Erfgoeddrager: Feline

‘Door de oorlog is hij ziek geworden in zijn hoofd’

Jonathan, Javuz, Feline en Jaylinn van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West maken een tekening op het bord met daarbij geschreven ‘Welkom!’. Mevrouw Annemarie ten Brink is al 92 jaar en komt helemaal naar de school om te vertellen over haar leven in het kamp in Nederlands-Indië. De leerlingen vinden dit heel dapper van haar.

Hoe was uw jeugd in Nederlands-Indië?
Mijn ouders zijn Nederlands, maar hebben elkaar op Java ontmoet. Ik ben daar geboren.  We hadden een groot huis met een grote tuin en met Indonesisch personeel. Toen ik 11 jaar was, brak de oorlog in Nederlands-Indië uit. Mijn vader was commandant op een oorlogsschip. De Japanners wonnen. Mijn vader is gevlucht en hij reisde in de nacht, sprong van trein naar trein. Hij was veranderd. Hij had veel slechte dingen meegemaakt en werd snel boos. Hij sloeg mij. Ik denk dat hij door de oorlog ziek in zijn hoofd is geworden. Nadat mijn vader naar een Japans kamp moest, heb ik hem nooit meer gezien. Ik heb het nooit meer goed kunnen maken. Het doet mij nog steeds pijn. Toen ik ouder werd, begreep ik pas wat hij had meegemaakt.’

Hoe heeft u de oorlog zelf beleefd?
‘We werden een kamp opgesloten. We hadden iedere dag corvée en appèl en dan moest je gebogen blijven staan totdat je hoorde: ‘Keh-ree!’. Dat betekende dat je overeind mocht komen. In het kamp kregen we heel slecht te eten. We kregen alleen maar witte rijst en een lepel groente. We werden zwak en mager.  Soms moesten we voor straf in de zon staan. Dat was zwaar, je valt meteen flauw. We konden niet uit het kamp ontsnappen, want de Indonesiërs zouden ons meteen verraden.’

Hoe was de bevrijding?
In het kamp waren we heel erg bang dat we nooit bevrijd zouden worden. Op een dag kwam een vliegtuig over met rood wit blauw. We dachten dat de oorlog voorbij was! Maar ze strooiden pamfletten met de tekst ‘Houdt moed’. We dachten: ‘Oh nee het gaat nog heel lang duren’. Toen de Amerikanen een atoombom op Hiroshima gooiden, zijn we bevrijd. We renden het kamp uit, maar we renden ook snel weer terug. Want de Indonesiërs wilden ons niet terug. Ze stonden klaar met speren. De Japanse bewakers zorgden voor ons. Dat was heel gek. We hoefden geen zwaar werk meer te doen. Het eten werd beter. We voelden dat het geen oorlog meer was. We zijn in december aan boord gegaan van een groot schip naar mijn opa en oma in Nederland. Ik had vier jaar school gemist, maar alles ingehaald ik ben wel 92 geworden. Ik ben een overlever.’

Erfgoeddrager: Feline

‘Geen halfbloedje, maar dubbelbloed’

Op school wordt veel verteld over de koloniale geschiedenis. Toch is het extra bijzonder om te leren van iemand die het heeft meegemaakt. Eline, Karmijn, Sascha en Feline van het Corberic hebben een mooi gesprek over de ervaringen van Elli van der Voort (1954). Door foto’s, kunst en verhalen krijgen zij een goed beeld van het verleden. Mevrouw van der Voort  vertelt dat ze ‘dubbel bloed’ heeft,  vindt dat fijner dan zich een  ‘halfbloedje te noemen’.

Was het moeilijk om u aan te passen nadat u in Nederland kwam?
‘De ontvangst was heel koud. Ik was vier en ik ging naar de kleuterschool. Wij spraken al Nederlands, dus voor mij was het niet zo’n grote overgang. Ik was de enige met een kleurtje, dus ik kon nooit iets stouts doen. Dat vond ik wel jammer. Wij hadden niet meteen een huis, wij kwamen terecht in een pension: Borgelehof. Indische Nederlanders werden allemaal opgevangen in pensions. In Indonesië hadden we een supergroot huis en bedienden. Dan kom je hier, met een gezin van vijf, in een pension terecht. We hadden een kamer, nog een klein kamertje, met een kleine keuken. Mijn broer had het daar moeilijk mee. In Nederland voelde hij zich opgesloten, in Indonesië was er veel meer ruimte. Ook op school vond hij het vreselijk. Je zat de hele dag  in een lokaal met kleren en schoenen aan.’

Wat is de belangrijkste reden dat jullie naar Nederland zijn gekomen?
‘We moesten weg, anders werden we daar gedood. Wij zijn Nederlanders, we zijn altijd Nederlanders geweest. Na de onafhankelijkheid van Indonesië, kwam er een hele nationalistische partij aan de macht en werden de Nederlanders als de onderdrukkers gezien. Wij waren daar dus ook niet meer welkom. Je kon kiezen tussen het Nederlandse of Indonesische burgerschap. Indonesië was het land van mijn vader, zijn leven.  Toch heeft hij voor Nederland gekozen, om een toekomst voor ons te kunnen bouwen.’

Was de reis naar Nederland voor u en uw familie moeilijk?
‘Wij zijn hiernaartoe gekomen met de boot. Er was Italiaanse bemanning aan boord. Een hele lange reis van drie maanden. Mijn hele familie was doodziek, behalve ik. Indische mensen tonen nauwelijks emoties, maar ik weet zeker dat mijn familie het erg moeilijk heeft gehad. Het was ook lastig om te beslissen wat je mee moest nemen en wat niet nodig was. Mijn zus heeft een houten kistje en een etui meegenomen en mijn broer een vaas die mijn vader had gemaakt.’

Wat is uw minst leuke herinnering na uw komst in Nederland?
‘Je bent als een jong kind heel naïef, dat was toen ook mijn bescherming. De periode dat wij in het pension zaten, moet waarschijnlijk verschrikkelijk zijn geweest voor mijn ouders. Misschien heb ik dat gevoeld, maar leek het mee te vallen omdat ik vooral met de andere kinderen speelde. Dat besef is toch het minst leuke.’

Erfgoeddrager: Feline

‘Door het raampje zag je die zware schoenen van de soldaten’

Het is een hele warme dag en daarom zit iedereen onder de bomen, vlakbij het huis van Riek Nokkert. Lucas, Jannick, Lente en Feline van basisschool De Zonnewijzer in Diepenveen hebben zin in het interview en zitten vol met vragen over de oorlogstijd van mevrouw Nokkert. Na afloop van het gesprek krijgen ze allemaal een ijsje van haar.

Wat herinnert u zich nog van school?
In de eerste klas zat ik bij juffrouw Bos. Ik was vroeger heel vaak ziek. Geregeld moest ik naar het ziekenhuis en dan ging ik bij mijn moeder achterop de fiets. Juffrouw Bos vond dat zo sneu voor mij. Begin 1940 mocht ze niet meer op school komen, omdat ze Joods was. Ik stond te huilen in de gang toen ik dat bericht kreeg. Juffrouw Bos vond het erg dat ze me niet meer zag en ze zei dat als ik met mijn moeder naar het ziekenhuis ging, we bij haar wat mochten komen drinken. Dat was leuk, want ik was dol op juffrouw Bos. Het was net een lieve moeder voor ons allemaal. En toen heeft ze in mijn poëziealbum geschreven.

Dit versje heb ik geschreven in tijden van gevaar toen de oorlogsfakkel woedde en ruw geweld was daar. Komen spoedig toch de vrede hele oorlogsjacht bedaard en vrede en vriendschap worden ja eeuwig hier op aarde.

‘Vanaf 1943 ben ik helemaal niet meer naar school toe geweest want die zat helemaal vol met Duitse soldaten. Vlakbij school was een verenigingsgebouwtje, waar we een keer per week naartoe gingen om huiswerk te halen. Maar ook daar sliepen allemaal Duitse soldaten, overal lag stro waar ze op lagen. En daar moesten wij dan maar tussen zitten. De meester van school was er dan ook, en als we huiswerk hadden gemaakt, sommen en taal, moesten we het inleveren en kregen we weer nieuw huiswerk. Anderhalf jaar zijn we niet naar school geweest.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
In ons huis zat een kelderraampje net boven de grond. In die kelder zaten we als er geschoten werd. Als je door het raampje naar buiten keek, zag je van die zware schoenen van de soldaten die voor het raam langskwamen. Dat was wel eng, hoor. We hebben ook moeten slapen in de kelder. Mijn vader had een grote vierkante bak gebouwd en daar had hij allemaal aardappelen in. Op de bak had hij planken gelegd met matrassen erop, en zo sliepen we allemaal. Een keer keken we uit het kelderraam en zagen we een Duitse soldaat aankomen. Mijn tante riep: ‘Oh, er komt een soldaat aan met een geweer in de hand. Oh, die schiet zo. Oh, hij komt eraan, hij komt eraan!’ Ging de soldaat tegen de hoek van het huis staan plassen… Daar hebben we later wel om gelachen.’

Erfgoeddrager: Feline

‘Van alle kinderen op deze foto heb ik alleen de oorlog overleefd’

Betty Radema (1933) heeft als Joods meisje op drie verschillende plekken ondergedoken heeft gezeten. Haar ouders, andere familieleden en veel Joodse vriendinnetjes zijn vermoord in de concentratiekampen. Betty heeft foto’s van haar ouders meegenomen, maar ook een Jodenster, haar tekenboekje uit de oorlog en boeken. Het interview vindt plaats in de schoolgymzaal vanwege coronamaatregelen. Feline, Kirsten en Lise van de Willem van Oranjeschool bekijken tijdens het interview aandachtig alle meegenomen spullen.

Hoe zou u de oorlog omschrijven?
‘Ik was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde in Amsterdam-Zuid met mijn ouders en drie jaar oudere zus. De oorlog was voor mij in het begin een gewone tijd. Ik ging net als jullie naar school. Na een jaar kwam daar een hele verandering in. Mijn vader werkte in het ziekenhuis waar hij werd ontslagen. Ik zat op een hele leuke Montessorischool waar Anne Frank ook op zat, maar ik moest van school af. Ik snapte niet waarom, het was omdat ik Joods was. De Duitsers hadden besloten dat iedereen die Joods was niet meer met niet-Joodse mensen mocht omgaan. Ik mocht in 1942 niet meer naar zwemles, niet meer in het park in, we mochten niet meer op vakantie, we mochten niet meer naar winkels toe. We mochten eigenlijk niets meer. Dat betekende de oorlog voor mij. Als je Joods was, moest je met een Jodenster op je kleren lopen. Mijn moeder naaide de ster expres slordig op onze kleren. Dat was een vorm van verzet van haar. Ik vond het niet leuk dat ik opeens moest rondlopen met een plakkaat op mijn borst. Maar wat er daarna nog allemaal gebeurde, was al helemaal vreselijk.’

Waar en hoe ging u onderduiken?
‘Op een dag zeiden mijn ouders dat mijn zus en ik ergens anders zouden logeren. Een vreemde mevrouw nam ons mee naar Middelburg met de trein. We verbleven in een leuk huis waar we in de tuin konden spelen. We kregen een andere achternaam, ik heette nu Betty Staring. Ons werd ingeprent dat we nooit aan niemand mochten vertellen hoe we echt heetten en waar we vandaan kwamen. We kregen brieven van onze ouders en op mijn verjaardag kreeg ik zelfs een plantenboek. Twee dagen daarna hoorden we dat onze ouders waren opgehaald door de Duitsers. Op die dag was heel Amsterdam-Zuid afgegrendeld en zijn de Duitsers huis aan huis binnen gegaan. Ze hebben toen 8.000 mensen opgehaald. In Middelburg zijn wij verraden, maar op tijd teruggebracht naar Amsterdam. Ik weet niet waar, alles was daar donker en we mochten de kamer niet uit. We konden er niet blijven en zijn naar een boerderij in Friesland gebracht waar we twee jaar zijn gebleven bij een boer en zijn huishoudster. We noemden ze ‘omke’ [oom in het Fries] en ‘muoike’ [tante in het Fries]. Het was een primitief gebeuren, we sliepen in een bedstee in de kelder. Er was geen water, weinig elektriciteit en er waren geen boeken. Ik tekende vaak jurkjes in mijn tekenboekje. Ik miste mijn ouders heel erg.’

Was u bang?
‘Ik liep naar school toen er een stel Duitsers aankwam. Ik werd heel bang, ging een boerderij binnen en vroeg of ik mij mocht verstoppen. Het dorp wist natuurlijk wel dat ik Joods was, maar daar praatte niemand over. Ik mocht mij boven verstoppen. Een Duitse soldaat zag mij daar, maar zei tegen de anderen dat er niemand boven was.’

Welk deel van de oorlog was het zwaarst?
‘Dat was ná de oorlog. De oorlog was afgelopen en wij zaten nog in Friesland. We dachten dat onze ouders weer terug zouden komen en dat we weer terug naar Amsterdam zouden gaan. Pas half juli kwam er een tante naar de boerderij, omdat we eindelijk waren gevonden. Als je gaat onderduiken stuur je natuurlijk geen verhuisbericht. Er gingen papieren door heen Nederland met de namen van onderduikkinderen om de kinderen te vinden. Mijn tante vertelde ons dat onze ouders niet teruggekomen waren uit de concentratiekampen. Mijn zusje en ik waren bijna de enigen van de familie die de oorlog overleefd hebben. Ik was erg verdrietig. We zijn bij mijn tante gaan wonen. Dat mijn ouders niet teruggekomen waren, was wel begrijpelijk, want weten jullie hoeveel Joodse mensen er opgehaald zijn en naar het concentratiekamp gestuurd zijn? Er woonde 140.000 Joodse mensen in Nederland, waarvan meer dan 100.000 mensen zijn vermoord. Nog geen 5.000 Joodse mensen zijn teruggekomen uit de concentratiekampen.’

Zijn er vriendjes of vriendinnetjes van u omgekomen?
‘Alle kinderen die net als ik naar de school moesten waar de Joodse kinderen heen moesten, zijn allemaal overleden. Daarom heb ik dit dikke boek “In Memoriam” meegenomen. Hierin staan alle namen van Joodse mensen die vermoord zijn, dus ook van de kinderen van mijn school. Haast 20.000 Joodse kinderen zijn vermoord. Kijk, op deze foto sta ik met Joodse schoolvriendjes en – vriendinnen. Ik speel het bruidje. Van al deze kinderen heb ik alleen de oorlog overleefd.’

Wat betekent vrijheid voor u?
‘Dat je kunt gaan en staan waar je wilt en vooral niet bang hoeft te zijn. Dat je mag zijn wie je bent en kunt doen wat je wilt. Het is zó belangrijk. Alles wat je nu hoort van landen waar oorlog is en mensen die weer moeten vluchten… Vrijheid is zo kostbaar. Jullie voelen dat nog niet en gelukkig maar.’

 

   

Erfgoeddrager: Feline

‘Als je iets meemaakt dat niet leuk is, moet je erover praten’

Een beetje onwennig zitten Fenna, Bo en Féline achter de computer in een aparte kamer in basisschool De Trinoom. Op het andere scherm zien ze Monne de Miranda, nu 86 jaar, die veel kan vertellen over wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog mee heeft gemaakt als jongetje in dezelfde wijk in Eindhoven als waar de school van deze leerlingen staat.

Hoe heeft u de bombardementen ervaren?
‘Regelmatig vlogen de Engelse vliegtuigen hoog over Eindhoven op weg naar Duitsland. Deze vliegtuigen werden verlicht door zoeklichten en dan beschoten door de Duitsers. Soms werd zo’n vliegtuig geraakt en dan zagen we deze brandend naar beneden komen. Twee bombardementen kan ik me nog goed herinneren. Tijdens het Sinterklaasbombardement op 6 december 1942 kwamen de Engelse vliegtuigen heel laag overvliegen, zodat de Duitsers hen niet goed zagen aankomen en ze heel precies de Philipsfabrieken konden bombarderen. En dan waren er de bombardementen na de bevrijding van Eindhoven. De Engelse soldaten lagen ’s nachts te rusten, maar hun voertuigen stonden met munitie in de brandgangen achter ons huis en in het Elzentpark. Door de bommen en ontploffingen werden ook huizen in onze straat geraakt. Als het luchtalarm afging, gingen we onder de trap in de kelder zitten. Dat was griezelig, maar toch kon ik me moeilijk voorstellen dat er bommen op ons huis zouden komen. De volgende dag ging ik dan met vriendjes – we waren toen een jaar of elf, twaalf – scherven zoeken om te ruilen met elkaar. Veel angstiger was dat de Duitsers na de bevrijding raketten zonder piloten richting Engeland stuurden. Die waren minder betrouwbaar en kwamen soms al eerder naar beneden en dan ontploften ze. Dat is ook gebeurd in delen van Eindhoven. Dan hoorde je de zware motoren en dan ineens hield dat geluid op en dan wist je: “Oh jee, dat ding valt omlaag”. Dan probeerde je te zien waar dat was en uit de buurt te komen. Later droomde ik nog wel eens over de bombardementen.’

Uw vader was krijgsgevangene. Wat is dit precies en hoe was het toen hij weer thuiskwam?
‘Omdat mijn vader voor de oorlog als officier in het leger had gewerkt, werd hij in 1943 gevangengenomen. Dat deden ze bij alle mannen die in het leger hadden gewerkt, omdat de Duitsers bang waren dat deze militairen in het verzet zouden gaan. Mijn vader moest zich melden in zijn oude uniform in kamp Vught en werd daarna op transport gezet naar een militair krijgsgevangenkamp in Duitsland. Daar werden alle onderscheidingskenmerken, zoals officiersstrepen, verwijderd. Omdat mijn vader Joods was, droeg hij in de oorlog een ster, maar ook deze moest in het kamp verwijderd worden. Dat was voor hem veiliger, omdat krijgsgevangenen onder het Internationale Rode Kruis vielen en dus geen gevaar mochten lopen, zoals wel gebeurde in de concentratiekampen. In 1945 werd het kamp bij Berlijn waar hij zat, bevrijd door de Russen. Toen is hij naar huis gekomen. Ik herinner me nog dat hij achterop een vrachtwagen aankwam en voor de deur stond. We waren blij. Hij was koud en vermoeid. Hij heeft in een boekje geschreven wat hij heeft meegemaakt, want hij kon er niet over praten. Later heb ik dit dagboek gelezen. Na drie maanden uitrusten, moest mijn vader naar Engeland om daar radio’s te kopen voor het Nederlandse leger, zodat zij niet meer via veldtelefoons hoefden te communiceren.’

Wat vindt u nu van Duitsers?
‘Na de oorlog ging ik met mijn vriendinnetje kamperen in Zuid-Frankrijk. Daar ontmoetten we een jongen en een meisje die bij Berlijn woonden. Toen hoorden we de verhalen over de scheiding tussen Oost- en West-Berlijn en dat ouders soms niet meer bij hun kinderen konden komen. Dan merk je dat Duitsers ook gewoon mensen zijn. Ook de militairen deden soms gewoon maar wat ze moesten doen en konden niet anders. Net als Nederlandse militairen die krijgsgevangen werden genomen. We raakten bevriend met het Duitse stel en we hebben veel gesproken over wat je als mens allemaal mee kan maken en waar je begrip voor moet hebben. Als je iets meemaakt dat niet leuk is, dan is het belangrijk daar met iemand over te praten.’

   

Erfgoeddrager: Feline

‘Ik werd opgevangen door de verzetsgroep’

Meneer en mevrouw Ingenhoest bewaren veel spullen uit de oorlog. Feline, Julia ,Tobias en Floris van de Bos en Vaartschool keken hun ogen uit.

Wat kan u zich herinneren van de oorlog?
‘Ik was 3 jaar toen de oorlog begon en woonde in de Slachthuisstraat. Mijn vader werkte bij de Drostefabriek. Na de oorlog kreeg ik nog een broertje. De oorlog heeft grote invloed op mijn leven gehad. Mijn ouders zaten in het verzet, bij de Hamelinkgroep. Jacob Hamelink woonde bij ons in de straat. Ik had wel door dat mijn ouders anders waren, dat ze iets deden dat gevaarlijk was. Altijd was er de angst. Als ik op straat was en de soldaten hoorde marcheren, rende ik altijd naar huis om te waarschuwen.’

Wat deden u ouders dan?
‘Vaak waren er ‘s avonds vergaderingen bij ons in het kleine keukentje met de gordijnen dicht. Ik zat dan onder de tafel en had geen idee van wat ze bespraken. Mijn vader vervalste paspoorten. Daar had hij ook materiaal voor in huis. Er hebben ook een tijdje Joodse onderduikers bij ons gewoond. Ze hadden een dochter van mijn leeftijd. Ik weet niet meer hoe ze heetten of ze de oorlog hebben overleefd. Om eerlijk te zijn vond ik het niet zo leuk wanneer er onderduikers waren. Het betekende namelijk dat je alles moest delen. Als kind ervaar je dat zo.’

Kende u ook NSB’ers?
‘Tegenover ons woonde een meisje uit mijn klas. Haar ouders zaten bij de NSB en kregen weleens bezoek van mensen waar de hele straat niets van moest hebben. We speelden wel met elkaar, maar we kwamen niet bij elkaar thuis.’

Ging het wel eens mis?
‘Mijn ouders zijn samen gesnapt in het stadhuis van Haarlem terwijl ze bonkaarten stalen. Ze werden gevangengenomen en naar Amsterdam gebracht, naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Mijn moeder bleef daar en mijn vader werd overgebracht naar kamp Amersfoort en daarna naar kamp Vught.
De verzetsgroep van mijn ouders ving mij op. Ik sliep op verschillende adressen en bij een oom. April 1943 vielen de bommen op de Amsterdamsebuurt. Mijn ouders zaten nog gevangen en zaten in doodsangst om mij, omdat ze niet wisten of ik het had overleefd. Drie maanden later is mijn moeder vrijgelaten.

Mijn vader is een van de weinigen die uit kamp Vught is ontsnapt. Hij kreeg daarbij hulp van buitenaf. Daarna zat hij ondergedoken bij een boer in Brabant. Nadat mijn vader was ontsnapt werd ons huis in de gaten gehouden dat wist je.
Na een hele tijd kwam hij terug in Haarlem en dook onder in Graafschapstraat. Hij heeft zich het laatste oorlogsjaar niet laten zien. Hij was heel handig, tijdens zijn onderduik maakte hij schoentjes voor mij.

We hadden bijna niets te eten, aardappelschillen, suikerbietenpulp. We moesten de boer op om eten te halen, uren moest je in de rij staan. Mijn moeder en ik namen andere kleding mee. Als we in de rij hadden gestaan, verkleedden we ons snel zodat het leek alsof we nog niets hadden gekregen. Ook ging mijn moeder ging op een fiets met houten banden naar Friesland om eten te halen.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was een feest, in elke straat. Het was een opluchting, je was verlost van de angst. Maar er ook nog iets naars. Onze overbuurvrouw werd uit haar huis gehaald en bij ons voor de deur kaalgeschoren. Ik vond het heel eng. Dat was de keerzijde van het feestgevoel.’

Erfgoeddrager: Feline

‘Ik zal jullie iets laten zien, dat moet je niet vergeten.’

Mevrouw Van Imhoff  was 8 jaar toen de oorlog uitbrak, ze woonde op de Zonnekade 1. Ze had een zus, een jaar ouder. Haar vader was tabakshandelaar en haar moeder was advocaat. Ze zat op de Montessorischool.

Hoe kwam u aan eten?
‘Mijn vader was tabakshandelaar, hij werkte in Amsterdam. Vlak voor de oorlog besloot hij het stukje bouwgrond naast ons huis erbij te kopen. Dat was een gouden greep, want vanaf dat moment hadden we een moestuin. We hielden er groenten en kippen en zelfs een bok. We moesten vaak meehelpen, onkruid wieden en rupsen vangen. We hadden het redelijk goed. Om aan eten te komen ruilden we dingen die je denkt niet nodig te hebben; tabak, thee, jenever. De boeren waren daar juist dol op.

Mijn vader werkte in Amsterdam, op een dag nam hij ons mee. Hij zei, ‘Ik zal jullie iets laten zien, dat moet je niet vergeten.’ We gingen naar het Jonas Daniël Meijerplein, we zagen hoe de Joodse buurt helemaal was afgetimmerd met prikkeldraad. Er waren een paar doorgangen maar daar stonden soldaten met geweren en grote honden. Het was afschuwelijk, de mensen konden geen kant uit. Dat ben ik niet vergeten hoor!’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘We hadden een tweede huisje bij de Kaag en we zeilden daar met een BM. Op een dag was er in het dorp een razzia. We hadden een radio dat was verboden, dus snel moest ik met mijn zus in de zeilboot, met de radio en een hele ronde kaas verstopt onder een deken. Mijn zus en ik varen, maar het was windstil. Een groep Duitse soldaten liepen over de dijk en riepen naar ons, we moesten naar de kant. In mijn paniek stootte ik me aan de radio, ik hoorde iets stuk gaan. Die Duitsers kijken in de boot en onder de deken, ze vinden de radio. Dat was natuurlijk vreselijk. We moesten naar huis varen en die Duitser voer met ons mee. Ik schaamde me rot, ik lag op de bodem zowat want ik wilde niet gezien worden met die Duitser en die hakenkruizen op zijn pak. Toen we bij de steiger kwamen riepen we en mijn moeder hoorde het en zag ons aankomen, snel pakte ze het jasje van mijn vader en hij maakte dat hij wegkwam. We waren over de rooie van de zenuwen. En de radio was ook nog kapot, ze dachten dat ik het expres had gedaan. De kaas hebben ze niet gevonden. Die hebben we later opgegeten.

Iedereen in de buurt hielp elkaar. De buurman hield een inzameling voor spullen om aan de mannen en jongens mee te geven die in Duitsland te werk gesteld werden. De trein naar Duitsland stond op het rangeerterrein aan de De Oosten de Bruijnstraat. Ik ben meegegaan, om de bolderkar vol spullen te brengen. Op een gegeven moment mochten we niet verder. In de verte zag ik de trein stilstaan. De jongens klommen eruit om hun behoefte te doen. Maar ik zag de silhouetten ook onder de trein zitten… Het maakte op mij enorme indruk.

Kende u mensen die Joods waren?
‘Ik had een vriendinnetje Martha Salomonson, zij woonde met haar ouders op de Eindenhoutstraat op het hoekje met de Ipenrodestraat. Ze was een jaartje jonger dan ik maar we zaten bij elkaar in de klas. Ze was Joods en op een gegeven moment waren ze weg. Later kreeg ik nog een ansichtkaart van haar, ze schreef dat ze was verhuisd naar Amsterdam. Misschien woonde ze wel in de afgesloten wijk die ik met mijn vader had gezien. Ze is op transport gesteld naar Westerbork.

Na de oorlog stond er een aankondiging in de krant, dat je contact kon opnemen als je iets wilde weten over de families die verdwenen waren. Ik heb die mevrouw een briefje geschreven, want ik wilde weten wat er met Martha was gebeurd. Later ben ik erachter gekomen dat Martha op 17 maart 1943 is vermoord in de gaskamer.’

 

Erfgoeddrager: Feline

‘Ik had het goed thuis en voelde me veilig’

Mevrouw Koeman is erg geïnteresseerd in de oorlog. Ze denkt er nog vaak aan en heeft krantjes, knipsels en pamfletten bewaard. Die liggen al op tafel als Feline, Maya, Jasper en David van de Bos en Vaartschool in Haarlem binnenkomen. Ze kan zich nu beter voorstellen wat een zorgen haar ouders hebben gehad in de oorlog. “Ik had het goed thuis en voelde me veilig. Als kind wist je niet zoveel over de gevoelens van je ouders.”

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak en waar was u toen?
‘Ik was 10 jaar toen de oorlog begon en ik woonde met mijn ouders en mijn twee broers in een groot huis in Hillegom. Mijn vader handelde in bloembollen met Engeland. Door de oorlog gingen de grenzen dicht en stopte de handel. Mijn vader ging bij zijn vader (mijn opa) op het land werken, die had een bloembollenbedrijf. Hij verdiende toen minder en daarom moesten we verhuizen naar een klein huis bij het spoor.
Ik kan me nog goed de mobilisatie herinneren. Nederland werd voorbereid op de oorlog: Jonge jongens werden opgeroepen voor het leger, ze moesten stand-by zijn. Mensen konden met een grote strik voor het raam laten zien dat ze thuis wel Nederlandse militairen wilde ontvangen. Bij ons kwamen op zondag vaak twee soldaten. Wij kinderen vonden dat leuk en spannend. De een kwam uit Harderwijk, dan ander uit Friesland. We zijn na de oorlog met ze bevriend gebleven.’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Ik ging naar de Julianaschool in Hillegom en ik speelde veel buiten. We woonden vlakbij het station. Het huis van de stationschef was gevorderd door de Duitsers, er zaten Duitse officieren in. Op een dag hebben ze zomaar een jongetje van een jaar of 7 doodgeschoten. Hij was aan het spelen op de overweg, vlakbij het station. De officieren verveelden zich en schoten voor de lol. Het was echt vreselijk! Daarna hebben we niet meer bij de overweg gespeeld. Maar toch was ik niet bang. Ik had mijn vader en moeder en ik voelde ik mij hartstikke veilig.

Op een dag besloten mijn vader en mijn oudste broer dat ze gingen proberen een biels onder de rails vandaan te halen. Zo’n biels was een dik stuk hout en dat konden we opstoken in de kachel. Toen ze bezig waren aan het spoor werden ze opeens beschoten door de Duitsers vanuit de villa bij het station. Ze wisten gelukkig weg te komen, maar we waren allemaal heel erg geschrokken!’

Was u vaak bang?
‘Dat viel wel mee. Ik was nog zo jong. Voor mijn ouders en mijn oudste broer was het heel anders. Mijn oudste broer was 6 jaar ouder dan ik en hij zou in Duitsland moeten gaan werken. Dat wilde hij natuurlijk niet. Op een dag was er een razzia in onze straat. Alle mensen gaven het aan elkaar door… ‘razzia, razzia’, hoorde je. Mijn vader had een gat in de vloer van de woonkamer gezaagd en een matras in de kruipruimte gelegd. Mijn broer verstopte zich onder de vloer, er ging een kleed over het gat en mijn vader ging erop staan. Mijn jongere broertje en ik zaten aan tafel en spelletje te doen of zo. Toen kwamen de moffen met hun zware laarzen, geweren en uniformen binnen stampen. Ze vroegen aan mijn vader hoeveel kinderen hij had. “Twee”, zei hij en wees naar ons. Wij zeiden niks en ze vertrokken gelukkig weer. Moet je je voorstellen hoe eng dat was voor mijn broer die daar onder de vloer lag en voor mijn vader en moeder. Dat besefte ik pas toen ik zelf kinderen had.’

Heeft u honger gehad?
Nee. Mijn vader teelde groeten en aardappelen. Mijn opa had schapen en wij hadden een geit en konijnen in de schuur. Mijn vader slachtte af en toe een konijn en dan renden wij op school met zo’n konijnenpootje achter de andere kinderen aan om ze bang te maken… De geit hebben we ook opgegeten. Mijn oudste broer heeft wel honger gehad. Hij moest onderduiken in Haarlem. Omdat wij eten genoeg hadden, kwam de zoon van de mensen waar mijn broer zat ondergedoken eten bij ons halen. Mijn moeder maakte dan een enorme schaal gekookte aardappelen en die at die jongen helemaal op! Ik heb er wel van geleerd dat ik nooit eten weggooi.’

         

Erfgoeddrager: Feline

‘Verborgen onder de neus van de Duitsers’

Een paar jaar geleden ontdekten Frank Brakel en Jeannette de Geus een schuilkelder onder hun huis aan de Oostelijke Handelskade. Toen wij bij hen op bezoek waren vroegen ze of we erin wilden klimmen. Dat was wel een beetje eng, want het was er erg donker en er hingen overal spinnenwebben. Het is een gek idee dat daar tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen onder de grond verstopt zaten.

Wat hebben jullie familieleden in de oorlog allemaal meegemaakt?
Frank: “Een heleboel mensen uit mijn Joodse familie zijn niet meer teruggekomen, maar een heel aantal ook wel. Mijn vader overleefde Kamp Vught en mijn moeder wist onder te duiken in een gesticht voor verstandelijk gehandicapten in Franeker. Ze kon heel goed doen alsof ze gek was. Haar vader, mijn grootvader, was slachter. Hij werkte bij het slachthuis hier aan de Cruquiusweg en woonde met zijn gezin in een heel klein huisje aan de Sparrenweg in Oost. Mijn moeder had zes broertjes en zusjes. Ze sliepen met vier kinderen in één kamertje en dan sliepen er nog drie op de gang. Mijn grootouders zijn in de oorlog weggehaald en overleden. Hun trein naar Westerbork moet voorbij dit huis zijn gegaan. De spoorlijn liep door de Rietlanden, achter het Lloyd Hotel een stukje verderop in de straat.”

Waarom zijn jullie in een huis gaan wonen met zo’n geschiedenis?
Jeannette: “Dat we vanuit onze keuken op het rangeerterrein kunnen kijken waarlangs Franks grootouders zijn weggevoerd geeft wel een raar gevoel, maar we voelen ons hier thuis. De schuilkelder in de hoek van de woonkamer was voor ons een indrukwekkende ontdekking. De kelder is pas vier jaar geleden opengemaakt, toen wij hier kwamen wonen. Er lagen nog allemaal spullen in, zoals oude kranten, kleding, paraffinelampen en bonen in blik. Vroeger was het hier Sperrgebiet: de Duitsers zaten in het Lloyd en verder was het voor iedereen verboden om de buurt te betreden. Toch bevonden zich onder deze huizenrij allemaal onderduikers. Ze sprongen van de trein in de bocht bij de Rietlanden, waar de locomotief vaart minderde. Als het ’s avonds donker was reisden ze meestal verder, over het water naar Noord bijvoorbeeld. Soms bleven ze hier. Zo verborgen ze zich vlak onder de neus van de Duitsers.”

Vinden jullie het moeilijk om over de oorlog te praten?
Frank: “Nu niet meer. Als je iets heel vaak doet, wordt het steeds makkelijker, maar in het begin was het lastig. Vroeger werd er weinig over de oorlog gesproken, zeker niet met kinderen. Gelukkig leven we nu in een andere tijd. We willen graag in dit huis blijven. Het is ons dierbaar, ook door de historie. Ik vind het een rare gedachte dat die onderduikers niet konden weten hoe lang ze in de schuilkelder moesten zitten. Het was een ontzettend onzekere tijd.”

foto’s: Marieke Baljé

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892