Erfgoeddrager: Ayoub

‘Wij hadden geluk dat we nog een klein volkstuintje hadden’

Op basisschool Rapenland in Eindhoven zitten Thijs, Ayoub, Emma en Kubra al enthousiast klaar met hun vragenlijst. Wanneer Piet Blotwijk binnenkomt, heeft hij een tas bij zich met bijzondere voorwerpen uit de oorlog, waaronder een knijpkat. Meneer Blotwijk was 5 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Hij woonde in Katwijk aan Zee, aan de Zeeweg 60, die rechtstreeks naar zee liep.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘In die periode waren ze ons huis aan het verbouwden. Op het dak waren mensen aan het werk en die zagen ineens dat er veel Duitse vliegtuigen overkwamen. Wij woonden in de buurt een vliegveld. Om dit vliegveld in te kunnen nemen, begonnen de Duitsers het te bombarderen. En zo kwamen wij erachter dat de oorlog was begonnen.’

Hadden jullie een radio?
‘Wij mochten van de Duitsers geen radio hebben, maar we hadden er wel een foefje op.’ Meneer Blotwijk pakt een oude hoofdtelefoon uit zijn tas die de piloten vroeger droegen. ‘Wij konden met behulp van een soort kristal en een lange ijzeren draad de radiogolven opvangen via de hoofdtelefoon. Zo kregen we ontvangst met de zender van de BBC en hoorden we over het verloop van de oorlog. We moesten natuurlijk wel oppassen dat de Duitsers dit niet ontdekten.’

Wat was het moeilijkste voor u aan de oorlog?
‘Het was heel moeilijk om aan eten te komen. We kregen via de gemeente wel voedselbonnen waarmee we wat vlees en groenten konden kopen. Wij hadden geluk dat we nog een klein volkstuintje hadden. Daar verbouwden we prinsessenbonen, jullie noemen ze geloof ik sperziebonen, en spinazie. Verder hadden we af en toe graan. Dat moesten we dan zelf vermalen met een koffiemolen.’

Erfgoeddrager: Ayoub

‘In Nederland was het lastig voor mij zonder ouders’

Ayoub, Omar en Haytam interviewen Felix de Goei op hun school De Kinderboom in Amsterdam-Noord. Meneer de Goei is in geboren in Naarden, maar hij heeft van zijn zesde tot zijn dertiende In Nederlands Indië gewoond. In de jaren ’80 gingen zijn ouders terug met zusje.  Felix bleef bij familie in Nederland. Familie is Chinees en Indisch.

Hoe was het voor uw familie in Indië?
‘Toen de macht werd overgenomen betekenden Chinezen minder. Alle Chinese namen van mensen werden veranderd. In de koloniale tijd zag je wie bovenaan stond in de maatschappij en wie juist onderaan stonden. Dat hebben mijn ouders wel meegemaakt. Onderwijs was bijvoorbeeld niet voor iedereen toegankelijk. Chinese mensen moesten Indonesische namen aannemen. Later werden Chinezen gelijkgesteld aan Europeanen. Het was een onrustige tijd en wij moesten ook naar Bandung verhuizen.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
‘In Nederland was het lastig voor mij zonder ouders. Mijn ouders zijn teruggegaan naar Indonesië, om daar te gaan werken. Mijn zus ging wel mee met hun, maar ik bleef bij mijn oma. Omdat ik medische zorg nodig had door mijn astmatische klachten, vonden zij het veiliger dat ik in Nederland bij familie bleef.’

Hoe was het voor u op school?
‘Ik werd voorgesteld als ‘die jongen uit Indonesië’ en was de enige op school. Je kunt je voorstellen hoe ongemakkelijk dat was. Als ze je voorstellen aan de hele school! Ik werd opgewacht door pesters. Je hoorde er niet echt bij en ik heb meegemaakt dat jongens mij hebben opgewacht om me in elkaar te slaan. Ik trok me dus vaak terug en had hobby’s en spelletjes die ik alleen kon doen. Zoals vroeger  was ik ook gewend om veel boeken te lezen.’

Wat voor werk deed uw familie in Nederland?
‘Mijn oma had een winkel in Indonesië, van daaruit ontstond het latere bedrijf in Nederland. Go Tan is nog steeds een bekende merknaam. Ze begonnen ooit met tropische nootjes, nootjes in een ‘jasje van kruiden’.  Ik heb geleerd hoe belangrijk werk is. Werkethos was erg belangrijk vanuit onze Chinese cultuur. Hard werken en goed je best doen, een ander altijd helpen. Mijn oma had ooit een klein fabriekje in de Gerard Doustraat in Amsterdam; daar is het allemaal begonnen.Mijn vader kreeg door zijn werk als dominee heel veel respect. Hij richtte een kerk op speciaal voor Chinese mensen.’

Hoe was het voor u toen u ouders weer terugkwamen naar Nederland?
‘Wij moesten erg aan elkaar wennen. We waren immers lange tijd zonder elkaar geweest. Ik had hier een heel ander leven geleid, dan mijn zusje in Indonesië. Dat verschil bleef zo. Mijn ouders en ik hadden daardoor ook wat meer afstand tot elkaar; we moesten elkaar opnieuw leren kennen. Ik heb uiteindelijk veel invloeden uit verschillende culturen meegekregen. De Chinese, Indische en de Nederlandse cultuur.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Tijdens de Coronaperiode kreeg ik last van mijn oorlogstrauma’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar ze wordt vaak Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Ze is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode kreeg ik er toch heel veel last van; je mag dit en dat niet… Ik kreeg flashbacks van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren er allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein’

In Basisschool De Kinderboom is het gezellig druk. Tijdens de Ramadan is concentreren voor veel kinderen best moeilijk, maar Lesharo, Sandy, Rjay, Ayoub en Marwa doen enorm hun best om mooie vragen te bedenken voor Lous Steenhuis. De kinderen luisteren ademloos en stellen vraag na vraag. Het verhaal en de meegenomen spullen en foto’s  uit de oorlogstijd, maken indruk. Niet lang daarna komt Lous te overlijden en bleek dat dit haar laatste interview was…

Hoe oud was u in de oorlog?
Aan het begin van de oorlog was ik net geboren. Ik was nog maar een baby. ‘Een wolk van een baby’ zeg ik altijd. Mijn ouders waren politiek actief en vertrouwden Hitler niet. Ze gingen daarom gelijk onderduiken. Toen het gevaarlijker werd moesten ze opsplitsen. Niet scheiden, maar apart onderduiken. Ik naar mijn oom en tante in Amstelveen. Het was daar veilig, want mijn tante was niet Joods maar ‘half gehuwd’. Dat betekende dat de één gelovig was en de andere niet. Toen het later strenger werd, moest mijn oom ook onderduiken. Toen werd het voor mij ook onveilig en moest ik terug naar Amsterdam. Daar kwam ik op een adres samen met een ander Joods meisje. Zij werd opgepakt en heeft mij kort daarna verraden. Ze was toen achttien jaar. Ik heb heel lang gedacht, waarom deed ze dat? Maar later realiseerde ik me dat ze vast onder druk was gezet door de Duitsers.’

Waar kwam je toen terecht?
‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein. Daar zat ik huilend op een steen en was er een mevrouw die mij opving. Samen vertrokken we met de trein naar Westerbork, waar ik in een weeshuis kwam. Ze noemden ons de ‘onbekende kinderen’ omdat niemand wist wie onze ouders waren. We waren met ongeveer vijftig kinderen. Ik heb een vage herinnering van een muurschildering, die was van het sprookje de Rattenvanger van Hamelen. Bijzonder hè, hoe het brein dat soort details opslaat?’

Zat uw moeder in het verzet?
‘Jazeker. Ze stal identiteitsbewijzen in café’s. Deze kaarten gebruikte het verzet om ID-kaarten te vervalsen. Dankzij zo’n kaart was mijn moeder veilig en heeft ze het overleefd. Ook heeft ze het pamflet gemaakt van de Februari-staking. Dat is een bekend moment in de Nederlandse geschiedenis. Ik ben er erg trots op, dat mijn moeder dat handgeschreven heeft.’

Wat zit er nog meer in uw koffertje?
Dit jurkje heb ik gekregen van mijn oma. Ik heb mijn oma niet gekend, daarom betekent het veel voor me. Mijn oma dacht dat het goed zou zijn in Auschwitz. Ze wilde daar werken, zoals kleren naaien. Ze was goed van vertrouwen. Alleen toen ze daar eenmaal aan kwam werd ze vrijwel direct afgemaakt. Verschrikkelijk, toch? Je begrijpt vast waarom dit soort spullen mij dierbaar zijn…’

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Je mocht je eigen taal niet op school spreken’

Nelson Carrilho ontving ons, Leyla, Ayoub, Whares en Violetta van de Nieuwe Havo in Amsterdam, met open armen. Hij is een vriendelijke man die zijn verhaal goed en duidelijk heeft kunnen uitleggen. Meneer Carilho is in 1964 geboren op Curaçao en op zijn 12e naar Nederland verhuisd. Curaçao was gekoloniseerd door Nederland daarom heeft hij in zijn jeugd ook een beetje Nederlandse cultuur meegekregen. Meneer Carilho is beeldhouwer.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘Het is een eiland. Ook was het een kolonie, Nederlanders waren de baas. Mijn ouders hadden een goede baan en een goed thuis, hoewel er een racistisch ‘systeem’ was. Je leerde bijvoorbeeld geen geschiedenis over Curaçao, maar wel over Nederland. Je mocht je eigen taal niet op school spreken anders kreeg je straf. Als je uit een gezin kwam dat geen Nederlands sprak, had je op school problemen, want ze konden je niet helpen. Je was afhankelijk van je school dus, op dat moment brak je relatie met je ouders/ familie. Je werd als kind eigenlijk al in een systeem gezet.’

Hoe was de reis hiernaartoe?
‘ In april 1964 ben ik naar Nederland gekomen. Ik vond dat als klein kind leuk: het voelde als een avontuur met een vliegtuig reizen en in een heel ander klimaat terechtkomen. Er waren wel wat problemen met racisme omdat er in die tijd maar heel weinig mensen uit Curaçao waren. Als kind merkte ik er minder van dan als mijn ouders. Mijn vader was al eerder gekomen naar Nederland. Hij had al een baan en een huis gekocht.’

Hoe bent u beeldhouwer geworden?
‘Ik ben begonnen op een lagere school toen ben ik naar de middel bare school gegaan. Ik was creatief goed dus toen was ik naar de kunstacademie gegaan en ben ik daar afgestudeerd. Ik ben daar als een tekenaar/schilder daar naar toe gegaan maar op die academie bleek dat ik beter was in beeldhouwen en toen ben ik afgestuurd als beeldhouwer maar teken en schilderen doe ik ook want het is een deel van het pakket.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben zelf het interview uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Ik riep: roodvonk heerst hier!’

Skay, Ayoub, Ace en Autumn luisteren vol aandacht naar het verhaal van mevrouw Verheem. Mevrouw Verheem was tien jaar toen de oorlog begon en ze zat op de Veronicaschool. Ze woonde op Turfmarkt 10 met haar ouders en haar vijf jaar jongere zusje.

Had u honger in de oorlog?
‘De echte honger heb ik gelukkig niet gekend. Mijn vader kwam overal omdat hij zieken vervoerde met een auto. Hij moest ook wel bij boerderijen zijn en dan kreeg hij altijd wat mee. Dankzij zijn werk, kregen we te eten. Ik weet nog goed dat we tulpenbollen moesten eten, dat vond ik wel gek smaken. Al het eten was op de bon. Ik moest dan brood halen bij de bakker op de lange Margarethastraat. Een brood kostte vier bonnen, maar ik gaf er maar drie. Dan kreeg ik het brood toch mee. Bij de gaarkeuken kon je een pannetje soep halen. Dan moest ik wel drie uur in de rij staan.’

Heeft u wel eens iets spannends meegemaakt?
‘Het spannendst was toen de Duitsers aan de deur bonsden. Het was in de ochtend en mijn moeder was brood aan het smeren. We zouden net naar school gaan. Met hun zware laarzen trapten de Duitsers tegen de deur. Er was een razzia. Ze zochten naar alle mannen die konden werken in Duitsland. Mijn moeder bibberde van angst. We woonden in een bovenhuis, en toen zei mijn moeder tegen mij: ‘Ga jij maar naar beneden en zeg dat er roodvonk is.’ De Duitsers waren doodsbang voor besmettelijke ziektes. Dus ik ging naar beneden en riep: ‘Nee kan niet! Roodvonk heerst hier!!!’ Het hielp want de Duitsers liepen weer door.’

‘Mijn vader luisterde stiekem naar Radio Oranje en de berichten schreef hij op en stopte hij in zijn binnenzak. Hij is een keer aangehouden op de hoek van de Gedempte Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. De Duitsers zette hem tegen de muur en doorzochten zijn spullen. Gelukkig hebben ze de berichten in zijn borstzak niet gevonden. Mijn vader was daarna wel bang. Hij is toen ondergedoken in het ziekenhuis, bij de Mariastichting.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding kan ik me goed herinneren. Ik stond met mijn ouders en de buren voor de deur te juichen dat de bevrijding er was en we stonden uitbundig te zingen. Op dat moment werd er van de overkant van het Spaarne uit het Gerzon gebouw geschoten door Duitsers die daar nog zaten. Zij waren boos omdat wij feestvierden.

Het was heel eng, de kogel vloog pal naast mij in de muur bij de deur. Mijn buurmeisje werd in haar arm geraakt. Ze was gewond. Nog steeds kan je zien waar de kogelinslag was. Op Turfmarkt 10 heb je twee deuren met daar tussen een smalle strook baksteen. Bij een van die stenen zie je dat er een stuk uit is, dat was nog van dat schot op bevrijdingsdag.’

 

      

Erfgoeddrager: Ayoub

‘De scholen in Indonesië waren beter dan die in Nederland’

Constance Vogler is haar officiële naam, maar vaak wordt zij Nanny genoemd. Mevrouw Vogler is grootgebracht in Bandung in voormalig Nederlands-Indië, vertelt ze aan Aya, Brian, Dina en Ayoub van het Damstede Lyceum in Amsterdam-Noord. Zij is een ‘Indonesische-Europeaan’ die opgroeide met haar opa en oma en op haar 21ste naar Nederland kwam. Het interview voelt meer als een gewoon gesprek, vinden de leerlingen, mevrouw Vogler is heel open en vriendelijk.

Hoe was het voor u toen de oorlog ten einde kwam?
‘Toen de atoombommen vielen was ik wel blij, maar daarna kregen we die andere vreselijke oorlog. Ik heb de slachtpartijen gezien, toen de Indonesiërs de Indo-Europeanen afslachtten. Destijds had ik niet zo’n last van trauma ondanks dat ik vreselijke dingen heb gezien. Je had namelijk geen tijd om zielig te zijn; daarvoor gebeurde er te veel. Maar tijdens de coronaperiode begon mijn trauma mij alsnog te pakken: je mag dit en dat niet… Ik kreeg een flashback van de oorlog. De gevoelens die ik tijdens de oorlog zou moeten hebben, kreeg pas in de coronatijd.’

Wilde u terug naar Nederland?
‘Indonesië was toe aan onafhankelijkheid en als Nederlander zijnde moest ik terug naar Nederland. Als ik wilde blijven, zou ik eerst Indonesisch staatsburger moeten worden. Ik was erg boos toen we het land werden uitgejaagd, want het was mijn thuisland en ik woonde daar al mijn hele leven. Mijn moeder, mijn vader, mijn opa en mijn oma waren hier allemaal geboren, getogen en overleden en dan word ik weggejaagd omdat ik mij meer Nederlands voel dan Indonesisch. Ik heb er geen spijt dat ik naar Nederland ben gegaan, want ik ben Nederlands opgevoed. Als ik Indonesisch staatsburger zou worden, zou het een hele overgang zijn. Nu zou ik nog steeds dezelfde beslissing nemen.’

Waarin verschilt Nederland van Indonesië?
‘Ik vind dat de scholen in Indonesië beter waren dan die in Nederland. Toen ik mijn dochter hier naar school bracht, schrok ik. Ik vond de scholen er armoedig uitzien. In de Nederlandse school leerde mijn dochter weinig over Nederlands-Indië, bijvoorbeeld ook niet uit hoeveel eilanden Nederlands-Indië uit bestond. Maar in de scholen in Indonesië leerden wij alles. We leerden de vaderlandse geschiedenis, dus alles over Nederland en Europa en ook de Indonesische geschiedenis.’

 

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Mijn moeder was bang dat ik zou vertellen dat mijn vader op zolder zat’

Gerda Salomons-Hetting (1938) was zeven jaar toen de oorlog voorbij was, en herinnert zich er nog veel van. Ze praat over de oorlogstijd met Ayoub, Nidal, Jermain en Khalid, leerlingen van basisschool Het Zaanplein. De leerlingen hebben hun vragen goed voorbereid.

Heeft uw vader in de oorlog voor de Duitsers gewerkt?
‘Nee, mijn vader heeft zich niet gemeld bij de gemeente om te werken. Dus kwamen er drie Duitse soldaten mijn vader zoeken thuis. lk weet nog heel goed dat ik met mijn moeder mee liep aan haar hand, het hele huis door. Toen we op zolder kwamen kneep mijn moeder heel hard in mijn hand. Ik keek haar aan en zag de angst in haar ogen. Mijn moeder was heel bang dat ik zou vertellen dat mijn vader hier op zolder zat verstopt. Ik heb natuurlijk niets gezegd. De Duitsers zijn nooit meer teruggekomen.’

Hoe was het voor u in de oorlog?
‘Onze ouders hebben ons beschermend opgevoed. Als we gedonder hoorden van vliegtuigen, dan zei mijn vader: “O, de zak aardappels op zolder is omgevallen.” Om ons te behoeden voor wat er echt gebeurde.’

Had u honger in de oorlog?
‘Mijn vader had een bootje om eieren te zoeken in het weiland. Mijn moeder maakte dan een cake met alle verschillende eieren. We kregen namelijk van onze buurman meel omdat hij bij de meelfabriek werkte. lk kan de smaak van de cake nog helemaal voor me halen. Ook weet ik nog een verhaal dat mijn vader met drie vrienden het land op ging om een jong schaap mee te nemen. Alleen was het beest te wild toen ze het probeerden te slachten in de kelder. Toen hebben ze hem maar vrijgelaten, en dus hadden we geen vlees.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Bij de bevrijding kregen we kauwgom en chocolade van de Amerikanen. ledereen was blij en uitgelaten.’

 

Erfgoeddrager: Ayoub

‘Er waren altijd mensen die de situatie misbruikten’

Ton Blom was amper een jaar toen de oorlog begon en woonde toen in Amsterdam-West. Tijdens de oorlog verhuisde hij met het gezin naar Amsterdam-Oost. Emil, Ayoub, Emillie en Zeynep van de Lidwinaschool vinden het spannend en willen heel graag beginnen met hun vragen.

Weet u nog wat er door u heen ging toen de oorlog begon?
‘Daar was ik toen te klein voor. Maar het gevoel van honger later weet ik nog heel goed. Wij hadden het voordeel dat familie van ons een boerderij had. Ooms van mij reden op een melkauto; zij namen wel eens wat melk voor ons mee. We woonden vlak bij de melkfabriek in Oost. We zijn daar naartoe verhuisd omdat het voor onze familie steeds gevaarlijker werd om helemaal tot in het westen van Amsterdam voedsel te moeten brengen. Er was zo weinig te eten dat je om die reden natuurlijk ging verhuizen. En we wilden natuurlijk niet dat onze familie opgepakt zou worden. Ik ben ook vaak met mijn moeder naar de gaarkeuken geweest. Daar stond je heel lang in de rij en dan kreeg je waterige soep die nergens naar smaakte. Met kerst gingen we eten bij de familie op de boerderij. Het was heel donker en koud, maar we hadden wel te eten! Op een gegeven moment hoorden we hele harde knallen. Buiten zagen we een Engels vliegtuig liggen. Het was neergeschoten en de bommen die er nog in zaten ontploften.’

Kende u Joodse mensen of verzetsmensen?
‘In Amsterdam-Oost woonden we tegenover een Joodse familie. Op een gegeven moment kwamen de Duitsers bij hen aan de deur en moesten ze mee. Een van de kinderen was toen niet thuis. Hij kwam thuis in een leeg huis, zijn hele familie was weg. Toen is hij naar een vriend verderop in de straat gegaan en is daar ondergedoken op zolder. Twee jaar lang bleef ‘ie daar. Zo heeft hij de oorlog overleefd.
Mijn vader heeft geholpen bij de Walraven van Hallgroep. Hij zorgde er met andere mensen voor dat onderduikers aan eten konden komen. Ze regelden dan geld en cheques om eten te kunnen kopen. Het was heel gevaarlijk om dat te doen. Hij sliep op een gegeven moment nooit meer thuis, zodat de Duitsers als ze langs zouden komen hem niet op konden oppakken.’

Wat vond u van de oorlog?
‘Pas toen ik ouder was begreep ik wat de oorlog echt was geweest en waar het allemaal oorlog was. Ik hoorde ook van kinderen die terugkwamen uit Indonesië hoe het voor hen was geweest. Ik woonde later op het Singel bij het bedrijf waar mijn vader werkte. Op zolder daar lagen heel veel spullen die Joodse klanten aan mijn vader in bewaring hadden gegeven. Ik speelde daarmee; dan maakten we bijvoorbeeld tenten van de tapijten. Op een dag zijn alle spullen door de Duitsers van zolder gehaald en in een vrachtwagen geladen. Maar dat klopte dus helemaal niet; het bleken Nederlanders te zijn die zich hadden verkleed als Duitsers. Zij wisten dat er mooie spullen lagen via een loodgieter die het dak kwam repareren. Er waren altijd mensen die weer misbruik maakten van de hele oorlogssituatie.’

 

Erfgoeddrager: Ayoub

‘De kogels vlogen om mijn oren’

Nmachi, Raudha, Sofia, Ramses, Ayoub, Yassine en Bilal interviewden Frederika de Boer-Blom. Zij werd geboren in Amsterdam-West, maar verhuisde tijdens de oorlog naar Amsterdam-Oost. De leerlingen van de Flevoparkschool zitten op het schoolplein in een kringetje om Frederika heen en luisteren aandachtig naar haar verhaal.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik woonde toen nog in Amsterdam-West. Er ging een luchtalarm af en ik weet nog dat ik aan mijn vader vroeg: ‘Wat is dat voor een geluid?’ Toen zei mijn vader: ‘Nu is het oorlog.’ Maar je weet niet wat dat is als je vier of vijf jaar oud bent. Mijn moeder wilde verhuizen naar Oost. Haar broers en zuster woonden in Nes aan de Amstel en die verbouwden allemaal aardappelen, groenten en fruit. Dat brachten ze wel eens met een handkar of een melkwagen. Nu woonden we dichter bij de familie en konden ze makkelijker eten brengen. Ik ging naar de Pastoor Hesseveldschool, in de Obistraat.’

Heeft u wel eens sirenes of bommen gehoord in de oorlog?
‘Ja, er ging vaak een luchtalarm af. Dan moest je maken dat je naar huis ging. Eén keer kon ik nergens op tijd binnen zijn. Er werd geschoten en de kogels vlogen om mijn oren. Een rijwielhandelaar haalde mij naar binnen. Ik was zo bang; ik was nog zo klein. Van angst had ik in mijn broek geplast. Mijn vader en moeder waren blij dat ik weer heelhuids thuiskwam. Je was vaak bang dat er een bom viel of dat er geschoten werd. Bij ons in Oost is gelukkig nooit een bom gevallen. Wel een keer bij mijn familie in Nes aan de Amstel. Ik lag in de slaapkamer van mijn oma. Mijn oma was heel gelovig dus ze had overal Mariabeeldjes en kruizen staan. Hierdoor voelde ik me zo veilig. Even later kwam iedereen uit bed. Iets verderop in het weiland was een bom gevallen. Daar ben ik later met mijn vader nog gaan kijken. Er was niets geraakt, maar het gaf wel een harde knal en er was een diep gat in de grond gemaakt.’

Ging u nog wel eens naar uw familie toe?
‘Ik ging een keer met mijn vader mee op de transportfiets om naar een tante te gaan in Nes aan de Amstel. Langs de Amstel was een plek waar allemaal Duitsers stonden. We moesten afstappen. Ik moest huilen, want ik vond het eng, al die Duitse soldaten in uniform. Ik was misschien zes of zeven jaar oud. Er werden meer mensen met een fiets aangehouden. Iedereen moest zijn/haar fiets afgeven. Wij moesten nog een heel eind fietsen en wandelen naar mijn familie. Mijn vader sprak een beetje Duits en ging in gesprek met een Duitser. Uiteindelijk mochten we doorgaan en de fiets houden. Alle anderen moesten wel hun fiets inleveren. We hebben de fiets daarna bij een oom afgegeven en zijn verder gaan lopen. We moesten wel minstens tien kilometer lopen. Bij een kennis in de buurt heb ik onderweg nog een bord pap gekregen.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Ja, je hebt vast wel gehoord van suikerbieten. Die werden in de oorlog gekookt, fijngemalen en dan werden er koekjes van gemaakt. Het was een hele vieze smaak; ik vond het niet lekker, maar ik heb er vast wel eens een hap van genomen. Door de familie van mijn moeder zijn we gered, omdat zij eten verbouwden en dat naar ons brachten. Dat is ons geluk geweest. Bij de kruidenier kreeg je een bord pap tussen de middag, dat was alleen voor kinderen. Ik vond het niet lekker, maar er was niet veel anders. En ook kon je soms met een pannetje naar de gaarkeuken, daar kreeg je een lepel soep. Nou ja, het was meer water dan soep. De gaarkeuken was vaak in een school, ingericht als keuken.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892