‘Ga terug naar dat rotland, zeiden ze tegen ons’


Josje, Norah en Lieve vertellen het verhaal van Ronald
JavaAmsterdam-Zuid

Ronald is in 1936 geboren op Java in Nederlands-Indië. Na de Onafhankelijkheidsoorlog ging hij op dertienjarige leeftijd op de boot naar Nederland. ‘Van het land waarvan ze zeiden dit is je moederland, moest ik ineens naar een land dat vaderland heette,’ vertelt hij aan Josje, Norah en Lieve van het MLA. De leerlingen hebben hun vragen goed voorbereid en beginnen met de oorlog in Nederlands-Indië.

Hoe was het tijdens de oorlogsjaren in Nederlands-Indië?
‘Ik ben opgegroeid in een tijd van veel oorlog. Als kind heb ik acht maanden in een interneringskamp van de Japanse bezetter gezeten. Je begrijpt zo jong al wel dat het niet meer zoals vroeger wordt. Dat je vanaf dan moet buigen voor de Jap. Want als je het niet deed, kreeg je een klap. Om je heen zag je ook kinderen doodgaan door de mazelen. Ik heb het doorstaan, maar kon niet meer lopen. Ik heb die tijd op het nippertje overleefd.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Dat is een complex verhaal. Na de Japanse bezetting riepen de Indonesische nationalisten de onafhankelijkheid uit. Toen kreeg je een oorlog, die noemen ze de Bersiap-periode, tussen Nederland en Indonesië. Die duurde tot december 1949. Mijn vader, die boekhouder was op een suikeronderneming, moest meteen in dienst van het Nederlandse leger. Daarna, toen ze met de zogenaamde politionele acties een suikerfabriek hadden heroverd, moest hij daar weer als boekhouder aan de slag. Maar voordat het zover was, kreeg hij eerst een half jaar verlof om naar Nederland te gaan om te herstellen van de ontberingen door de Japanse bezetting. Mijn vader was al ooit een keer in Nederland geweest, maar mijn moeder niet. Zij was een geboren en getogen Indo. Ik ging natuurlijk mee naar Nederland. Van het land waarvan ze zeiden dat het mijn moederland was, ging ik naar een land dat het vaderland heette. Per boot, een heel groot passagiersschip met de naam Willem Ruys, kwamen we aan in Amsterdam. Mijn vader ging na een half jaar terug en mijn moeder drie maanden later ook. Ze vonden dat ik in Nederland moest blijven. Ik zat in die tijd bij drie verschillende kostgezinnen; van school kwam helemaal niets terecht.’

Waar voelde u zich meer thuis?
‘Nederlands-Indië bestond niet meer toen ik vertrok. Het was voor mij toen geen vraag waar ik me thuis voelde. Het enige dat mij interesseerde als jongvolwassene was een beroep krijgen, geld verdienen. Ik was erg onzeker, onzeker over de toekomst. En onzekerheid is pijn. De grootste impact was het feit dat ik bij een minderheid hoorde. Je werd niet geaccepteerd. ‘Pindachinees’, ‘poepchinees’, dat soort dingen kreeg je naar je hoofd. Als je ruzie kreeg, zeiden ze: ‘Ga terug naar dat rotland’. Eigenlijk alles wat jongelui uit andere landen nu ook horen. Dat is dus nog steeds zo. Ik heb in mijn leven zoveel identiteiten gehad, daar moet je mee om zien te gaan. Je moet je aanpassen, want je weet dat dat een kwestie van overleven is.
Mijn ouders kwamen later weer terug naar Nederland, toen alle Nederlanders Indonesië uitgeschopt werden. Maar ik was natuurlijk zonder ouders gewend. Je bent op een hele andere manier gesocialiseerd zonder ouders. Toen ben ik in 1957 in dienst gegaan en daarna zeven jaar bij de luchtmacht als technicus gaan werken. Het was de tijd van de Koude Oorlog en ongeacht welk beroep je had gekozen, kreeg je zes maanden lang een commando-opleiding. Je moest je voorbereiden op oorlog. Dat was echt afzien.’

Bent u ooit nog eens naar Indonesië gegaan?
‘Ik heb altijd gezegd: “Ik ga niet terug, het is mijn land niet meer”, maar in 1994 ben ik toch nog een keer – na vierenveertig jaar – teruggegaan. Dat was heel heftig. Ik heb het kamp gevonden waar ik geïnterneerd was geweest. En dan overvalt je iets. Ik werd gewoon weer een klein jongetje. Een psycholoog zal het kunnen verklaren. Ik was toen echt de kluts kwijt.
Ik werd daar ook nog gearresteerd omdat ik foto’s maakte. Daarna was ik helemaal van de kaart. Ik kreeg af en toe black-outs. Later bleek dat ik PTSS heb, een posttraumatische stressstoornis. Ik heb altijd gedacht dat de verschrikkelijke dingen die ik als kind had gezien mij niets hadden gedaan. Maar toen, op mijn zestigste, kwam alles over mij heen. Ik heb in mijn jeugd veel erge dingen gezien. Er werd bijvoorbeeld op vrouwen gejaagd tijdens de oorlog. Ze hebben de vriendin van mijn zus weggehaald en die hebben we nooit meer teruggezien. Ik zie nog altijd de radeloosheid van mijn zus toen voor me. Het is erg dat je als vrouw vaak een prooi bent in een oorlog. Daarom zeg ik: meiden, houd elkaar in de gaten. Vriendschap tussen meiden is onbetaalbaar.’

De achternaam van Ronald is bij de eindredactie bekend.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892