Sam, Arlo, Amira en Fabian uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Simon Italiaander. Het is een zwaar verhaal, want de hele familie van meneer Italiaander is Joods en hij heeft zijn beide ouders in de oorlog verloren. Als peuter moest hij al onderduiken, maar omdat hij zo jong was, kan hij zich dat niet herinneren.
Waar ging u onderduiken?
‘Ik kwam eerst bij bevriende buren op de Admiraal de Ruijterweg, maar daar kon ik niet lang blijven. En toen hebben ze via het verzet een plek voor mij gevonden in Haarlem. Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten. En daarna is er contact gezocht met familie van mij, daar kwam ik terecht. Dat was in Alkmaar. Ik werd opgenomen in het gezin. In Alkmaar hadden ze nog twee kinderen, een jonger meisje en een oudere broer, die is nu bijna 90 jaar. Het was een klein huis, ik had geen eigen kamer, maar wel een eigen bed. Ik ben daar nooit echt verstopt. Dus ik denk wel dat de hele buurt wist dat ik daar zat, maar ze hebben allemaal netjes hun mond gehouden. Met die mensen heb ik nog steeds contact. Op bevrijdingsdag ben ik er met een grote bos bloemen heen gegaan.’
Hoe kwam u erachter dat uw ouders waren vermoord?
‘Ja, ze waren er niet meer, maar het was heel lang niet duidelijk waar ze waren. Er was wel een tante, die het had overleefd en zij vertelde wat er daar in Duitsland allemaal gebeurd was. Toen begrepen we wel dat ze niet meer terug zouden komen. Maar de officiële melding kwam pas veel later. Daaruit las ik dat mijn moeder eigenlijk meteen vermoord is toen ze in Auschwitz aankwam. Mijn vader heeft nog wel een paar maanden geleefd, maar ik ben er nooit achter gekomen wanneer hij precies is overleden. In de administratie staat dat hij er op 31 januari 1944 niet meer was. Gestorven aan ‘hartfalen’ staat er. Later hoorde ik dat als de Duitsers het ook niet wisten, dat ze dan 31 januari opschreven.’
Was er wel andere familie die het had overleefd?
‘Ik had mijn grootouders nog. Die waren ook in Noord-Holland ondergedoken. Toen de oorlog voorbij was, is mijn opa snel weer met de trein naar Amsterdam gegaan, want hij had daar zijn werk als groente- en fruitverkoper. Dus hij was benieuwd of hij na de oorlog daar mee verder kon gaan. Voor de oorlog heette het bedrijf van mijn opa: “S. Italiaander en zoon”, de zoon was mijn vader. Ze hadden samen die zaak. Ze waren gespecialiseerd in bloemkool. Die kocht mijn opa in bij de veilingen op het platteland, waar de boeren hun groentes naartoe brachten. Mijn opa had een telefoon, terwijl niemand dat nog had en hij kon bellen met iemand die naar de veiling ging om de bloemkolen voor mijn opa te kopen. Die man stuurde dat dan naar Amsterdam en mijn opa verkocht het aan de groentemannen in de stad. En zo regelden ze dat. De man die de inkopen deed op de veilingen bij de boeren, dat is de man die ook de onderduikadressen heeft geregeld, zodat ik en mijn opa en oma konden overleven.’
Bij wie woonde u na de oorlog?
‘Een oom en tante hadden het ook overleefd. Ze kregen een woning en toen kon ik bij hen gaan wonen. Mijn opa en oma konden weer op de Admiraal de Ruijterweg wonen. Twee huizen verder van waar ik als baby’tje heb gewoond. Bij hen kwam ik regelmatig op bezoek. Maar ik heb mijn oma nooit meer zien lachen. Twee van haar kinderen waren vermoord. De oom en tante waar ik bij kon wonen, gingen scheiden. Dus toen ik 19 was, ging ik snel het huis uit. Want mijn oom had inmiddels een andere vrouw en ik zat alleen nog bij die tante. Die kon ook niet echt voor mij zorgen. Ik vond het geen prettige situatie. De oorlog heeft alles anders gemaakt.’