Erfgoeddrager: Norah

‘Toen hij terugkwam uit Duitsland, was ik bang van mijn vader’

Joop Martensen (88) woont in de Hofstaete in Alkmaar en is een hele vrolijke man die activiteiten organiseert en een koor leidt. Als Sophie, Norah, Maurice en Milan aankomen zit hij nog aan de uitgebreide koffietafel in de eetzaal gezellig met iedereen te kletsen. Hij neemt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar mee naar zijn huisje en de interviewers installeren zich aan de grote tafel bij het raam.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘In het begin van de oorlog waren de Duitsers heel aardig. We kregen een Duitse burgemeester, er marcheerden soldaten door de straten met muziekcorpsen en ik marcheerde en zong mee. Ik vond dat prachtig. De Duitse soldaten konden heel mooi zingen.’

Had u last van honger?
‘Ik had heel veel honger de laatste twee jaar van de oorlog. Mijn vader was opgepakt en werkte in Duitsland en mijn zus en ik waren de oudsten en moesten zorgen voor hout voor de kachel en eten; het maakte niet uit hoe. In het eten uit de gaarkeuken zat geen voeding en daarom gingen we bedelen en scharrelen, op zoek naar eten in de rijkere buurten. Ik stal brood van de bakkerswagen en melk uit de melkwagen. Af en toe werd ik gezien, en moest ik wegrennen en schuilen maar ik was heel gehaaid en klein dus niemand heeft me ooit kunnen pakken. Ook was ik een jochie met een koppie met witte krullen; daar waren de Duitsers wel gek van, dus als ze me zagen kreeg ik alleen een waarschuwing.’

Waarom werd uw vader opgepakt?
‘Omdat in Duitsland alle jonge mannen werden ingezet om mee te vechten in de oorlog, moesten jonge Nederlands mannen te werk worden gesteld in Duitsland- zonder betaling. Alle jonge Nederlandse mannen werden opgeroepen. Toen mijn vader werd opgeroepen en hoorde dat er een razzia rondging, is hij ondergedoken met vrienden. Maar op een keer toen mijn vader in dat huisje naar het toilet ging, keek een Duitse soldaat hem door het kleine raampje recht aan: hij schrok zich rot. De Duitser pakte hem op en hij moest met vele anderen op transport, lopend. Ik ben hem nog een heel stuk gevolgd en voelde me heel verdrietig.

Toen hij terugkwam was ik bang van mijn vader; hij was komen lopen uit het oosten van Duitsland omdat de boerderij waar hij werkte was platgebombardeerd. Hij liep in lompen met lange haren en een lange vieze baard. Hij had zich al die tijd, 700 km lang lopend naar huis, niet kunnen wassen. Hij stonk een uur in de wind en ik dacht : wie is dat nou? Ik herkende hem niet.’

Heeft u iets meegemaakt wat heel eng was?
‘Af en toe ging ik met een grote jute zak op pad en klom ik over het grote hek bij de remise; daar lagen bergen kolen met hele grote brokken vetkool. Ik gooide de kolen over het hek heen en dan klom ik weer terug. Op een keer stond daar plotseling een spoorkees. Ik dacht: nu ben ik erbij… Maar hij hielp me mijn zak te vullen en liep met me mee naar huis. Hij hielp mij met gevaar voor eigen leven want in 1944 werd je gewoon tegen de muur aan gezet en doodgeschoten voor dat soort dingen. Die man was een held; ik ben hem nog altijd dankbaar.’

Waar voelde u zich veilig tijdens de oorlog?
‘Bij mijn familie. Andere mensen kon je niet meer vertrouwen, zelfs je naaste buren niet. Als mensen in nood zijn, kunnen ze erg veranderen. Buren begonnen onderling te stelen en waren in staat om jouw laatste stukje brood mee te pikken. Mensen kunnen heel anders worden in een oorlog.’

Erfgoeddrager: Norah

‘Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig!’

Wanneer Elizah, Norah en Arthur aankomen in Oudtburgh, een verzorgingstehuis in Bergen, blijkt Piet Verbeem nog op bed te liggen. Tja, hij is ook al 100 jaar. De verzorgers helpen hem uit bed en de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar wachten 30 minuten in de eetzaal totdat meneer Verbeem klaar is. Maar dan is hij er ook. Heel vrolijk en zingend gaat hij het interview in.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik ben 100 jaar oud en geboren in Zeeland; ik ben dus een Zeeuw. We waren thuis met acht kinderen en we woonden in een groot huis in Kwadendamme. Op 10 mei 1940 hoorden we honderden vliegtuigen overvliegen, tjonge. Het zag donker van de vliegtuigen, het was een mooi gezicht, schitterend. Ik was 17 jaar en besefte niet wat er ging gebeuren. Af en toe kwam de pastoor naar ons huis om het te zegenen met wijwater en zo. Maar ons huis werd toch gebombardeerd, er bleef niet veel van over. Mijn broer is overleden bij dit bombardement. Dat was heel verdrietig. Ik herinner me dat ik op dat moment heel bang was.’

Was u bang voor de dood in die tijd?
‘Ja, ik wilde graag blijven leven maar als je jong bent denk je niet zo vaak aan de dood.’

Waar ging u naar toe toen jullie huis platgebombardeerd was?
‘Ik ben in Alkmaar gaan wonen. Daar was weinig voedsel en met mijn buurman Gerard ging ik vaak op zoek naar eten. Samen maakten we hongertochten over het platteland langs de boeren. In Alkmaar heb ik honderden mensen gezien die afgevoerd werden door Duitsers met geweren. Ze liepen in lange rijen door de straten van Alkmaar. Als iemand iets verkeerds deed werd er geschoten.

Dacht u eraan om bij het verzet te gaan?
‘Nee, dat vond ik veel te gevaarlijk. Daar moest je echt alles voor over hebben, vaak met gevaar voor eigen leven.’

Heeft u zelf ondergedoken gezeten?
‘Toen alle jonge mannen opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, ook ik, dook ik drie dagen onder bij een kennis in Alkmaar. Bij hen in de woonkamer stond een lange tafel en onder die tafel was een luik waaronder mijn buurman Gerard en ik ons verborgen. Drie dagen en nachten lagen we onder de grond. Erg lastig. Als je plassen moest, moest je op je zij gaan liggen en dan piste je. Het stonk wel, maar dat vond ik niet erg, als ik maar veilig was.’

Waar bent u na Alkmaar naar toe gegaan?
‘Na mijn tijd in Alkmaar werd ik naar een jongensinternaat in Beverwijk gebracht. Daar zat ik met 88 jongens. Heel leuk en fijn was dat. Van de oorlog merkten we daar vrijwel niets. Daar studeerden we, sporten we en aten we met zijn allen. We waren daar dag en nacht.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Opgelucht. Want oorlog is niet leuk. Vaak zag ik honderden vliegtuigen overkomen van Amerikanen, Engelsen en Canadezen. Soms werd het helemaal donker van de vliegtuigen. Zij waren onze vrienden en ze waren altijd op weg om wraak te nemen op de Duitsers. Hele Duitse dorpen werden platgebombardeerd. Dat was wel erg. Ik was heel blij dat de oorlog over was.’

Bent u bang dat er nog een oorlog uitbreekt hier?
‘Ik vertrouw het niet, maar ik voel me op dit moment wel veilig hier.’

 

Erfgoeddrager: Norah

‘Tijdens de reis naar Westerbork sprong mijn vader uit de trein’

Carolien van den Berg vertelt aan Faas, Ot, Rosa en Norah van montessorischool Azalea in Amsterdam-Noord het bijzondere verhaal van haar Joodse vader Bob van den Berg. Als jongen van 16 werkte hij in de Hollandia Kattenburgfabriek bij het IJplein, waar in 1942 een razzia heeft plaatsgevonden. Daarbij werden 378 Joodse mensen opgepakt en weggevoerd naar kampen. Bob van den Berg is uit de trein naar Westerbork gesprongen. Uiteindelijk bleek hij een van de slechts acht overlevenden van de razzia te zijn.

Hoe komt het dat uw vader de oorlog heeft overleefd?
‘Mijn oma was heel arm en runde voor de oorlog een soort pension waar Joodse mensen kwamen die op de vlucht waren voor Hitler. In Duitsland was het al heel gevaarlijk in die tijd en mijn vader hoorde en zag wat er gebeurde met Joodse mensen. Hij leerde de Duitse taal en wist al eerder dan de meeste Nederlanders hoe gevaarlijk het ook in Nederland zou worden. Hij werkte als loopjongen in de fabriek en werd net als de andere Joodse medewerkers opgepakt en in de trein gestopt. Tijdens de reis naar Westerbork sprong hij uit de trein en kwam met zijn hoofd op de rails terecht. Bloedend rende hij weg en zag dat de trein eerst stopte en uiteindelijk toch door reed.

‘Hij kwam bij een dokter terecht die gelukkig ‘goed’ was. Deze dokter heeft zijn hoofd gehecht en gevraagd waar hij naartoe wilde. Een officier die in de wachtkamer zat, heeft hem meegenomen naar Amsterdam. In Amsterdam is hij naar een vriend gegaan die zijn moeder heeft gebeld. Die is ook meteen ondergedoken. Na wat logeren hier en daar – wat vreselijk gevaarlijk was – besloot hij naar het Gooi te gaan. Hij meldde zich bij een soort arbeidsbureau om zich op te voor werk in Duitsland… in het hol van de leeuw. Natuurlijk deed ie dat onder een andere naam en met een vals paspoort. Daarop is hij met een vriend naar Duitsland gegaan. Ze moesten heel hard werken, maar bleken wel betrekkelijk veilig. Toch werd hij verraden omdat hij brieven schreef naar zijn moeder die ondergedoken zat in Groningen. Die brieven zijn onderschept en zijn moeder is opgepakt en heeft de oorlog niet overleefd. In Duitsland werd hij zelf ook bijna opgepakt, maar met een smoes is hij weer verder gegaan naar Baden Baden. Daar heeft hij zelfs nog gevoetbald tegen een team van SS’ers.’

Uw vader heeft u niet veel verteld toen jullie nog jong waren, waarom niet?
‘Mijn vader wilde niet vertellen over al het leed dat hem is overkomen. In die tijd was het niet gebruikelijk om terug te kijken: we moesten naar de toekomst kijken. Dat hij zijn broer en moeder heeft verloren is zo vreselijk. Hij heeft het daar nooit over kunnen hebben.’

U heeft een voorstelling gemaakt over uw familie, hoe kwam u daarbij?
‘Een tijd geleden kregen mijn broers en ik een bedrag op onze rekening. We wisten niet van wie het kwam, maar het bleek van oom Jo te zijn. Wie de f… is oom Jo?, vroeg mijn dochter. Deze oom was de broer van mijn vader en hij heeft de oorlog niet overleefd. Oom Jo was veel ouder dan mijn vader. Voor de oorlog had hij een soort verzekering afgesloten, maar dat geld heeft hij nooit kunnen ophalen. Wij waren de enige erfgenamen en zo kwam het geld op onze rekening. Ik ben onderzoek gaan doen en kreeg veel informatie. Mijn vader heeft op latere leeftijd een boek geschreven over zijn leven, over de periode rond de Tweede Wereldoorlog. Het lijkt soms wel een spannende film, maar het was natuurlijk een hele angstige rottijd. Dit mag nooit meer gebeuren. Blijf altijd goed luisteren naar je hart. Zo gauw je denkt en voelt dat mensen buiten gesloten worden, dan wordt het gevaarlijk. Ieder mens is een mens en heeft bestaansrecht, wie of wat je ook bent.’

 

Erfgoeddrager: Norah

‘We liepen op blote voeten door de sneeuw naar Friesland’

Frans, Norah en Ella bezoeken mevrouw Nuijten, in haar gezellige woning heeft ze een parkiet Coco. Mevrouw Nuijten was twaalf jaar toen de oorlog begon en ze woonde op de Sperwerstraat. Ze woonde met haar moeder, haar oudere broer en drie jongere zusjes.

Kan u zich het begin van de oorlog nog herinneren?
‘Ik kan me de eerste dag van de oorlog nog goed herinneren. Ik was op 6 mei twaalf jaar geworden en op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over om de Hoogovens te bombarderen. Er reed een tank door de straat! Het was oorlog.

Onze buurman was een oude opa, hij had een radio. Stiekem gingen we via de tuin achterom bij hem naar binnen en dan luisterden we naar de Engelse zender. We moesten heel goed opletten dat niemand het kon horen. Dan hoorde we onze koningin “Willemientje” dat was heel spannend. Zo hoorden we hoe het ging met de oorlog. De buurman bewaarde de radio onder de grond in de tuin.’

Was u wel eens bang?
‘Ik was altijd bang voor het luchtalarm. Dan moest je snel vluchten naar een schuilkelder. Op een dag was ik met een vriendin op stap. Opeens kwamen er vliegtuigen die bommen gooiden. Snel doken mijn vriendin en ik onder de brug, vlakbij de Amsterdamse poort. Vanuit onze schuilplek zagen we zo, de bommen voorbijkomen. Ze kwamen vlakbij in de Amsterdamse buurt terecht. Een lawaai en een stof. Het was heel eng.’

Hoe kwam u aan eten?
‘In de hongerwinter heb ik samen met mijn zusje Jeanne van negen jaar, hongertochten gelopen. Het was een ijskoude winter en we hadden alleen houten kleppers aan onze voeten. Iedere keer ging het bandje stuk en moest ik het maken om verder te lopen. Toen ben ik op blote voeten door een meter sneeuw naar het noorden gelopen tot aan Friesland. We kregen een rode kool en daar was ik zo blij mee. Maar op de afsluitdijk was er een Duitse controle en die soldaat pakte het kooltje van me af. We waren versteend van de kou.’

‘Aan het einde van de oorlog moesten we ons huis uit. We werden ondergebracht in een piepklein huisje waar wij met vijf kinderen in een bovenhuis zaten en beneden een gezin met acht kinderen zat. Het was veel te krap. We sliepen met z’n allen bij elkaar. Het was zo koud en er waren geen dekens want die hadden we moeten inleveren. Van een jutezak maakten we een dekentje en daar lagen we dan onder. Omdat het zo koud was, zijn we naar ons oude huis gegaan en daar hebben we de kastdeuren en houten panelen losgemaakt en meegenomen. Die zaagden we in stukjes om de kachel te laten branden. We deden alles om het maar een beetje warm te krijgen.’

‘Op een dag kwam ik met mijn zusje uit Zandvoort gelopen. We waren bij de Leidsevaart op de brug, toen een Duitse soldaat ons tegen hield, we mochten niet meer verder lopen. En toen gebeurde iets vreselijks: er werden tien mensen tegen de muur gezet en doodgeschoten. Wij moesten verplicht kijken en konden niet stiekem weglopen, want dan schoten ze je neer. Ik ben dit mijn leven lang niet vergeten.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Norah

‘Ga terug naar dat rotland, zeiden ze tegen ons’

Ronald is in 1936 geboren op Java in Nederlands-Indië. Na de Onafhankelijkheidsoorlog ging hij op dertienjarige leeftijd op de boot naar Nederland. ‘Van het land waarvan ze zeiden dit is je moederland, moest ik ineens naar een land dat vaderland heette,’ vertelt hij aan Josje, Norah en Lieve van het MLA. De leerlingen hebben hun vragen goed voorbereid en beginnen met de oorlog in Nederlands-Indië.

Hoe was het tijdens de oorlogsjaren in Nederlands-Indië?
‘Ik ben opgegroeid in een tijd van veel oorlog. Als kind heb ik acht maanden in een interneringskamp van de Japanse bezetter gezeten. Je begrijpt zo jong al wel dat het niet meer zoals vroeger wordt. Dat je vanaf dan moet buigen voor de Jap. Want als je het niet deed, kreeg je een klap. Om je heen zag je ook kinderen doodgaan door de mazelen. Ik heb het doorstaan, maar kon niet meer lopen. Ik heb die tijd op het nippertje overleefd.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Dat is een complex verhaal. Na de Japanse bezetting riepen de Indonesische nationalisten de onafhankelijkheid uit. Toen kreeg je een oorlog, die noemen ze de Bersiap-periode, tussen Nederland en Indonesië. Die duurde tot december 1949. Mijn vader, die boekhouder was op een suikeronderneming, moest meteen in dienst van het Nederlandse leger. Daarna, toen ze met de zogenaamde politionele acties een suikerfabriek hadden heroverd, moest hij daar weer als boekhouder aan de slag. Maar voordat het zover was, kreeg hij eerst een half jaar verlof om naar Nederland te gaan om te herstellen van de ontberingen door de Japanse bezetting. Mijn vader was al ooit een keer in Nederland geweest, maar mijn moeder niet. Zij was een geboren en getogen Indo. Ik ging natuurlijk mee naar Nederland. Van het land waarvan ze zeiden dat het mijn moederland was, ging ik naar een land dat het vaderland heette. Per boot, een heel groot passagiersschip met de naam Willem Ruys, kwamen we aan in Amsterdam. Mijn vader ging na een half jaar terug en mijn moeder drie maanden later ook. Ze vonden dat ik in Nederland moest blijven. Ik zat in die tijd bij drie verschillende kostgezinnen; van school kwam helemaal niets terecht.’

Waar voelde u zich meer thuis?
‘Nederlands-Indië bestond niet meer toen ik vertrok. Het was voor mij toen geen vraag waar ik me thuis voelde. Het enige dat mij interesseerde als jongvolwassene was een beroep krijgen, geld verdienen. Ik was erg onzeker, onzeker over de toekomst. En onzekerheid is pijn. De grootste impact was het feit dat ik bij een minderheid hoorde. Je werd niet geaccepteerd. ‘Pindachinees’, ‘poepchinees’, dat soort dingen kreeg je naar je hoofd. Als je ruzie kreeg, zeiden ze: ‘Ga terug naar dat rotland’. Eigenlijk alles wat jongelui uit andere landen nu ook horen. Dat is dus nog steeds zo. Ik heb in mijn leven zoveel identiteiten gehad, daar moet je mee om zien te gaan. Je moet je aanpassen, want je weet dat dat een kwestie van overleven is.
Mijn ouders kwamen later weer terug naar Nederland, toen alle Nederlanders Indonesië uitgeschopt werden. Maar ik was natuurlijk zonder ouders gewend. Je bent op een hele andere manier gesocialiseerd zonder ouders. Toen ben ik in 1957 in dienst gegaan en daarna zeven jaar bij de luchtmacht als technicus gaan werken. Het was de tijd van de Koude Oorlog en ongeacht welk beroep je had gekozen, kreeg je zes maanden lang een commando-opleiding. Je moest je voorbereiden op oorlog. Dat was echt afzien.’

Bent u ooit nog eens naar Indonesië gegaan?
‘Ik heb altijd gezegd: “Ik ga niet terug, het is mijn land niet meer”, maar in 1994 ben ik toch nog een keer – na vierenveertig jaar – teruggegaan. Dat was heel heftig. Ik heb het kamp gevonden waar ik geïnterneerd was geweest. En dan overvalt je iets. Ik werd gewoon weer een klein jongetje. Een psycholoog zal het kunnen verklaren. Ik was toen echt de kluts kwijt.
Ik werd daar ook nog gearresteerd omdat ik foto’s maakte. Daarna was ik helemaal van de kaart. Ik kreeg af en toe black-outs. Later bleek dat ik PTSS heb, een posttraumatische stressstoornis. Ik heb altijd gedacht dat de verschrikkelijke dingen die ik als kind had gezien mij niets hadden gedaan. Maar toen, op mijn zestigste, kwam alles over mij heen. Ik heb in mijn jeugd veel erge dingen gezien. Er werd bijvoorbeeld op vrouwen gejaagd tijdens de oorlog. Ze hebben de vriendin van mijn zus weggehaald en die hebben we nooit meer teruggezien. Ik zie nog altijd de radeloosheid van mijn zus toen voor me. Het is erg dat je als vrouw vaak een prooi bent in een oorlog. Daarom zeg ik: meiden, houd elkaar in de gaten. Vriendschap tussen meiden is onbetaalbaar.’

De achternaam van Ronald is bij de eindredactie bekend.

Erfgoeddrager: Norah

‘Toen ik negen was, ging het vreselijk mis’

Co de Bruijn (Steenwijk, 1935) en zijn vrouw komen op een zonnige dag vanuit Velp naar Wageningen gereden. Roosje, Marjolein en Norah van de H.J. Piekschool wachten hen voor de school op. Als ze allemaal in het lokaal zitten, begint meneer de Bruijn meteen te vertellen over zijn spannende oorlogsherinneringen. De leerlingen hebben hem veel te vragen.

Ging u naar school tijdens de bezetting?
‘Ik zat op de Wilhelminaschool. Tijdens de oorlog was het in Wageningen relatief rustig wat betreft bombardementen of neerstortende vliegtuigen. Wel kregen we op school oefeningen. Dan hadden we de grootste lol. Ging er een sirene af en dan moest je onder de schoolbank kruipen. Voor de meester was het daarna wel lastig ons weer rustig te krijgen. Bij de oefening voor als er een bombardement verwacht werd, moesten alle klassen de gang in. Iedereen met de rug tegen de muur, zo ver mogelijk van de ramen af. Dat was ook leuk. Maar later werd het wel ernst.’

Hoe was het om in de Sahara te wonen?
‘Ik ben geboren in Steenwijk en verhuisde in 1942 naar Wageningen, omdat mijn vader hier een baan als kantoorrechter kreeg. Op de Sahara was het prachtig wonen. Maar toen ik negen was, ging het vreselijk mis. Het was een zondagmorgen in september. Normaal gingen we op zondag met het hele gezin naar de kerk. Maar mijn moeder zei tegen mijn vader: “Ga jij maar met de oudste, ik houd de drie jongens liever bij mij thuis.” Het was toen al heel onrustig in de lucht, overal waren vliegtuigen. Maar goed, we waren geen binnenzitters en het was buiten heel lekker weer. Mijn broer en ik wilden graag naar de Generaal Foulkesweg om kastanjes te plukken. Dat mocht, als we mijn jongste broer Dikkie van vier meenamen. Opeens vielen er bommen op onze wijk. “Dekken, dekken! Het zijn bommen!” riepen kinderen in de buurt. Wij zijn toen in de groot gaan liggen. Het was heel gevaarlijk, overal vlogen scherven en takken, maar we zijn niet geraakt. Daarna liepen we zo snel mogelijk naar huis. We werden meteen tegengehouden. Huizen stonden in brand, het was heel akelig. Ons huis stond niet in brand maar mijn moeder heeft het bombardement niet overleefd. We denken dat toen de bommen begonnen te vallen ze ging kijken of wij er al aankwamen. Ze is in de tuin geraakt. Vrienden van mijn vader hebben haar geborgen. Ze wilden niet dat wij en mijn vader haar zo zouden zien. Pas drie jaar geleden is bij de Sahara een monument gekomen. De huidige bewoners wilden in deze wijk, waar zo veel leed toen was, een monument. Tijdens de onthulling op het Ericaplein heb ik ook gesproken.’

Een paar dagen na het bombardement moest u evacueren. Waar kwam u terecht?
‘Ons eerste evacuatieadres was in Bennekom. Daar hebben we de hele nacht in de gang van een boerderij gestaan, met onze ruggen tegen de muur vanwege het zware artillerievuur. Dat was een hele angstige nacht. Op een gegeven moment waren we zo geoefend dat we aan het geluid wisten hoever of hoe dichtbij een granaat was. Uiteindelijk kwamen we terecht op een boerderij in Voorthuizen. Daar kregen we een heel warm ontvangst. We zijn er acht maanden gebleven.’

Heeft u ook een leuke herinnering aan de oorlog?
‘Op de boerderij probeerde mijn vader wel het beste ervan te maken. Wij vierden zelfs Sinterklaas, waar ik toen nog in geloofde. Ik had helemaal niet door dat de boer verkleed was als Sinterklaas. Wij kinderen moesten liedjes zingen en de Zwarte Piet speelde op het orgel. Toen hij ook begon te zingen, wisten we al heel snel dat het Ben was, de achttienjarige onderduiker. Hij zat in het verzet en stuurde als radiotelegrafist berichtjes naar Engeland. Binnengekomen berichtjes speelde hij door aan de ondergrondse. Het Sinterklaasfeest was heel leuk. Een paar dagen later vonden we de staf van Sinterklaas boven op zolder. Toen waren we echt van ons geloof af. Verder ben ik vooral heel blij dat we op deze boerderij zijn terechtgekomen. Dat waren echt hele goede mensen. De boerin kookte altijd voor hun en ons gezin, in een hele grote pan. Vaak was er zelfs nog eten over. Dan zette de boerin de pan buiten voor de mensen uit het westen, die op hongertocht waren. Na een uurtje was de pan altijd leeg. Die was zo schoon, daar zat geen korreltje meer in.’
  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892