Erfgoeddrager: Daniel

‘Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee’

Vol verwachting stappen Bastiaan, Magali, Linde en Daniël op de fiets naar Harriët van den Boomen. Het is vlakbij hun school, De Talisman in Eindhoven, en het is altijd leuk om even weg te mogen. Maar het is ook een beetje spannend, want wat gaat mevrouw Van den Boomen allemaal vertellen en weet ze het nog wel? Ze was namelijk pas 8 jaar toen ze aan tafel zat met haar familie en de sirenes het begin van een vreselijke tijd aankondigden…

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Er waren sirenes te horen. We woonden in het centrum van Eindhoven, aan de Demer. Ons huis lag tegen de Philipsfabriek aan. We hadden een tabakswinkel. Ik was de jongste van zes kinderen, maar ik liet me niet op mijn kop zitten door mijn broers en zussen, ik was zelf ook een baasje. Als de sirenes afgingen, moesten we vluchten naar het toilet. Daar waren de muren dicht bij elkaar en daar was het veilig, zei mijn vader. Ik deed dan niks anders dan bibberen.

Op de dag van het Sinterklaasbombardement, op 6 december 1942, zaten we aan tafel toen de eerste bommen vielen. Het gaf een flinke explosie met een luchtdrukverschuiving. Vader vloekte en vloekte. Alle bonnen vlogen over de tafel. Ik vond dat wel leuk om te zien, maar vader niet, die bleef maar vloeken. We gingen allemaal op de grond liggen, maar er kwamen meer bommen dus we zijn weggevlucht.

Vader laadde snel met mijn broers allemaal spullen op een kar. Door het poortje achter in de tuin probeerde hij, mijn moeder en wij – de zes kinderen – te vluchten. Maar er kamen bruinhemden aan (een soort handhavers, red.) die vader verboden om op straat te gaan. Vader werd heel boos en drong er toch doorheen. Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee. We renden over de Demer, ik met de pantoffeltjes aan die ik die ochtend van Sinterklaas gekregen had. Met mijn nieuwe pantoffeltjes over de scherven die bezaaid lagen op de grond… Bij de volgende bom vlogen we door de luchtdruk over de straat, ik was doodsbang.’

Hoe bent u gevlucht na het bombardement?
‘Ik kwam terecht bij tante Jo, geen echte tante maar een vriendin van mijn moeder. Zij woonde ook in Eindhoven. Ik kon niet terug naar huis, want het was in brand gevlogen. Dat was heel erg om te zien. We hadden geen geld meer, alles was weg. Zelfs mijn sprookjesboeken waar ik zo blij mee was.

Een oom van mij uit Blericum is me toen op een fiets met houten banden komen halen. Ik had geen schoenen meer, want ik was gevlucht op mijn pantoffeltjes die ik van Sinterklaas had gekregen, maar die waren helemaal kapot. Van een tante kreeg ik schoenen maar die waren veel te groot. Ik moest met die grote schoenen achterop de fiets bij ome Kris naar Berlicum. Elke keer verloor ik mijn schoenen. Ik hoor het me nog roepen: ‘Ome Kris, ik ben mijn schoenen verloren!’ En dan moest ome Kris weer afstappen om in het donker mijn schoenen te zoeken. Ik heb het nog nooit zo koud gehad als achterop die fiets. Ik hield me heel stevig vast aan die grote brede rug van mijn oom. Ik wist niet waar mijn ouders waren of mijn broers of zussen. Ik was heel bang dat mijn broertjes dood waren. Wij hadden toen natuurlijk nog geen telefoons. Pas na veertien dagen wist ik dat iedereen veilig was. Ik heb nog jaren gehuild om mijn twee sprookjesboeken die ik van Sinterklaas had gekregen.

Ik bleef in Blericum tot in februari en toen hadden vader en moeder een nieuwe woonplek geregeld. Bij een meubelzaak die ook het huis ernaast hadden, mochten we in dat huis wonen. Vader kon daar ook weer zijn sigarenwinkel beginnen. We kregen steun van de regering omdat ons huis afgebrand was.’

Hoe ging het einde van de oorlog?
‘Ik herinner me de bevrijding nog goed. De Amerikaanse soldaten slopen door de stad. Een beetje in elkaar gedoken zodat niemand ze kon zien. Ze hadden sokken over hun schoenen gedaan zodat de Duitsers ze niet konden horen aankomen. Het raam stond bij ons thuis open en ik zag ineens een hoofd met helm van een Duitse soldaat langs het raam komen. Hij deed met zijn vinger ‘sttt…’ omdat ik heel erg schrok. De Duitsers kwamen over het Stratumseind terug. Het was één gekerm, geschreeuw en gehuil.

Na de bevrijding hosten we door de straten, iedereen was blij en aan het dansen. Er waren geen slingers of ballonnen, dat hadden we allemaal niet meer, maar dat maakte helemaal niet uit. Jonge mensen, oude mensen, soldaten, iedereen was blij. Ik weet nog dat een Engelse soldaat me op zijn schoot nam en knuffelde. Hij was zelf ook vader van een dochter van mijn leeftijd.

Ineens waren er toch weer sirenes, grote paniek. Mijn moeder duwde me een meubelwinkel in en we schuilden onder een tafel. Mijn moeder begon te bidden. Naast me zat een Engelse soldaat; hij huilde en bad mee met mijn moeder in het Engels. Het regende door het plafond allemaal stenen op de tafel. Alles was weer in puin. Dat maakte heel veel indruk op me, om te zien dat deze soldaat ook zo bang was en huilde. Heel aangrijpend. Als ik eraan terugdenk moet ik ervan huilen, ik neem maar vlug een bakkie troost. Gelukkig hoeven jullie dat niet mee te maken.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Ze verstopten zich tussen de boerenkool’

Daniel, Hedwig en Sanne van de Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland gaan op hun vrije middag naar meneer Wim Bos in Hoorn. Hij woonde zijn hele leven in Midsland, waar zijn ouders een bakkerij hadden. Hij heeft die voortgezet. Meneer Bos is geboren in 1935, maar weet nog veel over hoe Midsland in de oorlog was.

Waar speelde u in oorlog?
In het dorp was tijdens de oorlog een boerderij met daarin een bunker. Verder waren er veel huisjes in de Oosterburen, waar landjes achter waren. Daar speelden we tijdens de oorlog wel.’
‘Bij Midsland Noord waren allemaal versperringen met prikkeldraad daarom konden we tijdens de oorlog niet naar het strand. Je mocht er echt niet komen. Op het strand stonden allemaal palen zodat er geen amfibievoertuigen op het strand konden komen.’

Zag u veel Duitsers?
De barakken van de Duitsers op de Westerdam waren groen en daar woonden veel Duitsers. Ook woonden Duitsers in de Pastorie of bij de tegenwoordige fietsverhuurder midden in het dorp bij de kerk.’
Bij de school was een duiventil met een muur eromheen zodat het niet gebombardeerd kon worden. Er waren heel veel duiven van Duitsers en in de kokertjes die de duiven droegen, kwamen kleine briefjes met geheime codes.’

Wat merkte u verder van de oorlog?
Mijn vader was bakker en de bakkerij werd gevorderd. Er kwamen een Duitse bakker en vader mocht niet meer bakken. Er werd in Midsland koek gebakken voor de Duisters en dan kregen de kinderen de randjes van de koek. Ik had nog vijf broertjes en zusjes, die heel blij waren dat de bakker dat aan hen gaf.’
Mijn oudere broers moesten zich wel verstoppen anders waren ze opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Zij verstopten zich tussen de boerenkool en boven het plafond van de wc in een hoge schuur.’

Wat maakte veel indruk op u?
‘De meeste indruk maakten de parachutisten boven zee die uit Engelse vliegtuigen sprongen. Het leek wel een vlucht vogels. Een heleboel zijn in het water terecht gekomen en verdronken, maar ook een deel is aan land gekomen.’
‘Ook vonden we vaatjes benzine achter de dijk. Die hebben we opgehaald en verstopt in de bakkerij. We hadden ook een deel van de vaatjes gevuld met zeewater. De Duitsers namen deze vaatjes in beslag en stonden later stil langs de kant van de weg, omdat de auto niet meer wilde rijden.’
‘Mijn ouders gingen na de oorlog met de gevonden benzine naar familie in Zeeland en kwamen terug met veel fruit en groente. Ik proefde toen voor het eerst een sinaasappel. Dat zal ik nooit vergeten.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf’

Dini, de vrouw van Jan Holwerda, ontvangt Ryan, Isolde en Daniël hartelijk. De leerlingen van Yn de Mande op Schiermonnikoog nemen plaats in de serre. Het is direct al duidelijk waar de interesse ligt van meneer Holwerda. De foto’s van vliegtuigen die in formatie vliegen en een prachtig model van een Duitse bommenwerper, vormen de basis voor de spannende verhalen die hij vertelt. Wat meneer Holwerda als jongen van 7 jaar in de oorlog meemaakte, heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.

In de informatie die we vooraf hebben gekregen, stond het woord SD. Waar staat dat voor?
‘SD, nou dat is de Sicherheitsdienst. Dat waren voor een groot deel Nederlanders die vóór de Duitsers waren. Die zaten in een paar boerderijen hier op Schiermonnikoog: in de Kooiboerderij, en daar waar nu de manege is – daar heb ik ook gewoond in de oorlog, en de boerderij daarnaast. Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf.’

Had u ook Joden in uw huis, die ondergedoken waren?
‘Nee, er waren wel een paar op het eiland. De Duitsers die hier waren, waren tolerant. Ze wisten dat wel, maar hebben er niets mee gedaan.’

Heeft u moeilijke keuzes moeten maken in de oorlog?
‘Ik was een kind in de oorlog en dat klinkt raar maar je went daaraan. Ik was niet altijd bang.           Voor mijn ouders was het anders. Mijn ouders hadden een radio, maar die mocht je niet hebben. Dat kun je je nu niet voorstellen dat ze zeggen: je mag geen radio hebben. Mijn vader had de radio in de grond verborgen en ook wel achter de lambrisering. Er waren ook eilanders die dit doorgaven aan de Duitsers, maar de Duitse commandant wilde geen onrust op het eiland en liet dan via zijn soldaten doorgeven dat er een razzia kwam om de radio’s te zoeken. Dan had mijn vader het toestel alweer op een andere plek verstopt. Zo is die radio nooit gevonden.’

Wat at u in de oorlog?
‘Dat was eigenlijk wat je zelf verbouwde. We hadden een groentetuintje. En we hadden vaak van dat bruine brood en daar moesten we het mee doen. Boter was er niet. Maar wij hadden een boerderij en mijn ouders karnden dan de melk en zo hadden we toch een beetje boter. Voor de rest was er niet zoveel. Wij hadden bijvoorbeeld geen wit brood, jam, zout of stroop.’

Woonde u in de oorlog ook dichtbij een bominslag?
‘Ja, ik woonde in 1943 aan het Melle Grietjes pad en op 100 meter vanaf ons huis is een bom gevallen. Ik heb hier nog een foto van de krater die daardoor ontstond. Dat was de eerste bom die viel, de volgende bommen vielen op een huis verderop in de Middenstreek en op de Willemshof. Daar zijn ook mensen bij omgekomen. Ik stond met Jan Benus in de Voorstreek toen die eerste bom viel en de luchtdruk was enorm. Een grote stofwolk die ons bijna omver blies.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen’

Fien, Eva, Dimitri en Daniel hebben ieder een paar vragen voorbereid en hebben zin om te gaan interviewen. Wanneer ze bij Franklin komen serveert hij ze een tropisch drankje en heel veel paaseitjes. Die worden regelmatig gepakt tijdens het interviewen en aan het einde mogen ze ze allemaal meenemen! Het gesprek met Franklin is heel gezellig en aan het einde krijgt hij dikke knuffels.

Hoe woonde u op Curaçao?

Wij hadden een alleenstaande woning met een grote tuin en 4 slaapkamers. Er was een grote veranda buiten en ik had een eigen slaapkamer. Best wel lux dus!

Hoe zag Curaçao eruit?

Er waren vooral veel wilde cactussen en het was er erg droog. Je kon dus niet lekker door de bush rennen vanwege al die cactussen.

Er waren wel hele mooie baaien. Er waren baaien die apart voor witte en zwarte mensen waren maar ook de marine had haar eigen baai voor haar medewerkers. Het beste gedeelte was natuurlijk voor de witte mensen.

Wij gingen vaak vissen, vogels jagen en soms met de oranje bronco naar de stranden.

Hoe was het op school in Curaçao? Was u wel een stout?

Jazeker! Ik zat bijna nooit stil en hield van een beetje pesten. Als straf moest ik dan het schoolreglement overschrijven in hele kleine lettertjes! Vreselijk!

Jullie spraken Papiamento. Wat is dat voor taal?

Papiamento is een mengelmoes van verschillende talen. Tijdens de koloniale tijd kwamen er veel verschillende culturen naar Curaçao die ieder een andere taal spraken. Het Papiamento is een straattaal ontstaan doordat al die culturen zich met elkaar mengden op straat.

Merkt u op Curaçao iets van discriminatie?

Nee, het woord discriminatie heb ik hier juist leren kennen. Op Curaçao was iedereen gelijk, iedereen had zijn eigen waarde, dus de kleur maakte niet uit. Bij ons op Curaçao was er geen verschil als je wit of gekleurd was.

Pas in Nederland kwam ik in aanraking met discriminatie.

In Nederland voel je vaak iets, maar er wordt niets gezegd. Dat was in het begin toen ik hier kwam, 35 jaar geleden anders, toen waren Nederlanders veel directer. Mensen zijn voorzichtiger geworden, door alles wat er nu speelt over het slavernijverleden. Maar ik heb liever dat mensen direct zijn, dan weet je waar je staat. Nu voel ik alleen dingen en weet ik niet wat ze werkelijk denken.

Wat zijn de cultuurverschillen?

In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen,

Niemand maakte zich ook druk over illegalen daar. Mensen kwamen langs om spullen te verkopen om te overleven. 9 van de 10 keer is zo n persoon is illegaal. Maar op Curaçao werd dat gewoon geaccepteerd. Ik zeg altijd: ‘Leven en laten leven’.

Waarom kwam u naar Nederland?

Ik deed de dienstplicht op Curaçao en wilde heel graag bij de marine. Dat leek me fijn en heel avontuurlijk. Ook leek het me sportief en heel kameraadschappelijk. Op Curaçao kon dat niet en werd me geadviseerd om naar Nederland te gaan en zo kwam ik bij het korpsmariniers.

Hoe voelde het om naar Nederland te gaan?

Ik was bezig met hoe het hier zou zijn, was heel benieuwd! Vond het ook heel leuk! Weer wat anders!

Ik was meteen ook veel in dienst bij de marine. Dat maakte het makkelijk om me aan te passen. Ik ben heel flexibel dus ik doe niet zo moeilijk over dingen

Wel vond ik het heel koud. Van mijn neef kreeg ik de tip: “als het koud is moet je er gewoon niet aan denken” Dat was een goed advies! Ik fietste gewoon door de regen en door een pak sneeuw en besloot er niet aan te denken…

Kwam u alleen naar Nederland?

Ja, ik liet mijn familie achter, die heb ik wel heel erg gemist. Mijn ouders zijn later ook gekomen, maar zij vonden Nederland maar niets. De mensen vonden ze te gehaast hier en het weer vreselijk. Ze zijn snel weer teruggegaan!

Erfgoeddrager: Daniel

‘De Black Lives Matter-protesten vind ik goed, maar het geweld ervan niet’

Mevrouw Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school, dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
‘De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten tegen racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘We verhuisden naar een villa in de bossen van Huizen, ’t Hooge Nest’

Rayyan, Daniel en Yolandy hadden een mooie ontmoeting met Rob Brandes (83) op hun school, de Derde Dalton in Amsterdam-Zuid. Meneer Brandes was een klein kind in de oorlog, maar maakte hele spannende dingen mee. Zijn ouders waren actief in het verzet en hij zat met meer dan twintig familieleden ondergedoken in een huis. De meeste familieleden hebben de oorlog niet overleefd, gelukkig is zijn moeder wel teruggekomen. Het huis én het verhaal van hem en zijn familie is inmiddels wereldberoemd door het boek ’t Hooge Nest.

Hoe zag uw onderduikplaats eruit?
‘De eerste plek die ik me herinner in de oorlog, was een huisje in Bergen. Ik mocht niet bij het raam staan van mijn moeder, maar keek toch stiekem door het wc-raampje. Toen kwam er heel laag een vliegtuig over, en het volgende moment had een paard in de wei vlakbij een afgeschoten been. Dat was zo gruwelijk, ik herinner het me nog steeds. Wat later verhuisden we naar een villa in de bossen van Huizen, ’t Hooge Nest. Mijn moeder, Janny Brandes- Brilleslijper, was Joods maar mijn vader niet, en daarom hoefden hij, mijn jongere zusje en ik niet onder te duiken. Mijn moeder en haar zus Lien met haar man en dochter wel. De man van mijn tante Lien was gevlucht uit Duitsland omdat hij geen soldaat wilde worden. Daar stond de doodstraf op, dus hij moest ook uit handen van de Duitsers blijven. Bovendien konden in dit grote huis heel veel, soms wel 18, familieleden onderduiken. Mijn oom was heel erg handig en heeft overal in huis, onder andere tussen de vloeren en de plafonds, ingenieuze verstopplekken gemaakt. Met belletjes om geluid te maken en met fietslampen en draadjes voor wat licht. Als kind vond ik het heerlijk om in de bostuin van het huis te spelen, het rook lekker herinner ik me en in huis was het gezellig. Maar de angst was er natuurlijk altijd. Voor het raam stond een grote vaas, en als die er niet stond, dreigde er gevaar. Op een dag had ik met mijn moeder boodschappen gedaan, ik liep vooruit en mijn moeder was wat langzamer vanwege de kinderwagen met mijn zusje. Mijn moeder schrok omdat de vaas weg was. We waren verraden, binnen waren de Duitsers bezig en ze arresteerden ook mijn moeder. Ik heb voor mijn ogen gezien dat ze behoorlijk werd mishandeld. Die indrukken zal ik nooit meer vergeten. Iedereen werd opgepakt en afgevoerd, behalve mijn vader, mijn zusje en ik. Mijn vader heeft ons in een fietskarretje bij een boer in Weesp ondergebracht. Ik sliep tussen de koeien in de stal. Hij woonde en werkte ergens anders in Weesp.’

Wat waren de verzetsdaden van uw moeder?
‘Mijn ouders en mijn oom en tante zaten in het verzet, in Den Haag en Amsterdam. Mijn moeder bracht bijvoorbeeld verzetskranten zoals De Waarheid, vlugschriften en boodschappen van het verzet rond, onder het matrasje in de kinderwagen van mijn zusje. Heel gevaarlijk natuurlijk. Toen het te spannend werd en ze bijna ontdekt werden, hebben ze de villa in ‘t Gooi gehuurd. De vrouw die er nu woont met haar gezin, Roxane van Iperen, vond bij de verbouwing de schuilplekken en is de geschiedenis van het huis gaan onderzoeken en opschrijven en dat is het prachtige boek ’t Hooge Nest geworden. Daarmee werd het verhaal van mijn ouders ineens wereldberoemd. Het boek is in heel veel talen verschenen en wordt waarschijnlijk verfilmd. Maar wat ik het mooiste vind is dat het nét is of ik mijn moeder hoor vertellen als ik het lees. Dat is zo knap van de schrijfster.’

Heeft u uw moeder en haar zus teruggezien na het concentratiekamp?
‘Mijn moeder en haar zusje waren heel sterk en hebben in de concentratiekampen Auschwitz en Bergen-Belsen heel goed voor elkaar gezorgd. Zij hebben de kampen overleefd, al waren ze er heel slecht aan toe. Mijn oom, opa en oma en nog veel meer familieleden zijn in Auschwitz vermoord. Gelukkig is mijn moeder wel teruggekomen. Na de Bevrijding huurden we een huis op de hoek van de Amstel en de Nieuwe Prinsengracht. Ik weet nog dat ik toen met een sleepboot naar huis ben gebracht. Toen mijn moeder terugkwam en ik haar weer zag, schreeuwde ik heel hard over de Amstel: ‘Mijn moeder is terug!’ Voor ons was het toen pas echt feest. Mijn ouders hebben nog vijftig jaar in dat huis gewoond. In het begin wilde mijn moeder ons niets vertellen over wat ze had meegemaakt in de oorlog, want dat vond ze te erg, dat wilde ze ons besparen. Maar gelukkig hebben we toch wel wat van haar gehoord. Ik heb daar natuurlijk ook met Roxane van Iperen over gesproken. Mijn twee dochters en vier kleinkinderen heb ik ook over vroeger verteld, en ze hebben natuurlijk allemaal dat mooie boek gelezen. Mijn achterkleindochter, die nog maar een paar maanden oud is, is daar nog iets te klein voor.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘“Geef die meneer maar een handje,” zei mijn moeder’

Daniel, Filippe en Liv van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid zitten aan tafel bij Harriett en Ira Goldwasser. Ze zijn warm onthaald met taartjes en biologisch sap en voordat ze ook maar één vraag gesteld hebben, begint Harriett al zelf te vertellen. Ze laat een boek zien over mensen die ondergedoken zaten in Zeist, onder wie ook zijzelf, en ze vertelt over de struikelstenen. Dan zwijgt ze even en zegt: “Maar jullie hebben vragen voorbereid. Vraag maar!”

Waar woonde u vóór de oorlog en hoe was het daar?
‘We woonden in de Volkerakstraat in Amsterdam-Zuid. Daar zijn veel foto’s van, want een vriend van mijn ouders was fotograaf. De schoenendoos met foto’s heeft mijn moeder als eerste laten onderduiken; die hebben we dus nog. Toen ik een peuter was, woonden we vanwege het werk van mijn vader een jaar in Soest in een villa die veel te groot was voor ons drietjes. Mijn moeder vond het er vreselijk; ze wilde alleen maar terug naar Amsterdam. Toen gingen we naar de Hunzestraat, ook hier in Zuid. Daar was het heel gemengd. Onze buurmeisjes deden communie in witte jurkjes en dat wilde ik ook. Naast ons woonde een NSB-gezin; die gingen marcheren op zaterdag. Tijdens de oorlog was het vaak druk bij ons in huis. Vanwege de avondklok bleven er geregeld mensen slapen. In 1942 verhuisden we naar het Afrikanerplein in Oost. Ik ging naar de Joodse school in de Kraaipanstraat. Daar stonden steeds andere onderwijzers voor de klas en waren geregeld opeens kinderen weg. Het was er niet prettig met die overspannen onderwijzers en je leerde er helemaal niets. Het was gewoon een bewaarplaats. Mijn moeder hield me veel thuis. Soms zag ik een vliegtuig neerstorten. Dat was geen prettig gezicht. De piloten probeerden hun bommen in de Amstel kwijt te raken. Toen ik net zeven was lieten mijn ouders mij onderduiken in Zeist. Daar woonde ik bij een gereformeerd gezin. In Amsterdam was ik enig kind; in Zeist was ik de jongste van zeven. Ik speelde daar elke dag in het bos.’

Hoe merkte u dat de Duitsers slecht waren?
‘Ze voerden Jodenwetten door om de bevolking uit elkaar te halen. Zo gingen wij in 1940 nog elke dag zwemmen bij het Amstelbad, dat nu het De Mirandabad heet. In 1941 mocht dat niet meer, omdat wij Joods waren. Toen werd ook mijn vader ontslagen bij het Stadsarchief, want Joden mochten niet meer voor de gemeente werken. We mochten ook niet meer met het openbaar vervoer; we moesten helemaal van de Hunzestraat naar de Zuiderkerk lopen om mijn opa en oma te bezoeken. En je kreeg een wet dat Joden niet meer in alle winkels mochten kopen en niet meer naar gewone scholen. Toen ik zes was moest ik een ster gaan dragen. Steeds meer mensen werden met overvalwagens meegenomen en die kwamen niet meer terug. Na de Februaristaking in 1941 wist iedereen dat het niet goed zat, dat je op moest passen.’

Bent u wel eens bijna opgepakt?
‘Op een dag ging mijn moeder haar haar laten doen. We wandelden in de Rijnstraat. Opeens zagen we een hele rij overvalwagens aankomen. Snel nam mijn moeder me mee naar huis, waar ze zogenaamd ziek op bed ging liggen. Toen er op de deur geklopt werd, moest ik open doen. Een Duitser kwam binnen. Alsof ik naar een foto keek, zo zag hij eruit. Mijn moeder zei vanaf het bed: “Geef die meneer eens een handje.” Van dat beeld is hij zo geschrokken dat ie weg is gegaan. Misschien had hij zelf een dochtertje van mijn leeftijd?’

Hoe was het na de oorlog?
‘Na de oorlog was de wereld vol met mannen die werk zochten. Mijn vader was intussen achtenveertig. Toch vond hij een goede baan en kreeg hij het heel druk. En ook nog een zoon erbij; mijn broertje werd geboren in 1946. Veel mensen waren alles kwijt, maar wij hebben gelukkig onze spullen teruggekregen. Een arme man in de Van Ostadestraat had het zelfgemaakte bed van mijn ouders al die tijd bewaard. Hij had het niet opgestookt in de koude winter waar een tekort aan van alles was. Ik ben in dat bed geboren en mijn broertje ook. Het is er nog steeds. Of ik nog verdrietig ben door die tijd? Iedereen is toen mensen verloren. Je probeert hun naam in ere te houden, daarom ben ik blij met de struikelstenen en het Namenmonument. Van mijn moeders kant is bijna iedereen omgekomen. Je kunt je daar ontzettend druk over maken, maar dan ga je eraan onderdoor. Ik ben altijd heel actief geweest om mensen die onderdrukt worden te helpen. Het probleem van racisme zit me heel hoog.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘In Suriname was het lekker warm, in Nederland was het koud’

Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig, en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
‘’Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
’De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten in de wereld over racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Mijn ouders kwamen niet terug, werd me verteld’

Simon Italiaander werd in de zomer van het eerste oorlogsjaar geboren als zoon van Jacob Italiaander en Rosine Italiaander-Blitz. Hun namen staan op de Stolpersteine voor zijn ouderlijk huis aan de Admiraal de Ruijterweg 181. Met een fotoboek op tafel vertelt Simon aan Daniël, Freddie, Beaulisse en Zoë van de Annie M.G. Schmidtschool in Amsterdam-West zijn verhaal.

Waar heeft u ondergedoken gezeten?
‘Op drie verschillende adressen. Dat is een ingewikkeld verhaal. Eind mei 1943 was er een razzia, bijna alle Joden in de buurt werden opgepakt. Mijn ouders raakten in paniek en hebben mij snel aan bevriende buren gegeven. Zij gingen onderduiken en zouden me later ophalen. Ze kwamen nooit meer terug en zijn vermoord in concentratiekamp Auschwitz. Die buren waar ik was, waren helemaal niet voorbereid op een jongetje van bijna drie. Ook hadden ze NSB’ers als buren. Ze zochten een betere oplossing voor mij. Zo ging ik in de zomer van 1943 naar Haarlem, naar een kinderloos stel. Toen zij zelf een kind kregen, was ik teveel en het werd gevaarlijk voor hen. Achter op de fiets werd ik naar Alkmaar gebracht. Daar ben ik tot na de Bevrijding gebleven. Ik wist niet veel van mijn situatie en hoe minder je wist in die tijd hoe beter. Het verbaast mij nog altijd hoeveel mensen over zichzelf vertellen op Facebook.’

Hoe was het voor u zonder uw ouders?
‘Het gemis van ouders had ik zo jong nog niet. Ik ben in de oorlog geboren, voor mij was de situatie normaal. Kinderen die in Syrië op de puinhopen spelen, zien dat als hun speeltuin. Ze weten niet hoe het was. Zij en ik zijn oorlogskinderen. Het gemis en het besef dat je iets is afgepakt, komt pas later. Door erover te praten, zoals nu met jullie, besef ik wat ik niet heb gehad. En wat wel: een rotjeugd. Ik ging na de oorlog bij mijn oom en tante in de Witte de Withstraat wonen. Zij kregen nog een kind, dat als een zusje voor me werd. Ze gingen scheiden in 1952; dat was in die tijd heel bijzonder nog. Over de oorlog werd niet gepraat. Ik herinner me ook niet dat me is verteld wat er met mijn ouders was gebeurd. Ze ‘kwamen niet terug’ kreeg je te horen. Nu zou je zeggen dat ze gruwelijk zijn vermoord.’

Wat staat er op de struikelsteentjes?
‘Toen ik hoorde dat iemand in Duitsland van die ‘Stolpersteine’ laat plaatsen voor mensen die in de oorlog vermoord zijn, heb ik geregeld dat er twee voor mijn ouders kwamen. Op de stoep voor het huis waar ik met hen heb gewoond. Erop staan hun namen en ook hun geboorte- en sterftedatum. Mijn vader is later doodgegaan dan mijn moeder. Kennelijk konden ze hem nog ergens voor gebruiken. Ik weet het niet. Hij is 31 januari 1944 overleden, maar later hoorde ik dat de Duitsers die datum invulden in hun administratie als ze de exacte datum niet wisten.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘De laatste dagen van de oorlog waren er voedseldroppings om de mensen aan eten te helpen. Vliegtuigen waren we gewend, maar die dag, eind april, gooiden ze pakketten met meel en suiker aan parachutes naar beneden. Het witbrood dat daarvan werd gebakken, met daarop dik suiker, dat smaakte als taart! Bij een herdenking jaren later zijn die voedseldroppings nagespeeld. Ik moest toen een beetje huilen. Mensen hebben zo’n honger gehad. Ook ik kwam met een opgeblazen hongerbuik uit de Hongerwinter. Aan de Bevrijding zelf heb ik geen herinnering, maar het was feest. De mensen waren blij. Of wij ervoor kunnen zorgen dat er geen Derde Wereldoorlog komt? Mooie vraag is dat, maar daar hebben wij niks over te vertellen. We kunnen wel denken: we wonen in een stad met 140 nationaliteiten. We zijn allemaal migranten. We moeten het hier samen doen.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Arie zei: “Hermannetje, kruip terug in je bed”’

Herman Polak zit ontspannen in de docentenkamer te wachten tot Lean, Tearlach, Nadina en Daniel er zijn om hem te interviewen. De leerlingen van de Boomgaard in Amsterdam-West weten dan nog niet hoe indrukwekkend het verhaal van meneer Polak is. Opgewekt stellen ze de eerste vraag.

Bent u Joods?
‘Ja, mijn beide ouders waren Joods en ik dus ook. Maar toen de oorlog begon wist ik helemaal niet wat dat was. Dan zeiden ze: “Jij bent Joods, dan word je vermoord met gifgas”. Ik wist niet wat gifgas was en ik wist ook niet wat Joods zijn betekende. Ik wist helemaal niks!
Ik was een jongetje van drie en ik moest onderduiken. Dankzij achttien verschillende families die het lef hebben gehad om mij in huis te nemen, heb ik het overleefd. Als een pakketje werd ik van de ene familie naar de andere gebracht. Iedere keer zei de duikmoeder, zo noemde ik de onderduikmoeders, waar ik werd ondergebracht: “Hermannetje, je hoeft je geen zorgen meer te maken, hier ben je veilig”. Maar na een paar weken zei ze: “Het is toch een beetje gevaarlijk, het is misschien beter als we je weer naar een ander adres brengen.” Dan werd ik ‘s avonds met een kap over m’n hoofd naar een ander adres gebracht.’

Bent u ook een keer ontdekt?
‘Ja, dat heet verraden worden. Dat is één keer gebeurd. Ik was bij een familie in het centrum van Amsterdam samen met dertien andere onderduikers. Een van de dochters, Roza, was achtervolgd door de Nederlandse politie. Ze zeiden tegen haar: “Als jij straks thuis bent, geef ons dan het sein ‘veilig’, zodat wij weten dat we naar binnen kunnen.” Dat heeft ze gedaan en zo is iedereen die daar zat verraden en weggehaald, op drie mensen na. Ik was één van die drie. Dat kwam omdat een Joodse slager, Arie, tegen mij zei: “Hermannetje, kruip terug in je bed.” Ik sloop tussen al die benen door terug en kroop onder de dekens. Alleen een lok van mijn haar stak nog boven de dekens uit. Toen is Arie heen en weer gaan lopen voor het bed, zodat ze niet konden zien dat ik daar lag. Ze hebben me niet gevonden, de volgende dag ben ik meteen naar een ander adres gebracht.’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Rond de Bevrijding was ik in Landsmeer ondergedoken. Toevallig zat mijn vader in Zaandam, dat is daar vlakbij. Maar mijn vader wist niet waar zijn zoon was. Ik was kwijt, maar hij had wel gehoord dat er een Joods jongetje in Landsmeer was. Op 5 mei mocht ik voor het eerst buiten spelen. Op die dag vond mijn vader mij spelend op straat. Hij dacht: dat zou mijn zoon wel kunnen zijn. Hij kwam naar mij toe en vroeg mijn naam. Ik was in de oorlog getraind om met niemand te praten, dus ik begon meteen te huilen en liep naar mijn duikmoeder. Mijn vader liep achter mij aan en vroeg aan haar hoe ik heette. Zij zei: “Dat gaat u niets aan, dat is mijn zoon”. Toen vroeg hij mij een hele slimme vraag: “Weet jij nog hoe jouw zusje heette?” Ik was heel trots dat ik dat nog wist, dus ik zei meteen: “Felice!” Toen wist mijn vader dat zijn zoon nog leefde. Hij stond daar als volwassen man te huilen als een baby. “Mijn kind leeft nog! Hij is niet vermoord, hij leeft nog!” Enorm emotioneel was dat. Toen zei hij: “Ik neem je mee naar huis.” Maar de burgemeester van Landsmeer had gezegd dat alle kinderen dat weekend chocola zouden krijgen. Dus ik zei: “Nee, ik ga niet mee, ik wil chocola”. Grappig hè, ik had liever chocola dan een huilende vader.’

Bent u tijdens de oorlog naar school geweest?
‘Nee, want ik mocht niet eens naar buiten. Ik mocht niet eens bij het raam komen, want dan konden ze zien dat daar een jongetje zat. Ik heb me dood verveeld tijdens de oorlog. Een plek waar ik heb gezeten was in een verlaten speelgoedfabriek. Daar zat ik drie maanden in m’n eentje, zonder speelgoed en zonder boekjes. Ik had een matras, een po en een fles water. ‘s Avonds kwamen ze wat eten brengen. Als ik ging slapen, liepen er hele hordes muizen rond. Daar was ik helemaal niet bang voor. Ik dacht alleen maar: “Sukkel, had je maar geen Jood moeten zijn”. Ik gaf mezelf de schuld dat ik op die klote plek zat. Ik wist ook niet wie anders ik de schuld moest geven. Ik heb ook een tijdje in Krommenie ondergedoken gezeten. Dat was de enige plaats waar ik op straat mocht spelen. Daar waren van die boerenjongetjes die mij in de brandnetels gooiden. Dat vond ik fantastisch! Het prikkelde een beetje, maar ik hoorde bij de groep, dat was wat ik wilde. Ik wilde normaal zijn, ik wou voetballen en alles doen wat andere kinderen ook deden. Normaal zijn, dat vond ik zo belangrijk. Dat is wat kinderen willen. Daarom is het belangrijk dat je iemand nooit pest omdat hij anders is, want daar kan iemand zelf ook niks aan doen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892