Yamani, Lisa, Lindsey en Yagmur uit groep 8 van Basisschool Beppino Sarto in Eindhoven fietsen naar het appartement van meneer Floris Bomers. Hoewel de kinderen veel energie hebben, kan meneer Bomers, die 86 is, er goed mee omgaan. Al snel komt het interview op gang.
Hoe woonde u tijdens de oorlog?
‘We woonden aan het begin van de oorlog in Amsterdam, maar in 1942 zijn we naar Eindhoven gevlucht. Dat was toen net zover weg als Parijs voor ons nu is, dus we zagen onze familie heel lang niet meer. In Eindhoven kwamen we in de Fuchsiastraat te wonen. Op een bovenwoning en we hadden daar bijna niets, geen WC, geen stromend water. We kookten op een petroleumstel. Elke dag moest ik de toiletemmer wegbrengen een eindje verderop. Mijn moeder schaamde zich daar voor. Ook op school hadden we weinig, er waren geen stoelen en banken meer. Daarom gingen we elke dag naar de speeltuin.’
‘Voor ons duurde de oorlog eigenlijk langer dan tot mei 1945, want ook in de jaren erna hadden we niks. We waren heel arm en hoe we woonden, veranderde pas veel later. Omdat er in de oorlog geen fietsen meer waren, leerde ik pas fietsen toen ik 12 was.’
Waren er veel slachtoffers?
‘Er zijn natuurlijk veel mensen opgepakt en doodgegaan in de oorlog. Soms was er iemand weg, maar we wisten niet altijd precies wat er met iemand was gebeurd. Eigenlijk was iedereen slachtoffer, niet alleen de mensen die werden gevangen en gedood. Heel veel onschuldige mensen hebben geleden. Ook mensen die bij de NSB hadden gezeten waren slachtoffers. Onze overbuurman was lid van de NSB. Zijn dochters werden aan het einde van de oorlog opgepakt, kaalgeschoren en in een kar rondgereden, omdat ze verkering met Duitse soldaten hadden gehad. Dat vond ik verschrikkelijk. Ook zij waren onschuldig. Zoiets mag nooit meer gebeuren!’
Wat vond u het engst?
‘Het engst was het Sinterklaasbombardement. Wij woonden niet ver van waar de bommen vielen. We zijn gevlucht naar een boerderij. We gingen eerst naar het Sint Josephziekenhuis, waar we de eerste nacht bleven. Onderweg daarheen moesten we in de sloot schuilen en onze moeder ging dan op ons liggen om ons te beschermen. Dat geluid van die bommen was verschrikkelijk en je voelde alles trillen. Ik schrik nog steeds heel erg als iemand een vuurwerk afsteekt. Dat gaat nooit meer weg.’
Hoe is het verdergegaan met uw familie na de oorlog?
‘We waren natuurlijk verschrikkelijk blij toen de oorlog af was gelopen. We kregen chocolade van de bevrijders en iedereen huilde en lachte van blijdschap en er was elke avond feest op het plein in onze buurt. Iedereen van ons gezin had het overleefd, maar het ging na de oorlog zeker niet goed. Onze vader kon niet over de oorlog praten en ook werken vond hij moeilijk. Pas nadat hij met pensioen ging, werd het wat beter. Mijn moeder was heel sterk, maar ik kende haar niet zo goed. Ouders gingen in die tijd heel anders met hun kinderen om. Pas toen ik veel later in Amsterdam in de Jordaan ging werken, begon ik mijn moeder een beetje te begrijpen toen ik daar op een bankje zat op de plek waar zij vandaan kwam. Ze was pas 28 toen de oorlog begon. Zo zie je hoe de oorlog op allerlei manieren nog veel langer duurde dan die vijf jaar.’