de trap op liepen riep ze steeds ‘mama ik ben het, ik ben Marleen’. De keuken was helemaal leeg, in de kamer stond een tafel met twee stoeltjes en een linnenkast. Marleen bleef zeggen dat zij het was en haar moeder stapte uit de kast. Later vertelde Marleen dat haar moeder doodsbang was. Ze had razzia’s meegemaakt en haar vader en tantes en ooms waren in Auschwitz omgebracht. Ik was 6 jaar en ben dit nooit vergeten.’

Heeft u ondergedoken gezeten?’
Nee, wij hebben niet ondergedoken gezeten. Mijn opa en oma hadden vier dochters waarvan er één NSB’er was. Zij woonde in hetzelfde huis als mijn grootouders.Ik ben een keer met mijn opa naar het souterrain gegaan waar hij een radio achter de badkuip vandaan haalde om naar Radio Oranje te luisteren. Daar mocht ik niet over praten, omdat het verboden was om een radio te hebben. Ik heb er tot tien jaar geleden nooit over gesproken.’

 

 

Erfgoeddrager: Robin

‘Je hoorde gebrom dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm’

Lopend gaan Giulia, Len, Robin en Mick naar Jo van de Biggelaar. De leerlingen van basisschool de Wilderen in Waalre hebben zich goed voorbereid en hebben er zin in om hem vragen te stellen. Mick is zo mogelijk nog enthousiaster dan de anderen; hij is de buurjongen van meneer Van de Biggelaar, maar hij heeft hem nog nooit iets gevraagd over de oorlog. Jo van de Biggelaar staat al buiten te wachten, het is een oud en groot huis waar hij al sinds zijn geboorte woont. Hij en zijn vrouw willen hier zolang het kan blijven wonen.

Waarmee speelden jullie in de oorlog?
‘Er was niets te koop, en als er iets was moest je er veel voor betalen. Achter ons huis lag overal weiland. Iedereen speelde voetbal, maar ja, we hadden vaak geen bal. Soms had iemand een gummibal maar die was of niet groot genoeg of je schoot ‘m lek. Met proppen papier met elastiek erom speelden we dan. Dat was misschien wel creatief maar het was niet geweldig, dat begrijp je wel. We speelden verstoppertje, tikkertje, en van lucifersdoosjes werd van alles gebouwd. Met de meest simpele dingen speelden we, net als nu. Zomers moest moeder schoonmaken en dat vonden we heerlijk want dan mochten we langer spelen.’

Kende u een NSB’er?
‘Er was een melkboer die alle mensen in het dorp kende want hij kwam elke dag bij zijn klanten. Als hij ergens kwam waar vier personen woonden maar ze hadden meer melk nodig, dan wist hij dat er waarschijnlijk meer mensen woonden dan normaal en tipte hij de Duitsers. Daar kreeg hij geld voor. Hij joeg actief op onderduikers en verzetsmensen. Ik zat in de eerste klas op de markt op school. Op een dag hadden ze die melkboer te pakken. In het speelkwartier gingen wij erachteraan. Na zijn straf heeft hij een goede baan gehad in de staatse mijnen, maar hij werd wel in de gaten gehouden.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dat was een griezelige bedoeling. Vaak hoorde je van tevoren vliegtuigen aankomen. Je moet je voorstellen: het was stil op straat en er waren bijna geen auto’s. Je hoorde gebrom, dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm af en zorgde je dat je binnen was.’

Binnen ben je ook niet veilig en wat doe je dan?
‘Overal werden schuilkelders gemaakt, ook hier om de hoek. In een huis met grote tuin werd een gat gegraven dat aan de binnenkant werd verstevigd met palen en planken. Gras erop zodat je niet kon zien dat daar een kelder was. Maar ja, als er een projectiel op zou vallen dan was je natuurlijk ook niet veilig. Ik heb eraan meegebouwd. Ik moest een paar grote bouten halen in een huis in de buurt, en ben wel zes keer onder de struiken gedoken terwijl er scherven over de straat vlogen. Het was een scherp sissend geluid, zoals vuurwerk, maar harder en scherper. Angstaanjagend.’

Hoe voelde de bevrijding?
‘Die heb ik van heel dichtbij meegemaakt.Het was heel bijzonder na al die nare tijd. Op 18 september 1944 zijn we bevrijd. Ik was die dag door mijn moeder op pad gestuurd om melk te halen, dus ik ging naar de markt. Ik stond net te wachten tot ik aan de beurt was, toen er een Engelse Jeep de markt op kwam gereden. Het was meteen feest en ik dacht niet meer aan mijn melk. Nog meer auto’s en tanks kwamen de markt opgereden. Ik kreeg chocola, volwassenen kregen sigaretten en zeep. En ik zag voor het eerst wit brood, dat had ik nog nooit gezien. De Engelsen wilden doorrijden naar Veldhoven maar de lukte niet want de brug was doorgezakt. Dus bleven ze voorlopig in Waalre. Alles was in feeststemming, overal oranje, rode, blauwe en witte vlaggetjes. De harmonie mocht eindelijk weer muziek maken. Het werd een groot feest. Totdat de politie kwam en vertelde dat alles weg moest want er was een bericht binnengekomen dat Eindhoven gebombardeerd zou worden. Diezelfde avond gebeurde dat inderdaad. We waren onderdeel van Market Garden, dat was de route van de geallieerden die via Waalre naar Nijmegen zou gaan. Maar dat liep niet goed af.’

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield’

Jade, Robin en Mick van de Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn gaan op bezoek bij mevrouw Hitty Pals in haar mooie boerderij in Lies. Tijdens de oorlog woonde mevrouw Pals in de Beemster ten noorden van Amsterdam. Haar vader was niet thuis toen ze werd geboren. Bij een mobilisatie was haar vader van huis gehaald en naar Bloemendaal gebracht.

Hoe kwam u in de Beemster terecht?
‘Mijn ouders zijn beiden geboren op Terschelling, maar konden niet terug in de oorlog. Ik werd in een reiswieg gelegd en zo zijn we via Den Helder gevlucht. Mijn vader is na het bombardement in Rotterdam weer gevlucht en opgepakt. Toch kon hij weer vluchten en uiteindelijk zijn we in een klein huisje in de Rijp gaan wonen. Alleen een woonkamer, keuken en slaapkamer.’

Was u bang in de oorlog?
‘Toen ik een jaar of 4 was, speelde ik met mijn buurmeisje Tineke en we zagen de Duitsers over de Beemsterbrug. Alle mannen werden heel snel verstopt. Achter huis mocht ik niet komen. De mannen vluchtten over het water met roeibootjes.’
‘De groenteboer ventte met paard en kar en had een garage dichtbij huis. Ik was een keer zo bang dat ik me, samen met mijn buurmeisje, verstopte onder de kar. De deuren van de schuur waren dicht. De oudere zus van het buurmeisje ging ons zoeken en stond te roepen voor de deur. Wij zijn toen toch maar naar buiten gegaan. Overal waren soldaten dus we zijn snel naar huis gegaan.’
‘In Noord-Holland heb ik verder weinig meegekregen van de oorlog. Er is geen familie opgepakt en er was nog eten omdat er veel boerderijen in de omgeving waren. Mijn ouders hielpen met oogsten en wol spinnen. In ruil daarvoor kregen ze eten.’

Waar bent u naartoe gegaan na de oorlog?
Na de oorlog zijn we verhuisd naar Friesland, omdat daar veel zuivelfabrieken stonden en daar was werk. Tijdens de verhuizing reden we over de afsluitdijk waar aan het begin en aan het einde soldaten stonden. In de auto hadden we wit brood verstopt, maar dat mochten we niet vertellen. Het brood was gedropt door een vliegtuig vlak voordat we uit de Beemster vertrokken. Mijn ouders hadden gezegd dat de soldaten me dood zouden schieten als ik dat zou vertellen. Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield. Het brood was wel heerlijk. Het smaakte wel anders dan het wit brood dat er nu is.’

 

Erfgoeddrager: Robin

“Wij kwamen naar Nederland met de babyboot de Ranchi, een schip speciaal voor vrouwen die zwanger waren of babies hadden en we sliepen daar in hangmatjes.”

Maxim, Emalyn en Robin hebben het interview heel goed voorbereid en al veel vragen bedacht. Ze hebben er heel veel zin in! Frank verwelkomt ze met een grote glimlach en ze beginnen al met het interview voor we het startsein gegeven hebben. Even wachten nog!

  1. Wat herinnert u zich van uw leven in Surabaya en op Madoera?

Ik was heel klein, 3 jaar, mijn ouders hadden een baboe, een kindermeisje die mij de hele dag rondsjouwde. Toen we in 1950 naar Nederland gingen mocht zij niet mee. Later hoorden we dat zij gestorven was van heimwee naar ons. Ze werkte ook al heel lang voor ons, wij waren haar leven. Ik denk dat ik haar ook heel erg miste maar dat weet ik niet zo goed meer. Toen we naar Nederland kwamen moest mijn moeder alles zelf doen. Dat was wel wennen!

In Indonesie woedde toen ik daar woonde een vrijheidsstrijd omdat de Indonesiers zelfstandig wilden worden. Zij wilden geen Nederlandse kolonie meer zijn.

Veel Nederlands Indische mensen / mensen met gemengd bloed en Chinezen zijn toen vermoord door de Indonesische vrijheidstrijders.

Wij werden ook beschoten en ik lag als baby met mijn moeder onder het bed om te schuilen.

  1. Wat deed uw vader tijdens de koloniale overheersing?

Mijn vader werkte voor de knil en is opgepakt door de Japanners. Hij werd krijgsgevangene en zat vast samen met 2300 andere mensen in houten barakken van een gevangeniskamp. Maar op 1 of andere manier wist hij te ontsnappen en hij dook onder op het eilandje Madoera, voor de kust van Surabaya.

Daar leefde hij in de heuvels bij een oom van hem. Hij moest er wel voor zorgen dat hij niet weer gevangen genomen werd door de Japanners. Maar omdat hij de Madoereese taal vloeiend sprak, eruit zag als een Madoerees, zich gedroeg als een Madoerees en in hun kleding liep viel hij daar niet op. En als de Japanners kwamen dan werd hij gewaarschuwd en dook hij snel ergens onder. Hij is gelukkig nooit meer opgepakt!

  1. Hoe kwam u naar Nederland?

Ik kwam naar Nederland met de Baby boot SS Ranchi. Vrouwen die in verwachting waren of een kleine baby of kindje hadden werden op deze bayboot gezet. Als ze moesten bevallen was er medische verzorging aan boord. Wij sliepen op het schip in het ruim waar allemaal hangmatjes hingen.

  1. Hoe was het voor u in Nederland?

Ik sprak toen Madoerees, de taal van het eiland Madoera, een sterk dialect van Indonesie. Dat verstonden mensen bijna niet. Je moest daar geboren zijn om dat te spreken en te verstaan.

Maar in Nederland zeiden mijn ouders; nu zijn we in Nederland dus nu spreken we alleen Nederlands. Dat heb ik later best jammer gevonden, dat ze me niet tweetalig hebben opgevoed.

Mijn eerste heldere herinnering aan Nederland is dat ik met mijn vader over het strand van Zandvoort liep tegen een grote storm in, ik moest zijn hand vasthouden, zo heftig was dat, anders kon ik niet vooruitkomen.

  1. Voelde u zich gediscrimineerd?

Ik werd wel eens uitgescholden en dan ging ik achter ze aan, even matten en dan was het weer voorbij.

Ook hadden de meeste Nederlandse mensen in die tijd nog nooit Indische mensen gezien. En de sterke geur als we kookten en de kruiden die we gebruikten kenden ze niet. Dus dat vonden ze allemaal heel vreemd!

Maar echt gediscrimineerd voelde ik me niet. Anderen werden ook wel eens uitgescholden.

Wij waren juist trots op het feit dat we indo waren!

Denk dat als je je normaal gedraagt en je gewoon tussen de mensen komt er geen reden voor is. Wie goed doet goed ontmoet.

Het is denk ik maar net hoe je er mee omging als je uitgescholden werd. Maar ik ken mensen die er wel moeite mee hadden.

**

Kinderen gaven na het interview aan dat ze graag willen vertellen over:

  • Wat vader deed tijdens de koloniale overheersing: opgepakt door de Japanners/ ontsnapt/ ondergedoken op Madoera
  • Babyboot de Ranchi/ reis
  • Hoe het was in Nederland en hoe ze met hem omgingen

Het verslagje is ook naar de docent gestuurd met de vraag of de kinderen ernaar willen kijken en nog een keer willen kijken naar wat ze graag willen vertellen.

 

 

 

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik was pas vier en wist niet waar ‘huis’ was’

Hein, Aarush, Noa en Robin van De Pinksterbloem gaan met de tram naar Lous Steenhuis. Met hun vragenblaadje in de hand beklimmen de leerlingen uit Amsterdam-Oost de trappen naar het appartement op vier hoog. Eenmaal binnen bij Lous heerst er al snel een ontspannen sfeertje. Lous is heel lief en er zijn een heleboel koekjes!

Wat vond u ervan dat uw oma niet wilde onderduiken?
‘Nu kan ik zeggen dat ik dat heel dom vind. Mijn vader en moeder wisten heel goed dat Hitler gevaarlijk was en waarom ze gingen onderduiken. Toen hij in 1934 in Duitsland de baas werd, wisten ze dat dat voor Joodse mensen heel gevaarlijk was. Mijn oma zei: “Ik kan goed naaien en ik ga me wel gewoon melden”. Dat moesten alle Joodse mensen. Ze is toen gedeporteerd naar Auschwitz – dat was het meest vreselijke kamp – en daar vermoord.’

Gingen uw ouders wel onderduiken?
Mijn vader, moeder en ik gingen onderduiken in Amsterdam. Dat werd op een gegeven moment toch gevaarlijk, dus toen ging ik naar mijn oom Saam. Maar in 1944 kon ik daar ook niet meer blijven. Toen hebben mensen van het verzet een ander adres, in Amsterdam, voor mij gevonden. Daar zat nog een Joods meisje van 18 jaar ondergedoken. Dat meisje is verraden en naar de gevangenis gebracht. In de gevangenis heeft ze gezegd dat er nog een Joods meisje zat. Ik dus.’

Wat is er toen met u gebeurd?
‘Ik ben toen ook opgepakt door de Duitse politie en in de gevangenis naast Paradiso gevangengezet. In m’n eentje. Een mevrouw heeft daar voor me gezorgd en samen gingen we op de trein naar Westerbork, waar ik in het weeshuis terechtkwam. Daar zaten eenenvijftig kinderen gevangen. Wij werden ‘de onbekende kinderen’ genoemd, omdat de Duitsers niet helemaal zeker wisten of wij wel Joods waren. Op een slechte dag moesten alle kinderen op de trein. Dat was de allerlaatste trein die vertrok uit Westerbork, naar Bergen-Belsen. Daar was geen eten en er zaten veel te veel gevangenen bij elkaar. Veel mensen waren ook ziek. Gelukkig is de groep onbekende kinderen daar maar drie maanden gebleven. Wij gingen verder met de trein naar Theresienstadt. Op een goede dag marcheerden Russische soldaten het kamp binnen. Die zeiden: “De oorlog is afgelopen. Hitler is dood. Jullie kunnen naar huis.” Ik was pas vier en wist niet waar ‘huis’ was. Ik ben in een militair vliegtuig naar Nederland gekomen. Hier kwamen we in een kamp, waar werd uitgezocht of er nog familie van je was.
Mijn moeder had de oorlog overleefd. Ik vond die mevrouw, die ze voor me was, wel aardig, maar ik kende haar niet meer. En mij herkende ze niet meer. Ze had mij afgegeven toen ik een mooi kindje was en nu stond er een magere, zieke kleuter voor haar neus.’

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘Mijn vader is ook verraden. Hij probeerde onderweg naar het politiebureau te ontsnappen. Daarbij zijn kogels op hem afgevuurd en is hij weer opgepakt. Hij is toen meteen doorgestuurd naar Westerbork en vanaf daar door naar Auschwitz. Daar is hij direct vermoord. Ik heb mijn vader dus niet gekend. Voordat zijn trein vertrok heeft hij een kaart voor mijn moeder uit de trein gegooid. Er staat geen adres op. We denken dat het Rode Kruis heeft uitgezocht aan wie de kaart gericht was en dat het daardoor uiteindelijk bij mijn moeder terecht is gekomen.
Op de kaart staat:

Lieve Ro,
Vandaag zijn we van Westerbork gestart, ik heb goede spullen bij me en veel eten van de vrienden in het kamp. We worden heel goed behandeld, we worden vast in ons eigen beroep te werk gesteld. Ik schrijf dit alles in de trein en zal deze uit het raam gooien. Ik ben tot nu toe ongeschonden en onverwoestbaar. Ro, lief kind, laat me erop rekenen dat jij je flink houdt, dan ben ik gerust. Je weet officieel dat mijn vrouw en kind al in Polen zijn. Dat kan het nippertje rustig bij Saam blijven.

Er werd hem natuurlijk in Westerbork gevraagd waar zijn vrouw en kind waren. Hij kon niet zeggen dat die waren ondergedoken. Dus heeft hij gezegd dat wij al in Auschwitz waren.

We gaan naar Auschwitz, een verzamelkamp, we worden daar verspreid over heel Duitsland. Ro, vetrouw op een goede afloop en wees heel voorzichtig, er worden heel veel duikelaars gepakt. En zorg dat je P.B. feilloos is.  Kus mijn dochter van me en groet al mijn vrienden en kennissen.
En wees flink en zelfstandig nu je op jezelf aangewezen bent.
Ik heb hier leuke en goede vrienden gemaakt. Ik ben niet eenzaam.
Lieveling, alles zal in orde komen.
Veel kussen van je liefhebbende Lou.

In Auschwitz werd mijn vader op 28 februari 1943 meteen vermoord. Hij was toen nog maar 26 jaar jong.

Erfgoeddrager: Robin

‘Met mijn eigenwijze kop ging ik voor de schuilkelder staan’

In het wijkcentrum FAB28 in Eindhoven spreken Christiano, Robin en Tala van basisschool Beppino Sarto met Jaap de Kok over zijn herinneringen aan de oorlog. Meneer De Kok was 10 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds op de Geldropseweg 229. Hij vertelt de kinderen over zijn avonturen. Na afloop zegt Tala dat zij het indrukwekkend vond om te horen dat meneer De Kok zo dichtbij de Duitsers is geweest en dat er bijna een bom op hem viel. ‘Ik hoop dat zoiets nooit meer gebeurt.’

Wat heeft u meegmaakt in de oorlog?
‘Ik was nieuwsgierig en speelde af en toe met munitie. Bij ons in de buurt was een militaire dump. Daar had ik een verrekijker en een periscoop gevonden. Ook stond er een tank die nog helemaal in orde was. Ik heb er een mitrailleur afgehaald en mee naar huis genomen. Dat vonden mijn ouders niet zo leuk. Ik had er ook mee geschoten, maar met losse flodders. Dat waren kogels met een houten punt. We hadden een vrij veld, dus daar had ik de ruimte. Achteraf denk ik: hoe durf je? Mijn kindertijd was fantastisch. Mijn ouders konden niet zien wat ik deed. Ze waren wel bezorgd, het was niet veilig bij de militaire dump. Maar als kind zoek je de ruimte op en ga je met elkaar spelen, of ze nou aan het schieten waren of bommen gooiden.’

Wat is het heftigste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Ik was de oudste thuis. Op een dag ging ik bij de boer melk halen voor mijn zus. Toen ik naar huis liep, stond Eindhoven te juichen vanwege de bevrijding. Bij een weiland kwam ik twee Duitsers tegen. Daar stond ik dan, met een tas. Ze vroegen wat in de tas zat. Ik haalde een fles melk eruit en vertelde dat het melk was voor de kleine. Ze zeiden dat ik snel moest doorlopen. Thuis vertelde ik mijn ouders over de Duitsers. Die zeiden: ‘Het wordt gevaarlijk, we gaan in de gang zitten tussen de muren’. Kort daarop vlogen de granaten over het huis en ik weet nog dat mijn vader zei: ‘Als je ze hoort dan is er niks aan de hand’. Maar het werd zo spannend dat mijn ouders vonden dat we naar de schuilkelder moesten. De schuilkelder stond tussen een rij woningen. Met mijn eigenwijze kop ging ik voor de schuilkelder staan. Op dat moment kwam een Duits jachtvliegtuig naar beneden met gillende sirenes. Ik wist niet wat er gebeurde. Uit het vliegtuig vielen bommen die recht op me afkwamen. Ik weet nog dat er een oud omaatje stond te bidden met een rozenkrans. De bommen vielen achter ons. Een paar dagen later werd ik geroepen. Toen bleek dat de bommen 20 meter achter de schuilkelder zijn gevallen en niet ontploft waren. De vraag is of het ligt aan het omaatje dat zo gebeden heeft of aan de piloot, want volgens mij moet hij mij daar gezien hebben. En tegen de bom zei ik: ik ben blij dat je niet gedaan hebt wat je moest doen. Daar kan ik nog steeds niet over uit. Anders had ik hier niet meer gezeten.’

Wat gebeurde er nadat er een Brits vliegtuig neerstortte bij uw huis?
‘Dat weet ik nog goed, het was voor de bevrijding. ‘s Nachts kwam een brandend vliegtuig over. De druppels aluminium lagen bij ons op de plaats. Het vliegtuig is uiteindelijk gecrasht in de buurt van het kanaal. Waarschijnlijk dacht de piloot een noodlanding te maken, maar dat heeft hij niet gehaald. Ik heb toen spullen van de plek van de crash meegenomen, een stuk laars en een koptelefoon. Het stuk laars heb ik gebruikt voor mijn rekenliniaal. Later werd ik door een schrijver van een boek over de oorlog gevraagd wat ik had gezien van dat vliegtuigongeluk. Hij is nog op zoek gegaan naar de piloot en vond een foto van hem. Ik heb de spullen toen aan hem gegeven en hij heeft ze opgestuurd naar de familie van de piloot. De familie heeft me een bedankbrief gestuurd. Nu hadden ze in ieder geval nog een aandenken aan hem.’

 

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik was vaak de hele dag op zoek naar eten’

In het bevo-lokaal van OBS Rosa Boekdrukker zitten Gega, Julie, Robin en Jilt hun interviewvragen door te nemen. Straks komt Piet van Heusden namelijk aanschuiven om over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog te vertellen. Piet komt binnen, neemt plaats, maar maakt voordat het interview gaat beginnen alvast een groepsfoto met zijn telefoon als aandenken. Al snel begint hij over zijn tijd in de Tweede wereldoorlog te praten.

Wat vond u ervan toen de Duitsers binnenvielen?
‘Als kind van 11 jaar wist je daar niet zoveel van. Het was indrukwekkend. Wat ik wel had meegekregen was dat het Nederlandse leger 4 dagen oorlog had gevoerd tegen de Duitsers. De Duitsers waren veel sterker en hadden veel meer voertuigen en moderne wapens. Toen de Duitsers zich in Amsterdam kwamen vestigen, wisten we wel dat de tijden zouden veranderen. In die tijd woonde ik samen met mijn moeder en grootvader op Mercatorplein. Op een gegeven moment kwam daar bijvoorbeeld een schuilkelder. Die was bedoeld om te schuilen bij het luchtalarm of bij rondvliegende bomscherven. Ik ging daar wel eens spelen, maar heb daar nooit hoeven schuilen. Die kelder werd vooral gebruikt voor hoge nood, dus het was vooral heel vies.’

Hoe heeft u de oorlog beleefd?
‘We hadden geen eten en we hadden het ook vaak koud. We hadden namelijk maar 1 gaskacheltje in de woonkamer en er was geen geld om kolen te kopen. Kolen waren in die tijd ook heel schaars. Om het warm te krijgen, heb ik al hout in het huis – deuren, veranda, trapleuning – gesloopt om in de kachel te gooien. Af en toe hakte ik ook bomen om. Zo konden we de oorlog doorkomen. Later werd eten ook heel schaars, vooral tijdens de Hongerwinter. Ik was vaak de hele dag op zoek naar eten en af en toe kon je wat snaaien tijdens je zoektocht. Wij kregen bonnen om naar de gaarkeuken te gaan. Één keer per dag stond je uren in de rij met je pannetje om een beetje soep te krijgen. Zo konden wij overleven. Daarnaast ging ik met mijn moeder naar de boeren op hongertocht. Dan ruilden we ons gereedschap in bij de boeren voor eten. Ik was een heel mager jongetje.’

Heeft u ooit naar radio Oranje geluisterd of heeft u ooit illegale krantjes gelezen?
‘Zelf hadden wij geen radio, want voor de oorlog hadden we dat ook niet. Televisie was er al helemaal niet, die is pas in de jaren 60 gekomen. Wij hadden wel radiodistributie, dit was een knop in de hoek van de kamer. Het had maar 4 stations, dat was goedkoper dan de normale radio. Toen ik eenmaal wat ouder was, heb ik zelf een radio gemaakt en kon ik zo zenders afluisteren. Af en toe luisterden we wel naar Radio Oranje. Mijn moeder deelde de Paroolbrieven rond. Later, na de oorlog, werd de Parool een krant, maar vroeger was het dus een illegaal blaadje.’

Waren er al wielerwedstrijden tijdens de oorlog?
‘Er waren inderdaad al wielerwedstrijden tijdens de Tweede Wereldoorlog. In die tijd was wielrennen op een baan en niet op de weg. Joden mochten in die tijd niet meedoen. Er mochten wel toeschouwers naar de wedstrijden komen, maar je moest heel stil zijn. De Nederlanders mochten ook meedoen, maar je had wielrenners die voor Nederland reden maar ook Nederlandse wielrenners die voor de Duitsers reden. Zij hadden dan een runenteken – een symbool dat door de nazi’s werd gebruikt – op hun shirt. De toen bekende wielrenner Cor Wals reed voor de Duitsers. Hij had een SS-teken op zijn shirt en deed af en toe een Hitlergroet. In die tijd was ik zelf nog geen wielrenner, maar ik heb het wel altijd gevolgd.’

  

Erfgoeddrager: Robin

‘Voor de Duitsers was mijn vader dan Herr Kapitan’

Marten Wijbenga komt zelf naar basisschool Het Wespennest in Amsterdam-Noord. De bel na de pauze is zojuist gegaan en Sophie, Rick, Robin en Bas zijn ook maar net op tijd om hem welkom te heten. Aan het einde van het interview willen ze nog weten wat in de oorlog het meeste indruk op meneer Wijbenga heeft gemaakt. Dat je telkens weer op allerlei creatieve manieren op zoek moest naar eten, is zijn antwoord.

Wat is het spannendste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘In 1943 vlogen er op een dag vliegtuigen over onze buurt. Wij woonden aan de Meeuwenlaan, daar waar nu een grote supermarkt is. Mijn twee oudere zussen stonden op het stenen plaatsje achter ons huis te kijken naar al die vliegtuigen boven hun hoofd. Tot mijn vader naar buiten kwam en zag dat er bommen naar beneden vielen. Snel is iedereen gaan schuilen. Mijn ouders en zussen gingen op de wc zitten. Dat was het stevigste deel van het huis. Mij hadden ze in een klein kastje in de gang gezet, ik was pas 3 jaar en dus nog klein. Ons huis is niet getroffen, maar diverse straten en huizen om ons heen wel. In Noord zijn toen meer dan 220 doden gevallen. Veel woningen waren kapot. Ik kan nog steeds aanwijzen welke huizen dat zijn. In de Van der Pekstraat zie je bijvoorbeeld dat sommige nog twee rijen gele steentjes hebben, IJselsteentjes, die zijn van voor de oorlog. De andere huizen zijn na de oorlog herbouwd, maar dan zonder die typische steentjes. Na het bombardement was mijn moeder erg bang geworden. We zijn daarom een paar weken op onze zeilboot gaan wonen in Harderwijk. Mijn moeder kwam daar vandaan en haar broer, die kapitein was, had onze zeilboot naar Harderwijk gesleept. Zo kon ze even van de schrik bijkomen.’

Uw vader was schipper op de pont. Hoe was dat in de oorlog?
‘Mijn vader heeft van 1928 tot 1963 op de pont gevaren. In de oorlog kreeg hij als schipper een ‘ausweis’ omdat hij in ploegendiensten ook wel in de avond moest werken. Het betekende dat hij na 8 uur nog over straat mocht, terwijl dat voor anderen verboden was. In de avond ging hij dan ook wel eens langs boeren, naar Landsmeer of Ransdorp, om eten te ritselen. Als de Duitsers hem aanhielden, liet hij zijn ausweis zien. Hij deed ook zijn uniform aan want de Duitsers waren gek op uniformen. Voor Amsterdammers was hij gewoon een pontschipper, maar voor de Duitsers was hij dan ‘herr Kapitan’ en mocht hij door. Een ander voordeel van zijn werk was dat hij in de Hongerwinter kolen kon smokkelen van zijn werk. Hij voer op een stoompont dus die ging op kolen. In die winter werden alle ponten als een brug aan elkaar vastgelegd omdat er te weinig kolen waren. Maar in de bunkers lag nog wel wat voorraad. Die kolen gaf hij dan aan de bakker op de Nieuwendammerdijk zodat die brood kon bakken.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was feest: iedereen ging de straat op! Er kwamen optochten, dansfestijnen en de straten en fietsen werden versierd. Maar er werd ook nog geschoten. Ik heb later gehoord dat ik daarbij ben geweest. Mijn ouders waren op de Dam, met mij in de kinderwagen. Ze liepen net bij de Bijenkorf toen de schietpartij daar vlakbij begon. Ze zijn snel bij de Reguliersbreestraat in een ijssalon gaan schuilen. Eigenlijk was het de schuld van de Binnenlandse Strijdkrachten, die opgeleid, of meer half-opgeleid, waren om de boel te bewaken. Op de hoek van de Kalverstraat zaten nog Duitse officieren, en tussen deze twee groepen ontstond een ruzie, met die schietpartij als gevolg. Volgens mij was dat allemaal niet nodig geweest, waren die Binnenlandse Strijdkrachten een beetje agressief bezig… Ook daar zijn doden gevallen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892