‘Op de Weteringschans werden mensen doodgeschoten, ze hadden niets misdaan’


Camilo, Julie en Paco vertellen het verhaal van Jeane Koehein
TolstraatDe Pijp

In een heerlijk zonnetje lopen Camilo, Julie en Paco van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid naar het huis van Jeane Koehein. De vragen die ze hebben voorbereid worden al lopend nogmaals met elkaar doorgenomen en uit het hoofd geleerd. Dat is fijner dan de vragen van een briefje te moeten aflezen. Mevrouw Koehein heeft haar stoel zo geschoven dat ze fijn kan praten. Op tafel staan de paaseitjes voor het grijpen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon en wat was uw eerste reactie?
‘Wij woonden toen in de Tolstraat. Ik werd ’s morgens wakker, mijn moeder huilde en het Wilhelmus was op de radio. De oorlog was begonnen. Als kind begreep ik er niet zoveel van. Het gewone leven leek gewoon door te gaan, maar langzamerhand veranderde er dingen. Soldaten in de straten, Joden die van alles niet meer mochten en uiteindelijk verdwenen. En we kregen honger, heel veel honger. Het eten was op de bon en er was altijd te weinig. Mijn broertjes mochten toen naar Groningen, om aan te sterken. Ik mocht niet mee. Petertje, onze huiskat, moesten we binnenhouden, vooral in de Hongerwinter. Mijn verjaardag vierden we in het begin nog wel, maar later was er niets meer. Alleen boeken, en daar was ik heel blij mee. Het vieste eten dat ik kreeg waren tulpenbollen en bieten. Ik kan ze niét ruiken of eten. Zo vies!’


Wat was het spannendste tijdens de oorlog? En wat het grappigste?
‘In het begin was er nog een Joods gedeelte op de school, maar daar verdwenen alle kinderen. De school werd gevorderd door de Duitsers. Daarom hadden we halve dag les. ’s Middags kwam een andere groep. Ik hield niet van handwerken. Daarom mocht ik voorlezen. Als er luchtalarm was moesten we onder onze schoolbank duiken of tegen de muur in de hal gaan staan. Op een keer liep ik met mijn vader over de Weteringschans, waar nu het monument staat. Op dat moment werden daar mensen doodgeschoten, ze hadden niets misdaan. Mijn vader heeft mij weggetrokken.

En ik ging met mijn vader naar Vreeland om voedsel te zoeken. Toen bombardeerden Engelse vliegtuigen een gebouw vol Duitsers waar wij vlakbij waren. Voor ons is dat goed afgelopen, maar het was heel eng. Van heel luide vliegtuigen kan ik naar dromen, die doen denken aan de bombardementen. Daar was ik heel bang voor. Na een bombardement gingen we buiten granaatscherven zoeken, best spannend.

Echt grappige dingen kan ik me niet herinneren. Wel na de oorlog: elke straat had zijn eigen hardloopwedstrijd. Ik was daar heel goed in en won vaak, de prijs was altijd een boek. Dat vond ik heerlijk!’


Kende u mensen die in het een concentratiekamp zaten?
‘Uit ons gezin zat niemand in het verzet. Wel een neef van mij, maar dat wist ik toen niet. Bob Meyer was een vriend. Met zijn hele gezin zat hij in Bergen-Belsen. Toen dat kamp bevrijd werd liep zijn moeder met haar drie kinderen, onder wie Bob, het kamp uit. Op dat moment werd zijn moeder nog doodgeschoten. Het ging per ongeluk, maar wat vreselijk was dat. Bob is met zijn zus en broer naar huis gekomen.

En hoe was de Bevrijding?
‘Op een dag werd ik wakker en zag aan de overkant een vlag hangen. De oorlog was voorbij! We mochten weer naar buiten, deden mee aan een verkleedoptocht, vroegen handtekeningen aan de Engelse soldaten. En er waren voedseldropping uit Zweden. Zo bijzonder.

Ik heb wel een NSB’er gekend, die woonde bij ons aan de overkant. Na de oorlog werd hij opgepakt door de politie, net als een leidster van de handbalclub. Zij werd kaalgeschoren omdat ze een Duits vriendje had gehad. Maar dat was allemaal niet fijn. Gelukkig hebben we vooral feest gevierd en konden we weer gewoon naar school.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892