Erfgoeddrager: Puck

‘Ik dacht dat Nederland een paradijs zou zijn, goedkoop en mooi’

Afifa Tadmine stelt zich voor als ze allemaal aan tafel zitten. ‘Ik ben in Marokko geboren en ben nu 74 jaar.’ Buglem, Susie, Dehlia en Puck van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam interviewen haar over haar leven in Marokko en haar komst naar Nederland. Als les geeft ze de kinderen mee: als je problemen hebt, blijf niet stil, ga naar je moeder of naar je juf. Als je toch struikelt, sta dan op.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben in Marokko getrouwd met een man die in Nederland werkte, daarom ben ik hier in 1974 terechtgekomen, een soort gezinshereniging. Ik was toen 22 jaar. Het was heel spannend, alles was nieuw. Ik ging met het vliegtuig en dat was voor het eerst. Ik dacht dat Nederland een paradijs zou zijn, goedkoop en mooi. Maar dat was niet zo. In het begin had ik ontzettend veel heimwee. Ik had mijn ouders en mijn broers achtergelaten en ik miste vooral mijn moeder. Ik moest van mijn man thuisblijven en dat was erg eenzaam. Na zeven jaar ben ik van hem gescheiden. Daarna ben ik nog een keer getrouwd en heb ik twee dochters gekregen. Ik heb ook een kleindochter. Ik ben nu wel helemaal gewend in Nederland.’

Wat was het leukste van Nederland?
‘Wat ik heel bijzonder aan Nederland vond, was dat het ontzettend groen was en dat alle dieren rondliepen zonder herder. Dat was ik niet gewend in Marokko. De mensen waren erg aardig en gastvrij.’

Bent u wel eens teruggeweest in Marokko?
‘Ja, ik ging eigenlijk elk jaar terug, vooral om mijn moeder te bezoeken. Zij heeft me verteld dat ik moest gaan studeren en niet in Marokko moest blijven. Mijn moeder was erg ziek, maar ze was bang dat als zij kwam te overlijden ik het hele huishouden zou moeten doen. Dat wilde zij niet. Ik ben toen teruggegaan naar Nederland waar ik als schoonmaakster heb gewerkt. Later ben ik gaan studeren. Toen ik een jaar of 40 was, besloot ik een hoofddoek te gaan dragen. Dat is niet gedwongen, maar dat wilde ik zelf.’

Mist u iets van Marokko?
‘Eigenlijk heb ik de Marokkaanse cultuur meegenomen. Ik pas het aan de Nederlandse cultuur aan. Ik lijk wel wat op mijn moeder, zij was soepel en ik mocht veel van haar. Mijn vader was streng. Ik mocht niet naar de film, maar ik moest borduren. Daarmee verdiende ik wat geld.’

Erfgoeddrager: Puck

‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij’

Op de fiets door de regen gaan Puck, Anouk en Julie naar Nisa Verhoosel (71) uit Pakistan, die in Bergen een klein kledingzaakje heeft met allemaal mooie merken en duurzame kleding. Ze hebben bij haar thuis afgesproken en na wat zoeken komen ze terecht in een prachtig oostersingericht huis. De drie interviewers hebben er zin in en ze hebben ongelooflijk veel vragen.

Hoe woonde u in Pakistan?
‘Ik woonde in Pakistan in een heel groot huis, een soort van kasteel, samen met veertig familieleden. We waren erg rijk en hadden overal dienstmeisjes en bedienden voor. Dat was wel wennen toen ik hier kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Om vrouwenrechten en vrouwen en ontwikkeling te studeren, omdat deze specialisatie in Pakistan niet werd aangeboden. Ik verbleef toen op een campus in een hostel maar had weinig contact met Nederlanders. Er waren wel studenten vanuit de hele wereld en dat was een hele rijke ervaring.’

U werd verliefd op een Nederlandse man, hoe was de ontmoeting tussen uw familie en uw man?
‘Mijn hele familie in Pakistan moest een huwelijk met Jos goedkeuren. In Holland hebben mensen soms het beeld van Pakistan en moslims dat vrouwen geen rechten hebben en misschien zelfs onderdrukt worden. En zoals Nederlanders met een bepaald idee naar Pakistan kijken, kijken mensen uit Pakistan met een bepaald beeld naar Nederland.

Huwelijken zouden in Nederland geen standhouden en na twee jaar stuklopen. Daarom was mijn familie het niet eens met mijn keuze voor een Nederlandse man, omdat ze bang waren dat een huwelijk met iemand uit het Westen geen stand zou houden. In onze cultuur wordt een scheiding niet geaccepteerd. Omdat mijn familie Jos niet accepteerde, ging ik terug naar Pakistan. Maar Jos besloot ook te komen. In het jaar dat hij er was leerde mijn familie hem kennen en waarderen en keurde ze een huwelijk met hem goed.’

Hoe was het om hier uiteindelijk definitief te wonen?
‘Ik wilde heel graag Nederlands leren. Maar omdat ik geen vluchteling was en het mijn eigen keuze was om hier te komen, was ik tweede prioriteitstudent Nederlands en kwam ik geen school binnen om Nederlands te leren. Het leven was moeilijk omdat ik de taal niet sprak en niemand kende, gelukkig was mijn schoonfamilie heel lief.

Het was ook niet mijn eerste keuze om in Nederland te gaan wonen. Mijn man wilde niet in Pakistan gaan wonen omdat het daar te warm was en hij de taal niet sprak. Maar ik wilde niet in Nederland wonen. Daarom kozen we voor Canada. In Canada woonde veel familie en vrienden van mij en het leven daar leek veel op de Nederlands leefstijl. Maar mijn man werd ziek, hij kreeg kanker, en de diagnose was dat hij nog drie maanden te leven zou hebben. Daarom besloot ik in Nederland te blijven.

Ik gaf mijn carrière op en begon een kledingzaakje. Kleding was een passie van mij, en iets wat ik goed kon combineren met de school van de kinderen en de ziekte van mijn man. Toen mijn man na 12 jaar genezen werd verklaard vroeg hij me of ik naar Canada wilde, maar dat hoefde van mij niet, ik had mijn familie heel erg gemist en zou hem datzelfde niet willen aandoen.’

Wat vindt u fijn aan Nederland en wat niet fijn?
‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij, ik voelde me vaak eenzaam en contact met Nederlandse mensen was niet makkelijk, nog steeds niet. Het fijnste aan Nederland vind ik de tolerantie en dat mensen geaccepteerd worden. Hier in Bergen hou ik van de natuur en het gevoel van veiligheid.’

Voelt u zich genegeerd?
‘Ik voelde me vaak genegeerd door Nederlandse mensen, alsof ze niet geïnteresseerd waren in wie ik was, in mijn cultuur. Mijn kinderen hebben dat ook zo ervaren en dat voelt heel verdrietig; zij zijn hier geboren. We hebben het er vaak over thuis, waarom dat zo is dat we genegeerd worden.

Ook ervaren we subtiele discriminatie. Er werd bijvoorbeeld vaak gezegd: je zult wel blij zijn dat je hier terecht bent gekomen. Of: als vluchteling heb je veel geluk gehad dat je in Nederland mocht blijven. Mensen denken vaak dat we gevlucht zijn en geen kennis van zake hebben, mensen labelen snel.’

 

Erfgoeddrager: Puck

‘Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan’

Frank Meelker arriveert bij de Lidwinaschool waar Zeno, Dean, Puck, Ischa en Charley hem alles gaan vragen over zijn grootvader. Die zat in het verzet en hielp zo mensen. Hij was leraar op de Kraaipanschool in Amsterdam-Oost en heeft onder andere Joodse kinderen laten onderduiken op de school. Op een dag is hij verraden door iemand die hij had geholpen en naar kamp Westerbork gedeporteerd en daarna naar Auschwitz. Ook zijn oma heeft wat dappers gedaan en het leven van een tweejarig meisje gered. Meneer Meelker wist niet dat zijn grootouders zoveel goede dingen hebben gedaan in de oorlog en heeft later geld ingezameld voor een monument voor hen, en voor de andere mensen uit de oorlog. Hij vindt dat we niet moeten vergeten wat deze mensen deden.

Hoe oud was uw grootvader toen de oorlog begon?
‘Mijn grootvader is geboren op 5 januari 1902. Toen de oorlog begon was hij 38 jaar oud.’

Op welke manier hielp uw grootvader de mensen?
‘Al voordat de oorlog begon, in 1933, kwam Hitler aan de macht, werden er mensen onderdrukt en wilden ze vluchten uit Duitsland. Mijn grootvader hielp samen met een groep goede vrienden deze mensen de grens over naar Nederland. Een van de mensen die ze geholpen hebben is Willy Brandt, de oud-minister-president van Duitsland.

Toen de oorlog begon in Nederland ging hij daarmee door. Als je over straat wilde lopen had je een persoonsbewijs nodig. Die hadden de vluchtelingen niet. Mijn overgrootvader stal persoonsbewijzen uit zwembaden of openbare plekken en vervalste ze. Er moest een nieuwe foto en naam op en dit was een heel precies werkje. De Duitsers mochten het verschil natuurlijk niet zien. Later in de oorlog kreeg je ook voedselbonnen, ook deze werden nagemaakt door de groep verzetsstrijders van mijn grootvader.

Mijn grootvader was hoofd van de Kraaipanschool in Amsterdam-Zuid en gaf les aan de zesde klas, wat we nu groep acht noemen. Op deze school waren in de avond en nacht Joodse kinderen en mensen ondergedoken. Overdag moesten ze helaas naar buiten, omdat er lesgegeven moest worden.’

Wat voor dappers heeft uw oma gedaan?
‘Mijn oma wist niet precies wat mijn opa deed, in de oorlog wist je niet wie je kon vertrouwen. Stel je voor: iemand wordt gearresteerd en gemarteld, dan konden ze je misschien verraden. Ze wist wel dat hij mensen hielp, maar wat hij precies deed en dat hij in een illegale drukkerij werkte, wist ze waarschijnlijk niet.

Maar mijn oma had wel dezelfde ideeën als mijn grootvader. Mijn grootouders hadden zes kinderen. In de loop van de oorlog werden er razzia’s gehouden, mensen werden daarbij uit hun huizen gehaald en meegenomen. Ook twee mensen met een klein meisje van twee werden op die manier opgehaald. Dat meisje sliep in een kast. Haar ouders hebben haar laten liggen in de hoop dat iemand haar zou vinden en voor haar zou zorgen. De volgende ochtend werd ze wakker en begon ze te huilen. De buren van het meisje vonden haar en brachten haar naar de Joodse Schouwburg, tegenover Artis. Mijn oma hoorde dit verhaal en is toen met een smoes naar de Joodse Schouwburg gegaan. Blijkbaar was ze zo overtuigend dat ze het meisje mee kon nemen. Ze heeft haar mee naar huis genomen en opgevoed alsof het haar eigen dochter was. De buren wisten natuurlijk wel dat er iets niet helemaal klopte. Ineens hadden mijn grootouders een dochter van twee jaar oud erbij, maar ze hebben haar niet verraden.

Het meisje is tegenwoordig een oude vrouw, en woont in Australië. Ze heeft mijn oma altijd als haar moeder gezien. Als ze in de Joodse schouwburg was gebleven had ze het niet overleefd. Het was natuurlijk wel een risico dat mijn oma heeft genomen. Ze had zelf al zes kinderen thuis en als de Duitse bewakers haar smoes niet hadden geloofd, was ze opgepakt.’

Wat gebeurde er toen uw overgrootvader aankwam in Westerbork?
‘Mijn grootvader is verraden door een van de mensen die hij had geholpen en werd afgevoerd naar Westerbork. Hij zat op het allerlaatste transport vanuit Westerbork naar Duitsland. In het najaar van 1944. Hetzelfde transport als waar Anne Frank op zat onderweg naar Auschwitz.

Toen hij daar aankwam, zat Auschwitz al erg vol. Mijn grootvader wist dat hij Auschwitz niet ging overleven. Ze vroegen vrijwilligers die naar een ander kamp wilden en mijn grootvader ging mee. Helaas zat dat kamp ook vol en werd er opnieuw gevraagd of er handige mensen waren die mee wilden naar een ander kamp. Mijn grootvader was onderwijzer, maar hij dacht: als ik hier blijf gaat het mis.

In december 1944 was het ijskoud, zeker in Polen. De mensen werden vervoerd in open goederenwagons met weinig kleding en geen voedsel. Uiteindelijk kwam hij aan bij een kamp in de buurt van Frankfurt, na een vreselijke reis vol kou en honger. Waarschijnlijk is hij overleden toen hij nog in de trein zat of zodra hij aankwam, maar hij is op 11 januari 1945 doodgegaan of vermoord en in het kamp in een massagraf begraven. Een vreselijk verhaal voor iemand die zo veel goeds heeft gedaan, om zo aan je einde te komen.’

Erfgoeddrager: Puck

‘We maakten stiekem een gat in het hek zodat we toch met de buren konden spelen’

Puck, Jordy, Zeyaan en Cenicio lopen het huis binnen van Lucia Bouva, een gastvrije vrouw die veel te vertellen heeft over haar jeugd in Suriname. In de kleine, maar comfortabele woonkamer nemen de leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord plaats. Mevrouw Bouva is aan het breien, maar legt meteen haar breiwerk neer en ontvangt iedereen met open armen.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Wij hadden een hek dat ons scheidde van de buren, zodat anderen niet bij ons konden komen. Toen we ouder werden, maakten we stiekem een gat in het hek zo konden we toch met de buren spelen. Als mijn moeder in de middag ging slapen, konden we lekker even naar buiten. Er zijn nog steeds dames die ik hier tegenkom met wie ik vroeger speelde. Mijn overgrootmoeder heeft slavernij meegemaakt, maar wij als kinderen kregen daar niets van mee, hoor. Ik wist dat helemaal niet. Dat hoorde dat pas toen ik in Nederland ging wonen.’

Hoe was de padvinderij in Paramaribo?
‘Ik heb mijn hele jeugd bij de padvinderij gezeten. Daar deden we veel verschillende dingen. We gingen naar kampen, we leerden veel dingen, zoals tafeldekken en hoe je aan tafel moest zitten en we leerden leuke liedjes. Maar we aten dan niets hoor als we tafel gingen dekken. De liedjes die we zongen waren allemaal kampliedjes, ik zong altijd leuk mee. Ik heb het echt heel leuk gehad op de padvinderij. Met sommige meisjes heb ik nog steeds contact. We zijn natuurlijk wel al een stuk ouder geworden.’

Hoe verliep de reis naar Nederland
‘De overgang van Suriname naar Nederland ging over het algemeen heel soepel, want ik ging met mijn broertjes en zusjes naar mijn vader. Ik vond het erg leuk als klein meisje. We gingen met de boot, ook iets leuks. We waren nog jong en daarom zorgde de kapitein voor ons. Hij deed telkens alles op slot, dus we mochten niet te veel bij andere mensen komen. Als wij naar onze hut gingen, zei hij ook: ‘Ik doe het dicht en alleen ik kan het opendoen, niemand anders’. Toen vonden we dat normaal, hoor. We wisten niet beter.’

Wat vond u van het vertrek naar Nederland?
‘Vanwege de weinige studies in Suriname vertrokken we naar Nederland. Ik vond het erg leuk en spannend om naar Nederland te gaan. Ik ging naar mijn vader want die was toen al in Nederland. Ik heb gestudeerd als boekhouder toen ik in Nederland was. Het eerste bedrijf waar ik gewerkt heb is de Hollandse Bank Unie. Ik was 17 jaar.’

Erfgoeddrager: Puck

‘Het verzet bracht me naar Renkum’

Peter Kahn woonde als jongen met zijn ouders in de Roompotstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt toen de oorlog uitbrak. Aan Puck, Laith, Louis en Aimée van de Dongeschool vertelt meneer Kahn via Skype, het is coronatijd, hoe ze op een nacht tijdens een razzia werden opgepakt en in een vrachtwagen gezet. Gelukkig wist zijn moeder de Duitsers te overtuigen hen vrij te laten.

Hoe merkte u als jongen dat u Joods was?
‘Ik wist dat mijn achternaam, Kahn, Joods was. Mijn moeder en ik waren blond, mijn vader zag er wel Joods uit. Ik kreeg een Davidsster maar hoefde hem niet te dragen, dat was pas vanaf zes jaar verplicht. Tijdens de oorlog mocht ik niet naar school.’

In de oorlog bent u ondergedoken, hoe was dat?
‘Ik ben door het verzet naar Renkum gebracht op de Veluwe. In Renkum woonde een dominee die Joden hielp onder te duiken. Zo kwam ik bij een heel gelovig gezin terecht waar ze met Peter van Kampen noemde. Ik kon gewoon vrij rondlopen en heb uiteindelijk een jaar – zonder mijn ouders – bij dit gezin gewoond. Deze mensen hielpen me uit religieuze overtuiging. Ik had niet echt een warme band met ze. Ik herinner me vooral het bidden voor het eten, dat was ik niet gewend van thuis. Ook weet ik nog dat ik genoot van het paardrijden, dat deed ik er bijna elke dag.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Heel feestelijk, iedereen houdt wel van een feestje, toch? Motoren reden door de straat, en aan volwassenen werd kauwgom en chocolade uitgedeeld. Na de oorlog werd bij ons thuis niet meer over deze periode gepraat. Mijn moeder zei altijd: “Wat geweest is, is geweest”. Het zit ook in mijn karakter om in het heden te leven en naar de toekomst te kijken.’

Erfgoeddrager: Puck

‘Ze riepen “onder het bed!” als er schoten klonken’

Terwijl ze een lekker kopje thee kregen van Randy de Bruijne (1946) vroegen de leerlingen Floortje, Romy, Elisa en Puck haar waarom ze met dit project wilde meedoen. In haar gezellige huisje aan de Zaan vertelde ze ons dat ze het belangrijk vond dat kinderen meer kennis hadden over de vroegere Nederlandse koloniën, maar wel alleen als die kinderen ook echt geïnteresseerd zijn.

Heeft u nog invloeden van de Tweede Wereldoorlog gemerkt?
‘Ik heb niet heel veel gemerkt van wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, ik werd immers pas in 1946 geboren. Maar na de capitulatie van de Japanners kreeg je een soort koloniale oorlog. Dat was omdat de Indonesiërs graag zelfstandigheid wilden, maar dat niet meteen kregen van de Nederlanders. Pas in 1949 kwam er een echte overdracht en werden ze van een kolonie een soevereine staat. Van Indonesische onafhankelijkheidsstrijd heb ik wel wat gemerkt. Ik was natuurlijk nog hartstikke klein. Wat me daarvan is bijgebleven, is dat er werd gezegd: ‘Je moet onder het bed’ als er schoten klonken of iets dergelijks. Ik heb van mijn opa en oma wel veel verhalen gehoord over de Eerste- en Tweede Wereldoorlog.’

Waarom ging u na de scheiding van uw ouders bij uw opa en oma wonen?
‘Vroeger was het zo dat een van de twee echtgenoten de ‘schuld’ kreeg van de scheiding. Mijn moeder ging weg, dus het was zogenaamd haar schuld. De rechter besliste dat mijn broer en ik aan mijn vader toegewezen werden. Mijn vader vond dat denk ik een te zware opgave, dus toen werden mijn oma en stiefopa voogd. Mijn grootouders woonden in Jakarta en ik ging er voor de scheiding al vaak heen, dus ze waren niet onbekend voor mij. Dat ik bij mijn grootouders moest wonen, vond ik niet echt leuk. Je weet als kind dat het niet anders kan dus pas je je aan, maar fijn is het niet. Mijn grootouders hebben ontzettend goed voor mij gezorgd, maar ik denk dat het toch heel anders is dan bij je eigen ouders opgroeien. Gelukkig heb ik later toch een goede band met mijn moeder gekregen.’

Hoe was het voor u als kind om rijk te zijn en bedienden te hebben?
‘Heel gewoon, je zag wel verschil wel met mensen die misschien minder hadden, maar het was zoals het was. Overal waar ik kwam was het zo. En daarom vind je dat gewoon, maar later denk je: misschien was dat niet zo gewoon. Hoewel ik denk dat hier in Nederland ook heel veel “bedienden” waren. Want ik kan me herinneren dat mijn schoonmoeder hier in Nederland vertelde dat ze ook iemand in huis hadden die op de kinderen paste.’

Erfgoeddrager: Puck

‘In een half jaar tijd waren alle Joodse kinderen verdwenen’

Jeanne Koehein maakte als kind de oorlog mee. Ze had met relatief weinig heftige of gevaarlijke situaties te maken tijdens haar jeugdjaren in Zuid. Toch heeft ze een aantal bijzondere en spannende verhalen te vertellen aan Mathilde, Puck en Bo van de 3e Daltonschool.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog was begonnen?
‘Het was op een morgen. De radio stond aan en het Wilhelmus werd gespeeld. Mijn moeder moest ineens huilen; dat had ik nog nooit gezien. Toen zei mijn vader: “Het is heel erg, het is oorlog”. We spraken met de buren af om in hun kelder te schuilen als Amsterdam gebombardeerd zou worden. M’n moeder vond dat maar niks. Die dacht: dan kunnen we niet wegkomen als er iets gebeurt. Ze zei: “Wij schuilen wel gewoon beneden in de gang, tegen de deur”. En ik dacht juist: goh, dat zou ik best wel willen, schuilen in de kelder. Ik wist niet eens wat een kelder was.’

Wat is uw meest nare herinnering aan de oorlog?
‘Als er vliegtuigen overvlogen, ging ik naar de wc en bleef ik maar doortrekken, zodat ik niks hoorde. Eén keer was ik echt heel bang. Toen vlogen er Engelse en Duitse vliegtuigen over die op elkaar schoten. De volgende morgen gingen we dan heel vroeg de deur uit, om scherven te zoeken. Ook ben ik een keer met mijn vader meegelopen naar kennissen die behoorlijk wat te eten hadden. Onderweg kwamen er Engelse vliegtuigen over, op weg om een Duitse kazerne te bombarderen vlakbij ons. We konden wel hard weglopen, maar die vliegtuigen waren veel sneller natuurlijk. “Ga jij maar op de grond liggen,” zei mijn vader, en ging vervolgens over mij heen liggen. De kazerne werd gebombardeerd, ik mocht niet kijken, maar als kind wil je natuurlijk weten wat er aan de hand is. Ik was helemaal niet bang, dat was heel gek. M’n vader was bij me, ik dacht: die beschermt me wel. Daarna liepen we weer gewoon verder.
Verder heb ik niet veel ergs meegemaakt. Alleen dan de honger. Ik heb ook echt honger gehad.’

Had u Joodse vriendinnetjes?
Toen ik jong was niet, ik wist destijds niet eens wat een Jood was. Ik weet wel dat er naast mijn school, de school waar jullie nu op zitten, een Joodse school was. Dat heb ik nog meegemaakt. In een tijdsverloop van een half jaar waren die kinderen allemaal verdwenen. Ik heb ze niet zien weggehaald worden, maar die school functioneerde na een tijdje helemaal niet meer. De eerste twee jaar op school zat er wel een Joods meisje bij me in de klas. Die was op een gegeven moment gewoon weg. Niet ondergedoken, dat hoefde niet als maar één van je ouders Joods was. Later kwam ik haar weer tegen op het Vossius. Het is het enige Joodse meisje dat ik uit die tijd ken. De rest was allemaal weggehaald.’

Miste u veel in de oorlog?
Er was geen zeep meer, geen tandpasta meer, minder handdoeken. Alles was op de bon. Je kunt het je nu niet voorstellen. Dat je een bonkaart had voor bijvoorbeeld suiker, koffie, thee, sigaretten. Brood later ook. Die broden waren klef, ik heb het nooit lekker gevonden. Op een gegeven moment was er helemaal niks meer te krijgen. Mijn moeder vond het vreselijk. Gas en licht hield ook op. Ik groeide uit m’n schoenen. Dan maakte m’n vader er maar wat van. Hij sneed de voorkant eruit, zodat ik ze toch nog aankon.’

           

Erfgoeddrager: Puck

‘Nee, ik denk niet dat ze het overleefd hebben’

De tafel van mevrouw Allan-de Wit (1934) ligt met foto’s en mapjes. Ze heeft veel over de oorlog bewaard en weet er goed over te vertellen. Als elfjarig meisje was ze ooggetuige van de fusillade op de Burcht, waarbij tien mensen door de Duitsers zijn doodgeschoten als vergeldingsactie. Melle, Kenji, Puck en Freija interviewen haar bij haar thuis.

Bent u bang geweest in de oorlog?

Het was een hele rare tijd. Als kind begreep je er niks van, ik was zes jaar toen de oorlog begon. Mijn ouders hadden een sigarenwinkel op de Zuiddijk 105 en mijn moeder kookte altijd een pannetje eten voor mijn oma, die op de Prins Hendrikkade woonde. Dat bracht ik vaak tussen de middag langs. Op een dag kwam ik binnen en toen duwde oma mijn hoofd omlaag, zodat ik niet zou zien wat er buiten gebeurde. Maar ik keek toch, gek hè. Net op dat moment werden er tien mannen door de Duitsers uit een militaire auto getrokken en op een rijtje gezet. Ze hadden allemaal kettingen aan hun voeten. En toen: pang! Binnen een paar seconden was het gebeurd, werden ze allemaal doodgeschoten. Daarna werden hun lichamen weer in de auto gesleurd. Op de straat lag heel veel stro, dat was om het bloed op te vangen. Dat stro gooiden de Duitsers zo in de Zaan en toen gingen ze weer weg. En tijdens een razzia zijn alle mensen uit onze buurt uit hun huis gehaald en die moesten allemaal op de Burcht staan. Heel toevallig hoefden wij ons huis niet uit; wij woonden op de hoek van het Pantepadje, en dat was precies de grens. Vanuit het raam van de sigarenwinkel waarboven we woonden, konden we alles zien. Ook mijn oma stond tussen de mensen. Toen was ik wel bang, ja. We dachten eerst dat de Duitsers iedereen zouden doodschieten, maar dat gebeurde niet. Mijn zus en ik gingen kijken op de slaapkamer boven en ik weet nog dat er een Duitse soldaat met een geweer op straat stond. Het was een jonge knul, ik denk rond de twintig, en hij zwaaide en knipoogde naar ons.

Heeft u nog spullen bewaard uit de oorlog?

Ik heb nog heel veel foto’s en een stamkaart. En bonkaartjes. Je kon niet gewoon eten kopen, dat moest je betalen met een bon. Je had bijvoorbeeld bonnen voor textiel en voor vlees. Een keer, na de bevrijding, gingen er vliegtuigen over en die liet pakketten met Zweeds brood vallen. Die kreeg je ook op de bon. Ik heb niet echt honger geleden. Mijn vader kon door zijn werk weleens aan extra vleesbonnen komen. Daar hadden we mazzel mee. We woonden naast de kruidenier Simon de Wit, en daar mocht ik weleens mee-eten, ik was namelijk een heel mager dun gevalletje.

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?

Wij hadden een hele grote kelder onder ons huis en daar woonden Joodse mensen. Ze maakten er leren portemonneetjes en tassen. En aan de overkant woonde Pais, die verkocht elektrische spullen. Die mensen waren op een gegeven moment allemaal weg. Dat vond ik wel erg, want met hen hadden we veel contact, ook met hun kinderen. Ik heb zelf niet gezien dat ze afgevoerd werden, dat gebeurde als je er niet was, of als je sliep. Nee, dat was niet fijn. Waar ze naartoe zijn gegaan, ik weet het niet, wij dachten naar Duitsland. Nee, ik denk niet dat ze het overleefd hebben. We hebben nooit meer iets over ze gehoord. Ook in de klas hadden we Joodse kinderen. Die waren ook opeens weg. Maar niemand had het erover. Het was gewoon zo.

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Puck

‘Verliefd en ondergedoken’

Wij zijn Djoni, Mila en Puck, 11 jaar. We interviewden mevrouw Ilse de Haas. Ze komt uit een Duits-Joods gezin. Ilses ouders, broer en zusjes woonden in de Van Woustraat. Alleen zij en haar broer overleefden de oorlog. Tijdens de oorlog leerde Ilse haar man kennen. Ze vertelde over hun opbloeiende liefde in die heftige, zware tijd. Het was een heel bijzonder gesprek met deze oudere dame die nog zo actief in het leven staat en heel goed kan vertellen.

Hoe leerde u uw man kennen?
“In 1941 leerde ik mijn man kennen, Govert. Een vriendin nam mij mee naar een bijeenkomst bij vrienden thuis. Daar ontmoette ik hem. Ik had een ontsteking aan mijn hand. En Govert had net zijn artsexamen gedaan. ‘Kijk jij eens naar de hand van Ilse,’ had mijn vriendin tegen Govert gezegd. Toen heeft hij mijn hand even vastgehouden.

Govert was ook Joods en een echte Amsterdammer. Hij zat bij een groepje studenten die medicijnen studeerden. In 1941 maakte dat groepje middeltjes voor mannen om ze uit het werkkamp te houden. Bij de keuring leek het dan of ze huiduitslag hadden. De Duitsers vonden dat vies en keurden die mannen af voor het werkkamp.”

Hoe overleefde u de oorlog?
“In juli 1942 doken Govert en ik samen onder, in Groningen en Friesland. In totaal hebben we op 10 verschillende adressen gezeten. Soms zaten we op één plek samen ondergedoken. Soms waren we gescheiden.

In 1943 vierde ik mijn 23ste verjaardag in het huis waar ik op dat moment was ondergedoken. Ik zat bij aardige jonge mensen. Govert en ik zaten niet op hetzelfde adres. Toen ik ’s morgens wakker werd kreeg ik van die mensen een brief. Het was een brief van Govert, met een bosje fresia’s. ’s Avonds zeiden ze: ‘Kleed je netjes aan.’ Ik had geen nette kleren maar deed een jurk aan. Toen brachten ze mij die avond naar mijn man toe. Dat was een geweldig verjaardagscadeau.”

Wanneer ging u trouwen?
“Na de bevrijding konden Govert en ik eindelijk trouwen. Ik kwam toen ook voor het eerst weer terug in mijn ouderlijk huis in de Van Woustraat. Een paar spullen van mijn ouders waren er nog. Maar mijn ouders en zussen waren er niet meer. Ze hebben de oorlog niet overleefd. Ik mis ze nog altijd.” 

Ilse Vyth overleefde de oorlog danzij het identiteitsbewijs van haar vriendin Nel Buter-Kroonenberg
Tijdens het interview

 

Erfgoeddrager: Puck

‘Rondjes om de hooiberg om kogels te ontwijken’

Het interview dat wij hadden met mevrouw Samson vonden wij erg bijzonder. Zij was pas twee jaar toen de oorlog begon, maar wist zich nog veel te herinneren, dat vonden wij knap van haar. Ze woonde in de oorlog niet in Amsterdam, maar is nu wel buurtbewoonster.

Had u honger in de hongerwinter?
‘Wij woonden op een boot en hadden het geluk dat wij bij een boer lagen aangemeerd. Van de boer kregen wij elke ochtend een melkbus melk. Ook gaf de boer ons soms eten dat hij verbouwde of kregen we een stuk vlees. Ook gingen wij wel eens ’s nachts stiekem appels en peren plukken uit de bomen in de tuin van de boer. De boer wist ervan, maar zei er niets van. Mijn vader wist altijd aan eten te komen. Hij werkte tijdens de oorlog als marskramer. Dat betekende dat hij reisde en aan mensen zijn waren verkocht. Zijn handel liep goed. Hij had altijd genoeg geld of extra bonnen. Hij fietste één keer in de week helemaal naar Amsterdam en deed daar zijn inkopen en kwam altijd terug met brood of iets anders lekkers. In de oorlog hadden wij geen snoepjes. Dat maakte onze moeder dan voor ons. Ze smolt suiker in de koekenpan en deed ze tarwe bij en als het klaar was, sneed ze het in blokjes. Dat vonden wij erg lekker, hoor.’

Was u wel eens bang tijdens de oorlog?
‘Nou en of! Toen de oorlog begon was ik pas twee jaar oud, maar ik had zeker door dat de oorlog was begonnen. De Duitsers hadden een brug verderop opgeblazen. De grote stukken ijzer zaten bij ons in de mast. Er was een avondklok, dat betekende dat we om acht uur ’s avonds binnen moesten zijn. Soms hoorden we vliegtuigen overvliegen, dan moesten wij van onze vader uit bed en om de hooiberg heen rennen. Dat klinkt misschien een beetje gek, maar als een vliegtuig overvloog, wisten wij niet of hij zou schieten of niet. Daarom moesten wij achter de hooiberg schuilen, deze kon dan de kogels opvangen. En omdat een vliegtuig bewoog, moesten wij ook bewegen. In de zomer schuilden wij ook wel in de greppels waar de koeien in de winter hadden gestaan. Dan hoorde je de kogels door het grind gaan.’

Deden jullie wel eens dingen die eigenlijk niet mochten?
‘Wij luisterden stiekem naar Radio Oranje. Dan zaten wij met zijn allen voor de radio en luisterden we naar de Koningin. Zo wisten wij op een gegeven moment dat de geallieerden Het Kanaal waren overgestoken. Via de radio bleven we op de hoogte en wisten we dat de oorlog nooit lang meer kon duren. De radio hadden we niet in de boot verstopt. Deze hadden mijn ouders verstopt in de helling, onder de boordplank, zodat als onze boot een keer doorzocht zou worden door de Duitsers, ze deze in elk geval niet in onze boot konden vinden. Naast ons in de sloot lag nog een andere boot, deze was groter dan die van ons. Die is wel een keer helemaal binnenstebuiten gekeerd door de Duitsers. Daar zochten ze naar onderduikers.

Na de oorlog hoorde ik dat de boer waar wij lagen aangemeerd heel veel Engelse parachutisten heeft helpen onderduiken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892