Erfgoeddrager: Mees

‘Een Nederlandse vlag op de gefusilleerden ’

Wij hebben Marinus de Bruijn geïnterviewd in zijn woning in Amstelveen. Hij had voor ons een biertje (Radler 0.0%) klaarstaan en bakjes met lekkers en dat vonden we heel grappig. Meneer de Bruijn heeft heel veel meegemaakt en kon heel goed vertellen. Soms raakte hij geëmotioneerd en dat konden we ons goed voorstellen want hij vertelde erg verdrietige dingen. In zijn woning had hij een kamertje met allemaal foto’s en spullen uit de oorlog. Zijn kleinkinderen noemen het Opa’s museum.

Met wie woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde met mijn vader, moeder en oma. Op een winterdag kwam mijn vader thuis met een Joods kindje op zijn arm. Rebecci heette ze. Mijn moeder was heel verbaasd. Mijn vader zei dat hij het kindje van haar moeder meekregen had omdat het de lange treinreis naar een werkkamp vast niet zou overleven. Na een paar dagen kwam haar moeder haar toch ophalen. Mijn moeder vroeg of ze het echt zeker wist en gaf nog een warm dekentje mee met twee rode strepen. Ze zijn nooit meer teruggekomen, ze zijn allebei vermoord.’

Moest u ook naar Duitsland moest om te werken.
‘Omdat alle Duitse mannen aan het oorlog voeren waren, moesten Nederlandse jongens en mannen naar Duitsland om er te werken in fabrieken en op het land. Ik was daarom ondergedoken op onze zolder onder de punt van het dak. We kwamen er door een geheim luik dat mijn vader gemaakt had. Ik zat daar met twee buurmannen dagen en weken in de kou. Uit verveling besloot ik door de poortjes via de balken naar de aangrenzende woningen te gaan. Zo kon ik een heel rondje maken: van de Maasstraat via de Kennedylaan en de Uiterwaardenstraat weer terug. Onderweg hoorde ik mannen praten. Zij waren ook ondergedoken en waren zich helemaal rot geschrokken van mij en dachten dat ze door de Duitsers ontdekt waren. Ik was de schrik van hun leven!’

Heeft u familie of vrienden verloren in de oorlog?
‘Mijn vriend Henk Verwoerd zat in de gevangenis bij het Weteringcircuit omdat hij had geknoeid met zijn persoonsbewijs. Hij had van een 6 een 8 gemaakt zodat hij niet in 1926 maar in 1928 geboren was en dus op papier twee jaar jonger was. Er was een groep Verzet 2000 die werkte vanuit een woning aan de Stadhouderskade. Op een dag was het mis, ze waren verraden en bij aankomst werden ze opgewacht door een Duitser bovenaan de trap. Ze schoten de Duitser dood en hij viel zo naar beneden. Als represaille werden 30 mannen uit de gevangenis bij het Weteringcircuit op een rij gezet en gefusilleerd. Mijn vriend Henk en zijn vader zaten daar ook bij. Ik fietste er kort nadat het gebeurde langs, en ik heb daar Henk en zijn vader zien liggen hand in hand. Iemand was nog zo moedig geweest om een Nederlandse vlag op de mannen te leggen. Het was een afschuwelijke dag die ik nooit vergeet.’

Erfgoeddrager: Mees

‘Ik werd snel volwassen’

Wij zijn Redouan, Mees en Gilmario en wij interviewden Meneer de Bruijn. Meneer de Bruijn was veertien jaar toen de oorlog begon. Hij vertelde ons dat hij veel vrienden had, zowel Joodse kinderen als kinderen waarvan de ouders bij de NSB zaten. ‘Als kind let je daar niet op, dan speel je gewoon met iedereen.’

Hoe speelde u als kind in de oorlog?
“We speelden op straat of in het park. Ik ging ook zwemmen in het Amstelparkbad, het huidige De Mirandabad. Vanuit mijn kamer kon je daar naar binnen kijken, mijn moeder zwaaide dan met een handdoek wanneer ik naar huis moest. Maar we verveelden ons ook vaak. Dan gingen we naar de vliering, daar was een kast waarachter een heel netwerk van gangen verscholen lag waar je doorheen kon lopen. Deze gangen liepen door allerlei huizen tot in verschillende straten in de Rivierenbuurt. Soms kwamen we mensen tegen die ondergedoken zaten, die schrokken zich dan te pletter.”

Hoe was het om jong te zijn tijdens de oorlog?
“Ik voelde me jong maar werd door de oorlog snel volwassen. Je kreeg meer verantwoordelijkheid toegewezen. Je moest geheimen kunnen bewaren, niet te veel met anderen praten, niemand bij zijn echte naam noemen. Maar ik werd als kind ook buiten veel gebeurtenissen gehouden. Mijn vader controleerde de boekhouding van bedrijven. Toen Nederland bezet werd, heeft hij de laatste balansen van Joodse bedrijven mee naar huis genomen, zodat de Duitsers ze niet konden gebruiken. Hij had een valse muur achter onze kast gemaakt waar hij deze balansen verstopte. Ik heb dit pas na de oorlog ontdekt.”

Had u onderduikers in uw huis?
“Op een dag kwam mijn vader thuis met een klein Joods meisje. Mijn vader had huizen langs de Amstel en daar woonden veel Joodse gezinnen. De ouders van dat meisje waren opgeroepen voor deportatie en hadden mijn vader gevraagd of hun kind bij ons kon blijven. De lange, koude treinreis zag die moeder niet zitten met haar kindje. Mijn oma woonde bij ons in en onze hele familie kwam dan ook regelmatig op bezoek. Mijn oom zat bij de NSB en hij zag het Joodse meisje bij ons. Hij heeft ons niet aangegeven. Maar twee dagen later stond de moeder van het kindje bij ons voor de deur, ze wilde haar dochtertje toch liever bij zich houden. Mijn moeder heeft toen nog een deken meegegeven, zodat ze het warm zouden hebben op de trein. Ze zijn nooit teruggekeerd uit Duitsland.”

Wat deed u in uw vrije tijd?
“Ik zat bij de Padvinderij. Samen met andere jongens van de Padvinderij had ik me aangemeld bij de Luchtbeschermingsdienst. Dat is een rare naam natuurlijk. We beschermden de lucht niet, maar we beschermden de mensen tegen aanvallen uit de lucht. Als het luchtalarm afging, moest iedereen binnen blijven, wij gingen dan juist naar buiten. Als er een bombardement was of een brand, dan moesten wij helpen blussen met de brandweer. Ik heb een keer op de brandladder gestaan toen we een man wilden redden uit een brandend huis, maar hij was al dood toen we aankwamen. We moesten ook ’s avonds door de straten lopen en kijken of iedereen het licht had uitgedaan. Zelf hadden we een knijpkat mee.”

Erfgoeddrager: Mees

‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen.’

Hak Zorn is nog maar drie jaar als de oorlog begint. Ze heeft de oorlog daardoor anders meegemaakt dan haar familieleden. In tegenstelling tot haar oudere zus Jannie, is Hak nooit bang geweest. Ze is te klein om bewust te zijn van de oorlog en had er daardoor ook geen ongemak van. Haar vader is te oud en haar broer te jong voor dienstplicht, zodat ze hen niet hoeft te missen. ‘Als ik terugdenk aan de oorlog, dan denk ik aan rolschaatsen’.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
Blij, vrolijk, niks aan de hand. Als ik naar bijles liep en het luchtalarm ging af, ging ik in een greppel liggen totdat het voorbij was en dan liep ik weer door. Ik was ook te jong, er werd mij niks verteld door mijn ouders. Na de evacuatie woonden wij op de Laan van Meerdervoort. Op een nacht was mijn vader weg, op hongerstocht om eten te halen en ik sliep bij mijn moeder in bed. ’s Nachts werd ik wakker en ik moest heel nodig plassen. Ik liep de kamer uit en naast de ingang stond een man doodstil met hele grote blauwe ogen. Ik schrok me rot en ben keihard teruggerend naar mijn moeder. ‘Mama, mama er staat een man in huis!’ Maar hij was ondergedoken en niemand mocht weten dat hij daar was. Daarom heeft mijn moeder de hele oorlog ontkend dat die man daar stond. Ze zei dat ik het gedroomd had, want ze was als de dood dat ik als klein kind het per ongeluk zou doorvertellen en dat de Duitsers erachter zouden komen.

Denkt u nog vaak terug aan wat er in de Tweede Wereldoorlog gebeurde?
Ik denk er nog regelmatig aan terug. Als ik een lucifer gebruik dan laat ik hem liggen want dan kan ik er nog een kaarsje mee aansteken. Mijn moeder brandde vaak bijna haar vingers aan het laatste restje lucifer. Want we waren heel zuinig, niks mocht zomaar weggegooid worden. Er was toen niks, dus moest je leren om met niks toch in leven te blijven. Je bent veel inventiever, je maakt van niets iets. Zo deed mijn moeder ook een beetje zaagsel bij de meel, om het een beetje body te geven. Op zo’n manier denk ik terug aan de oorlog. Ik vind het nog steeds heel zonde als mensen eten weggooien, dan denk ik, daar kan ik nog een prakje van maken!

Wat voelde u tijdens de bevrijding?
Heerlijk! Zonneschijn en wittebrood en boter. Op de Laan van Meerdervoort ging iedereen naar buiten om hun verduisteringsgordijnen te verbranden. Op dat moment kwamen er Duitsers aan. Ze waren zo gefrustreerd dat ze verloren hadden, dat ze als een gek in het rond begonnen te schieten. Op 5 mei was de bevrijding, maar toch vielen er die dag nog doden.
De Duitse taal hadden we een hekel aan, we haatten alles wat Duits was. De haat was zo groot, dat als ze in de zee gingen zwemmen en eentje verdronk door de sterke stroming die zij niet verwachtten, dan waren we blij. ‘Yes, weer een Duitser minder’. Zo zeiden we dat.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892