‘Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur’


Kaïn, Quincy en Bram vertellen het verhaal van Gerard Daniels
Hubertusstraat

Het is een regenachtige middag als Kaïn, Quincy en Bram van de Eindhovense basisschool Strijp Dorp aanbellen bij de 91-jarige Gerard Daniels om hem te interviewen over zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Hij heet hen hartelijk welkom en hangt hun jassen aan de kapstok, waarna ze een plaats mogen kiezen in de grote ruime huiskamer. Meneer Daniels was 8 jaar toen de oorlog begon. Hij woonde met zijn ouders en broers en zussen in de Hubertusstraat in Philipsdorp in Strijp. Zijn vader was glasblazer bij Philips. Zijn moeder was Duits en zijn vader Nederlands. De oorlog vond hij vooral spannend en avontuurlijk.

Wat herinnert u zich nog van het begin van de oorlog?
‘Ik was net zo’n kwajongen als jullie. We begonnen met tape op de ramen te plakken. Van dat dikke bruine plakband zodat als er bommen vielen het glas aan elkaar bleef zitten. Want de Duitsers waren in aantocht. Je wist niet wat er boven je hoofd hing. Als kinderen vonden wij het wel spannend. Er ging iets gebeuren wat we nog nooit meegemaakt hebben.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Nou tig keren. Vanuit de gemeente werden er schuilkelders gebouwd. Ze hadden een stuk van de achtertuinen van de huizen afgenomen en daar kelders gebouwd. Er werden van die holle blokken gezet en met zand opgevuld en daar werd dan heel veel zand bovenop gegooid, op het dak, en daar groeide weer gras op. ‘s Winters was het berenkoud. Als moeder en vader in bed bleven liggen tijdens een alarm waren wij gelukkig want dan bleven wij ook in ons warme bed, anders moest je naar de koude schuilkelder. En in de winter als het veel regende, liep de kelder ook nog vol water.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement?
‘Dat kwam onverwachts tegen de middag. Wij zagen vliegtuigen overkomen en ineens hoorden we geweldige klappen. Toen hadden we nog geen schuilkelder. Overal was puin en rook. Nou, dan zit er de schrik wel in. We zijn gevlucht naar familie in Tongelre. Vervolgens hebben ze de hele Demer weggebombardeerd. Wij hoorden het ratelen van de mitrailleurs want op het dak van Philips zaten Duitse militairen. Ze hadden er ook een huisje staan, een keet. En zo gauw er vliegtuigen overvloge, liepen ze naar het afweergeschut en begonnen te schieten. Dat wisten de Engelsen ook. Die vlogen dus lager dan waar het geschut kon komen. Er zijn toen ook militairen van het dak afgesprongen. Die konden niet meer onder die vliegtuigen staan. Bij het Veemgebouw is ook een vliegtuig naar binnen gevlogen.

Wij hebben twee, drie dagen bij die familie gezeten en zijn weer teruggegaan. Er waren ook blindgangers op de hoek van onze straat gevallen. Ik ging kijken hoe de Duitsers die bom onschadelijk maakten. Dat was heel gevaarlijk want de bom kon daarbij gewoon ontploffen. Mijn ouders kregen te horen dat ik daarbij had gestaan. Ik kreeg vreselijk op mijn kop en had straf te pakken. En in die tijd waren ze nog een stuk strenger dan nu.

‘s Nachts vlogen veel Amerikaanse vliegtuigen over. Die gingen bombarderen in Duitsland. De Duitsers hadden rijdend afweergeschut, ze reden door de straten met op het dak afweergeschut. Ze gingen ergens staan, richtten hun zoeklichten op de vliegtuigen en schoten erop. Ook bij ons in de straat. Mijn vader was dan loeiend kwaad.

De Amerikaanse jagers die meevlogen met de bommenwerpers, zagen dat mondingsvuur, het licht van het schieten, en doken dan naar beneden, rammelden met hun mitrailleur over de daken heen en begonnen te schieten. Dan moest je geluk hebben dat je niet geraakt werd. De kogels vlogen vlak over het dak. We konden op die momenten niet eens meer naar de schuilkelder rennen.’

Waar speelden jullie mee in de oorlog?
‘Er was geen speelgoed, maar we speelden heel veel buiten. Na een bombardement kwamen we bijeen. Wie de grootste bomscherf bij zich had op school was de pikeur. Ook strooiden de vliegtuigen strookjes zilverpapier uit om de radar te verstoren. Die vielen op de grond als het niet regende en die verzamelden we ook.

We waren kwajongens. Ik ging met mijn vriendjes naar het vliegveld. Uit de Duitse vliegtuigen die naar beneden waren geschoten of gevallen, haalden we mitrailleurbanden. We braken de punten van die kogels af en daar haalden we het kruit uit en maakten we zelf vuurwerk van. Die punten rolden we in kranten en deden er koperdraad omheen. En dan staken we ze aan en vlogen die dingen over straat. De plexiglasramen van het vliegtuig staken we ook aan. Dat bleef branden tot het op was.

Mijn moeder had op een dag geen aardappels meer. Toen zei ik tegen mijn moeder: ‘Ik weet nog aardappels te staan, bij het vliegveld’. Mijn moeder en ik zijn die aardappels gaan rooien. De Duitsers waren zich net bij het vliegveld aan het terugtrekken, het was tegen het eind van de oorlog. Ze bliezen het hele munitiedepot op toen wij daar waren. Het depot vloog met een knal in brand.’

Had het invloed op jullie in de oorlog dat je moeder Duits was?
‘Nou, op een dag stopte er een grote Duitse militaire wagen met een hakenkruis erop bij ons voor de deur. Er stapte een hoge Duitse officier uit. Het was familie van mijn moeder. Hij kwam binnen en mijn moeder gaf hem koffie. Naderhand toen hij weer weg was, zei mijn vader tegen mijn moeder: ‘Dit was wel de laatste keer!’

In de school logeerden SS’ers. Moeder zei altijd tegen mij: ‘ga hen maar om brood vragen’. Zij hadden van dat soldatenbrood. Mijn moeder deed daar dan vet (reuzel) en suiker. Van een SS ’er kreeg ik een doodskop-ring van zilver met rode steentjes in zijn ogen en in zijn gebit. En ik was trots. Ik wilde bij mijn vriendjes de blits maken. Een doodskopring… dat had geen man. Ik had hem meteen omgedaan ook al was hij veel te groot, en liep het huis in. Een van mijn ouders zag de ring en zei: ‘Inleveren!’ Ik heb hem nooit meer teruggezien.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Op 18 september zijn we bevrijd. Ik was 12 en een grote kwajongen. Tegen de wil van de ouders in gingen we naar de stad om te kijken. Op 19 september, op mijn verjaardag, zagen we om een uur of half acht een hoop vuurwerk. Mijn moeder dacht dat het vuurwerk was voor de bevrijding. Maar mijn vader vloekte: ‘godverdomme, lopen jongen, dat is geen vuurwerk’. Hij zag dat het Duitse vliegtuigen waren. Toen kregen we een bombardement op onze kop. Die gooiden nog eens alles in elkaar.

Na de bevrijding kregen we drie Engelse soldaten in huis. Die vochten in Duitsland.
Ze sliepen op zolder en brachten heel veel eten mee uit Duitsland, en ook kleding.

Ik heb ook sigaretten gekocht en verkocht. Ik kocht ze op bij de Amerikanen en Engelsen. Dan ging je de stad in en scharrelde je wat sigaretten op en die verkocht ik bij de familie. Dan had je weer wat zakgeld.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892