Erfgoeddrager: Bram

‘Vader deed alles wat de Duitsers zeiden om ons te beschermen’

Thijmen, Bram, Jesmae en Aminah van basisschool De Handreiking in Eindhoven zijn enthousiast onderweg naar Liesbeth Hesling-van den Boomen (1939). Ze gaan haar vragen stellen over de oorlog. die ze meemaakte in haar tienerjaren. Mevrouw Hesling woonde destijds in de wijk Oud Woensel.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik herinner me nog dat ik, al een tijd voor de oorlog begon, Hitler op de radio speeches hoorde houden. We hadden nog geen tv dus al het nieuws kwam vooral via de radio. Je hoorde ook veel nieuws via andere mensen. Zo hoorden we dat de oorlog begonnen was en dat de koningin naar Engeland vertrokken was.

Wij kinderen wisten niet wat oorlog was en waren dus in eerste instantie niet bang. Maar we werden bang gemaakt. Zo zeiden ze op school: als het alarm gaat, dan komen er vliegtuigen en die laten soms bommen vallen. Zo gauw je het alarm hoort, ren je zo hard als je kan naar huis. Kijk goed op de grote torenklok. Je mag er maar vijf minuten overdoen. En als je er langer overdoet moet je volgende keer op school blijven en moet je schuilen in de grote kelder.

Wij renden dan naar huis. Thuis moesten we onder de eettafel gaan zitten en op tafel zoveel mogelijk kussens leggen. Ze zeiden ons dat als er bommen door het plafond zouden vallen, ze niet door de tafel met kussens zouden komen.’

Wat was er vervelend op de kostschool?
‘Toen ik naar de middelbare school ging, moest ik op kostschool. Dat was verschrikkelijk. Bij de nonnen. Die waren heel streng. Na twee jaar eisten de Duitsers de kostschool op want de school had eigen groentetuinen en daardoor veel voedsel. Ik mocht naar huis terug. Dat voelde voor mij als ‘de bevrijding’.

Vanaf dat moment ging ik naar de middelbare school in Eindhoven. Maar ik had alleen maar de zwarte kleren met witte boordjes uit de kostschooltijd. Dat was de kleding die je bij de nonnen aan moest. Er was geen andere kleding dus moest ik in de zwarte kleren naar school. Kinderen pestten mij ermee. En ze zeiden ook: jij komt uit Woensel, dat boerendorp, daar wonen alleen maar sigarenmakers en boeren. Ik voelde me dan heel klein. Ik voelde me ineens geen persoonlijkheid meer, mijn hele identiteit was weg. De meiden waren zo grof. Mijn zus, die heel goed kon naaien, heeft toen een grote bloem op mijn zwarte jurk geborduurd. En in de zwarte rok maakte ze twee reepjes blauw. Zodat het er iets leuker uitzag.’

Wat deed uw vader?
‘Vader was een hele zorgzame vader die alles deed wat de Duitsers zeiden om daarmee ons te beschermen. Als we fietsen moesten inleveren van de Duitsers, ging hij ze niet verstoppen. Hij zette ze op straat. Ook de radio leverde hij direct in. Hij wilde geen risico’s nemen. We hadden acht kinderen thuis, zes jongens en twee meisjes.

Hij wilde veilig met zijn gezin de oorlog doorkomen. Hij was geen held, maar hij was wel een held voor zijn gezin; hij heeft ons allemaal beschermd, niemand is opgepakt of in de gevangenis gezet. Als de oudste broers, die al op het gymnasium zaten, met brieven thuiskwamen van onderduikers, dan stopten ze die onder het vloerkleed. Zij wilden wél tegen de Duitsers ingaan, maar vader verbrandde de brieven. Hij heeft het gezin altijd beschermd.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Vier dagen voor 18 september stond er ineens bij de hoek van de Kloosterdreef, Woenselsestraat een afweergeschut. Daar stonden jonge Duitse soldaten bij. Toen de Amerikanen Woensel in kwamen, nadat ze in Son geland waren, schoten ze op de Duitse jongens bij het afweergeschut. Die soldaten waren pas 17 jaar en hadden de oorlog ook niet gewild. Mijn broers hebben de jongens nog naar het ziekenhuis gebracht.

De bevrijding was een groot feest. Iedereen vierde feest. Wij kregen een Engelsman ingekwartierd in huis, hij heette Eddy Murphy. Hij was een Engelse ‘ouderlans’ en reed op een hele grote motor. De officieren hadden aan moeder gevraagd of ze onze keuken mochten gebruiken om eten te koken. Verder leefden ze gewoon op straat met hun tanks, auto’s en vrachtwagens. Wij waren bevrijd, maar de rest van Nederland nog niet.

Eddy had als taak alles door te vertellen wat er gebeurde aan het front rond Nijmegen en Arnhem. Dus reed hij op zijn motor naar die omgeving en ging dan weer terug naar de officieren om te melden hoever het daar stond. Hij kwam vaak in de nacht helemaal onder de modder terug. Van moeder mocht hij niet naar de badkamer, hij had een klein kamertje met een opklapbed en daar sliep hij dan. Eddy was een hele aardige jongeman die het heeft overleefd. Toen Nederland bevrijd was, is hij naar Engeland teruggegaan en getrouwd. Jaren later kwam hij bij moeder op vakantie.’

Erfgoeddrager: Bram

‘Als mensen nare opmerkingen maakten, riep ik soms terug: bleekscheet’

Bram, Beau, Elin en Roelien interviewen Henk Heilbron (1953) op de Willem-Alexanderschool in Bergen, in een sfeervolle ruimte met uitzicht op de herfstkleuren. Ze hebben er veel zin in. Meneer Heilbron was al eerder de verteller in de klas en daar weten ze nog veel van. Vooral over hoe het op school in Suriname was. Dat kunnen ze zich niet voorstellen, dat leraren spullen door de klas gooien en met linialen op vingers slaan…

Hoe was het in Suriname?
‘We woonden aan de rand van Paramaribo. Suriname was voor mij als kind warm, onbezorgd en gezellig. Ik voetbalde, ging sporten en wandelen door de mooie natuur. Er waren hele mooie vissen, verschillende boomsoorten, mooie vogels en dieren. Vaak ging ik op jacht naar een zangvogel. Dan moest ik door de moerassen om er een te kunnen vangen, maar als ik er een had, was ik zo trots! Die vogel zette ik in een kooi. Ook waren er prachtige vlinders, schildpadden en giftige slangen, maar deze slangen vielen niet zomaar aan en zaten altijd verstopt in hun eigen gebied. In het binnenland, diep in de rimboe, leefden gevaarlijke dieren, maar niet waar wij woonden.

Op school werd je gestraft als je een vak niet goed had geleerd en kreeg je tikken. Dat mag nu niet meer, maar toen dacht je dat het normaal was.’

Waarom gingen jullie weg uit Suriname en hoe was het in Nederland?
‘We gingen weg omdat het een bittere tijd was daar. Er was nog steeds een koloniaal bewind en er waren veel lerarenstakingen omdat leraren weinig betaald kregen. Hierdoor was er niet continue school. We gingen naar Nederland om meer structuur in ons leven te krijgen en zodat wij, de kinderen, goed onderwijs konden volgen.

Het was hier veel kouder dan in Suriname, waar het altijd 36 graden was. Mijn kleding kromp door de kou en mijn broek ging steeds strakker zitten. Die was gemaakt voor tropische temperaturen dus van ander materiaal dan de kleding hier. Ik ging dat jaar naar een avondschool en werkte overdag. De hele dag was ik niet huis, dus at ik overdag niet. Pas ‘s avonds als ik thuiskwam om twaalf uur ging ik eten. Vaak was ik heel moe.’

Heeft u hier discriminatie meegemaakt?
‘Ik heb hier veel discriminatie meegemaakt. Ze noemden me ‘roetmop’ en ‘sambo’. Ook ben ik veel gepest met Zwarte Piet. We werden vaak zomaar Zwarte Piet genoemd tijdens sinterklaas en dat refereert voor ons aan het slavernijverleden. Vandaar dat mensen het niet eens zijn met de viering van sinterklaas. Ik vind het zelf wel een leuk feest en ik kan er mee omgaan, maar anderen worden er heel erg boos over en zien het als knechterij.

Wanneer mensen nare opmerkingen maakten, riep ik soms terug: bleekscheet! Maar meestal trok ik me er niets van aan. Mensen probeerden je uit te lokken, en als je erop reageerde werden er nog meer dingen geroepen. Maar ik was slimmer, ik reageerde gewoon niet. En dan kunnen ze niets meer met je. Mensen zijn dan stomverbaasd. Wanneer het mensen lukte om mij verdrietig te maken, vroeg ik me af waarom dat lukte. Want als je erop ingaat, geef je aan dat je net zo dom bent als zij. Laat je nooit uitlokken!

Gelukkig zijn er heel veel aardige kinderen. Het leven is als een weegschaal: het hoge gedeelte is het mooie gedeelte en het lage gedeelte het minder leuke deel. Zolang het mooie deel maar hoger is, dan is er een balans in je leven.’

U organiseert het Ketikoti-festival in Alkmaar. Waarom doet u dat?
‘Er werd mij gevraagd om mee te werken en ik vind het een mooie manier om mijn voorouders te eren. Mijn oma’s moeder was een tot slaafgemaakte. Van mijn ouders hoorde ik verhalen hierover, hoe dat was gegaan toen zij op de plantages werkte.

Mijn voorouders hebben daar erg onder geleden en dat vind ik zielig voor hen. Aan de andere kant denk ik: hoe lang moet ik daarbij stilstaan? Ik kan hun situatie niet meer veranderen. Er zijn boze mensen die er problemen mee hebben, maar het enige dat ik kan doen is vertellen hoe het was, de geschiedenis doorvertellen. Keti staat voor de kettingen die aan de benen vastzaten en koti betekent gesneden. De naam ketikoti staat dus symbool voor de ketenen die verbroken zijn, dat het voorbij is.’

Erfgoeddrager: Bram

‘Mijn vader kon de Duitser met de handgranaat nog net tegenhouden’

Nel Beemsterboer woont vlakbij de school van Bram en Jace, het Mozaïek in Broek op Langedijk. Toch moeten ze even zoeken waar het precies is. Mevrouw Beemsterboer komt achterom de deur opendoen en als iedereen geïnstalleerd is, barsten de interviewers los met hun vragen. Haar vader had een café in de oorlog, en dat vinden de kinderen wel interessant.

Weet u nog hoe de oorlog voor u begon?
‘We zagen dat de Duitsers schoten op het vliegveld in Bergen; dat konden we zo zien vanaf hier en dat was het begin van de oorlog in deze regio. We woonden in Broek op Langedijk. Mijn vader had een trio, een grote schuit waarmee hij groenten vervoerde. Toen de oorlog uitbrak kon dat niet meer omdat de Duitse soldaten op de schuiten schoten. We zijn toen naar Oterleek gegaan, en daar is mijn vader een cafeetje begonnen.

We woonden in het cafeetje en mijn vader had goede contacten met de bierbrouwerij en andere handelaren zodat hij voldoende voorraad had. Ook Duitse soldaten kwamen op de fiets naar ons en dronken koffie bij ons. Dat waren hele aardige, gewone jongens van 28 jaar. Op zo’n moment had je er geen erg in dat zij oorlog voerden met ons.’

Kende u NSB’ers?
‘Ja, we kenden een NSB’er die slager was en voor vlees kon zorgen. Als er gebrek was bij ons dan gingen we naar die man. Hij was wel voor de Duitsers, maar hielp ook andere Nederlanders met eten.’

Hebben jullie een razzia meegemaakt?
‘Omdat we een toneel hadden in het café, met daaronder een grote holle ruimte, dacht een dronken Duitse soldaat in ons cafeetje dat daar mensen ondergedoken zaten. Hij had de handgranaat al in zijn hand om hem daaronder te gooien, maar mijn vader kon hem nog net op tijd tegenhouden. Dat was best eng…’

Hoe ging u naar school?
‘Wij gingen lopend naar school; dat was een heel eind. We waren alert op overvliegende vliegtuigen. Wanneer die eraan kwamen doken we de slootkant in. Ik was altijd bang dat er bommen zouden vallen.’

Is er in uw buurt geschoten door de Duitse soldaten?
‘Iedereen moest zijn ramen verduisteren en als je dat niet deed schoten Duitse soldaten je ramen kapot. Mijn buurjongen werd geraakt toen de Duitsers hun ramen kapotschoten en kwam in het ziekenhuis terecht, zo erg…’

Erfgoeddrager: Bram

‘Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen’

Bram, Sim en Selina van basisschool de Wilderen gaan op bezoek bij Agnes Krijnen-van Lent. Zij was 10 jaar toen de oorlog begon. Mevrouw Krijnen geeft in het begin al aan dat ze inmiddels al wel veel vergeten is van die tijd. Ze kijkt op tv liever niet naar de oorlogen in de wereld, dat wil ze niet meer zien. Ze is bang dat het toch weer een keer gebeurt en dat haar kleinkinderen het ook gaan meemaken.

Hoe kwamen jullie eigenlijk aan eten in de oorlog?
‘Ik neem aan dat we in die tijd ook al voedselbonnen kregen, waarmee je eten kon halen. Mijn opa en oma in Budel hadden een grote boerderij en daar ging mijn vader vaak op de fiets naartoe om eten te halen. Ook wij zijn wel eens meegegaan. Ze konden je onderweg nog wel aanhouden, dan moest je alles afgeven.

De kinderen gingen bij opa en oma op vakantie, want dan kregen we natuurlijk goed te eten. Op de boerderij zaten een stuk of zes onderduikers. Buiten stond een hele grote schuur. Omdat mijn grootouders zo ver van het dorp af woonden, zagen ze de Duitsers al in de verte aankomen en gingen de onderduikers naar de schuur want daar zouden de Duitsers ze niet zoeken.

Een keer stonden de soldaten op de hoek van het huis. Mijn zusje, die toen nog een baby was, was op dat moment ook op de boerderij. Een van mijn tantes probeerde, met haar op de arm, de kelder in te vluchten en toen schoot een Duitse soldaat naar binnen. Gelukkig heeft hij hen niet geraakt.’

Hoe was het leven in de oorlog met die vliegtuigen en bombardementen?
‘Daar herinner ik me niet zoveel van. Alleen dat we van die wolkjes in de lucht zagen. Daar probeerden ze vliegtuigen neer te schieten, maar wij wisten helemaal niet wat dat was en dat vond ik heel eng.

Je had ook vliegende bommen, die maakten hetzelfde geluid als het vliegtuig. Als het stil werd, dan kwam de bom naar beneden. Dus dan was je altijd aan het te luisteren of dat zou gebeuren. Mijn ouders en buren hadden een schuilkelder gemaakt bij de Ansbalduslaan. Daar zaten we meestal als er bommenwerpers overkwamen. In de oorlog bombardeerden ze vaak het vliegveld. Bij ons achter in de tuin is ook wel een groot stuk van een vliegtuig gevallen, ik denk een vleugel. Een van de piloten lag dood op de Ansbalduslaan. Het vliegtuig was een eind verder gevallen.

Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen. Daar zijn we gaan kijken. Op dat moment kwamen er bommenwerpers over, die de dag na de bevrijding bommen hebben geworpen op Eindhoven. Omdat het zo gevaarlijk was moesten we onder weg naar huis in een sloot gaan liggen. Maar later was het groot feest natuurlijk, en ik heb zelfs nog bij de optocht als een koningin op de praalwagen gezeten.’

Hebben jullie mensen ingekwartierd gehad?
‘In de oorlog werden bij inwoners van Waalre Duitse soldaten ingekwartierd. Die moesten bij jou in huis komen om te slapen. Mensen wilden dat meestal niet. Mijn ouders hadden in de voorkamer een bed neergezet met een van de kinderen erin, en gezegd dat hij tbc had, dat was een besmettelijke ziekte. Dus toen kwamen die Duitsers niet.

Maar toen die Engelsen kwamen, wilden ze die wel in huis halen en zo kregen we er zes in huis. Zij sliepen in de voorkamer op de grond. Ze gaven ons ook eten en andere spullen, dus dat was wel fijn. Ze zijn vrij lang bij ons in huis geweest, misschien wel een half jaar of langer. Na de oorlog zijn we nog lang met ze bevriend gebleven. Een van hen, Ray, is nog in Waalre geweest en wij zijn een paar keer naar Engeland gegaan om hem op te zoeken. Ze hebben ook nog eens voor ons fietsbanden meegebracht uit Engeland.’

Erfgoeddrager: Bram

‘Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur’

Het is een regenachtige middag als Kaïn, Quincy en Bram van de Eindhovense basisschool Strijp Dorp aanbellen bij de 91-jarige Gerard Daniels om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij heet hen hartelijk welkom en hangt hun jassen aan de kapstok, waarna ze een plaats mogen kiezen in de grote ruime huiskamer. Meneer Daniels was 8 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en broers en zussen in de Hubertusstraat in Philipsdorp in Strijp. Zijn vader was glasblazer bij Philips. Zijn moeder was Duits en zijn vader Nederlands. De oorlog vond hij vooral spannend en avontuurlijk.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik was net zo’n kwajongen als jullie. We begonnen met tape op de ramen te plakken. Van dat dikke bruine plakband zodat als er bommen vielen het glas aan elkaar bleef zitten. Want de Duitsers waren in aantocht. Je wist niet wat er boven je hoofd hing. Als kinderen vonden wij het wel spannend. Er ging iets gebeuren wat we nog nooit meegemaakt hebben.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Nou tig keren. Vanuit de gemeente werden er schuilkelders gebouwd. Ze hadden een stuk van de achtertuinen van de huizen afgenomen en daar kelders gebouwd. Er werden van die holle blokken gezet en met zand opgevuld en daar werd dan heel veel zand bovenop gegooid, op het dak, en daar groeide weer gras op. ‘s Winters was het berenkoud. Als moeder en vader in bed bleven liggen tijdens een alarm waren wij gelukkig want dan bleven wij ook in ons warme bed, anders moest je naar de koude schuilkelder. En in de winter als het veel regende, liep de kelder ook nog vol water.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Dat kwam onverwachts tegen de middag. Wij zagen vliegtuigen overkomen en ineens hoorden we geweldige klappen. Toen hadden we nog geen schuilkelder. Overal was puin en rook. Nou, dan zit er de schrik wel in. We zijn gevlucht naar familie in Tongelre. Vervolgens hebben ze de hele Demer weggebombardeerd. Wij hoorden het ratelen van de mitrailleurs want op het dak van Philips zaten Duitse militairen. Ze hadden er ook een huisje staan, een keet. En zo gauw er vliegtuigen overvloge, liepen ze naar het afweergeschut en begonnen te schieten. Dat wisten de Engelsen ook. Die vlogen dus lager dan waar het geschut kon komen. Er zijn toen ook militairen van het dak afgesprongen. Die konden niet meer onder die vliegtuigen staan. Bij het Veemgebouw is ook een vliegtuig naar binnen gevlogen.

Wij hebben twee, drie dagen bij die familie gezeten en zijn weer teruggegaan. Er waren ook blindgangers op de hoek van onze straat gevallen. Ik ging kijken hoe de Duitsers die bom onschadelijk maakten. Dat was heel gevaarlijk want de bom kon daarbij gewoon ontploffen. Mijn ouders kregen te horen dat ik daarbij had gestaan. Ik kreeg vreselijk op mijn kop en had straf te pakken. En in die tijd waren ze nog een stuk strenger dan nu.

‘s Nachts vlogen veel Amerikaanse vliegtuigen over. Die gingen bombarderen in Duitsland. De Duitsers hadden rijdend afweergeschut, ze reden door de straten met op het dak afweergeschut. Ze gingen ergens staan, richtten hun zoeklichten op de vliegtuigen en schoten erop. Ook bij ons in de straat. Mijn vader was dan loeiend kwaad.

De Amerikaanse jagers die meevlogen met de bommenwerpers, zagen dat mondingsvuur, het licht van het schieten, en doken dan naar beneden, rammelden met hun mitrailleur over de daken heen en begonnen te schieten. Dan moest je geluk hebben dat je niet geraakt werd. De kogels vlogen vlak over het dak. We konden op die momenten niet eens meer naar de schuilkelder rennen.’

Waar speelden jullie mee in de oorlog?
‘Er was geen speelgoed, maar we speelden heel veel buiten. Na een bombardement kwamen we bijeen. Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur. Ook strooiden de vliegtuigen strookjes zilverpapier uit om de radar te verstoren. Die vielen op de grond als het niet regende en die verzamelden we ook.

We waren kwajongens. Ik ging met mijn vriendjes naar het vliegveld. Uit de Duitse vliegtuigen die naar beneden waren geschoten of gevallen, haalden we mitrailleurbanden. We braken de punten van die kogels af en daar haalden we het kruit uit en maakten we zelf vuurwerk van. Die punten rolden we in kranten en deden er koperdraad omheen. En dan staken we ze aan en vlogen die dingen over straat. De plexiglasramen van het vliegtuig staken we ook aan. Dat bleef branden tot het op was.

Mijn moeder had op een dag geen aardappels meer. Toen zei ik tegen mijn moeder: ‘Ik weet nog aardappels te staan, bij het vliegveld’. Mijn moeder en ik zijn die aardappels gaan rooien. De Duitsers waren zich net bij het vliegveld aan het terugtrekken, het was tegen het eind van de oorlog. Ze bliezen het hele munitiedepot op toen wij daar waren. Het depot vloog met een knal in brand.’

Had het invloed op jullie in de oorlog dat je moeder Duits was?
‘Nou, op een dag stopte er een grote Duitse militaire wagen met een hakenkruis erop bij ons voor de deur. Er stapte een hoge Duitse officier uit. Het was familie van mijn moeder. Hij kwam binnen en mijn moeder gaf hem koffie. Naderhand toen hij weer weg was, zei mijn vader tegen mijn moeder: ‘Dit was wel de laatste keer!’

In de school logeerden SS’ers. Moeder zei altijd tegen mij: ‘ga hen maar om brood vragen’. Zij hadden van dat soldatenbrood. Mijn moeder deed daar dan vet (reuzel) en suiker. Van een SS ’er kreeg ik een doodskop-ring van zilver met rode steentjes in zijn ogen en in zijn gebit. En ik was trots. Ik wilde bij mijn vriendjes de blits maken. Een doodskopring… dat had geen man. Ik had hem meteen omgedaan ook al was hij veel te groot, en liep het huis in. Een van mijn ouders zag de ring en zei: ‘Inleveren!’ Ik heb hem nooit meer teruggezien.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Op 18 september zijn we bevrijd. Ik was 12 en een grote kwajongen. Tegen de wil van de ouders in gingen we naar de stad om te kijken. Op 19 september, op mijn verjaardag, zagen we om een uur of half acht een hoop vuurwerk. Mijn moeder dacht dat het vuurwerk was voor de bevrijding. Maar mijn vader vloekte: ‘godverdomme, lopen jongen, dat is geen vuurwerk’. Hij zag dat het Duitse vliegtuigen waren. Toen kregen we een bombardement op onze kop. Die gooiden nog eens alles in elkaar.

Na de bevrijding kregen we drie Engelse soldaten in huis. Die vochten in Duitsland.
Ze sliepen op zolder en brachten heel veel eten mee uit Duitsland, en ook kleding.

Ik heb ook sigaretten gekocht en verkocht. Ik kocht ze op bij de Amerikanen en Engelsen. Dan ging je de stad in en scharrelde je wat sigaretten op en die verkocht ik bij de familie. Dan had je weer wat zakgeld.’

Erfgoeddrager: Bram

‘Wij woonden in de Dintelstraat, en daar zijn 135 Joden opgepakt’

Benjamin, Bram, Eva, en Zoë gaan Arend Meijer (1946) op school interviewen. Meneer Meijer vindt het leuk om naar de Dongeschool in Amsterdam-Zuid te komen, want vanuit het kamertje waarin hij wordt geïnterviewd, kijkt hij uit op de school waar hij zelf vroeger zat. Dat was de gereformeerde kweekschool. De leerlingen maakten zich nog eerst even wat zorgen of hij wel genoeg te vertellen zou hebben, omdat hij na de oorlog is geboren. Maar dat bleek al snel wel goed te zitten.

Wat weet u van uw vader over hoe hij de oorlog is doorgekomen?
‘Mijn vader was gymleraar, maar toen de oorlog begon had hij dienstplicht, dus hij was opgeroepen om te gaan vechten tegen de Duitsers. Je moet je realiseren, je leeft in vredestijd en opeens is het oorlog. Hij had geen tijd om te wennen aan dat idee, maar moest wel ook al wilde hij dat niet. Hij zat bij de marine. Op een nacht werden ze al om 4 uur gewekt. Niemand zei wat er aan hand was. Ze trokken hun uniform aan en hoorden toen dat de Duitsers hadden aangevallen. Ieder kreeg een geweer en vijf kogels. Toen heeft mijn vader het Rotterdamse bombardement gezien.

Opeens was hij weer thuis. De kinderen mochten hem niet zien. Hij lag in de slaapkamer, de deur was dicht. Mijn broer weet niet hoelang dat geduurd heeft, maar toen hij kennelijk weer een beetje was gekalmeerd, mochten ze hem zien. Hij was helemaal overstuur. Hysterisch. Na de oorlog kon hij er niet over praten. En iedere keer als de oorlog op televisie voorbijkwam, dan schoot ie weer in een astma-aanval. Ik kende hem niet anders dan als iemand die heel moeilijk ademhaalt. Hij heeft dus nooit verteld wat ‘ie daar meegemaakt heeft. Later hebben mijn broers en tante mij dit verteld.’

Waar woonden jullie toen?
‘Hier in de Dintelstraat. In het stukje Dintelstraat waar wij woonden, tussen de Geleenstraat en de Nieuwstraat, daar woonden 151 Joden, van wie er 135 zijn opgepakt. Twintig hebben de oorlog overleefd. Van dat ene kleine stukje straat zijn meer dan honderd mensen opgepakt en weggevoerd. Mijn broers en zussen wisten dat die huizen werden leeggehaald als die mensen eruit waren.’

Heeft uw hele gezin de oorlog overleefd?
‘Ja, ik heb twee broers en drie zusters en ze hebben het allemaal overleefd. Alleen een neef van mij niet. Zijn vader had een boekhandel en hij zelf zat in het verzet; hij bracht krantjes rond en regelde voedselbonnen. Die neef is verraden en opgepakt. Eerst is hij naar Scheveningen gebracht, daar zat een grote gevangenis. Toen is hij in Kamp Amersfoort terechtgekomen, en vandaaruit in Neuengamme, een concentratiekamp in Duitsland, vlakbij Hamburg. En daar is hij vermoord. Naar hem ben ik genoemd. Hij heette ook Arend.’

Weet u ook wie de persoon was die uw neef heeft verraden?
‘Ja, dat was Miep Oranje. Zij zat eerst bij het verzet, maar werd opgepakt door de Duitsers en gemarteld, en toen is ze doorgeslagen. Ze is een spion voor de Duitsers geworden. Ze is teruggegaan naar haar groep en heeft ze allemaal verraden.’

Heeft ze na de oorlog nog straf gekregen?
‘Niemand kon haar meer vinden. Ze hebben overal gezocht, maar ze is gewoon verdwenen. Er zijn verschillende theorieën over haar verdwijning: ze zou door het verzet zijn doodgeschoten op een plek waar ze nooit is gevonden. Of ze zou met een Amerikaanse officier getrouwd en naar Amerika verdwenen, of met een Britse militair naar Afrika zijn gegaan. Ze hebben haar in ieder geval nooit meer gevonden.

Ik had een nichtje, een zus van oom Arend, die heel haar leven naar haar heeft gezocht. Toen ze nog niet waren opgepakt, was ze ook een vriendin van haar. Ja wás. Nadat ze iedereen had verraden, natuurlijk niet meer.’

Waar denkt u aan tijdens de 2 minuten stilte?
‘Aan mijn neef, die ik nooit gekend heb. In januari 1945 is hij overleden. Hij was 20 jaar.’

Erfgoeddrager: Bram

‘Een groot deel van de Antilliaanse bevolking is ontstaan vanuit de slavenhandel’

Interviewers Mijntje, Iris, Lex en Bram van basisschool Het Mozaïek uit Broek op Langedijk hebben zich goed voorbereid en wachten aan een lange tafel in de theaterzaal van hun school op meneer Franklin Pieternella.  Als meneer Pieternella binnenkomt herkent hij de fotografe van het salsadansen en voelt zich meteen op zijn gemak.

Hoe was het om op Curaçao te leven?
Ik woonde in Groot Kwartier, een dorp op Curaçao. Het was heel fijn om daar te wonen. Curaçao is een klein eiland, maar best groot in wat er te doen en te leren is. Bijna alles vanuit heel de wereld komt daar bij elkaar. Ik werd daar klaargemaakt voor de grote wereld. Het klimaat is er warm, maar het kan ook behoorlijk waaien en heel hard regen en stormen. Vanwege de klimaatverandering stijgen de temperaturen en komen er nu steeds meer stormen.
Ik droeg andere kleding daar. Geen winterkleren want het is daar geen winter. Op een keer verging er een schip voor de kust en spoelden er allemaal truien aan. Iedereen liep toen ineens in truien!’

Hoe was het om vanuit Curaçao in Nederland aan te komen?
Mensen mengden op Curaçao heel makkelijk vergeleken met Nederland. Niemand werd gediscrimineerd, Chinezen, Portugezen, Nederlanders, iedereen ging met elkaar om en iedereen was gelijk. Je had ook een enorme diversiteit aan culturen, eten en muziekstijlen. Je had Chinese toko’s, Portugese tuinen, Joodse mensen en iedereen haalde van alles bij elkaar. Dat was allemaal heel normaal. Toen ik in Nederland kwam dacht ik. Wat is dit nou? Ineens was ik ‘anders’.’

Wat heeft u gemerkt van de Koloniale overheersing?
Curaçao had natuurlijk een eigen cultuur, een eigen manier van denken en leven en we leefden in een heel ander gebied dan Nederland. Maar toch werd er vanuit Nederland bepaald wat er ging gebeuren en werd de Nederlandse cultuur aan ons opgelegd. Dat voelde heel dubbel.  En wanneer iemand van buiten komt die zijn cultuur wil opleggen aan jouw volk dan krijgt je botsingen. Op school moesten we Nederlands spreken in plaat van Papiamento. We kregen de lesstof die jullie ook in Nederland kregen. We leerden dus ook bijvoorbeeld Engels vanuit het Nederlands, niet vanuit onze eigen taal Papiamento. Dat is best moeilijk.’

Wat zorgde voor een omkeer in denken op Curaçao?
Op het eiland was een olieraffinaderij van Shell. Shell zorgde voor een sterke ongelijkheid en een ongelijke verdeling. Zij gaven de hoge posities aan Nederlanders en mensen werden ongelijk behandeld. De oorspronkelijk bevolking moest heel hard werken voor weinig geld. Ze werden behandeld als minderwaardig. Op 30 1969 mei gingen de vakbonden en de bevolking staken tegen deze ongelijkheid. Deze staking is helemaal uit de hand gelopen. Er vielen veel doden en veel gewonden. Ze noemen het een zwarte dag uit de geschiedenis van Curaçao maar het was ook de omkeer naar meer vrijheid.
Deze staking zorgde voor een verandering in denken op Curaçao waarbij de bevolking opstond vanuit de onderdrukking en ongelijkheid. De bevolking werd na deze staking (iets) meer gewaardeerd en er veranderden dingen ten goede. Maar voor verandering is tijd nodig. Dat is een proces. Papiamento was bijvoorbeeld verboden op school. Het duurde heel lang voordat Papiamento werd erkend als taal. De staking op 30 mei 1969 was het begin van in een verandering van denken. We kregen meer autonomie en mochten weer dingen zelf bepalen. Dingen werden beter, in gelijkheid en waardering en menswaardig.’

Hoe ervaart u dat hier in Nederland?
Soms word je hier in Nederland als zwarte man of vrouw onderschat. Zoiets van: ‘Die weet het niet. Het zal wel niet lukken.’ Op mijn werk heb ik zelf meegemaakt dat als ik probeerde beter te worden, dat werd tegengehouden omdat er gedacht werd dat het me niet zou lukken. Ik vind het wel moeilijk om er iets over te zeggen.  Toen ik hier kwam, 30 jaar geleden, zeiden mensen gewoon dingen die ze dachten zoals: ‘Die zwarte, die hoef ik niet.’ Dat was eigenlijk beter omdat het direct werd uitgesproken. Nu voel ik vanalles, maar dingen worden niet uitgesproken en dus kan ik er niets mee. Dat maakt het frustrerender dan 30 jaar geleden. Maar als ik zie hoe de jeugd op straat met elkaar omgaat, denk ik dat de acceptatie onder hen veel groter is dan 30 jaar geleden. Er is meer respect. Dat komt denk ik ook omdat er weinig taalbarrières zijn. Kinderen gaan nu anders met elkaar om, ook in grotere steden. Je ziet ook een eigen straattaal ontstaan vanuit de verschillende culturen die elkaar op straat ontmoeten. Zoals bij ons het Papiamento ontstond. Dat een mix is van de talen van alle culturen die op Curaçao samenkwamen. Vanuit het Frans, Portugees, Spaans, Nederlands en Surinaams ontstond de taal Papiamento.’

Wat weet u van uw voorouders?
Mijn familie kwam oorspronkelijk uit Afrika. Een groot deel van de Antilliaanse bevolking is ontstaan vanuit de slavenhandel. Via de slavenhandel zijn veel mensen naar de eilanden gekomen. Curaçao was een distributie-eiland voor de tot slaaf gemaakten en vanuit Curaçao werden de tot slaaf gemaakten verspreid over de verschillende landen. Mijn vader was bouwkundige. Ik vond het prachtig hoe de landhuizen werden gebouwd. Ze hadden veel Nederlandse invloeden. En de huizen waren zo vormgegeven dat de wind bleef circuleren in huis waardoor alle warmte werd weggezogen. Een heel bijzonder ventilatiesysteem dus!’

Waarom kwam u naar Nederland?
Op Curaçao word je, als je 18 jaar bent, opgeroepen om in militaire dienst te gaan. Ik wilde graag bij defensie werken, maar als je echt in dienst wilde, moest je naar Nederland. Daarom besloot ik om naar Nederland te komen en bij de korps mariniers te gaan. Het was voor mij heel spannend om in Nederland aan te komen. Het was mijn eerste keer en ik had een heel duidelijk doel. Dat was waar ik toen mee bezig was. Het was belangrijk voor me dat ik zou worden goedgekeurd en dat ik mijn opleiding zou halen. Dus ik was eigenlijk niet veel bezig met wat mensen van mij vonden.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Bram

‘Ik had door moeten vragen, maar er werd niet over gesproken’

Bram, Julius en Kees lopen in een paar minuten van school, het MLA in de Van Ostadestraat in Amsterdam-Zuid, naar de Oranjekerk waar zij Frank Mansro interviewen over zijn leven in Suriname en hier. De jongens kennen wat Surinaamse straattaalwoorden. Tijdens het gesprek leren ze nieuwe woorden, mét de betekenis daarvan. Een volgende keer zijn ze welkom in het café van Frank Mansro, even verderop.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Ik ben geboren in Paramaribo. Toen ik drie was, verhuisde ik naar mijn oma in het district Coronie. Daar ben ik drie jaar gebleven en daar ging ik ook voor het eerst naar school. In Suriname is het heel normaal dat je een paar jaar bij je oma gaat wonen als kind. Na die drie jaar ging ik weer bij mijn moeder in Paramaribo wonen. Toen ik klaar was met school ben ik meteen gaan werken in de binnenlanden. Daardoor heb ik Suriname heel goed leren kennen. Niet alle Surinamers kennen hun land goed. Ik werkte bij de rivieren, waar ik moest meten hoeveel water er stroomde, zodat men de waterhuishouding van de binnenlanden kon reguleren. Ze wilden stuwmeren bouwen om energie op te roepen voor het winnen van bauxiet. Als je in het binnenland voor de overheid werkte, kreeg je extra betaald. Dus over mijn loon had ik niks te klagen. Ik was een gelukkig mens.’

Hoe vond u Nederland toen u hier voor het eerst kwam?
‘Mijn vader woonde in de jaren vijftig al in Nederland. Mijn moeder wilde mij altijd al naar hem toesturen, maar ik wilde dat niet. Ik ben in Nederland nooit bij mijn vader langsgegaan. Toen hij terugkwam naar Suriname zag ik hem pas weer voor het eerst. Als je in Suriname tien jaar bij de overheid werkte, kreeg je de kans om acht maanden met verlof naar Nederland te gaan. In 1975 – ik was toen 28 jaar – ben ik daarom toch naar Nederland gegaan. Uiteindelijk ben ik ook gebleven. Ik kreeg een baan bij het distributiecentrum van Albert Heijn en later bij Fokker. Nu heb ik al dertig jaar mijn eigen café hier in De Pijp. Natuurlijk is in Nederland alles anders dan in Suriname: de cultuur, het weer, het eten, de natuur. In Suriname is alles groen. Ik voel me vrijer en veiliger in de natuur. Dat mis ik wel. Toch vind ik het hier prettiger. Het leven hier is beter qua voorzieningen en mogelijkheden, en ik heb hier al mijn vrienden om mij heen.’

Wat weet u van het koloniale verleden van uw familie?
‘De koloniale tijd was een verschrikkelijk harde tijd. Zelf ben ik 83 jaar na de afschaffing van de slavernij geboren. Mijn ouders hebben het gelukkig ook niet meegemaakt. Mijn oma misschien nog wel. Er zijn geen verhalen uit mijn familie. Ik heb geprobeerd om dat uit te zoeken maar het is me niet gelukt. Achteraf had ik door moeten vragen, maar er werd niet over gesproken. Nu komt er gelukkig steeds meer aandacht voor, ook op school. We moeten elkaar begrijpen. Dat kan alleen als we de geschiedenis kennen. Eigenlijk zou iedereen verplicht het boek van Anton de Kom moeten lezen. Dan zouden we elkaar misschien beter begrijpen en zouden mensen ook snappen waarom wij Zwarte Piet beledigend vinden. Toen ik vroeger bij Fokker werkte, maakte een collega van mij een keer een racistische grap. Ik maakte een grap terug en toen werd hij boos! Zelf bleef ik gewoon rustig toen hij die grap maakte, maar andersom was het een probleem.’

 

Erfgoeddrager: Bram

‘Al voor de oorlog zat mijn opa in het verzet’

Frank Meelker vertelt aan Bram, Sabrina, Mies en Sakhae van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost het verhaal van zijn opa. Deze verzetsstrijder vervalste papieren en hielp mensen met onderduiken.

Wat is het dapperste dat uw opa heeft gedaan in de oorlog?
‘Mijn opa begon al voor de oorlog, toen Hitler al aan de macht was en al veel mensen werden vervolgd, met verzet. Duitsers die tegen Hitlers regime waren vluchtten onder andere naar Nederland. Mijn opa hielp deze politieke vluchtelingen met onderduiken. Toen hier de oorlog uitbrak, deed hij dat ook voor andere mensen. Samen met anderen vervalste hij identiteitspapieren voor Joodse mensen en zorgde hij ervoor dat mensen konden onderduiken. Het was heel dapper om in een tijd mensen te helpen die het heel moeilijk hadden. Als je werd opgepakt, liep het heel slecht met je af.’

Weet u door wie uw grootvader is verraden?
‘Hij is verraden door iemand die voor de Duitsers werkte. Die mensen verdienden geld door anderen aan te geven. Deze man deed net alsof hij papieren nodig had en zo kon hij mijn opa verraden. Mijn opa is toen naar kamp Westerbork gebracht. Hij probeerde optimistisch te blijven en gaf daar onderwijs aan volwassenen, omdat hij onderwijzer van beroep was. Later is hij naar concentratiekamp Auschwitz gegaan en vanaf daar naar nog twee andere kampen. Welke twee weet ik niet precies. Onderweg naar een kamp is hij overleden. Dat was in de winter van 1944/1945. Vervoer ging in open treinwagons en het was hartstikke koud. Hij is omgekomen door kou en ziekte. Bij aankomst in het kamp is hij verbrand.’

Hoe kent u al deze verhalen?
‘Mijn moeder vertelde wel over haar vader die weg was gehaald en vermoord is in een concentratiekamp. Maar zij wist niet precies wat er was gebeurd. Alles wat hij had gedaan, was natuurlijk ook geheim. Maar iemand in zijn verzetsgroep had een boekje geschreven over de groep en die heb ik gesproken. In dat boekje staat wat mijn opa en de andere verzetsleden hebben gedaan.’

       

Erfgoeddrager: Bram

‘Met de twee bloempotten gingen we op de fiets naar oma’

Renee, Nova, Bram en Stijn van groep 8 van basisschool De Hasselbraam zijn ontzettend benieuwd naar de verhalen van Peter Buddemeijer. Hij woont vlakbij school in Residentie De Wilgenhof. Aan de ronde tafel met een glaasje limonade en een koekje kan het gesprek met de tachtigplusser beginnen.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
‘Op een dag liepen overal Duitse soldaten, in uniform en met geweer. Toen wisten we dat de oorlog was begonnen. De soldaten hadden ijzeren hakken en dat gaf zo’n akelig geluid. Daar werd ik heel angstig van. Ik was vier jaar en zat op de Philips kleuterschool vlak bij het PSV stadion. Toen ik zes was, ging ik naar de lagere school. Door de oorlog viel er veel les uit. Je kon niet naar school als het koud was, als er geen kolen meer waren of als je geen schoenen meer had. Ook ging het luchtalarm vaak af. Een lang geluid met een korte stilte betekende dat je moest schuilen. Als het geluid kort was met een lange stilte dan was het gevaar voorbij.’

Kenden jullie ook Joodse mensen in de oorlog?
‘Op een dag mochten we niet meer op zolder spelen en zat de deur op slot. Mijn moeder zei dat Zwarte Piet daar sliep. Pas na de oorlog vertelden mijn ouders dat daar een Joods echtpaar ondergedoken had gezeten. Als de Duitsers daar achter zouden zijn gekomen, hadden mijn ouders de doodstraf kunnen krijgen. Mijn moeder kon die spanning op en gegeven moment niet meer aan. Toen zijn ze ergens anders naartoe gegaan. Na de oorlog kwamen ze nog langs om mijn ouders te bedanken. Ik vond het heel goed dat mijn ouders dit hebben gedaan.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Mijn vader was slager en slachtte voor mensen dieren. In plaats van geld vroeg hij vlees. Mijn moeder smokkelde dat in de kinderwagen, met mijn baby zusje erin, naar huis. Mijn vader smokkelde leer. Hij was nergens bang voor. Maar op een dag haalde hij met de trein een rol leer op in Gilze en Rijen, toen de Duitsers de trein controleerden. Mijn vader werd zo bang dat hij het leer buiten de trein hing, uit het zicht. Dat is gelukkig goed gegaan.’

Wat is het ergste dat jullie hebben meegemaakt?
‘Op Sinterklaasochtend, dat was vroeger 6 december, stond er voor mij en mijn broertje een prachtige toverlamp op tafel. Ook stonden er twee bloempotten voor oma. Vroeg in de middag brachten mijn vader, broertje en ik die naar haar toe. Toen we voor de slagboom in de stad stonden te wachten, kwamen er vanuit het niets een heleboel bommenwerpers over. Engelsen bombardeerden de Philipsfabrieken, omdat daar spullen voor de Duitsers werden gemaakt. Maar ze raakten dus ook huizen en mensen. Het waren fosforbommen, die meteen alles in brand zetten. Mijn vader heeft ons meegenomen en ergens een deur ingetrapt. Al snel stond alles daar ook in de brand. We zijn naar de tuin gerend, terwijl mijn vader het vuur probeerde uit te trappen. Uiteindelijk zijn we daar weggekomen. Ik zal jullie niet vertellen wat we onderweg allemaal zagen. Dat is te verschrikkelijk. Eenmaal thuis stond de voordeur open. Die was door de luchtdruk van de bommen eruit geduwd. We konden mijn moeder en zusje nergens vinden en waren heel bang. Gelukkig bleek dat ze naar de buren gevlucht waren en in orde waren. Dit alles kon zo plotseling gebeuren, omdat de Engelse vliegtuigen zo laag vlogen en niet op de radar te zien waren. Daardoor ging het luchtalarm niet af en zijn we niet op tijd gewaarschuwd. De Engelse naam van deze bombardementen is de Oyster-bombardementen. Daarom staat er in Eindhoven bij Usine een kunstwerk in de vorm van een oester ter nagedachtenis aan de Sinterklaasbombardementen.’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892