Erfgoeddrager: Melissa

‘Het duurde heel lang voordat ik de humor hier begreep’

Timme, Melissa en Dutch gaan met de auto naar Anna Spohr. Ze woont op een vakantiepark vlakbij Schoorldam en komt de leerlingen van de Bosschool in Bergen ophalen om naar haar huisje te gaan. De 60-jarige mevrouw Spohr is geboren in Duitsland, in 1983 kwam ze naar Nederland. Haar ouders uit Duitsland zijn nu bij haar op bezoek. De kinderen worden heel warm ontvangen. De interviewers die aanvankelijk een beetje verlegen waren, komen al snel los: ze hebben er zin in!

Wat vindt u van Duitsland?
‘Ik heb eigenlijk een bloedhekel aan bepaalde Duitse karaktertrekken. In heel veel Duitsers zit een soort politieagent verstopt als je buiten de lijntjes loopt. Wanneer ik vroeger bijvoorbeeld over de dijk fietste, waar je eigenlijk niet mocht fietsen, werd ik er binnen een paar minuten al op gewezen dat dat niet kon. Dat zo op de regeltjes zijn in Duitsland ging niet samen met mijn obstinate persoonlijkheid.’

Hoe was het toen u in Nederland kwam? Wat was er anders?
‘In het begin woonde ik in een woongemeenschap in Utrecht. Ik had geen geld voor een eigen woning en woonde met drie meisjes in een huis. Op elk pakje dat zij in de koelkast hadden liggen, hadden ze hun naam geschreven. Zo van: dit is van mij en hier moet je vanaf blijven. Iedereen ging in het weekeinde naar huis behalve ik omdat thuis voor mij te ver weg was. Soms had ik geen boodschappen gedaan en had ik honger. Als dan de koelkast vol zat met hun pakjes met hun namen erop nam ik stiekem een klein beetje van ieder pakje om iets te kunnen eten.

Ook was het moeilijk om spontaan afspraken te maken met mensen als ik ze tegenkwam. In Duitsland zeiden ze: leuk om je te zien, laten we vanavond even afspreken. Dat kan in Nederland niet; hier kun je dan pas over drie weken afspreken…dat was in Duitsland een stuk spontaner. Verder viel het me op dat mijn Duitse vrienden veel meer politiek bewust waren dan Nederlandse vrienden. Daar moest ik erg aan wennen.

Maar in Nederland worden sneller nieuwe invloeden omarmd en opgenomen. Nederlanders bewegen meer mee met de tijdsgeest en de opleiding die ik in Nederland kon volgen was supermodern. Duitsers zijn best fundamentalistisch: dat wat zo is moet zo blijven. Maar het is altijd moeilijk als je als nieuwkomer ergens komt waar iedereen heel vertrouwd is met alles, en jij niet.’

Heeft u zich ooit buitengesloten gevoeld?
‘Nee, ik heb wel ervaren dat het heel moeilijk is om de humor te begrijpen in een nieuw land. Het duurde heel lang voordat ik de humor hier begreep. Dan was iedereen aan het lachen en zat ik erbij en voelde ik me echt een buitenstaander.’

Hoe was het om Duitse te zijn in Nederland in die tijd?
‘Duits-zijn was meer iets wat ik probeerde te verbergen. Ik deed daarom ook super mijn best om Nederlands te spreken. Ik verborg het Duits-zijn liever omdat Nederlanders de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog er vaak bij haalden en daarom geen fijn gevoel hadden bij alles wat Duits was. Op een keer stond ik op een toren in Utrecht samen met een jongen die me leuk vond en ik hem. Toen hij me vroeg waar mijn accent vandaan kwam en ik hem vertelde dat ik Duits was, was hij niet meer geïnteresseerd.’

Hoe bent u hiermee omgegaan?
‘Het was soms best moeilijk maar ik paste me snel aan. Ik wilde ook graag onderdeel zijn van de samenleving. Als je gewoon meedoet en de taal leert word je geaccepteerd.’

Waarom bleef u na uw studie in Nederland?
‘Na mijn studie werd ik verliefd op Amsterdam. In Amsterdam waren veel mensen uit de hele wereld en er was ook veel mogelijk. Ik werd verliefd op het leven, de muziek en het maken van films. Ik ben films gaan maken met pubers. Ik vond het leuk om met hen te werken omdat zij op zoek zijn naar wie ze zijn en waar ze bij willen horen. Het kwam ook omdat de kranten vaak kopten over pubers die herrie maakten en alles stuk maakten en dat was helemaal niet waar. Toen besloot ik me hard te maken voor pubers.’

Voelt u zich Nederlandse?
‘Ik voel me een wereldburger. Ik heb in Duitsland, Nederland, Parijs en in New York gewoond maar ik identificeer me niet met een land omdat ik me daar niet fijn bij voel. Als mensen dat wel doen worden ze al snel nationalistisch en gaan ze hun land heel belangrijk vinden. Daar blijf ik ver vandaan. Maar ik voel me wel thuis hier in Nederland.’

Erfgoeddrager: Melissa

‘Straks denkt de buurt dat je met de Duitsers heult!’

Multatulischool-leerlingen Melissa, Mohammed en Neval zijn een beetje verlegen en weten niet veel te vragen. Maar Jan Aubertijn, in 1935 geboren in de Van Oldenbarneveldtstraat, heeft genoeg te vertellen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Er kwam een gigantische colonne militairen over de Nassaukade. Tanks en vrachtauto’s vol Duitse soldaten. Ik zat met vriendjes op de rand van de stoep en elke keer als er iets langs kwam juichten wij: “Hoi!” Opeens kwam een oudere man naar ons toe. “Dat mag niet,” zei hij. “Naar huis jullie!” Dat we niet mochten toekijken en juichen, vond ik toen jammer, maar achteraf begrijpelijk. In het begin van de oorlog werden ook scholen geconfisceerd voor Duitse soldaten, want die moesten ergens slapen. In een schoolgebouw bij ons in de buurt werden op elke etage soldaten gestationeerd. Binnen een uur wisten wij dat als je daar langsliep en “Pfennig” riep, dat ze dan Duitse centen naar beneden gooiden. Zo spaarden we allemaal Duitse centen. Dat vonden onze ouders verschrikkelijk. Maar ja, die Duitse soldaten vonden het misschien ook niet leuk om in oorlog te zijn. Een beetje contact met ons kinderen vonden ze wel leuk. Maar later in de oorlog werd het minder leuk.’

Uw moeder kwam uit Duitsland, hoorden we.
‘Inderdaad. Voor de oorlog kwam ze naar Nederland om te werken. Ze heeft toen mijn vader ontmoet en ze zijn getrouwd. Ik ben in 1935 geboren en mijn zusje Charlotte in 1939. Dat mijn moeder Duits was, gaf wel problemen. Als ik ‘s zomers met vriendjes buiten aan het voetballen was, hingen alle ouders uit het raam naar ons te kijken. Op een dag kwam er een Duitse soldaat die bij ons huis aanbelde. Dat was een neef van mijn moeder. Hij werkte op Schiphol en dacht: “Kom, ik ga bij mijn nicht een kop koffie halen”. De hele straat keek waar hij naartoe ging. Naar ons dus! Mijn vader was kwaad op mijn moeder. “Je zorgt dat er nooit meer familie komt zolang het oorlog is! Wat moet de buurt wel niet denken! Dat je met de Duitsers heult!”’

Wanneer merkte u dat alles minder werd?
‘Mijn vader moest ineens – verplicht – naar Duitsland. Dat was raar. Was ik alleen nog met mijn moeder en zusje. De laatste twee jaar van de oorlog kreeg mijn moeder geen boodschappen meer mee van de winkeliers vanwege haar Duitse accent. Ze zeiden gewoon: “Nee, hebben we niet”. Dus toen moest ik boodschappen halen. Gelukkig kwam mijn vader na anderhalf jaar terug, afgekeurd wegens ziekte. Familie van mijn moeder, haar twee broers, zijn in de oorlog gesneuveld. Dat waren dus mijn ooms.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Dat was een hele moeilijke tijd. Een hele strenge winter. Mijn oma en opa zijn in februari 1945 gestorven van de honger. Die zaten in een bejaardentehuis en kregen geen eten meer. Mijn vader kon daar ook niet voor zorgen, want hij had al moeite om zijn eigen gezin te onderhouden. Eerst overleed mijn opa. Mijn vader heeft hem op een bakfiets naar de Zuiderkerk weggebracht. Daarna hetzelfde met mijn oma. Toen de winter voorbij was, hebben ze al die mensen in een massagraf op de Oosterbegraafplaats begraven.’

Erfgoeddrager: Melissa

‘Dat dode konijn hing dan later in de schuur om te drogen.’

De leerlingen Melissa, Joey, Balkis en Beyza ontmoeten mevrouw Annemie Doorgeest (84 jaar) in de gymzaal van basisschool de Windroos in Zaandam. De leerlingen zetten twee gymbanken tegenover elkaar en gaan erop zitten. Annemie mag natuurlijk op een echte stoel. Al gauw stellen de leerlingen haar allerlei vragen, willen zelfs weten wat de kleur van haar haren was tijdens de oorlog, toen Annemie nog klein was (donkerblond, met krullen).

Was het moeilijk om de oorlog mee te maken?
‘Ik weet er niet zo heel veel van. Ik was natuurlijk nog maar klein, net zou oud als jullie. Maar er zijn bepaalde herinneringen die ik nooit meer vergeet; zoals het geluid van de vliegtuigen in de lucht, en dat er mannen werden gezocht door de Duitsers, zoals mijn vader en mijn oom. Ik herinner me dat de school vaak dicht was, en dat we soms les kregen in de kerk.’

Had u ook huisdieren?
‘We hadden een kat, en buiten in de tuin hadden we konijnen, die zaten in een hok. Ik weet nog dat er soms opeens een van de konijnen weg was. Mijn vader had het dier dan afgemaakt. Dat dode konijn hing dan later in de schuur, om te drogen. En het vlees aten we op. Dat klinkt heel erg, maar vroeger werd dat vaak gedaan door de mensen zelf, vooral in de oorlog. We moesten toch eten. Nu worden konijnen en andere dieren in fabrieken geslacht. Ik vond dat wel heel erg hoor, als ik mijn konijn zo zag hangen. Maar ik was ook blij als we iets te eten hadden.’

Had u een klein huis?
‘Ja, we woonden op het Stuurmanspad, dat is een klein zijstraatje van de Westzijde. Ik woonde daar met mijn ouders en mijn zus van twee jaar jonger. Later, na de oorlog, kreeg ik er nog een zusje bij. Achter het huis hadden we een tuintje, waar mijn ouders aardappelen en groenten lieten groeien. We hadden dus gelukkig genoeg te eten.’

Speelde u ook in de oorlog?
‘Mijn vader maakte zelf speelgoed van hout, ik weet nog dat hij een spelletje maakte met letters. Ook maakte hij klompen van hout, dan hadden we iets om aan onze voeten te trekken. Hij paste dan hoe groot onze voeten waren en zaagde de klomp zo dat hij goed paste. Met kleine riempjes maakte hij sandalen. Ik was er heel blij mee. Ik kon er alles mee doen, buitenspelen, voetballen, hinkelen. En mijn moeder maakte van alles op de naaimachine, daar was ze heel handig in. En van een boer in de buurt kregen we de schapenvachten. Met een spinnewiel maakte mijn moeder wol van de vachten. Met die wol breide ze weer warme truien voor ons. Dat spinnewiel heb ik nog steeds, het staat op zolder. En ik kan me nog herinneren dat ik een keer op school was en dat het heel warm was. Ik deed mijn trui uit, en later was hij gestolen. Verder had ik veel vriendinnetjes met wie ik speelde. Ik had ook een Joods vriendinnetje, ik spreek haar nog weleens, Erna van Dijk. Zij had de oorlog overleefd, maar de helft van de familie van haar moederskant is door de Duitsers meegenomen en nooit meer teruggekomen. Ja, er zijn vreselijke dingen gebeurd in de oorlog. Ik heb zo’n geluk gehad dat ik ouders had die zo handig waren en van alles zelf maakten, zodat ik gewoon kon blijven spelen. Leuke dingen doen. Daar ben ik altijd heel dankbaar voor geweest.’

 

Erfgoeddrager: Melissa

‘Ik vind het ook nu een moeilijke tijd’

De 91-jarige Lies Vogels heeft nog niet eerder een gesprek via de computer gevoerd, maar is zeker bereid dat te leren nu we vanwege het coronavirus niet langs mogen komen. Met de aangeleverde iPad bij haar thuis, terwijl Johan, Melissa en Simav op school achter het scherm zitten, lukt het meteen. Ze is blij verrast om de kinderen van obs Strijp Dorp te zien. Ze heeft hun kennismakingsbrieven gelezen, wat het gesprek prettiger maakt al is het op afstand. Lies Vogels was hun leeftijd toen de oorlog begon. Ze woonde als kind van een brigadecommandant toen aan de Tuinstraat in het huisje tegen de kazerne aan, waar de marechaussees woonden.

Wat vindt u van deze tijd?
‘Ik vind het een moeilijke tijd. Gelukkig woon ik in een huis met een tuin. Mijn kinderen doen de boodschappen voor me. Ik lees, puzzel, werk in de tuin, doe mijn huishouden en kook eten. Verder kun je niet veel. Ik mag niet klagen. De oorlog was erger. Toen was er weinig eten en moest je in de winkel in de rij staan. Net als nu, maar toen was vaak het eten op als je aan de beurt was. En nu moeten we ook binnenblijven, net als toen na acht uur ’s avonds.’

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader moest direct in dienst. Vanaf 10 mei 1940 trok hij een maand door België en Frankrijk. Daarna zat hij in Engeland, waar hij ook verschrikkelijke dingen, zoals bombardementen, meemaakte. Dat hij het overleefd heeft, is een wonder. Ik heb hem viereneenhalf jaar niet gezien; we misten hem heel erg. Je wist ook niet waar hij was en hij wist niet dat wij in die tijd verhuisd waren. Je had vrijwel geen contact. We konden wel brieven sturen naar een adres in neutrale landen, zoals Zweden, Zwitserland of Portugal. Dan deed je net of je aan een oom of tante schreef en dan werd je brief naar hem doorgestuurd. Die kwam dan maanden later aan en was ook voor controle door anderen gelezen. Op zo’n brief zat bij aankomst dan plakband met erop geöffnet.
Joodse kinderen hadden allemaal een ster op hun kleren. De ene dag liepen ze nog gewoon rond; ineens waren ze weg en je wist niet waar ze waren. Er was nauwelijks berichtgeving en wat er was aan nieuws was onbetrouwbaar. Alleen Radio Oranje uit Londen was betrouwbaar, maar we mochten geen radio hebben. Die moesten we inleveren.
Ik was vooral ’s nachts bang.  Dan hoorde je Engelse vliegtuigen overkomen, op weg om Duitsland te bombarderen. Dat waren angstige geluiden. Soms werd er een neergeschoten. Je wist nooit waar zo’n vliegtuig terechtkwam.’

Hebben jullie honger gehad?
‘We waren met zes kinderen thuis. Allemaal in de groei, dus die lustten wel wat. Je kreeg per dag twee sneetjes brood en voor de middag wat aardappelen en groenten. Vlees en fruit was er bijna niet. Overal waren bonnen voor. Als die op waren, moest je wachten tot je weer nieuwe kreeg. Als je jarig was, was er geen koekje of zo, alleen een glaasje ranja. Textiel – lakens, kleding – was ook op de bon. We hadden het geluk dat we een naaister hadden die heel handig was en van oude kleren nieuwe maakte voor de kinderen. Mijn moeder kreeg dan van iemand een jurk en daar werd dan voor mij en mijn zusje iets van gemaakt. Kolen waren ook op de bon, maar schaars. Slechts één kamer in huis was verwarmd. Je had maar één kachel, waar je ook je eten op kookte. We hadden het vaak koud. Als er geen kolen meer waren, werd er met hout gestookt. Ook moest alles verduisterd worden en we hadden beperkt elektriciteit. We zaten met zes kinderen bij die ene kachel met een heel klein lampje te leren.’

Hoe voelde het toen Eindhoven was bevrijd?
‘Dat gevoel van bevrijd zijn, daar kan geen bevrijdingsfeest van nu tegenop. Eerst trokken de Amerikanen die in Son geland waren door de stad. Toen de Engelsen vanuit het Zuiden. Wij hebben de hele dag feest gevierd in het centrum, gejuicht voor de bevrijders. Dat was geweldig, dat was prachtig. Ik had een boekje waarin ik handtekeningen van de Amerikanen en Engelsen verzamelde. Veel ook van de Airborne soldaten die in Son geland zijn. Vijftig jaar later heb ik hun familieleden ontmoet. Ook ben ik hen gaan bezoeken in Amerika. Er is een mooie tv-serie over deze soldaten gemaakt. Dan zie je pas wat die jongens ervoor over hebben gehad om ons te bevrijden. Heel veel. Ik heb nog steeds veel contact. Bij de herdenking op 18 september in Eindhoven zijn zij er ook bij.’

       

Erfgoeddrager: Melissa

‘Wij, Indische Nederlanders, werden na de onafhankelijkheid gezien als een soort verraders.’

Paul Koster (1935) ontvangt Zoë, Tzippy, Melissa en Alessio in zijn woning in Zaandam. Hij is geboren in Semarang, midden Java, aan de zuidkust van Indonesië. Vanaf het moment dat het interview van start gaat hangen de leerlingen aan zijn lippen. Paul kan erg beeldend vertellen. 

Kunt u zich herinneren van uw kindertijd in Nederlands-Indië?

‘Het was niet mooi wat er gebeurde toen het oorlog werd. Er ontstonden in de avond allemaal vechtpartijen en bloedbaden. Het was ook een rare situatie, gezien de bevolkingssamenstelling. Toen de Nederlanders in de zeventiende eeuw naar Indië kwamen, waren dat allemaal mannen. Alleen de stuurman en de kaptein mochten hun vrouw meenemen; Jan met de pet zal ik maar zeggen; die mocht zijn vrouw niet meenemen, al ging hij weg voor jaren. De mannen trouwden Indonesische vrouwen. Zo kreeg je een subgroep halfbloeden, de Indische Nederlanders en dat zijn wij. Mijn vader was een Nederlander, die was rijker in vergelijking met de Indonesiërs. Maar vrouwen zoals mijn moeder die iets met een Hollander kregen, werden een beetje uitgestoten door de eigen bevolking.

Kunt u aangeven wat de verschillen zijn tussen de Nederlanders en Indonesiërs?

‘De Nederlandse groep mensen in Indië was beter opgeleid dan de rest van de bevolking. Ze vormden op een bepaald ogenblik een bestuur en veel gebieden werden bezet. Er waren veel militairen bij, dus er kwamen ook veel afstammelingen van wie de vader militair is geweest. Na 1930 begon Nederland pas scholen te bouwen, eigenlijk te laat. Toen de VOC-handelaren in de achttiende eeuw het land innamen als Nederlandse kolonie, stelden zij alleen de Indonesische adel (de sultan) gelijk aan de Nederlander. Ze maakten slimme afspraken met de sultans daar. Er was dus een elite Indonesiërs, vaak van adel, die hoogopgeleid werd. De rest van de bevolking leefde in armoede in de kampongs. ‘Gemengdbloedigen’ zoals ik, die zowel Nederlands als Indonesisch bloed hadden, kwamen in de knel te zitten tussen de Nederlanders en de Indonesiërs. Toen al die scholen en universiteiten werden gebouwd was het al te laat. En toen kreeg je ook nog de Tweede Wereldoorlog en daarna werd het onderscheid tussen de Nederlanders en de Indonesiërs alleen maar groter. Na de onafhankelijkheid van Indonesië werden wij gezien als een soort verraders.’

Bent u later nog wel eens terug geweest naar Indonesië?

‘Ja hoor! Ik heb mijn vrouw laten zien waar ik vroeger buiten speelde. Het raakt me wel keer op keer als ik terugkom. Bij ons werd altijd gezegd: je hebt een vaderland én een moederland. Mijn vaderland is Indonesië en mijn moederland is Nederland. Ik zal een voorbeeld noemen: in de oorlog werden veel mannen vanaf zestien jaar tijdens de oorlog in een kamp gestopt door de Japanners, om te voorkomen dat er onderling gevochten zou worden. Het was voor mij als kind geen vervelende tijd. Ik hoefde bijvoorbeeld niet naar school. Ik had toen het besef nog niet wat er allemaal gaande was. Toen het besef kwam, kreeg ik dubbele gevoelens, dat bedoel ik ermee te zeggen.’

 

Erfgoeddrager: Melissa

‘Wij pakten elke keer stiekem een handje rauwe erwten om op te eten.’


Annie van Belle – Tuinman is 7 jaar als de oorlog begint. Ze heeft toen geleerd dat je voor een ander wat over moet hebben. Je leeft niet alleen voor jezelf.  Ze vindt het vreselijk wat er nu allemaal in de wereld gebeurt. Dat mensen worden opgepakt of vermoord om wie ze zijn.

Zaten er bij u in huis mensen ondergedoken?
Mannen tot 45 jaar werden opgeroepen om te werken voor de Duitsers. Onze buurman was 40 jaar. Hij had aan mijn moeder gevraagd of hij een tijdje bij ons op zolder mocht slapen. De Duitsers hielden namelijk razzia’s, ze gingen alle huizen af op zoek naar onderduikers. Je hoorde ze met die grote zware laarzen door de straten lopen. Dan wisten we dat ze huiszoekingen gingen doen. Maar op een gegeven moment kwam hij niet meer bij ons, want het was inmiddels bekend dat hij bij ons zat ondergedoken. Toen is hij in de kelder van zijn eigen huis gaan zitten. Zijn vrouw had daar een matras neergelegd. De Duitsers kwamen weer en de buurvrouw hoopte dat haar man niet van angst naar boven kwam. Maar hij deed het kelderluik open en gaf zich over. Hij had de zware laarzen van de Duitsers gehoord en dacht: als ik me niet aangeef lopen we de kans dat het hele gezin naar Duitsland moet. Hij is meegenomen door de Duitsers.

Hoe heeft u de Hongerwinter ervaren?
Het was een akelige tijd. Je kon niets meer kopen of ruilen. Als je geen boeren familie had, dan had je niks. Wij hadden dus helemaal niets te eten, dat was heel erg. Ik weet nog wel dat mijn moeder een keer erwtjes op de zolder had neergelegd om te drogen. Wij wisten dat en pakten elke keer stiekem een handje rauwe erwten om op te eten. We kregen allemaal enorme zweren op onze vingertoppen. We zijn daarmee naar de dokter gegaan en die vroeg wat we hadden gegeten.  Hij zei dat hij het begreep, maar dat het heel ongezond is. Rauwe erwten zorgen voor giftige stoffen in je lijf.

Wat is er met uw vader gebeurd?
Tijdens de hongerwinter was mijn vader naar Amsterdam gereden op een fiets met houten banden, om bij een vriend nog een broodje te krijgen. Maar zij hadden ook niets. Toen hij terug kwam was hij zo dood- en doodmoe dat hij op bed is gaan liggen. Na een paar dagen had hij hele dikke voeten. Mijn vader zei: ‘Oh gelukkig, dan word ik beter.’ Maar hij was zo vreselijk mager dat we de dokter hebben laten komen. De dokter werd boos en hij vloekte. Mijn vader vond dat hij niet mocht vloeken en vroeg wat er aan de hand was. Daarop antwoordde de dokter: ‘Je kan niet meer beter worden, je hebt hongeroedeem’. Al het vocht in zijn lichaam was naar zijn voeten getrokken. Maar we hadden geen eten voor hem. Na een paar dagen is hij overleden.

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Melissa

‘De aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers’

Wij zijn Victor, Yassine en Melissa en wij hebben Wil Mulder geïnterviewd. Wil woonde in de oorlog samen met haar ouders en haar twaalf oudere broers en zusjes op Jan van Galenpark 149. Daar waren vroeger tuinderijen. Haar vader was tuinder. Tegenwoordig is ze veel in de Lukaskerk, naast onze school. Ze vertelde dat ze heel blij is dat onze school meedoet aan Oorlog in mijn Buurt.

Hoe waren uw dagen in de oorlog?
‘Overdag ging ik naar school, de Sint Jansschool. We hadden geen fietsen, dus dat was een half uur lopen. We kwamen nooit te laat. Het was een meisjesschool. Na schooltijd speelden we buiten. Dat was in de winter niet fijn. Er was toen geen verlichting meer. Alle straten waren donker. Dat kun je je nu toch niet voorstellen? Het was echt een heel nare tijd.’

Welke rol hadden u en uw familie in de oorlog?
‘Er waren heel veel mensen met honger. In rijen stonden ze voor de deur om groente te kopen. En wij hadden groente, op het laatst ook steeds minder. Mijn vader ging in de zomer van 1944 op de fiets aardappels halen in Andijk. Op de terugweg werd hij beschoten door Duitsers. Hij had niets, maar de aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers.
Wij woonden aan het water. Er gebeurden nare dingen bij dat water: mensen sprongen soms in de gracht. Met geld in hun mond, om groente te kopen. In die vreselijke laatste winter gingen veel mensen dood door hongeroedeem. Op een avond, toen vader en moeder weg waren, stonden er weer veel hongerige mensen. Mijn broers konden dat niet aanzien. Ze brachten met hun bootjes de mensen naar de overkant. Dan deden de mensen zo hun best om in zo’n bootje te komen. Ik moet daar tegenwoordig veel aan denken. Als je nu naar het nieuws kijkt zie je dat soort beelden ook. Van mensen die uit Syrië vluchten.’

Kende u NSB’ers?
‘Nou, ik heb ze wel gezien. Het was de verjaardag van mijn vader. Er was veel bezoek. Opeens hoorden wij schoten. En toen viel er een brandende deur in de tuin van een neerstortend vliegtuig in de Rijpgracht. Meteen stond de tuin vol met Duitsers en NSB-ers. De Duitsers vonden dat alles van hun was, ze namen alles mee.
Ik hoop voor jullie dat het nooit meer oorlog wordt. Omdat ik die dingen meegemaakt heb, maak ik me nu zo’n zorgen als ik zie wat er in de wereld gebeurt. Hebben jullie dat niet.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892