Erfgoeddrager: Imane

‘Soms zeiden de Japanners dat we geen eten zouden krijgen’

Voordat wij, Yasmine, Noor, Imane en Maroua van de Nieuwe Havo in Amsterdam, begonnen met ons interview met Anne-Ruth Wertheim, keken we naar een documentaire die zij zelf had gemaakt. We waren best zenuwachtig in het begin, maar dat was snel voorbij. Onze eerste indruk van haar was dat ze er heel lief uitzag en verder was ze zeer vriendelijk. Mevrouw Wertheim is geboren in Jakarta en op haar 18e naar Nederland gekomen.

Begreep u destijds goed wat er gebeurde toen Japan Indonesië binnenviel?
‘Je moet je voorstellen dat je 7 jaar oud bent en er komt een oorlog, je weet dan niet wat er gebeurt. Ik woonde in een groot huis en we hadden Indonesische bedienden en mijn leven was goed. Als ik er achteraf over nadenk dan waren we best verwend, onze bedienden deden alles voor ons. Het was allemaal heel gewoon dat we zelf niets hoefden te doen.’

Denkt u nog veel aan de tijd die u in het Jappenkamp doorbracht?
‘Ja, ik ben na de oorlog daarom ook in therapie gegaan. En mijn moeder praatte altijd met ons erover. We kregen destijds allemaal bevelen van de Japanners. Soms zeiden ze dat we geen eten zouden krijgen of dat we straf kregen en met de stok geslagen zouden worden. Dat waren traumatische gebeurtenissen. Mijn moeder die mij eigenlijk moest beschermen, wist zelf ook niet goed wat er gebeurde. En dat is als kind heel eng. Zo heb ik een trauma opgelopen, omdat je niet echt wist wat er eigenlijk gebeurde. Het waren allemaal trauma’s, maar als je daar direct over praat dan wordt het minder. Er blijven wel littekens over.’

Kunt u uw ervaring delen over het kamp?
‘Ik wil graag erover vertellen, want ik hoop eigenlijk dat jullie gaan zorgen dat er geen oorlog meer komt. Ik wil laten zien dat racisme niet alleen tegen mensen met een donkere of getint huidskleur is gericht, maar ook tegen witte mensen. Mensen moeten ophouden om te kijken hoe donker of hoe licht iemand is. In Indonesië was het zo dat de Nederlanders soms een grootouder hadden die Indonesisch was. Als er een baby werd geboren, ze zeiden ze ‘Hee, het kindje krijgt donkere ogen en donker haar’. Mensen die half, kwart of een heel klein beetje Indonesisch waren, werden nog voor dat de Japanners binnenkwamen, dus voor de oorlog, ook gediscrimineerd.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Imane

‘We werden wakker met het idee feest te gaan vieren’

Bilal, Sherihan, Youssra, Jason en Imane staan nog buiten in de zon te wachten als Huub Liebrand (87) aan komt fietsen. ‘Is dat hem? Dat kan toch niet?’ De leerlingen vinden Huub te jong en te fit om de oorlog mee te hebben gemaakt. Maar Huub heeft het zeker meegemaakt en vertelt daar uitgebreid over aan het groepje kinderen van IKC Het Talent.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. We werden wakker – we sliepen met alle kinderen op één kamer – en we hoorden vliegtuigen en schieten. We keken het raam uit en zagen Duitse vliegtuigen waarop werd geschoten door het Nederlandse leger. Er werd heel veel mis geschoten, maar ook een keer raak. Er stortte een vliegtuig neer. Op die datum waren mijn ouders 12,5 jaar getrouwd. We werden wakker met het idee feest te gaan vieren, maar in plaats daarvan was het oorlog. Na een paar dagen gaf het Nederlandse leger zich over. Wij gingen naar de Hoofdweg om te zien hoe de Duitsers de stad binnenkwamen.’

Had u hobby’s?
‘Dat had je vroeger eigenlijk niet. Ik kwam uit een arm gezin dus er was ook geen geld voor extra activiteiten. Ik speelde veel op straat, want er waren toen nog helemaal geen auto’s. De straten waren helemaal leeg. We waren vooral veel aan het voetballen. Als je tegen een put schoot, was het een doelpunt. Ook speelden we een spelletje, dat heette pinkelen. Iemand gooide een houtje en de ander moest dat wegslaan met een stok. ’s Avonds zaten we met z’n allen in de kamer in het donker en de kou. Het licht was afgesloten en er was geen verwarming meer. Je zat daar maar, er was niks te doen.’

Waarom was er geen verwarming?
‘We hadden een haard, een kachel. Daar moesten kolen in, maar die kolen waren ook niet meer te krijgen. Toen hebben we zelf een klein noodkacheltje gemaakt van een oud blik. Hier kon je kleine stukjes hout in stoken om toch een beetje warmte te krijgen. Hout werd schaars dus je ging overal op zoek naar hout. Hele huizen werden gesloopt en in stukjes in kacheltjes gestopt door de mensen. Ik ben zelf ook wel eens hout gaan stelen met mijn broer. We sloopten stukjes van een houten brug. We vonden het maar spannend. Een paar dagen later wilden we teruggaan, maar toen was de hele brug weg. Andere mensen hadden de brug ook ontdekt.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Heel veel. Op een gegeven moment was alles op de bon. Dan moest je in de rij staan bij de gaarkeuken om eten te krijgen. Veel mensen vielen in de rij al flauw van de honger. Vooral de hongerwinter was slecht. Toen was ik inmiddels 11 jaar dus die tijd kan ik me goed herinneren. Mijn moeder had op een avond een zakje poeder waar je water aan toe moest voegen en dan had je zogenaamd pudding. Het was niet te vreten. We gingen maar naar bed, want er was toch niks anders te doen. Midden in de nacht werden we allemaal wakker, we hadden zo’n vreselijke honger dat we toch maar die pudding op hebben gegeten.’

Kende u Joodse mensen?
‘Tijdens de oorlog niet, maar jaren na de oorlog heb ik mijn eerste vrouw leren kennen. Zij was Joods en zij had dus wel onder moeten duiken, net als haar hele familie. Ik ken veel verhalen van haar. Ze zat eerst ondergedoken bij een schoenmaker in de stad, maar ze moest vaak van adres wisselen als het te gevaarlijk werd. Dan werd ze weer ’s nachts opgehaald en ergens anders heengebracht. Uiteindelijk heeft ze een groot deel van de oorlog doorgebracht in het zuiden van Limburg. Mijn vrouw had allemaal familiefoto’s bewaard van voor de oorlog. Soms bekijk ik die foto’s nog wel eens. Al die ooms, tantes, neven en nichten van die foto’s waren tijdens de oorlog vermoord. Vreselijk wat zij hebben meegemaakt.’

Erfgoeddrager: Imane

‘Oudere overburen werden ruw de vrachtwagens ingeduwd’

Toos Schut-Demoitie (1935) vertelt aan Luke, Anne en Imane van de 3e Daltonschool over haar gedwongen verhuizing naar Amsterdam-Zuid, over het luchtalarm, de stinkende schuilkelders en hoe ze zag dat haar Joodse buren werden weggehaald.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘We woonden in Castricum, bij de duinen. Alle huizen aan de duinkant moesten worden afgebroken, omdat de Duitsers vanaf daar Engelsen wilden kunnen beschieten. Wij moesten weg – dat vond ik heel erg –  en kwamen in de Swammerdamstraat terecht. Ik was toen zeven en kwam op de tweede etage met vijf broertjes en zusjes in een kleine woning. Het was tijdelijk; mijn ouders dachten dat de oorlog niet zo lang zou duren, maar we hebben daar dus toch vier jaar gewoond. Voor ons woonde er een Joods stel dat zelfmoord heeft gepleegd. Mijn vader heeft ons dat pas later verteld.
Om ons heen werden Joodse mensen weggehaald, ook mijn vriendinnetje. Ik hoor nog het gestamp van die zware laarzen en het bonzen op de deur. Je moest dan je identiteitsbewijs laten zien. De Joden werden met vrachtwagens afgevoerd. Dat heeft op mij als kind veel indruk gemaakt. Oudere overburen, die niet zo goed zelf in de vrachtauto konden komen, werden er ruw ingeduwd. En je ziet je vader en moeder voor het raam staan huilen. Mijn vader zei: “Ik ben bang dat ze niet meer terugkomen”.’

Wat vond u het engste moment in de oorlog?
‘Als het alarm afging. Dan moest je naar de schuilkelders, of naar de benedenwoningen. In de schuilkelder zat je met veel mensen op elkaar gepropt, en het stonk er. Als er geen alarm was, waren er misschien ook wel kinderen aan het spelen, die daar ook wel eens geplast hadden. Bij ons in de buurt viel het mee, de bombardementen waren meer bij de fabrieken aan het IJ.
Mijn ouders hadden het wel eens over die vuile NSB’ers. Ik heb dat toen een keer tegen een meisje waar ik ruzie mee had gezegd. “Jouw vader, die vuile NSB’er”. Toen heeft haar moeder mijn moeder gewaarschuwd en gezegd dat haar man niet zo’n slechte NSB’er was. Ik moest dus leren dat ik dat niet zomaar kon zeggen, maar als kind kon ik dat moeilijk doorzien. Sommige NSB’ers hadden een band om, die werden door de Duitsers ingezet om hen te helpen. Maar aan velen kon je het niet zien. Je voelde je niet veilig. Wie kon je vertrouwen?
Veel dingen gingen ook gewoon door in de oorlog, zoals school, maar ook hele leuke. Zo was ik bruidsmeisje op het huwelijk van de benedenbuurvrouw. Ook kon je buiten spelen – we deden busjetik, een soort verstoppertje – en zwemmen in de Amstel. Dat mocht eigenlijk niet van mijn moeder; die was als de dood voor waterratten.’

Hebben jullie honger gehad?
‘Mijn ouders hadden een vooruitziende blik. Toen het nog kon heeft mijn vader heel veel rijst ingekocht. Dat hebben we op allerlei manieren bereid gegeten. Ook haalden mijn ouders eten bij familie in Castricum, al werd dat soms op de terugweg afgepakt. Mijn moeder verborg het eten in haar schort, en daarover had ze een wijde jas aan. Dan deed ze alsof ze in verwachting was. Later vertelde ze me dat ze zich schaamde, dat ze misbruik maakte van iets dat niet waar was. Mijn moeder het zwaar heeft gehad in de oorlog. Er waren bijvoorbeeld ook geen medicijnen. Mijn broertje had difterie en vaak zat ze bij zijn bedje te huilen. Hij heeft het gelukkig overleefd, maar we hebben weken gedacht dat hij dood zou gaan.
Toen de eerste geallieerden aan land kwamen, dacht iedereen dat het snel voorbij zou zijn, maar het heeft toen nog een jaar geduurd. We bleven in het kleine huis, omdat er bijna geen kolen meer waren om je huis mee te verwarmen. Een groter huis was kouder geweest.
Gelukkig kwam in mei 1945 de bevrijding. Ineens zag je mensen dansen en feestvieren; ze waren uitzinnig blij. Maar ik heb ook gezien dat meisjes die verliefd waren geworden op een Duitser – moffenmeiden –  werden kaalgeschoren, op een wagen gezet, en ingesmeerd met rode menie. Dat vond ik heel erg en dat vind ik nog steeds.’

Hoe voelt u zich bij het denken aan de oorlog?
‘Ik heb wel eens gelezen over hoe het voor de Duitsers in de oorlog was. Velen van hen hadden geen keus, zij werden gedwongen om te gaan werken. Hun vrouwen hebben het heel slecht gehad in de oorlog en veel mannen zijn nooit teruggekomen. In de oorlog haatte ik de Duitsers toen ik hoorde dat mijn vriendinnetje niet in het Sarphatipark mocht komen, alleen omdat ze Joods was. Nu komt er meer begrip voor de kant van Duitsers die ook maar werden gedwongen.’

              

Erfgoeddrager: Imane

‘Wij maakten wel eens zelf een voetbal van papier en een oude binnenband’

Toen Hans van ’t Veer de school binnenkwam, was Imane verbaasd dat hij er nog zo jong uitzag. Dat had ze niet verwacht. Meneer Van ’t Veer kan zich nog veel herinneren uit zijn jeugd. Hij vertelde dat hij blij is hoe zijn ouders voor hem hebben gezorgd in de oorlog, en dat hij gelukkig niet veel heeft geleden in die tijd. Hij was pas vier toen de oorlog begon.

Uw vader had een slagerij. Hoe ging daarmee in de oorlog?
‘Dat mijn vader slager was, heeft ons eigenlijk in leven gehouden. Wij woonden achter de winkel in de Van der Pekstraat. In 1943 en 1944 werd het voor de mensen heel moeilijk. Er was weinig te eten. Veel mensen werden ziek of gingen dood omdat er geen voedsel was. Als slager kreeg mijn vader kreeg eens in de vier weken ‘ziekenvlees’. Dat was vlees dat hij eens per week mocht geven aan mensen die extra voeding nodig hadden omdat ze ziek waren. Als er wat van het ziekenvlees overbleef, moest mijn vader dat teruggeven aan de Duitsers. Maar het was nooit precies duidelijk hoeveel vlees dat was, dus kon mijn vader wat achterhouden. Hij kon het eigenlijk stelen.. En dan kon mijn vader handelen met dat vlees, door het bijvoorbeeld te ruilen voor steenkolen zodat wij ons huis konden verwarmen, of voor kruiden. Het kwam ook geregeld voor dat als ik terugkwam uit school, er wel zeker acht mensen aan onze tafel zaten. Dan had mijn moeder voor die mensen gekookt.’

Wat vond u het ergst tijdens de oorlog?
‘Het klinkt misschien raar, maar ik heb eigenlijk niet zo vreselijk veel geleden. Ik heb geen familie verloren en ik was natuurlijk ook erg jong. Ik was bijna 10 jaar toen de oorlog was afgelopen. Ik heb wel meegemaakt dat tijdens een bombardement op Noord de ruiten kapot gingen en de plafonds naar beneden kwamen. Dat was niet zo leuk. Maar als kind vond je het eigenlijk ook wel heel wat dat je een luchtgevecht boven je huis had, dus een gevecht tussen twee vliegtuigen. Dan hoorde je ‘pang, pang, pang’ van het schieten.’


Kon u gewoon spelen tijdens de oorlog?

‘In het begin van de oorlog kon je eigenlijk alles nog doen. Pas na de bombardementen op Noord moest ik in de buurt van ons huis blijven. Ik mocht alleen met vriendjes uit de buurt spelen zodat we snel de schuilkelder in konden als het luchtalarm ging. We gingen dan bijvoorbeeld zwemmen in de bomkraters voor ons huis. Als het had geregend waren dat grote plassen geworden waar we in onze onderbroek in konden zwemmen. Mijn ouders vonden dat niet goed, maar eigenlijk alleen omdat er ratten in het water zwommen waar ik ziek van kon worden. En we hadden ook wel speelgoed, maar niet zoveel en anders dan jullie nu hebben. Veel speelgoed was door de vaders getimmerd. Wij maakten zelf wel eens een voetbal van een prop papier en van oude binnenbanden van een fiets. Daar knipten we rondjes af en vouwden we om het papier. Zo had je een bal waarmee je aardig kon voetballen!’

Erfgoeddrager: Imane

‘Op de dag dat de oorlog begon, had ik nota bene een proefwerk Duits!’

Het is maar een kort ritje met de bus van basisschool De Wiltzangh in Bos en Lommer naar het huis van Tini Stoovelaar in Geuzenveld. Als tiener in de oorlog woonde ze om de hoek van de school. Ze kent dus dezelfde straten als Ella, Imane en Theresa. Van haar willen ze weten hoe het was om jong te zijn in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Ik weet het nog heel goed. Veel mensen zeiden: ‘dat gaat nooit gebeuren’, maar wij hadden het wel aan zien komen. We hadden verhalen uit Duitsland gehoord over hoe verschrikkelijk er met Joodse mensen om werd gegaan en ook met mensen die socialistische ideeën hadden. Wij woonden in een socialistische buurt, dus voor de zekerheid werden alle socialistische kranten en boeken toen verbrand. Voor hetzelfde geld zouden de Duitsers de huizen komen doorzoeken en zouden er dan mensen worden opgepakt. Ik voelde me heel angstig.

De avond dat de oorlog uitbrak, ik was toen vijftien jaar, lag ik in bed met mijn zus. We hoorden vliegtuigen overvliegen en zeiden tegen elkaar: ‘waarom vliegen er de hele tijd zo veel vliegtuigen over?’ We voelden al aan dat er iets geks aan de hand was. De volgende ochtend kwam onze moeder boven. ‘Het is oorlog,’ zei ze. Het gekke is dat ik mij toen gewoon heb aangekleed en naar school ben gegaan, alsof er niets aan de hand was. Ik had die dag nota bene een proefwerk Duits! De schooldag verliep wel anders: toen we op school kwamen moesten we het Wilhelmus zingen en daarna mochten we naar huis.

U werkte tijdens de oorlog bij de HEMA, hoe was dat?
Toen ik van school af ging, ben ik gaan werken op het kantoor van de HEMA in de Kalverstraat. Zeventig procent van de meisjes met wie ik daar werkte was Joods. Hen heb ik nooit meer terug gezien. Dan zeiden ze: ‘morgen komen we niet werken, dan moeten we ons melden.’ Of ze waren plotseling tijdens een razzia weggehaald. Dat was heel verdrietig.

Later ben ik op het hoofdkantoor van de HEMA gaan werken. Beneden waren de magazijnen. Alles werd altijd door de Duitsers weggehaald, maar bij de HEMA hadden ze iets heel slims bedacht: ze bouwden een muur waarachter ze de spullen voor de verkoop zetten. De Duitsers konden daar niet bij. Elke maand mochten wij als werknemers daar voor tien gulden spullen van kopen. Daar gingen wij dan mee naar de boeren die buiten Amsterdam woonden en werkten. Daar ruilden we bijvoorbeeld naalden of wol voor eten.

Hoe was het om een onderduiker in huis te hebben?
De jongen die bij ons onderdook was Joods. Hij moest zich melden, omdat hij Joods was, maar wilde dat niet. Zijn moeder had hem wel aangemeld, maar hij werd boos, hij wilde absoluut niet weg. Zijn ouders zijn weggehaald door de Duitsers, hij ontsnapte en kwam zo bij ons. Het mooie van dit verhaal is dat die jongen later met mijn oudere zus is getrouwd. Toen werden we dus echt familie.  Voor hem en voor ons is het goed afgelopen, voor heel veel andere mensen niet.

Erfgoeddrager: Imane

‘‘We wisten niet wat we met kauwgom moesten doen’’

Mohamed, Imane, Kevin en Jevainy van de IJdoornschool worden niet alleen door Ria Schifflers enthousiast ontvangen, maar ook door haar lieve konijn Moppie. ‘Het konijn loopt de hele dag los rond!’, vertelt mevrouw Schifflers. Moppie komt gezellig bij de kinderen zitten als het interview begint. Ria Schifflers was nog jong toen de oorlog begon. ‘Maar’, zegt ze, ‘mijn ouders vonden het altijd belangrijk om er veel over te praten. Daarom zit het nog vers in mijn geheugen.’

 

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Iedereen kreeg bonnetjes waarmee je eten kon halen. Bijvoorbeeld een half brood in de week. Maar een half brood in de week is niks, dat komt neer op één sneetje per dag. In het begin kon je ook nog wat aardappelen krijgen. Groente was er soms, vlees was er helemaal niet. Mijn vader werd in de loop van de oorlog opgeroepen om te werken in Duitsland, maar hij dook onder. Gelukkig had hij een winkel met hout en gereedschap. Om toch aan eten te komen, haalde mijn moeder gereedschap uit de winkel en nam het op de fiets mee naar de Wieringermeer. Daar woonden allemaal boeren en die het wel konden gebruiken. In ruil voor een hamer en een zaag kregen we een zak aardappelen. Zo hebben wij de hele oorlog eten bij elkaar gescharreld. We hadden zelfs zoveel eten dat een man uit de buurt twee keer in de week bij ons kwam eten. Ik heb dus nooit tulpenbollen gegeten. Maar om ons heen was wel erg veel honger hoor.”

Kende u mensen die naar een concentratiekamp zijn afgevoerd?
“Ja, helaas wel. Toen wij op het Mosveld woonden, zat twee huizen verderop een Joodse kapper die een vrouw en kind had. Ik word er nog altijd naar van als ik denk aan wat er met die familie is gebeurd. Hun zoontje was mijn vriendje. Hij was twee jaar ouder dan ik en we speelden vaak samen. Zijn naam was David, maar dat kon ik niet uitspreken dus ik noemde hem Dapie. Op een gegeven moment mochten Joodse kinderen niet meer met niet-joodse kinderen spelen. De kapper mocht ook alleen nog Joodse mensen kappen. Ergens op een dag in 1943 kwam de moeder van Dapie ons vertellen dat ze moesten werken in Duitsland. Dat was geen werken in Duitsland, heel veel mensen wisten toen al van de concentratiekampen af. Mijn moeder heeft nog tegen de moeder van Dapie gezegd: “Laat hem maar bij ons, dan kunnen jullie werken.” Maar zijn moeder antwoordde dat er vast wel een crèche aanwezig was. Dat was niet zo. Toen hun trein aankwam in Auschwitz, zijn ze direct vermoord.”

Hoe was de bevrijding?
“Geweldig! Bij het Mosveld stonden alle mensen uit Noord te wachten tot de Canadezen en Amerikanen langskwamen. Ik heb nog voorop een Canadese tank gezeten. De soldaten in de tanks hesen ons op en dan konden we een stukje meerijden. We kregen kauwgom en chocola en ik had dat nog nooit van mijn leven gezien. In de oorlog was dat er natuurlijk niet. Eten was er nauwelijks, maar snoep al helemaal niet. Wat moest je met kauwgom doen? Dus wij liepen de hele dag bellen te blazen en aan die kauwgom te trekken. Op het laatst zat er geen smaak meer aan. De bevrijding heeft veel indruk gemaakt!”

Erfgoeddrager: Imane

‘Hou je maar rustig, ik kom zo weer terug’’

Fotografie: Saskia Gubbels
Fotografie: Saskia Gubbels

We spraken met mevrouw Tinie IJisberg over haar ervaringen tijdens de oorlog. We waren diep onder de indruk omdat zij zo goed kon vertellen over de verschrikkelijke dingen die haar familie zijn overkomen. Na de Februaristaking werd haar vader opgepakt, zij was toen amper één jaar. Ze zag hem nooit meer terug en kent hem voornamelijk van foto’s en de meer dan vijfhonderd briefjes die hij naar zijn vrouw smokkelde toen hij in de gevangenis zat. De kopien van de briefjes hebben we allemaal in handen gehad en Tinie IJisberg las ons de afscheidsbrief van haar vader voor die hij in de gevangenis heeft geschreven. Dat was erg ontroerend.

Waarom hebben de Duitsers uw vader opgepakt?
Mijn vader was het niet eens met de bezetting. Hij ging met mensen van het verzet praten over een actie. Het begon eerst onschuldig met het schrijven en publiceren van illegale krantjes over de verschrikkelijke dingen die nazi’s deden. Daarna hielp hij in 1941 met het organiseren van de Februaristaking. Na die staking zijn honderden mensen opgepakt. Leden van het verzet hadden mijn vader toen aangeraden onder te duiken, maar dat wilde hij niet. Hij voelde zich te verantwoordelijk voor zijn vier kinderen en zijn vrouw. Hij dacht dat als hij zich rustig hield, het allemaal wel in orde zou komen. De rust duurde tot november 1941. Midden in de nacht kwamen de nazi’s hem halen in grote overvalwagens met felle lichten erop. Ze stonden aan beide kanten van de straat, hij kon geen kant op. Voor hij werd meegenomen zei hij nog: ‘Hou je maar rustig, ik kom zo weer terug’.

Wat gebeurde er toen met uw vader?
Eerst wisten we lang niet wat er aan de hand was, maar op een dag kreeg mijn moeder een briefje waarin stond dat mijn vader  opgesloten zat in de gevangenis aan het Leidseplein. Ze kreeg orders om zijn wasgoed op te halen. Ze mochten geen contact hebben met elkaar, maar in het wasgoed konden ze wel steeds briefjes voor elkaar verstoppen. Uiteindelijk hebben mijn ouders zo meer dan vijfhonderd briefjes naar elkaar gestuurd. We hebben ze allemaal bewaard, drie mappen vol. Hij schreef van alles in de briefjes, maar vooral veel waarschuwingen. Hij scheef ook dat hij vaak verhoord en gemarteld werd. Eerst ontkende hij alles, maar omdat steeds meer mensen bekenden, moest hij uiteindelijk ook bekennen.

Hoe is uw vader uiteindelijk gestorven?
In juli 1942 kreeg hij een proces, samen met 17 anderen. Ze hadden één advocaat voor hen allemaal, maar die sprak natuurlijk Duits. De rechter sprak ook Duits, dus mijn vader begreep er niets van. Het vonnis luidde eerst twee jaar gevangenisstraf omdat mijn vader zogenaamd een wapen had verborgen bij ons thuis. Daarna zou hij de doodstraf krijgen voor zijn rol in het verzet. Mijn moeder had eerst nog hoop, omdat ze dacht dat de oorlog na twee jaar voorbij zou zijn. Maar recht was toen geen recht, recht was krom. De Duitsers hebben zich niet aan het vonnis gehouden. In november 1942 hebben ze hem samen met 33 andere mensen geëxecuteerd. Bij ons thuis dacht iedereen toen dat hij in de gevangenis zat. Op een dag kregen we een briefje met één regeltje waarop stond dat het vonnis was voltrokken en dat mijn vader dood was. Mijn broer vroeg nog of we zijn lichaam konden krijgen om het te begraven, maar dat is geweigerd. Na de oorlog is hij teruggevonden in een massagraf ergens bij Soesterberg en hebben we hem alsnog kunnen begraven op de Oosterbegraafplaats.

Mijn vader mocht een afscheidsbrief schrijven, hij kreeg ’s morgens te horen dat hij ’s middags werd gefusilleerd. Die brief heb ik, die wil ik jullie wel voorlezen als jullie dat willen. Het is een hele lieve brief, wij hebben er thuis nooit meer over gepraat, het was te pijnlijk denk ik, maar het is wel jammer. Hij schreef voor iedereen van ons een heel stuk.  Hij was vooral met de toekomst bezig, voor ons en voor jullie. Ik heb het ook altijd wel belangrijk gevonden om te waarschuwen. Ik denk zelf dat oorlog het ergste is wat je kan krijgen. Gewone mensen hebben daar het meeste last van. Praten is altijd beter dan schieten.

 

Erfgoeddrager: Imane

‘Papieren verstopt in het meel’

Mevrouw van Gogh was 7 jaar toen haar vader in 1943 werd opgepakt omdat hij in het verzet zat. Zelf deed mevrouw van Gogh ook gevaarlijke dingen. Ze bracht bijvoorbeeld bibliotheekboeken naar joodse onderduikadressen.

Hoe was het leven in uw buurt tijdens de oorlog?
“Ik woonde samen met mijn ouders, mijn grootmoeder en later met mijn broertje (die werd in 1944 geboren) in de Rustenburgerstraat. Het begin van de oorlog herinner ik mij als heel zorgeloos. Veel mensen dachten dat de oorlog hooguit een jaar zou duren. Ik rolschaatste lekker op straat, er waren geen auto’s meer, de stad was doodstil. Vanaf 1943 werd het slechter, er was weinig te eten, het was koud, we hadden geen licht meer en mijn vader werd opgepakt. We gingen op hongertochten naar Noord-Holland, soms op de fiets. Heel zwaar, want de fietsen hadden houten banden. Je werd wel reusachtig zelfstandig, ik was zeven jaar en ging al alleen met een vriendinnetje op rooftocht.

Ik weet nog dat we geen licht meer hadden in huis. Mijn neef gebruikte de voorlamp van zijn fiets om licht te hebben bij het lezen van zijn studieboeken. We hadden ook carbidlampen, carbid lijkt een beetje op krijt. Dat moest in kleine stukjes gehakt worden en dat brandde dan. Het was mooi wit licht, maar wel gevaarlijk. Je moest altijd een zonnebril opdoen, anders werd je verblind.”

Waarom werd uw vader opgepakt?
“Mijn vader zat in het verzet. Hij heeft veel Joden ondergebracht in Noord-Holland. Hij vervalste Sonderausweisen (daarmee kon je ook na Sperrtijd naar buiten) en stamkaarten. Er kwamen dus opvallend veel mensen bij ons over de vloer, terwijl er NSB’ers in de straat woonden, zoals de horlogemaker. In 1943 was er een inval bij ons thuis. Mijn grootmoeder wist de belangrijke papieren, het bewijsmateriaal, nog op tijd in het meel te verstoppen, ze zijn door de Duitsers niet gevonden. Mijn vader werd wel meegenomen. Mijn moeder was heel verdrietig, maar we hadden gelukkig veel steun van het verzet. Mijn vader ging eerst naar Kamp Vught waar hij Joden tegenkwam die hij had geholpen met onderduiken. Hij heeft ook in Westerbork gezeten en hij moest werken in de Amsterdamse bossen. Daar brachten we hem pakjes, met bijvoorbeeld sokken. We gaven het aan een man die aan de andere kant van het hek stond, maar gek genoeg zijn de pakketjes nooit bij mijn vader aangekomen.  Ik heb weleens gedacht dat ik mijn vader nooit meer terug zou zien. Maar na een jaar, begin 1944 werd mijn vader vrijgelaten. Waarom weet ik niet.”

Welke gebeurtenissen in de oorlog zijn u het meest bijgebleven?
“Mijn grootmoeder die de papieren verstopte in het meel; de terugkomst van mijn vader en de enorme honger. Ik weet ook nog goed dat ik bibliotheekboeken haalde in de Rijnstraat om die naar onderduikers in Oud-Zuid te brengen. Die jongens verveelde zich vreselijk. Het was zwaar werk, zeker als je zeven bent. Vaak kreeg ik dan wat te eten. Ik herinner mij ook nog de fusillade op het Weteringplantsoen in maart 1945. Het was een vergeldingsactie, want er was een aanslag gepleegd op een Duitse officier. 36 willekeurige mensen werden doodgeschoten op straat. Ik liep daar met een vriendinnetje. De Duitsers riepen dat we moesten blijven staan. Ze wilden gewoon publiek hebben.”

Erfgoeddrager: Imane

‘Op een nacht in mei 1942 werd mijn vader gearresteerd’

Ans Neijts woonde ten tijde van de oorlog aan de Vespuccistraat 32, 2 hoog. Ze wordt emotioneel als ze vertelt wat er in die jaren gebeurde. Vooral het arrest van haar vader, door de Duitsers, midden in de nacht, was voor de toen elfjarige Ans een moment dat ze nooit meer zal vergeten.

Hoe heeft u als jong meisje de oorlog beleefd?
‘Ik was negen toen de oorlog uitbrak. Mijn school, de Columbusschool aan de Admiralengracht, werd door de Duitsers bezet. We kregen vervolgens halve dagen les op een andere school. Ondanks alles speelde ik wel gewoon buiten. Hinkelen, touwtje springen, maar als de sirene klonk, dan moest je snel naar binnen. Mijn oudere broers waren ondergedoken en mijn zus en mijn moeder – een flinke vrouw die erg lekker kon koken – waren koeriersters. Zij brachten illegale kranten weg. Ook mijn vader deed illegale werkzaamheden. Daarvoor werd hij op een nacht in mei 1942 gearresteerd. ‘Aufmachen, Aufmachen!’ klonk het, bonzend op de deur. En je moest wel open doen. Twee Duitsers kwamen binnen en namen mijn vader mee. Hij kon ons nog net een kus geven.’

Wat gebeurde daarna?
‘We waren in paniek, en erg verdrietig. Wat moesten we doen? Maar je kon niks doen, je moest maar afwachten of je vader ooit nog terug zou komen. Mensen uit de illegaliteit zeiden dat we maar beter ons huis konden verlaten. Mijn moeder en zus doken ergens onder, ik ging bij mijn oma in de Jordaan wonen. Die had een bedstee, zo’n heel krap bed en dat vond ik maar wat benauwd. Mijn vaders tbc bleek uiteindelijk een geluk bij een ongeluk. Mijn moeder gaf hem bij vertrek zijn hoestpoeder mee. De Duitsers pakten het af, want die dachten dat het een middeltje was om zelfmoord mee te plegen. Maar toen bleek dat het echt een medicijn was, werd ie vrijgelaten. Ze waren panisch voor tbc. Ons gezin heeft uiteindelijk de oorlog overleefd. Mijn ouders hebben gelukkig nog een aantal jaren van de vrede genoten.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Dat was heel erg. Mijn broertje en ik mochten één keer per week bij rijke mensen, die eten genoeg hadden, een maaltijd halen. Maar ja, er reden in de oorlog geen trams, dus we moesten een uur lopen en ook weer een uur terug. Tegen de tijd dat je thuis was, had je al weer honger. We aten ook suikerbieten. Die werden geraspt en tot koekjes gemaakt en dat vond ik nog lekker ook. Ik zat in die tijd op de Huishoudschool, maar er was niets meer om te koken. Toen moesten we recepten overschrijven. Van al dat lekkers liep het water me in de mond. Het laatst half jaar waren er geen kolen meer om de school te verwarmen. In het gymnastieklokaal werd toen afscheid van elkaar genomen en het Ave Maria gezongen. Dat was zo mooi.’

Denkt u nog vaak terug aan de oorlog?
‘Ja. We hebben veel meegemaakt. Als de muren van ons huis aan de Vespuccistraat konden spreken… dan zou je zoveel horen. Ik draag altijd een Davidsster om mijn nek. Ik ben niet Joods, mijn man half;  ik draag het voor al die mensen die in de oorlog zijn omgekomen. En het gebeurt nog steeds in de wereld. Daar word ik wel verdrietig van.’

Erfgoeddrager: Imane

‘We zagen de Duitse vliegtuigen overkomen en we zagen heel veel rook boven Amsterdam Noord’

Wij zijn Younes, Prince en Imane en wij hebben mevrouw Annie Mulder geïnterviewd. Zij woonde in de oorlog met haar vader en moeder, 4 broers en 1 zusje in de Sloterpolder. We zaten gezellig bij mevrouw Mulder aan de keukentafel. Ze heeft ons allerlei foto’s laten zien en ook haar schoolrapport en poëziealbum. We mochten dat ook vasthouden. Annie kreeg tranen in haar ogen toen ze vertelde over de arme mensen, die zo’n honger hadden. 

 

Hoe was het bij u thuis tijdens de oorlog? 
“Toen de oorlog uitbrak stonden we buiten op ons land. Mijn ouders hadden een ‘Warmoezenierderij’: we kweekten fijne groenten, van baby af aan zat ik al tussen de prei. We zagen de Duitse vliegtuigen overkomen en we zagen heel veel rook boven Amsterdam Noord. ‘Allemaal naar binnen!’ riep vader, bang dat ons wat zou overkomen. Als er een bom of granaat op ons huis zou komen, zou dat meteen in brand vliegen. We renden naar de schuilkelder. Dat was een soort kuil in de grond, niet diep en met een dak met aarde er over heen. Er zaten houten banken in.”

Heeft uw familie veel mensen voedsel gegeven in de oorlog?
“Ja. Ik moet daar nog om huilen. Zoveel honger. De mensen kwamen in rijen aanlopen. Vrouwen hadden lange rokken aan want het was ’s winters koud. En dan stopten ze wat ze kregen onder die rokken, uit angst voor de Duitsers die bij de poorten stonden en eten wat de mensen bij ons haalden afpakten. Ik weet nog hoe gemeen ik dat vond.
Gelukkig hebben wij heel veel mensen uit de stad kunnen helpen met aardappelen en groenten. Ze hoefden daar niet voor te betalen. Wij waren natuurlijk ook gedwongen aan de Duitsers groente en andere levensmiddelen te geven, maar toch hielden we altijd over om te kunnen delen.” 

Ging het na de oorlog goed met u, of hebt u er veel last van gehad?
“Ik heb veel van mijn oorlogsherinneringen weggedrukt. Met mijn kinderen spreek ik er eigenlijk nooit over. Nu ik met jullie erover praat komt het weer bij me naar boven. Met veel mensen die eten kwamen halen bij mijn moeder hebben we altijd contact gehouden. Ze waren zo dankbaar.” 

Moeder Mulder

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892