Erfgoeddrager: Daniel

‘Als we Javaans of Surinaams spraken, dan kregen we straf’

Luke, Daniel en Laurens van basisschool ’t Karregat in Eindhoven komen aan in de seniorenwoning van Joyce Djarkasi, met uitzicht op station Helmond CS. Het is een gezellig appartement met heel veel planten; mevrouw Djarkasi noemt het haar ‘bush-bush’. De kinderen krijgen limonade en koekjes, alles mag op. Mevrouw Djarkasi is op haar 19e vanuit Suriname naar Nederland gekomen, in 1982.

Waaraan kon u merken dat u in een koloniale samenleving woonde?
‘Wij kregen een strenge opvoeding op school. Ik zat met Creoolse, Hindoestaanse, Javaanse en Chinese kinderen op school, en in de klas moest je sowieso Nederlands praten. Als we met een vriendinnetje Javaans of Surinaams spraken dan kregen we straf: we moesten nablijven en het uitleggen, en op de basisschool kregen we een pets met de liniaal op onze hand. Ik heb er weleens over nagedacht of dat ook te maken had met de koloniale tijd, met de slavernij. De slaven werden vaak ook gestraft of geslagen.’

Heeft u een bijzondere herinnering aan uw jeugd?
‘Ik heb een mooie herinnering overgehouden aan vroeger, maar ook aan twee jaar geleden. Het was wel een beetje discriminerend, maar onze ouders wilden graag dat ik met een Javaanse man thuiskwam, want zo hoorde het. Als je vroeg waarom dat zo was dan kreeg je een pets, dat vonden ze brutaal en onbeleefd. Vlak voor mijn vertrek naar Nederland was ik verliefd op een jongen. Hij was negentien en hartstikke donker, Frank heette hij. Na school bleven we altijd hangen onder een amandelboom. Hij wilde graag bij ons thuis komen, maar ik stelde dat telkens uit en verzon smoesjes. Toen ik naar Nederland ging heb ik niks tegen hem gezegd, ik ben met de noorderzon vertrokken. En twee jaar geleden, na 44 jaar, heb ik hem weer ontmoet. Hij heeft nu een gezin en is opa. Ik vond het fijn hem weer te zien en hem de uitleg te geven waarom het destijds niet kon, toen we jong waren. En hij begreep het ook.’

Welke sporen heeft de slavernij achtergelaten in uw leven?
Als meisje zong ik altijd een Surinaams kinderliedje zonder er bij na te denken. Het klinkt als een leuk liedje, maar heeft een beladen betekenis. De tekst is: Faja siton no bron mi so, again masra Jantje e kiri suma pikin. Het betekent: ‘Vuursteen verbrand me niet zo, alweer vermoordt meneer Jantje een mensenkind’. Het gaat erover dat de meester vroeger weer een slaaf nam en brandmerkte. Ze werden eigenlijk als vee behandeld. De moeders stonden erbij en zongen dan dit liedje. Soms word ik daar een beetje emotioneel van. Als kind zong ik dat liedje alsof er niets aan de hand was, maar nu denk ik weleens: wat is er eigenlijk gebeurd in die tijd?

Erfgoeddrager: Daniel

‘De Duitse afkomst van mijn moeder was niet makkelijk’

Kathelijn, Miles, Roos en Daniel praten op de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West met meneer Jan Aubertijn. De school is in de Van Oldenbarneveldtstraat en in die straat heeft meneer Aubertijn in de oorlog gewoond. Hij heeft een oude klassenfoto meegenomen en een stuk steenkool om uit te leggen hoe men vroeger de kachel aanmaakte.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen 5 jaar. Mijn vader werkte bij de post en werd aan het begin van de oorlog uitgezonden naar Duitsland om daar de post te verzorgen. Ik moest de boodschappen toen doen. Omdat mijn moeder Duitse was, wilden de winkeliers haar geen boodschappen geven. Haar Duitse afkomst was niet altijd makkelijk. In de zomer van 1942 voetbalde ik met vriendjes op straat. De ouders van die kinderen keken vanuit het raam naar ons en zagen dat een Duitse soldaat bij ons aanbelde. Hij was op Schiphol gestationeerd en dacht: ‘Ik ga even een kop koffie halen bij mijn nicht in Amsterdam.’ Mijn vader was woest en zei tegen mijn moeder dat dat niet weer moest gebeuren. Mijn moeder heeft twee broers verloren in de oorlog; een in Rusland en een in Frankrijk. Het was voor haar een spagaat. Dat is nu ook zo in Oekraïne, dat familieleden in de landen wonen die oorlog met elkaar hebben.’

Was uw vader de hele oorlog in Duitsland?
‘Mijn vader was in 1943 met verlof naar huis gekomen. Hij moest daarna weer terug naar Duitsland, maar hij is tijdens de keuring zo driftig gaan doen, dat de arts hem zenuwziek verklaarde. Toen hoefde hij niet terug naar Duitsland.

Was u bang in de oorlog?
Het laatste jaar van de oorlog werd het steeds lastiger. Mijn moeder kreeg in 1945 nog een kind, een meisje. Ze lag in het ziekenhuis en daar waren wel katoenen luiers, maar geen spullen om te wassen. Dat moesten wij zelf doen. Ik moest dus iedere dag met een tas met vuile en schone luiers van de Van Oldenbarneveldtstraat naar het ziekenhuis heen en weer. Op een zondagmiddag ging mijn vader ook mee en toen kwam er net over de brug een lange rij opgepakte mannen met gewapende, Duitse militairen aan. ‘Lopen, Jan!’ zei mijn vader. We zijn gaan rennen en verscholen ons achter een deur, die geopend was. Dat was heel angstig.’

Wat herinnert u zich van de hongerwinter?
‘Alle mensen kregen distributiekaarten waarmee je wat kon kopen. Groente bijvoorbeeld, maar ook klompen – schoenen waren er niet – of een zakje kolen. Maar het was nooit genoeg. We hadden wel een kachel in de woonkamer en in de slaapkamers, maar die kon je niet stoken zonder hout of kolen en dus was het koud. Zo koud dat er ijsbloemen op de ramen kwamen. Je wilde dan liever niet opstaan. Mannen zaagden ‘s nachts bomen voor hout in de kachel. Mijn vader ging ook samen met de buurman de houten bielzen onder de treinrails weghalen. Er reden toch geen treinen meer. Dan ging ik mee en moest ik op de uitkijk staan.’

 

Erfgoeddrager: Daniel

‘Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee’

Vol verwachting stappen Bastiaan, Magali, Linde en Daniël op de fiets naar Harriët van den Boomen. Het is vlakbij hun school, De Talisman in Eindhoven, en het is altijd leuk om even weg te mogen. Maar het is ook een beetje spannend, want wat gaat mevrouw Van den Boomen allemaal vertellen en weet ze het nog wel? Ze was namelijk pas 8 jaar toen ze aan tafel zat met haar familie en de sirenes het begin van een vreselijke tijd aankondigden…

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Er waren sirenes te horen. We woonden in het centrum van Eindhoven, aan de Demer. Ons huis lag tegen de Philipsfabriek aan. We hadden een tabakswinkel. Ik was de jongste van zes kinderen, maar ik liet me niet op mijn kop zitten door mijn broers en zussen, ik was zelf ook een baasje. Als de sirenes afgingen, moesten we vluchten naar het toilet. Daar waren de muren dicht bij elkaar en daar was het veilig, zei mijn vader. Ik deed dan niks anders dan bibberen.

Op de dag van het Sinterklaasbombardement, op 6 december 1942, zaten we aan tafel toen de eerste bommen vielen. Het gaf een flinke explosie met een luchtdrukverschuiving. Vader vloekte en vloekte. Alle bonnen vlogen over de tafel. Ik vond dat wel leuk om te zien, maar vader niet, die bleef maar vloeken. We gingen allemaal op de grond liggen, maar er kwamen meer bommen dus we zijn weggevlucht.

Vader laadde snel met mijn broers allemaal spullen op een kar. Door het poortje achter in de tuin probeerden we te vluchten. Maar er kwamen bruinhemden aan (een soort handhavers, red.) die vader verboden om op straat te gaan. Vader werd heel boos en drong er toch doorheen. Alles om ons heen stond in brand. Het was een vuurzee. We renden over de Demer, ik met de pantoffeltjes aan die ik die ochtend van Sinterklaas gekregen had. Met mijn nieuwe pantoffeltjes over de scherven die bezaaid lagen op de grond… Bij de volgende bom vlogen we door de luchtdruk over de straat, ik was doodsbang.’

Hoe bent u gevlucht na het bombardement?
‘Ik kwam terecht bij tante Jo, geen echte tante maar een vriendin van mijn moeder. Zij woonde ook in Eindhoven. Ik kon niet terug naar huis, want het was in brand gevlogen. Dat was heel erg om te zien. We hadden geen geld meer, alles was weg. Zelfs mijn sprookjesboeken waar ik zo blij mee was.

Een oom van mij uit Blericum is me toen op een fiets met houten banden komen halen. Ik had geen schoenen meer, want ik was gevlucht op mijn pantoffeltjes, maar die waren helemaal kapot. Van een tante kreeg ik schoenen maar die waren veel te groot. Ik moest met die grote schoenen achterop de fiets bij ome Kris naar Berlicum. Elke keer verloor ik mijn schoenen. Ik hoor het me nog roepen: ‘Ome Kris, ik ben mijn schoenen verloren!’ En dan moest ome Kris weer afstappen om in het donker mijn schoenen te zoeken. Ik heb het nog nooit zo koud gehad als achterop die fiets. Ik hield me heel stevig vast aan die grote brede rug van mijn oom. Waar mijn ouders waren of mijn broers of zussen wist ik niet. Ik was heel bang dat mijn broertjes dood waren. Wij hadden toen natuurlijk nog geen telefoons. Pas na veertien dagen wist ik dat iedereen veilig was. Ik heb nog jaren gehuild om mijn twee sprookjesboeken die ik van Sinterklaas had gekregen.

Ik bleef in Blericum tot in februari en toen hadden vader en moeder een nieuwe woonplek geregeld. Bij een meubelzaak die ook het huis ernaast hadden, mochten we in dat huis wonen. Vader kon daar ook weer zijn sigarenwinkel beginnen. We kregen steun van de regering omdat ons huis afgebrand was.’

Hoe ging het einde van de oorlog?
‘Ik herinner me de bevrijding nog goed. De Amerikaanse soldaten slopen door de stad. Een beetje in elkaar gedoken zodat niemand ze kon zien. Ze hadden sokken over hun schoenen gedaan zodat de Duitsers ze niet konden horen aankomen. Het raam stond bij ons thuis open en ik zag ineens een hoofd met helm van een Duitse soldaat langs het raam komen. Hij deed met zijn vinger ‘sttt…’ omdat ik heel erg schrok. De Duitsers kwamen over het Stratumseind terug. Het was één gekerm, geschreeuw en gehuil.

Na de bevrijding hosten we door de straten, iedereen was blij en aan het dansen. Er waren geen slingers of ballonnen, dat hadden we allemaal niet meer, maar dat maakte helemaal niet uit. Jonge mensen, oude mensen, soldaten, iedereen was blij. Ik weet nog dat een Engelse soldaat me op zijn schoot nam en knuffelde. Hij was zelf ook vader van een dochter van mijn leeftijd.

Ineens waren er toch weer sirenes, grote paniek. Mijn moeder duwde me een meubelwinkel in en we schuilden onder een tafel. Mijn moeder begon te bidden. Naast me zat een Engelse soldaat; hij huilde en bad mee met mijn moeder in het Engels. Het regende door het plafond allemaal stenen op de tafel. Alles was weer in puin. Dat maakte heel veel indruk op me, om te zien dat deze soldaat ook zo bang was en huilde. Heel aangrijpend. Als ik eraan terugdenk moet ik ervan huilen, ik neem maar vlug een bakkie troost. Gelukkig hoeven jullie dat niet mee te maken.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Ze verstopten zich tussen de boerenkool’

Daniel, Hedwig en Sanne van de Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland gaan op hun vrije middag naar meneer Wim Bos in Hoorn. Hij woonde zijn hele leven in Midsland, waar zijn ouders een bakkerij hadden. Hij heeft die voortgezet. Meneer Bos is geboren in 1935, maar weet nog veel over hoe Midsland in de oorlog was.

Waar speelde u in oorlog?
In het dorp was tijdens de oorlog een boerderij met daarin een bunker. Verder waren er veel huisjes in de Oosterburen, waar landjes achter waren. Daar speelden we tijdens de oorlog wel.’
‘Bij Midsland Noord waren allemaal versperringen met prikkeldraad daarom konden we tijdens de oorlog niet naar het strand. Je mocht er echt niet komen. Op het strand stonden allemaal palen zodat er geen amfibievoertuigen op het strand konden komen.’

Zag u veel Duitsers?
De barakken van de Duitsers op de Westerdam waren groen en daar woonden veel Duitsers. Ook woonden Duitsers in de Pastorie of bij de tegenwoordige fietsverhuurder midden in het dorp bij de kerk.’
Bij de school was een duiventil met een muur eromheen zodat het niet gebombardeerd kon worden. Er waren heel veel duiven van Duitsers en in de kokertjes die de duiven droegen, kwamen kleine briefjes met geheime codes.’

Wat merkte u verder van de oorlog?
Mijn vader was bakker en de bakkerij werd gevorderd. Er kwamen een Duitse bakker en vader mocht niet meer bakken. Er werd in Midsland koek gebakken voor de Duisters en dan kregen de kinderen de randjes van de koek. Ik had nog vijf broertjes en zusjes, die heel blij waren dat de bakker dat aan hen gaf.’
Mijn oudere broers moesten zich wel verstoppen anders waren ze opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Zij verstopten zich tussen de boerenkool en boven het plafond van de wc in een hoge schuur.’

Wat maakte veel indruk op u?
‘De meeste indruk maakten de parachutisten boven zee die uit Engelse vliegtuigen sprongen. Het leek wel een vlucht vogels. Een heleboel zijn in het water terecht gekomen en verdronken, maar ook een deel is aan land gekomen.’
‘Ook vonden we vaatjes benzine achter de dijk. Die hebben we opgehaald en verstopt in de bakkerij. We hadden ook een deel van de vaatjes gevuld met zeewater. De Duitsers namen deze vaatjes in beslag en stonden later stil langs de kant van de weg, omdat de auto niet meer wilde rijden.’
‘Mijn ouders gingen na de oorlog met de gevonden benzine naar familie in Zeeland en kwamen terug met veel fruit en groente. Ik proefde toen voor het eerst een sinaasappel. Dat zal ik nooit vergeten.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf’

Dini, de vrouw van Jan Holwerda, ontvangt Ryan, Isolde en Daniël hartelijk. De leerlingen van Yn de Mande op Schiermonnikoog nemen plaats in de serre. Het is direct al duidelijk waar de interesse ligt van meneer Holwerda. De foto’s van vliegtuigen die in formatie vliegen en een prachtig model van een Duitse bommenwerper, vormen de basis voor de spannende verhalen die hij vertelt. Wat meneer Holwerda als jongen van 7 jaar in de oorlog meemaakte, heeft een onuitwisbare indruk gemaakt.

In de informatie die we vooraf hebben gekregen, stond het woord SD. Waar staat dat voor?
‘SD, nou dat is de Sicherheitsdienst. Dat waren voor een groot deel Nederlanders die vóór de Duitsers waren. Die zaten in een paar boerderijen hier op Schiermonnikoog: in de Kooiboerderij, en daar waar nu de manege is – daar heb ik ook gewoond in de oorlog, en de boerderij daarnaast. Die SD’ers waren eigenlijk nog veel gevaarlijker dan de Duitsers zelf.’

Had u ook Joden in uw huis, die ondergedoken waren?
‘Nee, er waren wel een paar op het eiland. De Duitsers die hier waren, waren tolerant. Ze wisten dat wel, maar hebben er niets mee gedaan.’

Heeft u moeilijke keuzes moeten maken in de oorlog?
‘Ik was een kind in de oorlog en dat klinkt raar maar je went daaraan. Ik was niet altijd bang.           Voor mijn ouders was het anders. Mijn ouders hadden een radio, maar die mocht je niet hebben. Dat kun je je nu niet voorstellen dat ze zeggen: je mag geen radio hebben. Mijn vader had de radio in de grond verborgen en ook wel achter de lambrisering. Er waren ook eilanders die dit doorgaven aan de Duitsers, maar de Duitse commandant wilde geen onrust op het eiland en liet dan via zijn soldaten doorgeven dat er een razzia kwam om de radio’s te zoeken. Dan had mijn vader het toestel alweer op een andere plek verstopt. Zo is die radio nooit gevonden.’

Wat at u in de oorlog?
‘Dat was eigenlijk wat je zelf verbouwde. We hadden een groentetuintje. En we hadden vaak van dat bruine brood en daar moesten we het mee doen. Boter was er niet. Maar wij hadden een boerderij en mijn ouders karnden dan de melk en zo hadden we toch een beetje boter. Voor de rest was er niet zoveel. Wij hadden bijvoorbeeld geen wit brood, jam, zout of stroop.’

Woonde u in de oorlog ook dichtbij een bominslag?
‘Ja, ik woonde in 1943 aan het Melle Grietjes pad en op 100 meter vanaf ons huis is een bom gevallen. Ik heb hier nog een foto van de krater die daardoor ontstond. Dat was de eerste bom die viel, de volgende bommen vielen op een huis verderop in de Middenstreek en op de Willemshof. Daar zijn ook mensen bij omgekomen. Ik stond met Jan Benus in de Voorstreek toen die eerste bom viel en de luchtdruk was enorm. Een grote stofwolk die ons bijna omver blies.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen’

Fien, Eva, Dimitri en Daniel hebben ieder een paar vragen voorbereid en hebben zin om te gaan interviewen. Wanneer ze bij Franklin komen serveert hij ze een tropisch drankje en heel veel paaseitjes. Die worden regelmatig gepakt tijdens het interviewen en aan het einde mogen ze ze allemaal meenemen! Het gesprek met Franklin is heel gezellig en aan het einde krijgt hij dikke knuffels.

Hoe woonde u op Curaçao?

Wij hadden een alleenstaande woning met een grote tuin en 4 slaapkamers. Er was een grote veranda buiten en ik had een eigen slaapkamer. Best wel lux dus!

Hoe zag Curaçao eruit?

Er waren vooral veel wilde cactussen en het was er erg droog. Je kon dus niet lekker door de bush rennen vanwege al die cactussen.

Er waren wel hele mooie baaien. Er waren baaien die apart voor witte en zwarte mensen waren maar ook de marine had haar eigen baai voor haar medewerkers. Het beste gedeelte was natuurlijk voor de witte mensen.

Wij gingen vaak vissen, vogels jagen en soms met de oranje bronco naar de stranden.

Hoe was het op school in Curaçao? Was u wel een stout?

Jazeker! Ik zat bijna nooit stil en hield van een beetje pesten. Als straf moest ik dan het schoolreglement overschrijven in hele kleine lettertjes! Vreselijk!

Jullie spraken Papiamento. Wat is dat voor taal?

Papiamento is een mengelmoes van verschillende talen. Tijdens de koloniale tijd kwamen er veel verschillende culturen naar Curaçao die ieder een andere taal spraken. Het Papiamento is een straattaal ontstaan doordat al die culturen zich met elkaar mengden op straat.

Merkt u op Curaçao iets van discriminatie?

Nee, het woord discriminatie heb ik hier juist leren kennen. Op Curaçao was iedereen gelijk, iedereen had zijn eigen waarde, dus de kleur maakte niet uit. Bij ons op Curaçao was er geen verschil als je wit of gekleurd was.

Pas in Nederland kwam ik in aanraking met discriminatie.

In Nederland voel je vaak iets, maar er wordt niets gezegd. Dat was in het begin toen ik hier kwam, 35 jaar geleden anders, toen waren Nederlanders veel directer. Mensen zijn voorzichtiger geworden, door alles wat er nu speelt over het slavernijverleden. Maar ik heb liever dat mensen direct zijn, dan weet je waar je staat. Nu voel ik alleen dingen en weet ik niet wat ze werkelijk denken.

Wat zijn de cultuurverschillen?

In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen,

Niemand maakte zich ook druk over illegalen daar. Mensen kwamen langs om spullen te verkopen om te overleven. 9 van de 10 keer is zo n persoon is illegaal. Maar op Curaçao werd dat gewoon geaccepteerd. Ik zeg altijd: ‘Leven en laten leven’.

Waarom kwam u naar Nederland?

Ik deed de dienstplicht op Curaçao en wilde heel graag bij de marine. Dat leek me fijn en heel avontuurlijk. Ook leek het me sportief en heel kameraadschappelijk. Op Curaçao kon dat niet en werd me geadviseerd om naar Nederland te gaan en zo kwam ik bij het korpsmariniers.

Hoe voelde het om naar Nederland te gaan?

Ik was bezig met hoe het hier zou zijn, was heel benieuwd! Vond het ook heel leuk! Weer wat anders!

Ik was meteen ook veel in dienst bij de marine. Dat maakte het makkelijk om me aan te passen. Ik ben heel flexibel dus ik doe niet zo moeilijk over dingen

Wel vond ik het heel koud. Van mijn neef kreeg ik de tip: “als het koud is moet je er gewoon niet aan denken” Dat was een goed advies! Ik fietste gewoon door de regen en door een pak sneeuw en besloot er niet aan te denken…

Kwam u alleen naar Nederland?

Ja, ik liet mijn familie achter, die heb ik wel heel erg gemist. Mijn ouders zijn later ook gekomen, maar zij vonden Nederland maar niets. De mensen vonden ze te gehaast hier en het weer vreselijk. Ze zijn snel weer teruggegaan!

Erfgoeddrager: Daniel

‘De Black Lives Matter-protesten vind ik goed, maar het geweld ervan niet’

Mevrouw Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school, dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
‘De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten tegen racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘We verhuisden naar een villa in de bossen van Huizen, ’t Hooge Nest’

Rayyan, Daniel en Yolandy hadden een mooie ontmoeting met Rob Brandes (83) op hun school, de Derde Dalton in Amsterdam-Zuid. Meneer Brandes was een klein kind in de oorlog, maar maakte hele spannende dingen mee. Zijn ouders waren actief in het verzet en hij zat met meer dan twintig familieleden ondergedoken in een huis. De meeste familieleden hebben de oorlog niet overleefd, gelukkig is zijn moeder wel teruggekomen. Het huis én het verhaal van hem en zijn familie is inmiddels wereldberoemd door het boek ’t Hooge Nest.

Hoe zag uw onderduikplaats eruit?
‘De eerste plek die ik me herinner in de oorlog, was een huisje in Bergen. Ik mocht niet bij het raam staan van mijn moeder, maar keek toch stiekem door het wc-raampje. Toen kwam er heel laag een vliegtuig over, en het volgende moment had een paard in de wei vlakbij een afgeschoten been. Dat was zo gruwelijk, ik herinner het me nog steeds. Wat later verhuisden we naar een villa in de bossen van Huizen, ’t Hooge Nest. Mijn moeder, Janny Brandes- Brilleslijper, was Joods maar mijn vader niet, en daarom hoefden hij, mijn jongere zusje en ik niet onder te duiken. Mijn moeder en haar zus Lien met haar man en dochter wel. De man van mijn tante Lien was gevlucht uit Duitsland omdat hij geen soldaat wilde worden. Daar stond de doodstraf op, dus hij moest ook uit handen van de Duitsers blijven. Bovendien konden in dit grote huis heel veel, soms wel 18, familieleden onderduiken. Mijn oom was heel erg handig en heeft overal in huis, onder andere tussen de vloeren en de plafonds, ingenieuze verstopplekken gemaakt. Met belletjes om geluid te maken en met fietslampen en draadjes voor wat licht. Als kind vond ik het heerlijk om in de bostuin van het huis te spelen, het rook lekker herinner ik me en in huis was het gezellig. Maar de angst was er natuurlijk altijd. Voor het raam stond een grote vaas, en als die er niet stond, dreigde er gevaar. Op een dag had ik met mijn moeder boodschappen gedaan, ik liep vooruit en mijn moeder was wat langzamer vanwege de kinderwagen met mijn zusje. Mijn moeder schrok omdat de vaas weg was. We waren verraden, binnen waren de Duitsers bezig en ze arresteerden ook mijn moeder. Ik heb voor mijn ogen gezien dat ze behoorlijk werd mishandeld. Die indrukken zal ik nooit meer vergeten. Iedereen werd opgepakt en afgevoerd, behalve mijn vader, mijn zusje en ik. Mijn vader heeft ons in een fietskarretje bij een boer in Weesp ondergebracht. Ik sliep tussen de koeien in de stal. Hij woonde en werkte ergens anders in Weesp.’

Wat waren de verzetsdaden van uw moeder?
‘Mijn ouders en mijn oom en tante zaten in het verzet, in Den Haag en Amsterdam. Mijn moeder bracht bijvoorbeeld verzetskranten zoals De Waarheid, vlugschriften en boodschappen van het verzet rond, onder het matrasje in de kinderwagen van mijn zusje. Heel gevaarlijk natuurlijk. Toen het te spannend werd en ze bijna ontdekt werden, hebben ze de villa in ‘t Gooi gehuurd. De vrouw die er nu woont met haar gezin, Roxane van Iperen, vond bij de verbouwing de schuilplekken en is de geschiedenis van het huis gaan onderzoeken en opschrijven en dat is het prachtige boek ’t Hooge Nest geworden. Daarmee werd het verhaal van mijn ouders ineens wereldberoemd. Het boek is in heel veel talen verschenen en wordt waarschijnlijk verfilmd. Maar wat ik het mooiste vind is dat het nét is of ik mijn moeder hoor vertellen als ik het lees. Dat is zo knap van de schrijfster.’

Heeft u uw moeder en haar zus teruggezien na het concentratiekamp?
‘Mijn moeder en haar zusje waren heel sterk en hebben in de concentratiekampen Auschwitz en Bergen-Belsen heel goed voor elkaar gezorgd. Zij hebben de kampen overleefd, al waren ze er heel slecht aan toe. Mijn oom, opa en oma en nog veel meer familieleden zijn in Auschwitz vermoord. Gelukkig is mijn moeder wel teruggekomen. Na de Bevrijding huurden we een huis op de hoek van de Amstel en de Nieuwe Prinsengracht. Ik weet nog dat ik toen met een sleepboot naar huis ben gebracht. Toen mijn moeder terugkwam en ik haar weer zag, schreeuwde ik heel hard over de Amstel: ‘Mijn moeder is terug!’ Voor ons was het toen pas echt feest. Mijn ouders hebben nog vijftig jaar in dat huis gewoond. In het begin wilde mijn moeder ons niets vertellen over wat ze had meegemaakt in de oorlog, want dat vond ze te erg, dat wilde ze ons besparen. Maar gelukkig hebben we toch wel wat van haar gehoord. Ik heb daar natuurlijk ook met Roxane van Iperen over gesproken. Mijn twee dochters en vier kleinkinderen heb ik ook over vroeger verteld, en ze hebben natuurlijk allemaal dat mooie boek gelezen. Mijn achterkleindochter, die nog maar een paar maanden oud is, is daar nog iets te klein voor.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘“Geef die meneer maar een handje,” zei mijn moeder’

Daniel, Filippe en Liv van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid zitten aan tafel bij Harriett en Ira Goldwasser. Ze zijn warm onthaald met taartjes en biologisch sap en voordat ze ook maar één vraag gesteld hebben, begint Harriett al zelf te vertellen. Ze laat een boek zien over mensen die ondergedoken zaten in Zeist, onder wie ook zijzelf, en ze vertelt over de struikelstenen. Dan zwijgt ze even en zegt: “Maar jullie hebben vragen voorbereid. Vraag maar!”

Waar woonde u vóór de oorlog en hoe was het daar?
‘We woonden in de Volkerakstraat in Amsterdam-Zuid. Daar zijn veel foto’s van, want een vriend van mijn ouders was fotograaf. De schoenendoos met foto’s heeft mijn moeder als eerste laten onderduiken; die hebben we dus nog. Toen ik een peuter was, woonden we vanwege het werk van mijn vader een jaar in Soest in een villa die veel te groot was voor ons drietjes. Mijn moeder vond het er vreselijk; ze wilde alleen maar terug naar Amsterdam. Toen gingen we naar de Hunzestraat, ook hier in Zuid. Daar was het heel gemengd. Onze buurmeisjes deden communie in witte jurkjes en dat wilde ik ook. Naast ons woonde een NSB-gezin; die gingen marcheren op zaterdag. Tijdens de oorlog was het vaak druk bij ons in huis. Vanwege de avondklok bleven er geregeld mensen slapen. In 1942 verhuisden we naar het Afrikanerplein in Oost. Ik ging naar de Joodse school in de Kraaipanstraat. Daar stonden steeds andere onderwijzers voor de klas en waren geregeld opeens kinderen weg. Het was er niet prettig met die overspannen onderwijzers en je leerde er helemaal niets. Het was gewoon een bewaarplaats. Mijn moeder hield me veel thuis. Soms zag ik een vliegtuig neerstorten. Dat was geen prettig gezicht. De piloten probeerden hun bommen in de Amstel kwijt te raken. Toen ik net zeven was lieten mijn ouders mij onderduiken in Zeist. Daar woonde ik bij een gereformeerd gezin. In Amsterdam was ik enig kind; in Zeist was ik de jongste van zeven. Ik speelde daar elke dag in het bos.’

Hoe merkte u dat de Duitsers slecht waren?
‘Ze voerden Jodenwetten door om de bevolking uit elkaar te halen. Zo gingen wij in 1940 nog elke dag zwemmen bij het Amstelbad, dat nu het De Mirandabad heet. In 1941 mocht dat niet meer, omdat wij Joods waren. Toen werd ook mijn vader ontslagen bij het Stadsarchief, want Joden mochten niet meer voor de gemeente werken. We mochten ook niet meer met het openbaar vervoer; we moesten helemaal van de Hunzestraat naar de Zuiderkerk lopen om mijn opa en oma te bezoeken. En je kreeg een wet dat Joden niet meer in alle winkels mochten kopen en niet meer naar gewone scholen. Toen ik zes was moest ik een ster gaan dragen. Steeds meer mensen werden met overvalwagens meegenomen en die kwamen niet meer terug. Na de Februaristaking in 1941 wist iedereen dat het niet goed zat, dat je op moest passen.’

Bent u wel eens bijna opgepakt?
‘Op een dag ging mijn moeder haar haar laten doen. We wandelden in de Rijnstraat. Opeens zagen we een hele rij overvalwagens aankomen. Snel nam mijn moeder me mee naar huis, waar ze zogenaamd ziek op bed ging liggen. Toen er op de deur geklopt werd, moest ik open doen. Een Duitser kwam binnen. Alsof ik naar een foto keek, zo zag hij eruit. Mijn moeder zei vanaf het bed: “Geef die meneer eens een handje.” Van dat beeld is hij zo geschrokken dat ie weg is gegaan. Misschien had hij zelf een dochtertje van mijn leeftijd?’

Hoe was het na de oorlog?
‘Na de oorlog was de wereld vol met mannen die werk zochten. Mijn vader was intussen achtenveertig. Toch vond hij een goede baan en kreeg hij het heel druk. En ook nog een zoon erbij; mijn broertje werd geboren in 1946. Veel mensen waren alles kwijt, maar wij hebben gelukkig onze spullen teruggekregen. Een arme man in de Van Ostadestraat had het zelfgemaakte bed van mijn ouders al die tijd bewaard. Hij had het niet opgestookt in de koude winter waar een tekort aan van alles was. Ik ben in dat bed geboren en mijn broertje ook. Het is er nog steeds. Of ik nog verdrietig ben door die tijd? Iedereen is toen mensen verloren. Je probeert hun naam in ere te houden, daarom ben ik blij met de struikelstenen en het Namenmonument. Van mijn moeders kant is bijna iedereen omgekomen. Je kunt je daar ontzettend druk over maken, maar dan ga je eraan onderdoor. Ik ben altijd heel actief geweest om mensen die onderdrukt worden te helpen. Het probleem van racisme zit me heel hoog.’

Erfgoeddrager: Daniel

‘In Suriname was het lekker warm, in Nederland was het koud’

Lucia Bouva heeft Emma, Nikolina, Daniël en Mert van het Damstede Lyceum In Amsterdam-Noord in haar huis uitgenodigd. De sfeer is er prettig en haar huis is vol met familiefoto’s en tekeningen die ze heeft gekregen. Ze is erg aardig, en weet veel over cultuur. Mevrouw Bouva is geboren in Paramaribo, in Suriname, en op haar 16e naar Nederland gekomen.

Waarom bent u naar Nederland gekomen en hoe was de bootreis hiernaartoe?
‘’Mijn vader ging in Nederland studeren. Hij had aanvankelijk een meubelzaak in Suriname, waardoor we financieel niet in de problemen kwamen. Maar hij zei dat we naar Nederland zouden gaan. Hij kwam als eerste, na vijf jaar volgden wij. Het was een groot gezin met tien familieleden. Na vijf jaar studeren is mijn vader bij het ADM gaan werken, een scheepswerf in Amsterdam-Noord. Ik vond de reis naar Nederland heel leuk en het duurde ongeveer een maand. Er waren heel veel mensen op de boot.’

Heeft u onderwijs gehad?
‘In Suriname heb ik onderwijs gehad. Ik zat bij de nonnen op school dus hebben wij allemaal moeten breien. Het onderwijs was er erg goed en ik heb veel vriendinnen leren kennen, maar de meesters en juffen waren ook streng. Ik was ook nog eens katholiek opgevoed en in die tijd waren ze heel streng tegen katholieke mensen. Ik zat er ook bij de padvinderij. Nog steeds heb ik wel contact met mijn vriendinnen. In Nederland heb ik vooral cursussen gevolgd om boekhoudster voor een bank te worden. Uiteindelijk heb ik gewerkt bij de Hollandsche Bank-Unie.’

Bent u gelukkig in Nederland of had u liever daar willen blijven?
’De verhuizing is een grote verandering voor mij geweest. In Suriname was het lekker warm en toen ik in oktober was gearriveerd in Nederland, merkte ik gelijk dat het hier een stuk kouder was. Ik heb eigenlijk geen voorkeur, want hier in Nederland heb ik familie wonen en daarom is het niet makkelijk om zomaar terug te gaan. Ik ben ooit wel eens teruggegaan. Mijn kinderen vinden Suriname erg leuk. Maar de keuze om terug te gaan naar Suriname kon ik niet maken.’

Bent u ooit ooit gediscrimineerd en wat vindt u van de protesten in de wereld over racisme?
‘In Suriname heb ik er nooit last van gehad. Toen ik naar Nederland kwam, ben ik in Landsmeer gaan wonen. Daar heb ik wel last gehad van discriminatie. Een paar jongens op straat riepen: ‘Zwarte piet, zwarte piet!’ Nee, dat vond ik niet leuk en ik heb daarna die jongens op hun plaats gezet. Verder heb ik er niet echt last van gehad, maar mijn vader wel, want hij was ook een donkere man. De Black Lives Matter-protesten vind ik uiteraard goed, maar het geweld ervan niet. Zelf zou ik nooit meedoen bij het protesteren, want ik kan niet goed tegen de drukte.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892