Erfgoeddrager: Robin

‘Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen.’

De leerlingen Dion, Julius, Robin en Ho Tin interviewden Marion Perk in haar gezellige huisje in het centrum van Zaandam. Marion vertelde de leerlingen hoe zij het vond in Suriname, maar dat ze toch liever in Nederland woont.

Hoe was uw schooltijd in Suriname?

‘Ik ben geboren in Nieuw Nigerie en was de oudste van acht kinderen. Toen mijn vader een baan in Paramaribo kreeg, gingen we verhuizen. Ik zat toen in groep vier van de basisschool.  Mijn oma bleef achter, maar werd ziek. Toen werd ik teruggestuurd naar Nieuw Nigerie om voor mijn zieke oma te zorgen. Dat duurde twee jaar. Al die tijd kon ik niet naar school, dat vond ik jammer. Toen ik terugkwam, werd ik teruggezet in groep vier. Ik was toen twee jaar ouder dan de anderen uit mijn klas. Op de scholen werd er veel over Nederland behandeld, maar niet over Suriname. Onze vaderlandse geschiedenis ging bijvoorbeeld niet over Suriname, maar over Nederland.’

Had u een goede band met uw ouders en de rest van het gezin?

‘Ik vond het leuk om in een groot gezin op te groeien, daardoor had ik altijd wel iemand om mee te spelen. Omdat ik de oudste van de kinderen was, had ik een eigen kamer. Ik had een goede band met mijn ouders. Ze waren wel streng en omdat ik het oudste kind van de familie was, werd ik het strengst opgevoed. Als kinderen werden we niet vrij opgevoed, daarmee bedoel ik dat er als er bijvoorbeeld bezoek van volwassenen kwam, dan mochten wij als kinderen daar niet bij zijn. Vooral mijn vader was heel streng. Toen ik naar Nederland verhuisde, bleef mijn vader in Suriname. Ik durfde toen meer tegen hem te zeggen en ik schreef hem ook dat ik heel dankbaar was dat hij mij goed opgevoed had. Ondanks de afstand raakten we meer verbonden met elkaar. Een keer zag hij schoenen in een winkel die ik sowieso leuk zou vinden, dacht hij. Dus schreef hij me een brief of ik die schoenen wilde. Op mijn dertigste verjaardag kwam hij ook naar Nederland.’

Wat deed u voor werk in Nederland?

‘Ik ging naar Nederland omdat mijn verloofde hier ging studeren. Ik was nog niet getrouwd in Suriname, omdat mijn grootvader vond dat een man eerst een huis en een goede baan moest hebben. Ik trouwde dus pas in Nederland. Ik woonde eerst op kamers, maar op mijn trouwdag gingen mijn kameraden al mijn spullen ophalen. Hier in Nederland werkte ik als onderwijzeres. Ik had een hele grote groep kinderen op het niveau van groep 3. Er zaten kinderen van tien jaar oud tussen, die nog niet konden lezen en schrijven. Ik vond het heel leuk om hen les te geven. Daarnaast heb ik veel vrijwilligerswerk gedaan, en heb er zelfs vorige maand een lintje voor gekregen. Ik was heel verrast, maar ben er best trots op.’

Hebt u spijt van uw verhuizing naar Nederland?

‘Ik woonde eerst zes jaar lang in Amsterdam, dus ik ken daar elke uithoek van de stad. Ik had daar veel buren, dus als ik eten nodig had dat ergens anders niet verkrijgbaar was vroeg ik het gewoon aan hen. Maar ik vind het veel fijner in Zaandam. Het is er rustiger. En nee, ik heb geen spijt van mijn verhuizing naar Nederland. Zes jaar geleden ging ik terug naar Suriname. Ik vond het daar erg leuk, omdat ik daar nog veel vriendinnen heb van school, maar al na drie weken wilde ik al naar huis. In mijn eigen bed slapen.’

 

Erfgoeddrager: Robin

‘Twee jongens die vluchtten, werden doodgeschoten’

Brecht, Robin en Anna van de Michaëlschool in Leeuwarden lopen naar de kamer van mevrouw Popma. Ze is er niet. Blijkt ze nog even gezellig in de gezamenlijke huiskamer te zitten, achter een vers kopje koffie. Even later zit ze dan toch in haar eigen stoel, in haar eigen kamer. Klaar voor het interview.

Wat voor spelletjes deed u in de oorlog?
‘Kaatsenballen, knikkeren, hoelahoepen, mozaïeken… kijk dat staat daar in het kastje. Met die poppen in de kast speelde ik vroeger. Het ziet er heel anders uit dan bij jullie nu, hè? De kleertjes maakten we zelf. Mijn kleinkinderen spelen er nu mee als ze op bezoek komen. Daarnaast deden wij veel aan handwerken, breien.’

Kende u ook Joden?
‘Ik kende ze niet, maar ze zaten wel ondergedoken in het dorp. Een keer kwam er een razzia van de Duitsers. De onderduikers waren al gevlucht in het hooi in het land. Toen kwamen de Duitsers en die staken met een bajonet zo in het hooi, en pakten de onderduikers op. Twee jongens die vluchtten, zijn doodgeschoten. Hadden ze nou maar gewoon gewandeld, dan was er niks gebeurd. Twee jonge Joodse jongens van een jaar of 18…’

Heeft u ook iets meegekregen wat u eigenlijk liever niet had willen zien?
‘Toen ik eens naar school fietste, zag ik dat een Engels vliegtuig werd neergeschoten door de Duitsers. Nu nog zie ik de piloot aan de parachute hangen. Die piloot is opgepakt.’

Wat was het mooiste na de bevrijding?
‘Dat ik ‘s avonds niet meer vanaf 8 uur binnen hoefde te blijven en dat ik weer echt vrij was. Niet die druk van de Duitsers.’

    

 

Erfgoeddrager: Robin

‘In mijn beste Duits zei ik dat mijn persoonsbewijs was kwijtgeraakt tijdens de evacuatie’

Op de maandagochtend van het bezoek regent het heel hard. Naomi, Robin, Ole en Marit van de Van den Brinkschool in Wageningen zijn blij dat ze lekker droog bij meneer Cor Zeldenrust zitten. Er is nog een mevrouw op bezoek, mevrouw Diederiksen. Zij luistert graag naar zijn verhalen over de oorlog en vindt het ook heel leuk dat de kinderen er zijn.

Wat was uw eerste gevoel toen de oorlog begon?
‘Het was spannend! Ik was dertien jaar en dan hou je wel van avontuur. Ik dacht dus niet meteen aan de gevaren, meer aan het avontuur. Maar ik heb ook wel eens in mijn bed liggen trillen van angst, hoor, als ik dichtbij de bombardementen hoorde. Je kan wel doen alsof je een hele flinke jongen bent…’

Maar vanbinnen ben je dan echt doodsbang
‘Ja, precies. Toen die V1 raket in 1943 het Rode dorp in was gevlogen, bijvoorbeeld. Daar was ik toevallig heel dichtbij. Door die explosie kwamen bij ons de ruiten zo naar binnen knallen. Gelukkig hadden we daar verduisteringspapier opzitten om de scherven tegen te houden, anders had er wel bloed gevloeid.’

Wat mocht u niet meer doen toen het oorlog was?
‘In het begin kon je gewoon alles doen. Maar op een gegeven moment mochten bepaalde dingen niet meer. Je mocht niet in de krant schrijven wat je zelf wilde. Je mocht niet schrijven wat de waarheid was als je iets had meegemaakt. Je mocht alleen maar goeie dingen over de Duitsers vertellen. Alles werd gecontroleerd. Je wist niet wat je ervan geloven kon. Uiteindelijk moesten we ook onze radio inleveren. Af en toe dwarrelden er krantjes naar beneden. Die werden uit Engelse vliegtuigen gegooid, en daar stond in wat er werkelijk gebeurde. Ik had voor mezelf altijd het idee dat ik maar beter gewoon beleefd kon doen tegen de Duitsers, want ze waren altijd sterker. Ik leerde zo goed mogelijk Duits, je vangt namelijk meer vliegen met stroop dan met azijn. Dat Duits kwam me goed van pas toen ik vijftien was en kon worden opgeroepen om te werken voor de Duitsers. Ik heb toen mijn persoonsbewijs verstopt en in mijn beste Duits vertelde ik de soldaten dat ik geen bewijs had vanwege de evacuatie. Ik zag er gelukkig jong uit voor mijn leeftijd, net als nu. Dus ze wisten niet dat ik al vijftien was. Ik zeg altijd maar: wat je denkt kunnen ze niet zien, maar wat je zegt kunnen ze wel horen.’

Wat herinnert u zich nog van de evacuaties?
‘Van de eerste evacuatie herinner ik me vooral de terugkomst in Wageningen na een week in Moerkapelle en hoe ik schrok dat de hele binnenstad verwoest was, ook mijn school. Bij de tweede evacuatie leerde ik een heel lief meisje kennen op een boerderij tussen Ede en Veenendaal waar we verbleven. Na de bevrijding ging ik in militaire dienst en werd ik gelegerd in de kazerne in Ede. Ik wist nog waar ze woonde en wanneer haar verjaardag was. Dat noemt men selectief geheugen. Op haar verjaardag ben ik langsgegaan om haar te feliciteren. Toen ik in Indië was, heeft ze me geschreven dat ze op me zou wachten en zo is zij later mijn vrouw geworden. Ja, het leven is een aaneenschakeling van toevalligheden, en dat is soms heel mooi.’

Heeft u nog een wijze les voor ons?
‘Altijd rustig blijven. Je niet opwinden, want de meeste dingen zijn het niet waard om je over op te winden. Het gaat toch allemaal weer voorbij. Vriendelijk blijven tegen de mensen is ook heel belangrijk. Een mens wordt gemakkelijker beoordeeld dan begrepen.’

          

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Jenny de Jong roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
‘Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.’

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die Joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een Joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.
In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt… In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.’

Erfgoeddrager: Robin

‘Mijn moeder bleef in leven omdat ze met een niet-Joodse man was getrouwd’

Wij waren op bezoek bij mevrouw Bernards-Baas. Zij is in 1945 geboren. Ze heeft dus niet zelf de oorlog meegemaakt, maar haar oudere zusje Eva en haar ouders wel. Haar zusje en moeder, Eva Pachter, werden in 1943 door Annemie Wolff gefotografeerd, in datzelfde jaar kwam de familie van mevrouw Bernards-Baas in Westerbork terecht.

Hoe was het leven in het gezin van uw ouders en zusje tijdens de oorlog?
“Ze woonden in de Rijnstraat op nummer 26, achter de winkel van mijn ouders ‘Radio Baas’ een winkel voor elektrische apparaten. Mijn moeder was Joods. Haar ouders en vier zussen woonden bij ons om de hoek. In de straat van haar ouders had mijn moeder mijn vader ontmoet: Willem Baas, haar niet-Joodse buurman. Ze trouwden in oktober 1940.
In 1943 werden mijn grootouders en tantes gedeporteerd en kwamen in kamp Westerbork terecht. Mijn moeder stuurde ze pakketjes met levensmiddelen en mijn grootouders stuurden kaartjes terug. Ik heb ze nu nog. Ze schreven ondermeer over de levensmiddelen die ze hadden ontvangen en vroegen om nieuwe spullen. In 1943 en 1944 zijn mijn tantes en grootouders vermoord in Auschwitz. Alleen mijn moeder bleef in leven omdat ze met een niet-Joodse man was getrouwd.”

Kende u iemand die in het verzet zat?
“Mijn vader was actief in het verzet, hij vervalste papieren voor Joodse mensen. Door verraad is hij in Kamp Vught terecht gekomen. Totdat hij daar tuberculose opdeed. Toen mocht hij van de kampbewakers wel weer naar huis: ‘Ga maar naar huis, je gaat waarschijnlijk toch wel dood.’ Doodziek kwam hij thuis, bij mijn moeder.

In de Hongerwinter had mijn moeder een zieke peuter met tuberculose en een ernstig zieke man in huis. Om meer eten te kunnen krijgen ging ze met mijn zusje op haar arm naar het hoofdkantoor voor meer distributiebonnen. Ze moest een Jodenster dragen en liep dus gevaar. Om die te verbergen nam ze mijn zusje Eva op haar arm en hield haar stevig vast voor haar ster, zodat niemand die kon zien. Wonder boven wonder lukte het haar telkens weer om extra bonnen te krijgen. Alle drie zijn ze door de Hongerwinter heen gekomen en in de lente van 1945, vlak voor de bevrijding, werd ik geboren.” 

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewen Edith Bernards-Baas

Erfgoeddrager: Robin

‘Buitenspelen en kattenkwaad’

De Hongaars-Joodse Anki was nog jong tijdens de oorlog en hield zich samen met haar zusje het liefst bezig met buitenspelen en kattenkwaad uithalen. Ze woonde in de Rivierenbuurt met haar zusje Kati en ouders Miklos en Henrietta Tauber. Mevrouw Tauber kon heel goed vertellen over haar oorlogsherinneringen in de Rivierenbuurt, ze speelde heel veel buiten. Tijdens de oorlog moest het gezin naar Hongarije teruggaan waar ze de oorlog maar net hebben overleefd.

Moest u een jodenster dragen?
Door het bondgenootschap tussen Hongarije en Duitsland hoefden wij onze jodenster niet te dragen. Maar mijn zusje Kati en ik deden dat toch, om onze ouders te pesten. Echt gevaarlijk, als ik er achteraf over nadenk. Wij haalden samen wel meer kattenkwaad uit, de Deurloostraat was voor ons een paradijs. We gingen belletje trekken, hondenpoep op deurklinken smeren, of touwtje springen met een heel lang touw en dan lieten we niemand door. Er woonde een Duits kind bij ons in de straat, die lieten we in ieder geval nooit meer doorlopen. Erg hè?”

Was u niet bang?
“Ik wist wel dat we weg gehaald konden worden, maar begreep het verder niet helemaal. Op een gegeven moment moesten alle Joodse kinderen naar een joodse school. Ik ook. Kinderen uit mijn klas verdwenen, steeds meer tafeltjes bleven leeg. Op school hoorde ik dat de kinderen die verdwenen op ‘Kamp Westerbork’ waren. Daar wilde ik ook wel heen, want ik dacht dat het een vakantiekamp was of zo.

Toen verdween ook mijn beste vriendinnetje, Kitty. Kitty van Esso. Ze werd zeven jaar.”

Bent u ooit weggevoerd naar een kamp?
“Eén keer hebben de Nazi’s ons toch uit ons huis gehaald en naar een gymnastiekzaal gebracht in de Gerrit van der Veenstraat (toen Euterpestraat). Heel veel mensen stonden daar: klaar voor vertrek, ze deden hun hoedjes op, hun jassen aan.. Maar mijn moeder niet, zij knoopte een gesprek aan met één van de Duitsers die de leiding had. En ze vertelde hem voluit over haar broer die aan het Oostfront voor Duitsland had gevochten en een been verloren had. Het was één groot fantasieverhaal. Maar toen iedereen werd opgehaald, kwam die Duitser naar ons toe om te vertellen dat wij niet mee hoefden.”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewden via skype Anki Flores Tauber

Erfgoeddrager: Robin

‘Verraden door zakenpartner’

Wij interviewden Albert Dreese, de zoon van Rita Noach. Hij vertelde over het leven van zijn moeder, die de oorlog overleefde dankzij haar werk voor de ‘Philipsgroep’. Rita en haar ouders, Sigismund Noach en Ella Noach, waren Joods. Haar vader had een goedlopende handel in gordijnen samen met een zakenpartner. De zaken gingen zo goed dat de familie zou verhuizen naar een groter huis in de Concertgebouwbuurt. Helaas werd het gezin verraden op hun onderduikadres. Rita’s ouders overleden in het concentratiekamp.

Waar zouden uw grootouders en moeder onderduiken?
“Mijn grootouders en moeder hadden een onderduikadres gevonden in de Tolstraat. De zakenpartner van mijn grootvader had dat voor hen geregeld. Met tassen en rugzakken op hun rug liepen ze naar het huis in de Tolstraat. Daar troffen ze de Duitse politie in plaats van het verzet. Ze waren verraden. Mijn grootmoeder deed toen een zelfmoordpoging door het doorsnijden van haar polsen. Dat was een truc van haar denk ik. Daardoor kwamen zij en mijn moeder in het ziekenhuis terecht in plaats van in Kamp Westerbork. Mijn grootvader werd al meteen opgepakt en gedeporteerd.”

Werden uw grootmoeder en moeder alsnog opgepakt?
“Nee, toen mijn moeder en grootmoeder na het ziekenhuis terugkwamen in de Van Woustraat werd er niet meer naar hen gezocht. Ze waren kennelijk uit de Duitse administratie verdwenen. Mijn moeder en mijn grootmoeder zochten naar een plek waar ze konden onderduiken. Maar ze hadden niet de juiste contacten. Na een half jaar gaven ze het op, en gaven ze zichzelf aan bij de Hollandsche Schouwburg.”

In concentratiekamp Vught begon mijn moeder haar technische werkzaamheden voor de Philipsgroep: een groep die werd geschoold in moeilijk technisch werk en overleefde dankzij tussenkomst van Philips. De groep reisde door heel Europa langs 20 concentratiekampen. Steeds werd de groep weer veilig gesteld. Bijna iedereen uit de Philipsgroep overleefde. Na de bevrijding kwam mijn moeder na omzwervingen terug in Amsterdam. Haar ouders waren dood. Haar ouderlijk huis in de Van Woustraat leeg.”

Kwam uw moeder erachter door wie ze was verraden?
“Ja, mijn moeder ontdekte na de oorlog dat zij en haar ouders in 1942 waren verraden door de zakenpartner van haar vader: hij had een vals onderduikadres aan hen opgegeven. Na een rechtszaak kreeg de voormalige zakenpartner van mijn grootvader drie jaar gevangenisstraf. Mijn moeder trouwde en ging in Den Haag wonen. Ze kreeg twee kinderen, waar ik er één van ben. Ze overleed in het jaar 2009.” 

Krantenartikel over het verraad van zakenpartner

Erfgoeddrager: Robin

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Brandeisfotografie

Jennie roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.

In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt…

In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.

Erfgoeddrager: Robin

‘ En dan maar wachten op het sein ‘veilig’. ’

Ans Schippers is tien jaar als de oorlog uitbreekt. Ze heeft de oorlog op een kinderlijke manier meegemaakt. En ze is ook veel vergeten.

Hoe was het voor u in de oorlog?
Ik had geluk bij een ongeluk. Mijn vader was gehandicapt, waardoor hij van de Duitsers bij ons thuis mocht blijven. Voor de       oorlog begon mijn vader de kolenkelder leeg te ruimen. Ik begreep niet waarom. Op 10 mei maakte hij ons midden in de nacht wakker. We moesten ons aankleden en de kelder in gaan. Mijn vader had de kolenkelder omgetoverd tot een schuilkelder. Hij had er een bank neergezet, een watervoorraad en het allerbelangrijkste: een koffer-grammofoon. Dit is een grammofoonspeler die geen elektriciteit nodig heeft. Met een slinger die je rond draait, kon je muziek spelen. Wij zaten vaak in de schuilkelder. Elke keer als het luchtalarm afging. En dan maar wachten op het sein ‘veilig’. Ik raakte eraan gewend. We waren altijd samen; mijn vader, moeder, twee oudere broers van 13 en 14 jaar oud en mijn jongere broertje. En als er een bombardement was, zette mijn vader de slinger aan de grammofoon en draaide hij muziek voor ons, zodat we het ergste van de geluiden niet hoefden te horen.

 

Heeft u wel eens gelogen tegen de Duitsers?
In 1942 moesten wij ons huis verlaten van de Duitsers. We vertrokken lopend naar mijn oma, zij woonde bij het Zuiderpark. Daarna door naar kennissen in Zeist, wat we ook lopend deden. Die kennissen hadden een dubbele villa, waar we mochten wonen. Vrienden van mijn ouders hadden een geheime doorgang gemaakt tussen de twee huizen, zodat de groter wordende jongens zich daar konden verstoppen als de Duitsers kwamen kijken of er nog mannen waren in de gezinnen. Ik had een kinderfietsje gevonden waarmee ik op pad ging. Uren was ik van huis en soms was ik weleens de hele dag weg. Op pad naar boerderijen om te bedelen om eten voor ons gezin. Ik ging alleen. Ik had het wel koud, maar ik was niet bang. Ik hobbelde dan met dat fietsje door de bossen en bleef uit de buurt van de verharde weg. Soms kon ik door de sneeuw niet gemakkelijk door het bos en dan kwam ik wel eens Duitse soldaten tegen. Die namen dan wel eens al het eten dat ik bij elkaar gesprokkeld had af. Tegen die soldaten loog ik over voor wie ik allemaal eten verzamelde. En ik loog over mijn broers. Ik wilde niet dat ze naar ons huis zouden komen en de jongens mee zouden nemen.

Bent u wel eens bang geweest in de oorlog?
Niet echt bang. Ik heb wel veel bombardementen meegemaakt. Ik was in de kerk in Zeist toen de kerk werd gebombardeerd. De klap was zo hard dat ik blind werd. We konden ook niet meteen weg, want er lag zoveel rommel. Het duurde uren voor we weer thuis waren. Of ik bang was, ben ik vergeten. Ik geloof dat je krijgt wat je aan kunt, kracht naar kruis. Mijn vader praatte veel, dus wij konden alles delen. Niet alleen het eten, maar ook de zorgen en de angsten. En dat heeft mij heel erg geholpen.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892