Erfgoeddrager: Julie

‘Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen’

Otto, Samuel, Julie, Octaaf en Bibi van de Hildebrand van Loonschool interviewen Romeo Hoost (78 jaar). Meneer Hoost komt door de regen naar de school toe, met een tas vol boeken en twee hoofddeksels zoals die in de slaventijd werden gedragen. Het interview duurt meer dan een uur, want de leerlingen hebben heel veel vragen, en tijdens het gesprek duiken er steeds weer nieuwe vragen op.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben in Suriname geboren, maar dat is toevallig zo. We woonden op Curaçao en mijn vader werkte bij de Shell. Het bedrijf gaf Surinamers om de twee jaar een vakantie naar Suriname. Mijn moeder was 9 maanden zwanger van mij, en mocht daarom eigenlijk niet vliegen. Ze zei toen dat ze 7 maanden zwanger was, zodat ze mee kon. Om 8 uur ‘s avonds kwam ze aan, en om 12 uur ‘s nachts werd ik geboren in Suriname.

In mijn jeugd woonden we dus op Curaçao en gingen we elke twee jaar naar Suriname. Ik vond Suriname zo prachtig dat ik er toen ik groot was ging wonen en werken.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam eind 1982 naar Nederland op uitnodiging van een Duitse vakbondsbeweging. Toen ik hier was, vonden de 8 decembermoorden plaats. Dat zijn moorden waarbij de militaire dictator 15 mensen oppakte en executeerde. Zijn naam is Bouterse. Na deze moorden werd me afgeraden terug te reizen naar Suriname.’

Wie is Bouterse?
‘Dat is de man die mensen heeft vermoord, hij heeft ze gemarteld. Die mensen probeerden de democratie te herstellen, middels acties en vergaderingen. Onder hen waren mijn neef, mijn voorzitter en verschillende vrienden van me. Bouterse is veroordeeld tot 20 jaar cel, maar hij is ondergedoken en dat vind ik niet juist. Maar hij gaat worden gepakt.’

Welke taal spraken jullie thuis?
‘Thuis spraken wij met onze ouders Nederlands, er kwam ook Sranantongo bij, dat is Surinaams. Bijvoorbeeld Mi lobi joe, wat betekent ‘Ik hou van jou’. Lobi lijkt op het Engelse ‘love’. Mi e go na oso is ‘ik ga naar huis’. En de lokale taal van Curaçao is Papiamento, wat lijkt op het Spaans. Het is een mengelmoes van Spaans, Portugees, Engels en Nederlands. Ik vind het een erg mooie taal. Een woord in het Papiaments is duce (doesje), dat betekent schatje. Koningin Beatrix had een hond die ze Duce noemde. In Suriname en Curaçao is het heel gewoon om schatje te zeggen tegen mensen.’

Erfgoeddrager: Julie

‘Op een dag stond verzetsstrijder Balder voor onze deur met een Joodse vrouw’

Julie, Dyanthe, Sascha en Rijk hebben voor hun interview afgesproken in De Alkenaer, een antiquariaat met 30.000 boeken en een Franse salon voor cultuur en debat in Alkmaar. Jan Oijevaar (85) komt aanrijden op zijn vouwfiets en verontschuldigt zich dat hij laat is. Hij doet de deur open en ze lopen naar binnen. Wauw, wat een hoop boeken! De leerlingen van de Kennemerpoort gaan zitten rond een grote ovale tafel en stellen meneer Oijevaar meteen de eerste vraag.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben geboren in Broek op Langedijk, in die tijd het rijk der duizend eilanden. Iedereen woonde aan het water en je vervoerde alles over het water. Ons toilet stond ook aan het water. Je poep en plas viel gewoon in het water waar we een stukje verderop ook in zwommen… Het was behoorlijk rustig in Broek op Langedijk. Zo rustig dat ik me niet veel meer herinner van de oorlog. Mijn vader was tuinder en op de akker achter ons huis verbouwde hij aardappelen en groenten, daardoor hadden we ook in de oorlog genoeg te eten.

Ik had zes broers en vijf zussen. We woonden in een grote schuur met z’n allen en sliepen met z’n tweeën in een tweepersoonsbed. We maakten vaak ruzie over wie de meeste ruimte in het bed had. Mijn vader had in het midden een plank gemaakt zodat dat geruzie zou ophouden. Hoewel ik zelf niet veel merkte van de oorlog denk ik dat mijn familie het best zwaar had. Een deel van hen woonde in Amsterdam. Daar was bijna geen eten meer en ze kwamen daarom bij ons logeren.’

Kende u verzetsmensen?
‘Er waren verzetsmensen in Broek op Langedijk, zoals timmerman Balder, ook wel Slakkie Balder genoemd. Op een dag stond hij bij ons voor deur met een Joodse vrouw van 22 jaar. Hij zei: ‘Maarten en Anne, ik heb haar meegenomen uit Amsterdam. Haar ouders en broer zijn opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Jullie hebben een groot gezin dus jullie kunnen wel iemand gebruiken die jullie helpt.’ En weg was hij!

Mijn ouders accepteerden dat. De Joodse onderduikster heette Judith, maar ze kreeg bij ons een andere naam: Willie. Ze werkte hard in ons gezin, mijn moeder kon haar goed aansturen. Ook kon ze over straat lopen bij ons. Er was maar één NSB’er bij ons in de omgeving en die zou niemand verraden omdat hij het dan heel moeilijk zou krijgen in ons dorpje.

Judiths ouders zijn omgekomen in de vernietigingskampen. De dag dat haar ouders en broer werden weggevoerd in veewagens en treinen zijn er tweehonderd Joden opgepakt en op transport gezet naar Duitsland. Bijzonder is dat de namen van de ouders en broer van Judith op een monument staan hier bij het Stationsplein.’

Zaten er meer familieleden en bekenden van u in het verzet?
‘Mijn oom Cor Wagenaar zat in het verzet. Hij schreef voor de verzetskrant Trouw en het Parool, geloof ik en hielp mee met het publiceren en met de verspreiding van de kranten. Hij is opgepakt en omgekomen in een kamp. Familieleden die nu in Amerika en Canada wonen, komen nog jaarlijks hierheen om hem eer te bewijzen.

Ook was er een boerderij waar onderduikers zaten. Zij zijn verraden en de boerderij is in brand gestoken. De mensen die vluchtten werden doodgeschoten, anderen verbrandden… Dat was vreselijk, dat mensen elkaar in de oorlog verraadden voor geld of eigen belang.

Mijn vader had een werkman in dienst die bij ons onderdak kreeg omdat hij anders zou worden opgepakt en tewerkgesteld moest worden in Duitsland.’

Was het gevaarlijk voor uw ouders om onderduikers in huis te hebben?
‘Ja, ik realiseerde me dat toen natuurlijk niet, maar later besefte ik dat ze gevaar liepen door dat te doen. Twee jaar geleden las ik een recensie van een boek over een beruchte verraadster in Amsterdam. Het ging over hoe iemand er toe komt om mensen te verraden. Dat ging over de tweehonderd Joden die destijds in één keer werden opgepakt. Wat bleek: het was een vrouw uit het verzet die haar ex-partner verraadde uit wraakgevoelens omdat hij het had uitgemaakt. Via haar ex-partner werden toen veel onderduikers gevonden en opgepakt. Toen realiseerde ik me dat ook mijn ouders gevaar hadden gelopen.

Erfgoeddrager: Julie

‘Op school was ik het enige gekleurde meisje’

Beau, Sophia, Eef, Goof en Julie van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost ontmoeten Henna Charry (1961) die is geboren in Paramaribo. Na een voorstelrondje en kopjes thee gaat het interview van start.

Hoe was uw leven in Suriname?
‘Ik woonde in Paramaribo met drie zussen en een broer. Mijn moeder woonde al in Nederland toen ik op 8-jarige leeftijd naar Nederland kwam. Ik was blij dat ik mijn moeder weer zag. Ik kwam met het vliegtuig en eigenlijk wist ik niet waar ik naartoe zou gaan. Op 5 december landde ik op Schiphol en het was echt heel koud. Ik was wel een beetje in shock, want ik had vrijwel geen voorbereiding gehad. Maar toch had ik geen heimwee. Ik zeg vaak: ik ben in Suriname geboren, maar in Nederland getogen.’

En het leven in Nederland?
‘Ik was natuurlijk klein, maar ondanks dat ik goed Nederland sprak, werd ik teruggezet in groep 4. Dat vond ik helemaal niet leuk. Op school was ik het enige gekleurde meisje. Ik werd gepest. Ik denk dat dat ook kwam omdat mensen jaloers waren en misschien waren de pesters eigenlijk erg onzeker. Het pesten heb ik wel kunnen ombuigen in iets positiefs. Ik geloof in mijn eigen kracht. Toen ik hier kwam was er eigenlijk een tekort aan woonruimte. We sliepen ook in de woonkamer, maar toch was het een zeer gastvrij huishouden. Iedereen kon even aankomen. Ook zonder afspraak. En er was dan ook zeker genoeg eten!

Dat is voor mij enorm belangrijk. Door eten leer je mensen en hun cultuur kennen. Het draagt bij aan de integratie. Ik heb zelf een catering gehad en ben erg van de fusion keuken. Dat wil zeggen dat je van allerlei culturen iets in je gerecht doet en zo een nieuw gerecht maakt. In het begin in Nederland waren er helemaal geen Surinaamse groentes, dus gaf je een Surinaamse draai aan de Hollandse pot. Die vind ik trouwens ook heerlijk. Mijn favoriete eten? Hm misschien wel Grieks. Nu je het zegt, ik denk dat ik vanavond lekker Grieks ga eten!’

Wat voor werk doet u?
‘Eigenlijk ben ik een ondernemer. Dat zat er al jong in. Toen ik 9 jaar oud was, begon ik auto’s in de straat te wassen voor een knaak. Dat is een bijnaam voor 2 gulden 50. Toen ik 11 jaar was, nam ik een krantenwijk en op 13-jarige leeftijd blufte ik dat ik 15 was en kwam zo bij de Blokker te werken. Op die leeftijd leerde ik ook typen en steno en toen ik 18 was werkte ik als secretaresse bij de ABN. Je kunt natuurlijk wel bluffen over van alles om een baantje te krijgen, maar je moet het dan ook wel waarmaken. En dat lukte. Nu werk ik als coach en begeleid ik mensen en vertel over voeding en ontspanning. Ik houd me bezig met de Trans Atlantische Slavernij en maak kunst. Ik ben dus druk bezig!’

Is Ketikoti belangrijk voor u?
‘Men ziet het als een feestdag, maar ik zie dat niet helemaal zo. Natuurlijk is de slavernij op 1 juli 1863 afgeschaft. Het is een gedenkwaardige dag, maar de mensen waren eigenlijk nog steeds niet vrij. De eigenaren leden verlies en daarom moesten de voormalige tot slaaf gemaakten nog jaren werken om dat verlies goed te maken. Mijn betovergrootmoeder werd als slaaf geboren, mijn zoon is nu de vierde generatie na de afschaffing van de slavernij. Je moet niet vergeten dat je voorouders in je eigen DNA zitten. Het is daarom goed om iets van je eigen verleden te weten. Wat de toekomst zal brengen is een ontdekkingstocht.

Ik ga Ketikoti als feestdag zien waarop we ons allemaal bewust worden en kennis hebben van het gedeelde verleden.’

Erfgoeddrager: Julie

‘Mijn opa zweefde aan een parachute boven Rotterdam’

Mark Fonds komt met zijn fiets naar de ingang van Ecodorp Bergen. Het weer is heel slecht, waardoor het helaas niet mogelijk is om met de kinderen richting de bunker te fietsen. Dus het interview wordt verplaatst naar de centrale ruimte van Ecodorp Bergen. Gelukkig zitten ze binnen, want het begint op dat moment erg hard te regenen en hagelen. Julie, Teun en Eline van de Willem-Alexanderschool in Bergen hebben alle vragen over Karel Alexander Bosman, de opa van meneer Fonds, goed voorbereid en zijn erg benieuwd naar het verhaal.

Vond uw opa het leuk om piloot te zijn?
‘Mijn opa wilde als kind al heel graag piloot worden, maar dat kon je alleen worden door in het leger een opleiding te volgen. Toen mijn opa op zijn 22ste die opleiding volgde, brak de oorlog uit en kwam hij als piloot in de oorlog terecht, eigenlijk per ongeluk dus. Heel veel piloten werkten bij het leger omdat ze graag wilden vliegen. Toen de oorlog uitbrak werden ze allemaal ingezet. Mijn opa werd gestationeerd op het vliegveld in Bergen. Dat vond hij helemaal niet leuk. Hij wilde vliegen, maar geen oorlog voeren.’

Hoe begon de oorlog voor uw opa?
‘Toen Duitsland Nederland bezette en het vliegveld in Bergen gebombardeerd werd zat mijn opa in zijn vliegtuig; dat werd kapotgeschoten en is neergestort. Mijn opa sprong eruit met een parachute en heeft het overleefd. Alle piloten vluchtten toen onder de grond; die kelders en gangen liggen hier nog onder het oude vliegveld.’

Is uw opa opgepakt?
‘Toen Duitsland hier de dienst uitmaakte, is mijn opa is opgepakt en heeft hij in Schoorl in een kamp gezeten. Alle Nederlandse piloten werden opgesloten omdat de Duitsers bang waren dat ze, hup, met de vliegtuigen die er nog waren naar Engeland zouden gaan. Sommigen hebben dat inderdaad geprobeerd.

Mijn opa deelde later ook voedselbonnen uit aan mensen die ondergedoken zaten. Er was heel weinig eten en daarom kreeg iedereen voedselbonnen, maar onderduikers kregen dat natuurlijk niet. Dus waren er mensen die voedselbonnen regelden en uitdeelden, zoals mijn opa.

Was uw opa Joods?
‘Nee, maar zijn vrouw, mijn oma, was wel Joods en kwam uit een gezin met tien kinderen. Mijn opa haalde mijn oma uit Amsterdam en mijn oma is de enige die de oorlog overleefde door zich in Bergen niet als Jodin in te schrijven. Al haar broertjes en zusjes zijn gestorven in een concentratiekamp, afschuwelijk.’

Hoe was de bevrijding voor uw opa?
‘Hij vloog nog twee missies aan het einde van de oorlog, waarbij beide toestellen kapot werden geschoten. Dat was tijdens een vlucht naar de Van Brienenoordbrug, toen werd Alexander uit de lucht geschoten en zweefde hij aan een parachute boven Rotterdam. Na de oorlog werd hij piloot bij de KLM en heeft zijn hele leven gevlogen. Zijn droom om piloot te worden en veel te vliegen kwam dus uit.’

U woont nu op het vliegveld waar uw opa gestationeerd was tijdens de oorlog. Hoe is dat?
‘Toen ik hier kwam wonen, wist ik niet dat mijn opa hier gelegerd was, dat ontdekte ik later pas. Mijn vrouw en ik waren op zoek naar een plek waar we vrede konden vinden en kwamen hier terecht. Dat is wel een contrast; vroeger was dit oorlogsgebied en een militair vliegveld en nu willen we hier een vreedzame plek van maken.’

Erfgoeddrager: Julie

‘Ik heb maar één les van mijn Joodse pianoleraar gehad’

Julie, Fleur, Gip en Gijs zitten op basisschool De Talisman in Eindhoven. De school ligt vlakbij het huidige woonadres van Helmi van Stratum. Tijdens de oorlog woonde zij aan de Copernicuslaan in Den Haag. Mevrouw Van Stratum was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak, en vandaag gaan de kinderen haar hierover interviewen.

Heeft iemand uit uw familie wel eens iemand geholpen in de oorlog?
‘Ik kan me herinneren dat we in de duinen liepen en we een man tegenkwamen die mijn vader groette. Mijn vader groette hem terug. Hij kende hem van zijn werk bij de PTT. Mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘Ik moet die meneer even spreken, loop maar door’. Het was een Joodse man, die wist dat hij op transport zou gaan naar een kamp. Hij vroeg mijn vader of hij zijn boekenverzameling naar hem mocht brengen, zodat mijn vader die voor hem kon bewaren. Mijn vader zei dat dat mocht, dat moesten we dan netjes regelen. Maar voordat ze het konden regelen, was hij al opgehaald door de Duitsers.

Onze pianoleraar was ook Joods, en ook hij is opgehaald door de Duitsers. Ik heb maar één les van hem gehad. Hij heeft me toen wel iets gegeven: een plaatje van spelende muisjes. Ik heb het ingelijst en nog altijd aan de muur hangen. Het is geen kunstwerk, maar het is me dierbaar. Mijn dochter heeft informatie over hem ingewonnen bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is op 8 december 1942 van Westerbork overgebracht naar Auschwitz, daar is hij op 11 december 1942 omgebracht. 74 van zijn familieleden zijn omgekomen. Het is iets vreselijks, wat mensen elkaar aan kunnen doen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘In Den Haag was er een bombardement op Bezuidenhout. Dit was meer aan het einde van de oorlog toen de Engelsen en de Amerikanen er al aankwamen. Daar is toen een flatgebouw geraakt. De vioolleraar van mijn broer woonde er, hij heeft het gelukkig overleefd.

De Duitsers hadden tijdens de oorlog V1 en V2 raketten opgesteld. Op vier plekken rond Den Haag werden deze afgeschoten. Dat kon je horen. Een keer is zo’n raket bij ons in de wijk neergekomen. Een hele flat was kapot en er waren minstens dertig doden. Wij zaten aan tafel en mijn moeder zag die raket aankomen… ze dacht dat het voorbij was en schreeuwde. Die angst kan ik me nog herinneren. Vanaf dat moment luisterden wij altijd heel goed waar de raket naartoe ging als ze afgeschoten werden. Dan waren we heel gespannen. En als het gebrom ophield was het weer ok.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, dat weet ik nog, het is vreselijk als je honger hebt. Voor vaders en moeders is het heel akelig als ze hun kinderen die in de groei zijn geen eten kunnen geven. Mijn moeder was gewend voorraad te hebben. Ze was daar heel zuinig mee. Tot januari 1945 hebben we relatief weinig honger gehad. Vanaf januari 1945 werd het steeds minder. Ik was 9 jaar en een sprietje, ik had niet zoveel nodig. Maar mijn broer was 14 jaar en had altijd honger. Hij heeft daar een slechte rug aan overgehouden. Die twee maanden waren de scholen gesloten. Toen waren we thuis en verveelden we ons. Je deed zo min mogelijk want anders kreeg je honger. We hebben zelfs een keer bloembollen gegeten. Zo hebben we het net gered. Het was een hele spannende tijd.’

Hoe voelde u zich toen Nederland bevrijd werd?
‘We hoorden via via dat de bevrijders eraan kwamen, want we hadden geen radio of niks. Eerst hoorden we al in de zomer van 1944 dat het zuiden van Nederland was bevrijd. Maar ze kwamen de rivier niet over. Op een gegeven moment hebben de Duitsers het moeten opgeven en zijn ze gevlucht. Ze hebben zich overgegeven en daarna werd er vrede gesloten. Dit werd aan elkaar verteld en iedereen was vreselijk blij en we gingen de straat op. De Canadezen kwamen Den Haag binnengereden. Mijn broers waren padvinders en moesten erbij zijn om de weg te wijzen. Mijn jongste broertje mocht toen meerijden op een Canadese tank. Hij kreeg een briefje van die soldaat en dat heeft hij zijn hele leven bewaard.’

Erfgoeddrager: Julie

‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij’

Op de fiets door de regen gaan Puck, Anouk en Julie naar Nisa Verhoosel (71) uit Pakistan, die in Bergen een klein kledingzaakje heeft met allemaal mooie merken en duurzame kleding. Ze hebben bij haar thuis afgesproken en na wat zoeken komen ze terecht in een prachtig oostersingericht huis. De drie interviewers hebben er zin in en ze hebben ongelooflijk veel vragen.

Hoe woonde u in Pakistan?
‘Ik woonde in Pakistan in een heel groot huis, een soort van kasteel, samen met veertig familieleden. We waren erg rijk en hadden overal dienstmeisjes en bedienden voor. Dat was wel wennen toen ik hier kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Om vrouwenrechten en vrouwen en ontwikkeling te studeren, omdat deze specialisatie in Pakistan niet werd aangeboden. Ik verbleef toen op een campus in een hostel maar had weinig contact met Nederlanders. Er waren wel studenten vanuit de hele wereld en dat was een hele rijke ervaring.’

U werd verliefd op een Nederlandse man, hoe was de ontmoeting tussen uw familie en uw man?
‘Mijn hele familie in Pakistan moest een huwelijk met Jos goedkeuren. In Holland hebben mensen soms het beeld van Pakistan en moslims dat vrouwen geen rechten hebben en misschien zelfs onderdrukt worden. En zoals Nederlanders met een bepaald idee naar Pakistan kijken, kijken mensen uit Pakistan met een bepaald beeld naar Nederland.

Huwelijken zouden in Nederland geen standhouden en na twee jaar stuklopen. Daarom was mijn familie het niet eens met mijn keuze voor een Nederlandse man, omdat ze bang waren dat een huwelijk met iemand uit het Westen geen stand zou houden. In onze cultuur wordt een scheiding niet geaccepteerd. Omdat mijn familie Jos niet accepteerde, ging ik terug naar Pakistan. Maar Jos besloot ook te komen. In het jaar dat hij er was leerde mijn familie hem kennen en waarderen en keurde ze een huwelijk met hem goed.’

Hoe was het om hier uiteindelijk definitief te wonen?
‘Ik wilde heel graag Nederlands leren. Maar omdat ik geen vluchteling was en het mijn eigen keuze was om hier te komen, was ik tweede prioriteitstudent Nederlands en kwam ik geen school binnen om Nederlands te leren. Het leven was moeilijk omdat ik de taal niet sprak en niemand kende, gelukkig was mijn schoonfamilie heel lief.

Het was ook niet mijn eerste keuze om in Nederland te gaan wonen. Mijn man wilde niet in Pakistan gaan wonen omdat het daar te warm was en hij de taal niet sprak. Maar ik wilde niet in Nederland wonen. Daarom kozen we voor Canada. In Canada woonde veel familie en vrienden van mij en het leven daar leek veel op de Nederlands leefstijl. Maar mijn man werd ziek, hij kreeg kanker, en de diagnose was dat hij nog drie maanden te leven zou hebben. Daarom besloot ik in Nederland te blijven.

Ik gaf mijn carrière op en begon een kledingzaakje. Kleding was een passie van mij, en iets wat ik goed kon combineren met de school van de kinderen en de ziekte van mijn man. Toen mijn man na 12 jaar genezen werd verklaard vroeg hij me of ik naar Canada wilde, maar dat hoefde van mij niet, ik had mijn familie heel erg gemist en zou hem datzelfde niet willen aandoen.’

Wat vindt u fijn aan Nederland en wat niet fijn?
‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij, ik voelde me vaak eenzaam en contact met Nederlandse mensen was niet makkelijk, nog steeds niet. Het fijnste aan Nederland vind ik de tolerantie en dat mensen geaccepteerd worden. Hier in Bergen hou ik van de natuur en het gevoel van veiligheid.’

Voelt u zich genegeerd?
‘Ik voelde me vaak genegeerd door Nederlandse mensen, alsof ze niet geïnteresseerd waren in wie ik was, in mijn cultuur. Mijn kinderen hebben dat ook zo ervaren en dat voelt heel verdrietig; zij zijn hier geboren. We hebben het er vaak over thuis, waarom dat zo is dat we genegeerd worden.

Ook ervaren we subtiele discriminatie. Er werd bijvoorbeeld vaak gezegd: je zult wel blij zijn dat je hier terecht bent gekomen. Of: als vluchteling heb je veel geluk gehad dat je in Nederland mocht blijven. Mensen denken vaak dat we gevlucht zijn en geen kennis van zake hebben, mensen labelen snel.’

 

Erfgoeddrager: Julie

‘Op de Weteringschans werden mensen doodgeschoten, ze hadden niets misdaan’

In een heerlijk zonnetje lopen Camilo, Julie en Paco van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid naar het huis van Jeane Koehein. De vragen die ze hebben voorbereid worden al lopend nogmaals met elkaar doorgenomen en uit het hoofd geleerd. Dat is fijner dan de vragen van een briefje te moeten aflezen. Mevrouw Koehein heeft haar stoel zo geschoven dat ze fijn kan praten. Op tafel staan de paaseitjes voor het grijpen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon en wat was uw eerste reactie?
‘Wij woonden toen in de Tolstraat. Ik werd ’s morgens wakker, mijn moeder huilde en het Wilhelmus was op de radio. De oorlog was begonnen. Als kind begreep ik er niet zoveel van. Het gewone leven leek gewoon door te gaan, maar langzamerhand veranderde er dingen. Soldaten in de straten, Joden die van alles niet meer mochten en uiteindelijk verdwenen. En we kregen honger, heel veel honger. Het eten was op de bon en er was altijd te weinig. Mijn broertjes mochten toen naar Groningen, om aan te sterken. Ik mocht niet mee. Petertje, onze huiskat, moesten we binnenhouden, vooral in de Hongerwinter. Mijn verjaardag vierden we in het begin nog wel, maar later was er niets meer. Alleen boeken, en daar was ik heel blij mee. Het vieste eten dat ik kreeg waren tulpenbollen en bieten. Ik kan ze niét ruiken of eten. Zo vies!’


Wat was het spannendste tijdens de oorlog? En wat het grappigste?
‘In het begin was er nog een Joods gedeelte op de school, maar daar verdwenen alle kinderen. De school werd gevorderd door de Duitsers. Daarom hadden we halve dag les. ’s Middags kwam een andere groep. Ik hield niet van handwerken. Daarom mocht ik voorlezen. Als er luchtalarm was moesten we onder onze schoolbank duiken of tegen de muur in de hal gaan staan. Op een keer liep ik met mijn vader over de Weteringschans, waar nu het monument staat. Op dat moment werden daar mensen doodgeschoten, ze hadden niets misdaan. Mijn vader heeft mij weggetrokken.

En ik ging met mijn vader naar Vreeland om voedsel te zoeken. Toen bombardeerden Engelse vliegtuigen een gebouw vol Duitsers waar wij vlakbij waren. Voor ons is dat goed afgelopen, maar het was heel eng. Van heel luide vliegtuigen kan ik naar dromen, die doen denken aan de bombardementen. Daar was ik heel bang voor. Na een bombardement gingen we buiten granaatscherven zoeken, best spannend.

Echt grappige dingen kan ik me niet herinneren. Wel na de oorlog: elke straat had zijn eigen hardloopwedstrijd. Ik was daar heel goed in en won vaak, de prijs was altijd een boek. Dat vond ik heerlijk!’


Kende u mensen die in het een concentratiekamp zaten?
‘Uit ons gezin zat niemand in het verzet. Wel een neef van mij, maar dat wist ik toen niet. Bob Meyer was een vriend. Met zijn hele gezin zat hij in Bergen-Belsen. Toen dat kamp bevrijd werd liep zijn moeder met haar drie kinderen, onder wie Bob, het kamp uit. Op dat moment werd zijn moeder nog doodgeschoten. Het ging per ongeluk, maar wat vreselijk was dat. Bob is met zijn zus en broer naar huis gekomen.

En hoe was de Bevrijding?
‘Op een dag werd ik wakker en zag aan de overkant een vlag hangen. De oorlog was voorbij! We mochten weer naar buiten, deden mee aan een verkleedoptocht, vroegen handtekeningen aan de Engelse soldaten. En er waren voedseldropping uit Zweden. Zo bijzonder.

Ik heb wel een NSB’er gekend, die woonde bij ons aan de overkant. Na de oorlog werd hij opgepakt door de politie, net als een leidster van de handbalclub. Zij werd kaalgeschoren omdat ze een Duits vriendje had gehad. Maar dat was allemaal niet fijn. Gelukkig hebben we vooral feest gevierd en konden we weer gewoon naar school.’

Erfgoeddrager: Julie

‘In paniek schoten de Duitsers alle gevangenen dood’

Het regent hard als Djowan, Hugo, Julie en Liv met de auto naar het huis van Mart Groentjes gaan. De oude stolpboerderij is een sprookjesachtig huis met allerlei verschillende ruimten. De trap ga je hangend aan twee ringen af. “Goed voor je rug!” zegt Mart. In een serre met prachtig uitzicht op de wilde tuin stellen de leerlingen van de Bosschool hun vragen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘In Duitsland werd het geloof verspreid dat het Arische ras, als ware übermenschen, meer waard zou zijn dan andere mensen. Mede daarom waren ze tegen de Joodse bevolking. Op 10 mei 1940 vielen ze Nederland binnen. De indrukken die ik kreeg als zesjarige waren heel hevig. We woonden vlak bij het station in Alkmaar en daar werden regelmatig treinen door Engelse vliegtuigen gebombardeerd. Er vlogen vaak wel vijftig vliegtuigen met zware motoren tegelijk over; dat was een heel zwaar geluid. Nog steeds voel ik angst als er zware vliegtuigen overvliegen.’

Hoe was het contact met de Duitse soldaten?
‘Bij ons in de straat woonden Duitse soldaten. Wij kinderen liepen daar vaak langs. Er was een hele vriendelijke soldaat die Frits heette en ons snoepjes gaf. Maar er waren ook soldaten die boos en onvriendelijk waren. Een keer werden gewonde soldaten uit een gebombardeerde trein het huis ingedragen. Ze lagen onder een deken en je zag veel bloed. Dat was heel eng! Een andere keer liepen er plotseling soldaten bij ons binnen. We hadden een plat dak en dat leek hen een goede plek om afweergeschut te plaatsen. Mijn ouders zeiden: “Dat kan niet! Het dak is veel te zwak!” Ze gingen toch het dak op en dat bleek inderdaad niet stevig genoeg te zijn. Gelukkig!’

Deed u soms dingen die niet mochten?
‘Er was een bunker vlak bij het station waar ik vaak speelde. Ik moest een keer heel nodig en besloot tegen de bunker aan te plassen. Een passerende soldaat werd me toch boos! Ik rende hard weg. Mijn oudere broer ging bij neergestorte vliegtuigen op zoek naar spullen, zoals wapens en helmen. Een keer kwam hij thuis met een geweer, maar mijn vader wilde dat niet in huis hebben. En een keer, toen we op een zonnige dag in die bunker speelden, vergaten we de tijd. Er was een avondklok en opeens ging het alarm af en konden we ons niet meer op straat verplaatsen. Natuurlijk zijn we toch naar huis gegaan, maar dat was best eng.’

Kent u iemand die is opgepakt?
‘Mijn oom Ben, die aan de Natteweg in Bergen woonde, had een radio waarop je naar slechts één Nederlandse zender kon luisteren. Daar zonden ze propaganda uit, zoals nu ook in Rusland gebeurt. Maar als je goed kon afstemmen, kon je ook de Engelse zender ontvangen. De Nederlandse regering zat in Engeland en zond vanaf daar informatie via de Engelse zender. Van de Duitsers mocht je natuurlijk niet naar deze zender luisteren, omdat je dan een heel ander beeld van de bezetting kreeg. Mijn oom deed dat wel, vanuit een schuurtje. Iemand kwam daar achter en heeft hem verraden. Hij werd opgepakt en gevangengezet in een gevangenis in Alkmaar en later, wegens ruimtegebrek, in Amsterdam. Toen hij daar vanaf het station met zijn begeleiders naar de gevangenis liep, wist hij zich los te rukken en is hij gevlucht, terug naar Bergen. Dat was een vreselijke tocht. In Bergen werd hij herkend en is hij opnieuw opgepakt. Dit keer werd hij naar een hele strenge gevangenis in Vught gestuurd. In zijn cel stond een tafeltje. Aan de onderkant heeft hij tekeningen en gedichten gemaakt over zijn ervaringen. Na vijf maanden gevangenschap bevrijdden de Engelsen en Amerikanen Nederland. In paniek hebben de Duitsers alle gevangenen doodgeschoten. Dat was heel naar om te horen; dat iemand die je heel goed kende was doodgeschoten. Toen de tekeningen onderop dat tafeltje werden ontdekt, hebben ze dat naar mijn moeder gebracht en nu staat het hier! Kijk maar. Je ziet onder andere een huisje dat mijn grootvader heeft gebouwd in 1905. In de oorlog woonden ze met elf mensen in dat huis, dat er nog steeds staat.’

Heeft u de voedseldroppings meegemaakt?
‘Toen er bekend werd dat Engelsen voedselpakketten naar beneden zouden gooien, was dat natuurlijk geweldig! We renden met z’n allen naar de Hoeverweg waar een groot betonnen fundament was waar ze de pakketten op zouden gooien. Er kwamen zoveel vliegtuigen over en er vielen heel veel pakketten naar beneden. Ze vielen gelukkig niet op ons hoofd. Er zat Zweeds witte brood (meel om dat te maken, red.), boter en chocola in. We hadden nog nooit chocola gegeten! Dat was een hele belevenis. Ik ben nog steeds verslaafd aan chocola.’

Erfgoeddrager: Julie

‘“Ach, die ook al,” zei moeder toen ik vroeg waar ze bleven’

Brian, Lisse en Julie worden warm verwelkomd door de tachtigjarige Greet Visser. Ze heeft de tafel mooi gedekt en er is fris, thee en lekkers. Greet en de kinderen komen er al gauw achter dat ze allemaal naar basisschool Floralaan zijn geweest. Brian vertelt dat de eerste steen die gelegd is tijdens de bouw van de oude school nog bij de voordeur te vinden is. Dat is een mooie start van het gesprek.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was nog klein. Langzamerhand begon je als kind te begrijpen wat er aan de hand was. Je zag tanks, Duitse soldaten die door de straat marcheerden. Dat maakte veel indruk op me. De soldaten zongen dan een liedje, de melodie weet ik nog, de woorden niet meer. We liepen erachteraan. Zij zongen: “We gaan naar Engeland”. En wij zongen: “Plons, plons, plons. Dat ze niet zouden halen”. Ik woonde in de Pioenroosstraat. Daar was eerst bos en heide, maar de Duitsers hebben alle bomen gekapt om er tanks, tenten en auto’s neer te zetten. Vanuit huis keek ik zo op deze nederzetting. Toen de Duitsers weg waren, kwamen de Engelsen. Dat heb ik bewuster meegemaakt.’

Ging u naar school?
‘In de oorlog hadden we vaak vrij en dan konden spelen. Na de oorlog moesten we veel leren om de gemiste lessen in te halen. Ik heb een klas over moeten doen, net als veel andere kinderen. Onze school was helemaal vernield, omdat er Duitse soldaten in hadden gezeten. We kregen ook nog een hele koude winter en toen hadden we weer geen les, omdat de verwarming niet werkte. Er was spanning, maar als kind had ik toch een leuke tijd.’

Heeft u mensen verloren in de oorlog?
‘Bij ons in de straat woonden Joodse mensen en ik had er ook Joodse vriendinnetjes. Ik had een keer een afspraakje met een van hen, maar het duurde best lang voordat ze kwam. Toen ik aan mijn moeder vroeg waar ze bleef, antwoordde ze: “Ach die ook al…”. Met andere woorden, ze waren meegenomen door de Duitsers. Mijn oom en tante en hun zoontje in de Harmoniestraat zijn tijdens een bombardement omgekomen. Hun andere kinderen, drie dochtertjes, waren toen bij opa en oma op visite. Dat was hun redding en ze zijn daarna liefdevol door opa en oma opgevoed. Ze hebben geen groot trauma opgelopen en zijn goed terechtgekomen. Ik heb ze laatst nog gezien, het gaat goed met ze. De oorlog was geen fijne tijd. Ook niet voor de Duitsers. Ik weet nog dat ik niet van het pad af mocht. Dan stond ik bij ons hekje. Een Duitse soldaat wilde mij een snoepje geven, maar mijn moeder zei dat ik het niet mocht aannemen. Die soldaat moest toen huilen en vertelde dat hij thuis ook kleine kinderen had en ze erg miste. Dat was wel pijnlijk voor hem. Hij was ook gewoon een mens met gevoel.’

Erfgoeddrager: Julie

‘Die dag wuifde mijn vader niet’

Pim de Miranda (1934) vertelt vanuit zijn woonplaats in Florida zijn indrukwekkende verhaal over de oorlog, die hij als kind meemaakte. Zijn vader was Joods en zat een groot deel van de oorlog in een krijgsgevangenkamp. Julie en Jasmijn van basisschool De Trinoom wonen nu in zijn buurt en spelen op dezelfde plekken als waar Pim vroeger speelde. Pim zat in de eerste drie klassen op de Montessorischool in de Akkerstraat, dezelfde school als de kinderen.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Die is erg droevig. Altijd als mijn vader thuiskwam van zijn werk, zaten wij voor het grote raam aan de Potgieterstraat op hem te wachten. Hij wuifde dan naar ons. Hij had een grote, gele Davidsster op zijn regenjas. Maar op die ene dag in november 1942 keek mijn vader heel bezorgd en wuifde hij niet. Hij had net gehoord dat mijn grootvader, zijn vader, vermoord was in het concentratiekamp in Amersfoort. Mijn grootvader was Joods en jarenlang een belangrijke wethouder in Amsterdam voor de SDAP, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Mijn grootvader werd gehaat door de Duitsers die hem oppakten in juni 1942. Dat was nog voordat Joden werden opgepakt door de Duitsers. Hij werd naar de gevangenis in Amsterdam gebracht. Maanden later moest hij naar het concentratiekamp, waar hij werd mishandeld en vermoord.
Wij kinderen stonden bij de piano in de voorkamer; verderop bij de grote open haard stonden mijn vader en moeder te praten en toen werd mijn moeder opeens heel erg boos. Ze begon te huilen en op het hout van de schoorsteenmantel te slaan. “Die rotmoffen, die rotmoffen!” riep ze. Mijn moeder was heel erg gek op mijn grootvader, ze hield heel erg veel van hem en ze was ontzettend overstuur dat hij dood was, vermoord door de Duitsers. Mijn vader zei: “Sssst, sssst, niet zo hard!” Hij was bang dat iemand buiten het zou horen. Rotmoffen, als je dat zei, kon je namelijk opgepakt worden. Dat tafereel kan ik me nog heel goed herinneren alsof het gisteren was.’

Wanneer in de oorlog was u heel bang?
‘Het bombardement één dag na de bevrijding was mijn bangste tijd van de hele oorlog. Eindhoven werd bevrijd op 18 september 1944. Het was de eerste stad van Nederland die werd bevrijd. Overal hingen vlaggen uit, rood, wit, blauw en oranje. Het was een hele speciale dag, en ook de dag erna was het groot feest en grote pret. Iedereen was heel blij en opgelucht. We dansten in de straat op vrolijke muziek van een radio die daar op een stenen paaltje was gezet door buurman Den Hertog. Tijdens het feest op 19 september 1944 om zeven uur ‘s avonds kwamen er drie vliegtuigen heel laag overvliegen. Iedereen zwaaide en juichte; we dachten dat het de Engelsen waren. Maar iemand zag opeens het kruis op de vliegtuigen en zei: “Het zijn moffen!” Meteen erna vielen de eerste bommen, in de Helmerslaan en op veel andere plaatsen in de stad. Wij zijn meteen naar binnengegaan en hebben het bombardement doorstaan. Dat was de bangste tijd van de oorlog. Er was nog een ander bombardement, dat was op Philips op 6 december 1942. Maar dit bombardement… de Duitsers smeten maar raak. Ze wilden zoveel mogelijk vernielen. Bommen floten naar beneden, we hoorden de explosies en ieder moment dachten we dat de volgende bom op ons huis terecht zou komen. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan, dat ik het niet zou overleven. Het was heel erg en ik was heel bang. Het leek wel twee uur te duren, maar het was veertig minuten. Daarna wilde mijn moeder de stad uit, bang voor nog een bombardement. We zijn toen naar een boerderij gegaan.’

Wat verliep er heel anders dan gedacht?
‘We kregen altijd brieven van mijn vader, die twee jaar en twee maanden in een krijgsgevangenenkamp in Polen zat. Geschreven op van dat dunne luchtpostpapier. Hij schreef zoveel dat alle kantjes en randjes van de brief volgeschreven waren. Mijn moeder las deze brieven aan ons voor, het is een van mijn fijnste herinneringen. Dat gevoel van saamhorigheid en liefde, dat we wisten dat mijn vader nog in leven was, dat hij oké was. Maar een half jaar voor het einde van de oorlog kregen we ineens geen brieven meer. We hoorden niets meer van hem. Mijn vader is uiteindelijk bevrijd door de Russen. Samen met vier medegevangenen heeft hij heel Polen en half Duitsland doorgelopen richting huis. Er was geen trein of bus, dus gingen ze lopend. In Duitsland kwamen ze de geallieerden tegen en konden ze op een vrachtwagen mee naar Nederland reizen. Een maand na het einde van de oorlog, in juni 1945, stond mijn vader ineens voor onze deur. Twee dagen ervoor hadden we nog bericht gekregen dat hij nog leefde. Ik herkende hem niet meer. Zijn gezicht was verbrand door de zon en hij was opgeblazen van het op die vrachtwagen staan. Een paar dagen later zag hij er weer gewoon uit. Het was natuurlijk een hele fijne verrassing, iedereen was blij, zeker mijn moeder. Het hele leven was in die periode ervoor ondersteboven.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892