Erfgoeddrager: Finn

‘Buigen tot de Jap uit het zicht is’

Meneer Benschop had als jongetje een fantastisch leven in Indië, in een mooi huis met acht bedienden. Totdat Nederland bezet werd en ook in Indië de oorlog uitbrak.

Zag u de oorlog aankomen?
“Toen Japan op 7 december 1941 Pearl Harbour aanviel, verklaarde Nederland de oorlog aan Japan. Iedereen in Indië dacht: Ach, die Jappen komen wel, maar ze kunnen niks. Hun tanks zijn van blik en ze hebben vliegtuigjes van papier. Dat bleek een vergissing. Ze landden op Java en Nederland moest na elf dagen capituleren. Ik ging met mijn moeder en broertje met de trein naar Malang, waar een wijk was klaargemaakt voor blanke gevangenen. Mijn vader werd krijgsgevangene van de Jappen. Wij hadden met zijn vieren één koffertje mee, de kleren die we toen aan hadden, hebben we de hele kamptijd gedragen, meer hadden we niet.”

Heeft u steeds in hetzelfde kamp gezeten?
“Nee, eerst in de Wijk, gewoon een woonwijk waar een prikkeldraadhek omheen werd gezet. Vrouwen en kinderen werden in bestaande huizen gestopt, vier gezinnen per huis. In alle grote plaatsen in Indië had je deze wijken. Na een tijdje ging ik met mijn moeder en broertje naar een echt kamp en toen ik tien werd, moest ik naar een kamp voor jongens en mannen, kamp 7. Ik ging met een vriendje en vond het eigenlijk niet zo erg. Ik zie het nog voor me: met zijn dertigen op een vrachtwagen. Ik vond het een avontuur, ik dacht: Wat is dit geweldig, waar gaan we nu weer naartoe?’ Achter mij stonden de andere jongens te huilen.”

Hoe zag het leven in het kamp eruit?
“We sliepen op britsen in gigantische loodsen met 80 à 90 jongens. We lagen op een rij, ieder op zijn gevlochten bamboematje van 50 cm breed. Het lag heel hard. Het bed was twee meter lang, ik was heel klein, dus achter me had ik nog ruimte voor mijn doosje met rotzooitjes. Er was een goot en daar waren de wc’s en de wasgelegenheid. Als er een Jap langskwam, moest je buigen en je mocht pas omhoog als hij uit beeld was verdwenen. Als je keek dan kreeg je al klappen. En als je knoeide bij het koken of te laat was met het uitgraven van de latrines, dan werd je ook geslagen, vreselijk hard. We waren met jongens vanaf 10, tot ongeveer 23 jaar. Er zaten ook twee paters gevangen, geweldige kerels die goed voor ons zorgden. Ik herinner me het stoeien, vechten, slaan en opscheppen. Iedereen kwam op voor zichzelf, dacht aan zichzelf. Ik droeg toen een zwart bakelieten brilletje, met sterke glazen. Het is een godswonder dat die heel is gebleven in die omstandigheden! Gelukkig, anders had ik niks kunnen zien.”

Hoe merkte u dat het kamp bevrijd was?
“De Japanse commandant ging op zijn beroemde tafeltje staan, hield nog één keer een donderpreek en een appèl. Hij zei dat de oorlog af was gelopen, maar dat iedereen in de kampen moest blijven van de Britse bevrijders. Er was een Indonesische opstand. Zodra de Jappen hun wapens hadden ingeleverd, namen de Indonesiërs het over. Ze hadden zich tijdens de oorlog verenigd en wilden onafhankelijk zijn van Nederland.

Ik herinner me het moment dat er een spierwitte man binnenkwam, in een klein broekje. Hij had rood haar, met grijs erdoor en een enorme rode baard. Dat was mijn vader. Ik herkende hem niet.”

Erfgoeddrager: Finn

‘Niet eens echt bang’

Meneer Jan Mos was thuis de oudste van zeven kinderen en had de verantwoordelijkheid om voor eten en kolen te zorgen. We vonden het heel indrukwekkend toen hij vertelde hoe een Duitser hem onder schot hield.

Wat at u tijdens de oorlog?
“Op vrijdag werd er vrijbankvlees verstrekt op de Veemarkt. Je had vleesbonnen en vrijbankvlees kreeg je voor de helft van de bonnen. Om vier uur ‘s morgens, als de klok luidde, rende je naar de Cruquiusweg, daar stond dan al een hele lange rij bij de vrijbank. Ik ging in de rij staan, maar tussendoor speelde ik in de wagons die daar stonden, of ging ik even slapen. Als je weer in de rij kwam, mocht je terug op je plekje. Om acht uur werd ik afgelost door mijn stiefvader, dan moest ik naar school.”

Ging u ook kolen pikken?
“Als het regende of stormde dan bleven we thuis. Zodra het kon, gingen we naar de Rietlanden. Daar lagen kolen opgestapeld tegen een muur. Tegen zessen was de beste tijd, het werd dan al donker. Een keer werd er geschoten. Mijn broertje en ik verstopten ons onder een wagon. Zodra ik er even onderuit kwam, werd er weer geschoten. Dat ging een hele tijd door tot het schieten ophield. We konden wegkomen. Het was een hachelijke situatie, vooral omdat we toen al wisten dat Keesje Breijde doodgeschoten was.”

Was u bang in de oorlog?
“Niet echt. Ik ging elke dag met een paar jongens Rauschen, stelen. Dat noemden wij geen stelen, dat was je spullen terugpakken van de Moffen. We probeerden in de havenloodsen te komen en dan pikten we alles wat we konden verkopen.

Een keer was er op de Panamakade een goederenwagon vol broeken opengebroken. In die wagon trok ik een van die broeken aan en daaroverheen deed ik mijn eigen overall weer aan. Ik vulde ook al mijn jaszakken met knopen uit een doos die ik tegenkwam. Ineens stonden er twee Duitsers in de opening van de wagon. De ene richtte zijn geweer op mij. Ik was niet eens echt bang. Ik deed gewoon mijn handen omhoog, dat had ik weleens gezien in een film. De Duitser schopte mij op zijn boot, ik moest helemaal mee naar de Westerdokdijk, naar de Kriegsmarine, de waterpolitie van de Duitsers. Ik moest mijn naam en adres opgeven, maar ik had mijn persoonsbewijs niet bij me. Dus heb ik keurig netjes een verkeerde naam en een verkeerd adres opgegeven. Ik weet nog goed dat we een loods binnengingen waar allemaal Moffen zaten te eten. Ik kreeg niks. Ik moest houthakken en de grond dweilen. Ik deed mijn jas uit, en toen kletterden alle knopen op de grond. Ik kreeg klappen en moest alles oprapen. Ze vertrouwden mij niet meer, ik moest mijn overall uittrekken. Daaronder had ik dus die gestolen broek aan, een echte Duitse marine broek… ‘Ausziehen, ausziehen’, riep een van die Duitsers. Hij liet me verder dweilen terwijl ik stierf van de kou. Er kwam een hele dikke Mof binnen, ik moest met hem mee om zijn kantoor schoon te maken. Van hem kreeg ik wel wat te eten. Ik deed hem aan zijn zoon denken.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Finn

‘Schoten in de Marnixstraat’

Wij zijn Finn, Silver, Reva en Elisabeth en wij interviewden Frits Blom, die nog een baby was toen de oorlog begon. Mijnheer Blom woonde toen samen met zijn moeder in de Johan van Oldenbarneveltstraat. Zijn vader, herenkapper van beroep, moest verplicht in Berlijn voor de Duitsers werken. Mijnheer Blom dacht dat hij niet veel over de oorlog kon vertellen, maar hij wist nog best veel. 

Wat herinnert u zich nog van de oorlog in Amsterdam?
“Ik herinner me een overval van het verzet op een kantoorgebouw van de Duitsers, in de voormalige Spiegelschool in de Marnixstraat (op de plek waar nu het DeLaMar Theater zit). Mijn moeder moest daar regelmatig zijn om geld op te halen, dat ze kreeg via mijn vaders werk in Duitsland. Op die bewuste dag liepen mijn moeder en ik over de brug van de Leidsekade toen er een agent op ons afkwam: ‘stop, stop, stop!’ riep hij. We hoorden harde knallen: ‘boem, boem, boem!’ We zijn toen meteen weggelopen. Ik liep aan de hand van moeder en begreep niet helemaal wat er aan de hand was. Maar later was ik er alsnog erg van onder de indruk, toen ik de kogelgaten zag in het gebouw en hoorde dat verzetsleden waren doodgeschoten bij die overval. De kogelgaten bleven nog jarenlang zichtbaar in de muur. Na de oorlog is op die plek een beeld geplaatst ter nagedachtenis aan de gevallen verzetsstrijders.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Ik heb nooit honger gehad, mijn moeder zorgde ervoor dat ik altijd genoeg te eten had. Maar ik heb de honger wel gezien. Ik herinner me een man die op de grond lag, flauwgevallen van de honger. Voor zo’n grote reclamezuil lag hij, op de hoek van de De Clercqstraat en de Bilderdijkstraat. En ik heb kinderen gezien die op straat de ketels van de gaarkeuken uitlepelden. Wij gingen soms ook naar de gaarkeuken, maar dat eten was heel vies. Dan kreeg ik een bord soep: grijs, met van die hele kleine stukjes oranje erin..”

Heeft u uw vader teruggezien na de oorlogsjaren?
“In 1946 kwam hij weer thuis. Toen ik hem voor het eerst weer zag, zei ik dat die man mijn vader niet kon zijn, want die zat in Duitsland. Mijn ouders hadden al die jaren wel brieven naar elkaar geschreven. Eén keer mocht hij tijdens de oorlogsjaren naar huis komen, toen nam hij een houten paardje voor mij mee. Maar daarna zag ik hem niet meer. Maar voor mij was hij een onbekende man. Hij nam een radiootje mee uit Duitsland. Met z’n drieën luisterden we naar pianoconcerten. Nooit vertelde mijn vader iets over wat hij in zijn Berlijnse jaren had meegemaakt.”

Frits Blom
Tijdens het interview
Tijdens het interview

 

Erfgoeddrager: Finn

‘Op een dag was Liesje er niet meer’

Wij interviewden mevrouw Akman-Koops. Ze had een broertje en een zusje. In de Hongerwinter zetten ze elke dag hun schoen voor Sinterklaas en zongen ze hard bij de schoorsteen. Maar er zat nooit iets in. Tot ze op 5 december een speculaaspopje in haar schoen had en een rood appeltje. Dat appeltje is nog steeds het mooiste cadeau dat ze ooit heeft gekregen.

Wat herinnert u zich van de Rivierenbuurt in de oorlog?
“Ik speelde altijd buiten, in de straat, met mijn vriendinnetje Liesje, Liesje Prins. Op een dag was Liesje er niet meer. Opeens was ze weg. Ik begreep het niet. We hadden helemaal geen afscheid genomen. Pas na de oorlog hoorde ik dat Liesje zou onderduiken. Maar die mensen van het onderduikadres hebben haar uiteindelijk voor de deur van de Hollandsche Schouwburg achtergelaten. Liesje is met haar ouders omgekomen in concentratiekamp Auschwitz. Ze was zeven jaar.”

Heeft u herinneringen aan de Hongerwinter?
“Thuis was niets meer te eten. Ik moest een aantal maanden wonen bij boeren in Castricum waar nog wel eten was. Bij mijn vertrek vroeg moeder: ‘Als we nou nog eens een baby zouden krijgen, welke naam zou je dan leuk vinden?’ Niets vermoedend zei ik: ‘Peter’ naar de hoofdpersoon uit een boekje van oma. Tante bracht me naar de boerderij, zij was wijkverpleegster en had nog een fiets. Onder haar wapperende verpleegsterssluier met mijn voeten in de zijtassen kwamen we aan bij de boerderij.
Op een dag kwam tante me opzoeken, ik hoorde haar met de boerin praten over ‘de baby’. Toen wist ik: ‘We hebben een baby!’ Het was nog geheim, want moeder wilde niet dat ik heimwee kreeg. Maar voor mij was dit het beste nieuws sinds tijden! ’s Avonds in bed zei ik steeds tegen mezelf : ‘Ik heb een broertje, ik heb een broertje!’ Bij thuiskomst na de bevrijding was mijn moeder zo blij en zei dat ze een verrassing voor me had. Ze nam me mee naar het wiegje en daar zag ik Peter, mijn nieuwe broertje. Hoewel ik in de zevende hemel was, zei ik met trotse minachting: ‘Pfff…, dat wist ik allang!’

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

 

Leerlingen van de Anne Frankschool interviewen Lia Akman-Koops
    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892