Archieven: Verhalen

‘In Suriname vragen volwassenen niets aan kinderen’

Pelle, Raphael, Alicia en Aden van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam West gaan samen naar het huis van meneer en mevrouw Roy en Alicia Carter.  Bij meneer en mevrouw Carter in huis is het heel gezellig met tropische planten en lekkere hapjes op tafel. Meneer Carter is 64 jaar en vertelt blij over zijn leven in Suriname en Nederland.

Hoe was het om in Suriname toen u klein was te wonen?
Ik werd in 1958 geboren in Suriname. Ik was de oudste van vijf kinderen. Ik vond het fantastisch, de natuur, altijd warm, we waren altijd buiten, boomhutten maken, pijl en boog, vliegers. Het was altijd gezellig. We hadden een grote familie en we gingen elke zondag naar opa en oma. Dan kon ik met al mijn neefjes en nichtjes spelen. Er was altijd lekker eten. Dat vinden ze in Suriname heel belangrijk. Maar op school waren ze heel streng. Je mocht niks zeggen. En als je je huiswerk niet had gemaakt, kreeg je een pak slaag. Ik wilde liever buiten spelen in plaats van huiswerk maken, dus ik kreeg heel vaak straf. Maar ik hielp de leraar ook als iemand anders straf kreeg, dan hield ik een kind vast en dan kregen ze een pak op hun broek.’

Merkte u in Suriname iets van het slavernijverleden?
Als kind niet. Ik was alleen bezig met spelen.  Als volwassene begreep ik het wel, maar toen bestond slavernij natuurlijk niet meer. Vroeger werkten mensen als slaven op de oude plantages. Ze werden uit andere landen gehaald. Mijn voorouders komen bijvoorbeeld uit India. Jonge mensen werd beloofd dat er heel veel goud was in Suriname. Ze werden daarna in schepen naar Suriname gevoerd, waar ze als slaven werden behandeld. Maar na de slavernij wilde niemand meer daar werken. Het was veel te zwaar. Nu vieren we elk jaar Keti Koti; de afschaffing van de slavernij, het verbreken van de keten.’

Hoe was het om in Nederland te komen wonen?
Toen ik 13 jaar was kwam ik met mijn ouders naar Nederland op vakantie. Het beviel zo goed dat we besloten om te blijven. Ik vond het wel erg dat ik niks uit Suriname had meegenomen. We kwamen hier alleen met een koffer met kleren en zijn nooit teruggegaan. Ik had in Suriname bijvoorbeeld een klein kistje waar ik al mijn jongens spullen in bewaarde, mijn schriftje met verhalen, mijn pijl en boog. Die spullen miste ik. Ik vond het geweldig in Nederland; kinderen mogen hier een mening hebben. In Suriname vragen volwassenen nooit wat aan de kinderen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben nog steeds op ontdekkingsreis’

Sjef, Reem en Ivan van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West wandelen naar het huis van mevrouw Martha Sabajo. Als ze binnenkomen, zien ze meteen een heel gezellige woonkamer met heel veel kleur. Mevrouw Sabajo is 66 jaar en stamt af van de oorspronkelijke bewoners van Suriname, van een inheems volk dat Arowakken wordt genoemd. Haar taal is dan ook Arowaks.

Hoe was het om in van Suriname op te groeien?
‘Ik ben geboren in de savannen van Suriname, dichtbij het bos. Het was heerlijk: ik had alle vrijheid, ik kon in de bomen klimmen zoveel als ik wilde. Mijn speeltuin was het bos. We hadden veel huisdieren: kippen, honden, vogels. Er was ook een schooltje en een kerk. Daar gingen we elk zondag naar toe.  We hadden geen schriften, maar wel een lei. Die moest je steeds uitvegen. Verder moest ik alles onthouden. Thuis leerden we zelf hangmatten maken, daar sliepen we in.’

Waar leefden jullie van?
We leefden vooral van de jacht. Mijn vader was een hele goede jager. Hij ging om vier uur in de ochtend jagen en kwam ‘s avonds laat terug. We waren altijd heel benieuwd wat hij voor lekkers meebracht. Soms ging hij dan achter een bosje zitten en kwam hij tevoorschijn met lege handen. Dan dachten we :’Oh hij heeft niks’. Dan zei hij: ‘Ga maar even achter het bosje kijken’ en dan lag daar iets. Een vogel bijvoorbeeld. We hadden soms ook een tros bananen in huis hangen en als je dan een rijpe banaan pakte, viel de hele tros en dan wisten ze meteen dat je er een gepikt had. We maakten ook zelf cassavebrood, dat is heel gezond. Dat was ons hoofdvoedsel. net als je hier aardappels hebt.’

Hoe vond u het om naar Paramaribo te verhuizen?
‘Toen ik 9 jaar oud was, hebben mijn ouders me naar de stad gestuurd. Dat was niet leuk. Ik woonde bij mijn oudere zus op een bovenverdieping. Ik was gewend aan de vrije natuur en dan kom je in de stad en zit je op een balkonnetje. Daar kun je niks. Mijn zus wilde niet dat ik buiten ging spelen. Dat was veel te gevaarlijk. Er was een grote weg voor de deur met constant auto’s, brommers en fietsers. Als ik naar school ging, moest ik daarna rechtstreeks weer naar huis. Ik mocht niet met vriendinnen mee om te spelen. Ik heb daar twee jaar gewoond. Een paar jaar later ontmoette ik mijn Nederlandse man en ben ik naar Nederland verhuisd. Ik miste Suriname niet. Want in Suriname waren mijn ouders arm, maar hier kon ik alles doen wat ik wilde. Ik was wel steeds de weg kwijt, alle straten lijken op elkaar. Maar ik ben nieuwsgierig, ik ben nog steeds op ontdekkingsreis.’

Archieven: Verhalen

‘Kijk uit als je teruggaat, alles is veranderd.’

Ardjuna, Emily, Edward, Divine van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool  in Amsterdam West gaan met de tram naar meneer Luc Boyer (88 jaar). Meneer Boyer is op Java geboren in voormalig Nederlands-Indië. Nu woont hij in een verzorgingstehuis in een klein appartement. In zijn huis heeft hij veel spulletjes verzameld van zijn leven waar hij graag over vertelt.

Hoe zag Java er vroeger uit?
Java bestaat uit allemaal eilanden. En het is meestal groen. De natuur is niet veranderd. Aan de kust zijn palmbomen. Ik heb daar een hele mooie jeugd gehad. We woonden in een stenen huis met een tuin eromheen, waar bloemen in stonden. Er zaten hele trossen bloemen aan de struiken.’
Toen ik klein was, was het oorlog. De tweede wereldoorlog. Onze buren, dat waren Hollanders, waren door de Japanners in een kamp gestopt. Daarom waren hun huizen en tuinen leeg. Ik dwaalde door de lege huizen en tuinen. Voor ons als kinderen was het leuk om zo rond te struinen. Zo vergat ik de tijd en de oorlog.’
Op Java ging ik naar Nederlandse scholen. Bij de paters. Daar moest je Nederlands spreken en zingen. Dat was verplicht, het was het gevolg van het kolonialisme. Mijn ouders spraken ook allebei Nederlands, want het was een Nederlandse kolonie. Ik ben een Indo: half Indonesisch en half Nederlands.’

Hoe was het om naar een ander land te verhuizen?
‘Dat was verrassend. Voor mij kwam precies op tijd. Ik was toen bijna 18 jaar. Ik had gedacht dat ik niks te doen zou hebben in Nederland, maar dat was niet waar. In Nederland moest ik leren voor mijn toekomst. Dat had mijn vader gezegd.’
Ik ging naar Nederland omdat mijn vader een keuze moest maken. Hij moest kiezen of hij Indonesisch staatsburger zou worden of terug naar Nederland zou gaan. Wij waren nog nooit naar Nederland geweest, maar mijn vader wilde niet in Nederlands-Indië blijven. Hij zei; “Ik heb al mijn schepen achter mij verbrand, ik kies voor jullie toekomst”. En daardoor zijn wij hier gekomen.’

Hoe bent u naar Nederland gekomen?
‘Dat was op een mooie boot, met de naam Sibajak. Dat was de naam van een berg. Het was een fantastische reis. We waren maand lang op zee. Het was een grote boot, maar ietsje kleiner dan een cruiseschip. En ik ben nooit meer terug geweest, daar had ik geen behoefte aan. Ik vond het genoeg dat ik een gelukkige en zorgeloze jeugd had gehad. Dat wilde ik opslaan in mijn hoofd. Vanuit Nederland volgde ik het nieuws uit Indonesië en ik wist zeker dat het tegen zou vallen als ik terug zou gaan. Mensen waarschuwden mij daarvoor. Ze zeiden: “Kijk uit als je teruggaat, alles is veranderd.”. Ja, ik heb nooit behoefte gehad om terug te gaan. Het is mooi geweest.’

 

Archieven: Verhalen

‘Ik zag voor het eerst een witte vuilnisman’

Paljor, Joep en Zhayon van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West gaan op bezoek bij meneer Irving Gill. Meneer Gill ontvangt de jongens in een klein huis met veel antieke spulletjes. Voor het interview begint, laat meneer Gill een zwart-wit foto zien van zijn hele grote familie. Hij staat er zelf ook op als 3-jarig jongetje.

Hoeveel broertjes en zusjes had u?
‘Heel veel, ik had er twaalf. We woonden met vijftien mensen in een huis in Suriname. Dat was niet zo’n groot huis, maar dat hoefde ook niet, want we waren veel buiten. We woonden eigenlijk meer buiten dan binnen. Ik kon altijd buiten spelen, want het is warm daar. We waren allemaal vrienden van elkaar. Met zoveel broertjes en zusjes had ik altijd iemand om mee te spelen en we waren vrij. Stepjes maakten we zelf met fietswielen. We konden niks kopen, dus we moesten alles zelf maken. Ik denk nog heel veel aan mijn kindertijd, het was de mooiste tijd van m’n leven.’

Hoe was uw reis toen u hier kwam?
‘Ik ging met het vliegtuig en dat was niet zo moeilijk. Ik was toen net 18 jaar. Ik ging naar Nederland voor werk. Ik was in dienst bij de Koninklijke Marine. Ik was landmeter, mijn taak was opmeten. Ik had geen wapens en ik hou ook niet van wapens.’
Tijdens de vliegreis was er een tussenstop in Madrid. Daar zag ik voor het eerst een witte man met een vuilniswagen. Dan zou je zeggen zijn er geen vuilnismannen in Suriname? Die waren er wel, maar alleen gekleurden, zoals ik. Dus ik dacht dat witte mensen nooit vuilnisman waren. Dus er ging een hele wereld voor mij open, toen ik zag dat ook witte mensen vuilnisman konden zijn.’

Wat wilt u ons nog vertellen?
‘Ik wil jullie vertellen over het stoplicht en waarom oranje staat tussen rood en groen. Oranje is er tussenin gezet om te leren dat je zelf moet nadenken en beslissingen moet nemen. Dat is een mooi voorbeeld van hoe je je in het leven moet gedragen. Ook al is het groen en je mag doorrijden, dan moet je altijd nog kijken en zelf nadenken. Je moet altijd je koers bepalen; is het veilig of niet veilig? Is het goed of niet goed? Is het leuk of niet leuk? Dat is de betekenis van het oranje licht. En iets anders wat ik wil meegeven.’

Archieven: Verhalen

‘We leerden op school Nederlands met een leesplank’

Joachim, Krishna en Viggo van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West ontmoeten mevrouw Helen Wijngaarde op school. Mevrouw Wijngaarde heeft een grote tas bij zich met allerlei foto’s en afbeeldingen. Ook heeft ze een letterplank van Aap, Noot, Mies bij zich.

Hoe zag de school op Curaçao eruit?
‘Het was een grote school. De Wilhelminaschool was voor de meisjes en de Hendrikschool was voor de jongens en in het midden was er een hele hoge muur. Ze vonden toen dat meisjes en jongens apart moesten blijven. Er was ook een gymzaal, die was wel gezamenlijk. Maar we sporten niet tegelijkertijd. Verder was alles helemaal gescheiden, ook de toiletten. Dat was een beetje vreemd. Omdat Curaçao bij Nederland hoorde, leerden we in de schoolboekjes over sneeuw en hagel, terwijl we dat nog nooit hadden gezien. We leerden op school Nederlands met een leesplank. Dat begon met ‘aap, noot, mies’ en dan kreeg je de letters er los bij. En dan kon je die leggen. Maar er staan geiten en schapen op de plank en die hadden we niet op Curaçao.’

Wat was het verschil tussen Curaçao en Suriname?
Op Curaçao hadden we onze eigen taal en dat was Papiaments. Voorbeelden van Papiamentse woorden zijn: Bon tardi en Ajo, Macha Danki. Maar ‘oh wee’ als je op school Papiaments sprak! Dat mocht niet. Terwijl het onze eigen taal was. Op school moesten we Nederlandse praten.’
‘Toen ik naar Suriname ging, spraken ze ‘Takitaki’, maar dat mag je niet zeggen. Daar werd Sranan Tongo mee bedoeld, dat is de Surinaamse taal. Dat was anders dan Papiaments. Maar net als Curaçao, hoorde Suriname ook bij Nederland. Dus op school spraken we daar ook Nederlands.’
‘Op Curaçao had je zee aan beide kanten van het eiland, daar kon je lekker zwemmen.  In Suriname waren veel grote rivieren waar je kon zwemmen. Langs de rivieren lagen de plantages, daar hadden vroeger de totslaafgemaakten gewerkt. Je kunt daar makkelijk met de boot komen, er waren niet veel wegen daar.’

Waarom bent u naar Nederland verhuisd?
‘Om verschillende redenen. Ik was 11 jaar, bijna 12 toen we van Curaçao naar Suriname gingen. Dat was het land van mijn vader. In Suriname heb ik de school gevolgd, zodat ik juf kon worden. En toen dacht ik: ‘Ik ga terug naar Curaçao, want ik heb een beetje heimwee.’ Toen ging ik weer terug naar Curaçao, maar toen vond ik het zo klein! Er was zo weinig te beleven. En toen kreeg ik weer heimwee naar Suriname. Mijn moeder ging naar Nederland en mijn broer ging er ook heen om te studeren en toen dacht ik; ‘Ik ga ook’. Ik moest heel erg wennen, want ik vond het heel koud. Ineens moest ik een jas aan en een sjaal en sokken. Maar nu woon ik al meer dan zesenzestig jaar hier en nu ben ik helemaal gewend.’

Archieven: Verhalen

‘Door de oorlog is hij ziek geworden in zijn hoofd’

Jonathan, Javuz, Feline en Jaylinn van groep 7 van de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West maken een tekening op het bord met daarbij geschreven ‘Welkom!’. Mevrouw Annemarie ten Brink is al 92 jaar en komt helemaal naar de school om te vertellen over haar leven in het kamp in Nederlands-Indië. De leerlingen vinden dit heel dapper van haar.

Hoe was uw jeugd in Nederlands-Indië?
Mijn ouders zijn Nederlands, maar hebben elkaar op Java ontmoet. Ik ben daar geboren.  We hadden een groot huis met een grote tuin en met Indonesisch personeel. Toen ik 11 jaar was, brak de oorlog in Nederlands-Indië uit. Mijn vader was commandant op een oorlogsschip. De Japanners wonnen. Mijn vader is gevlucht en hij reisde in de nacht, sprong van trein naar trein. Hij was veranderd. Hij had veel slechte dingen meegemaakt en werd snel boos. Hij sloeg mij. Ik denk dat hij door de oorlog ziek in zijn hoofd is geworden. Nadat mijn vader naar een Japans kamp moest, heb ik hem nooit meer gezien. Ik heb het nooit meer goed kunnen maken. Het doet mij nog steeds pijn. Toen ik ouder werd, begreep ik pas wat hij had meegemaakt.’

Hoe heeft u de oorlog zelf beleefd?
‘We werden een kamp opgesloten. We hadden iedere dag corvée en appèl en dan moest je gebogen blijven staan totdat je hoorde: ‘Keh-ree!’. Dat betekende dat je overeind mocht komen. In het kamp kregen we heel slecht te eten. We kregen alleen maar witte rijst en een lepel groente. We werden zwak en mager.  Soms moesten we voor straf in de zon staan. Dat was zwaar, je valt meteen flauw. We konden niet uit het kamp ontsnappen, want de Indonesiërs zouden ons meteen verraden.’

Hoe was de bevrijding?
In het kamp waren we heel erg bang dat we nooit bevrijd zouden worden. Op een dag kwam een vliegtuig over met rood wit blauw. We dachten dat de oorlog voorbij was! Maar ze strooiden pamfletten met de tekst ‘Houdt moed’. We dachten: ‘Oh nee het gaat nog heel lang duren’. Toen de Amerikanen een atoombom op Hiroshima gooiden, zijn we bevrijd. We renden het kamp uit, maar we renden ook snel weer terug. Want de Indonesiërs wilden ons niet terug. Ze stonden klaar met speren. De Japanse bewakers zorgden voor ons. Dat was heel gek. We hoefden geen zwaar werk meer te doen. Het eten werd beter. We voelden dat het geen oorlog meer was. We zijn in december aan boord gegaan van een groot schip naar mijn opa en oma in Nederland. Ik had vier jaar school gemist, maar alles ingehaald ik ben wel 92 geworden. Ik ben een overlever.’

Archieven: Verhalen

‘Ze verstopten zich tussen de boerenkool’

Daniel, Hedwig en Sanne van de Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland gaan op hun vrije middag naar meneer Wim Bos in Hoorn. Hij woonde zijn hele leven in Midsland, waar zijn ouders een bakkerij hadden. Hij heeft die voortgezet. Meneer Bos is geboren in 1935, maar weet nog veel over hoe Midsland in de oorlog was.

Waar speelde u in oorlog?
In het dorp was tijdens de oorlog een boerderij met daarin een bunker. Verder waren er veel huisjes in de Oosterburen, waar landjes achter waren. Daar speelden we tijdens de oorlog wel.’
‘Bij Midsland Noord waren allemaal versperringen met prikkeldraad daarom konden we tijdens de oorlog niet naar het strand. Je mocht er echt niet komen. Op het strand stonden allemaal palen zodat er geen amfibievoertuigen op het strand konden komen.’

Zag u veel Duitsers?
De barakken van de Duitsers op de Westerdam waren groen en daar woonden veel Duitsers. Ook woonden Duitsers in de Pastorie of bij de tegenwoordige fietsverhuurder midden in het dorp bij de kerk.’
Bij de school was een duiventil met een muur eromheen zodat het niet gebombardeerd kon worden. Er waren heel veel duiven van Duitsers en in de kokertjes die de duiven droegen, kwamen kleine briefjes met geheime codes.’

Wat merkte u verder van de oorlog?
Mijn vader was bakker en de bakkerij werd gevorderd. Er kwamen een Duitse bakker en vader mocht niet meer bakken. Er werd in Midsland koek gebakken voor de Duisters en dan kregen de kinderen de randjes van de koek. Ik had nog vijf broertjes en zusjes, die heel blij waren dat de bakker dat aan hen gaf.’
Mijn oudere broers moesten zich wel verstoppen anders waren ze opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Zij verstopten zich tussen de boerenkool en boven het plafond van de wc in een hoge schuur.’

Wat maakte veel indruk op u?
‘De meeste indruk maakten de parachutisten boven zee die uit Engelse vliegtuigen sprongen. Het leek wel een vlucht vogels. Een heleboel zijn in het water terecht gekomen en verdronken, maar ook een deel is aan land gekomen.’
‘Ook vonden we vaatjes benzine achter de dijk. Die hebben we opgehaald en verstopt in de bakkerij. We hadden ook een deel van de vaatjes gevuld met zeewater. De Duitsers namen deze vaatjes in beslag en stonden later stil langs de kant van de weg, omdat de auto niet meer wilde rijden.’
‘Mijn ouders gingen na de oorlog met de gevonden benzine naar familie in Zeeland en kwamen terug met veel fruit en groente. Ik proefde toen voor het eerst een sinaasappel. Dat zal ik nooit vergeten.’

Archieven: Verhalen

‘Ik rende erachteraan en iedereen was zo blij’

Imre, Madelief en Anna van Openbare Basischool Hunnighouwersgat in Midsland lopen via de tuin met een groot kippenhok bij mevrouw Sietske van Loo naar binnen in haar gezellige huisje in Formerum Zuid. Mevrouw Van Loo was 4 jaar in de oorlog en vond het spannend. Tijdens de oorlog woonde ze in Friesland.

Begreep u wat er aan de hand was toen het oorlog werd?
‘Ik begreep het niet zo goed maar ik mocht niet praten met de Duitsers. Als de Duitsers mij iets vroegen zei ik alleen maar: ‘Vatti is in Deutschland’. Vader zat verstopt boven in de slaapkamer achter een schotje met een slotje aan de binnenkant. Daar zat hij dan samen met twee buurmannen. De mannen mochten niet hoesten en niet de slappe lach krijgen. Als de Duitsers hen zouden ontdekken zouden ze naar Duitsland moeten om te werken en dat wilden ze niet.’
‘Mij werd verteld dat er in Duitsland mensen wonen die ons land willen hebben en dat we moesten doen wat ze zeiden. Alle gordijnen waren in de avond dicht om maar geen lichtjes zichtbaar te hebben. Op die manier herkenden de vliegtuigen steden en dat wilden de Duitsers natuurlijk niet.’

Heeft u ook andere herinneringen aan de oorlog?
‘Rondom de stad Leeuwarden waar wij woonden, waren wachtposten waar ze stiekem langsgingen om melk te halen bij de boer die vijf kilometer buiten Leeuwarden woonde.’
‘Ik herinner me de luchtalarmen nog heel goed en als ik nu het luchtalarm hoor, de eerste maandag van de maand, dan moet ik wel aan de oorlog denken.’
‘Ik speelde met eigengemaakt speelgoed en deed mijn poes in de poppenwagen, omdat ik geen pop had om erin te doen. Verder speelde ik vaak buiten, slootjespringen, touwtjespringen.’

Wat gebeurde er bij de bevrijding?
‘Bij de bevrijding haalden mijn ouders de Nederlandse vlag van een geheime plek en wierpen de vlag over hun schouders en renden naar de hoofdweg. Ik rende erachteraan en iedereen was zo blij. Na de bevrijding ging ik weer naar school, maar dat was gek. Er misten kinderen en iedere keer moesten we naar een ander gebouw.’

‘Ik wil graag over de oorlog vertellen omdat ik niet snap waarom er ruzie is. Waarom is er een de baas? Als je jong bent en ruzie maakt, moet je met elkaar praten en uitleggen en er het beste van maken. Ook moet je niet blijven haten. Als je land in oorlog is, mag je best boos zijn. Daarna moet je stoppen met haten.’

Archieven: Verhalen

‘Het paard werd altijd weer teruggebracht’

Guus, Marente en Rianne van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn vinden het heel leuk dat ze tijdens een schooldag helemaal naar West-Terschelling gaan en dan ook nog naar woonzorgcentrum De Stilen. Na een rondje door de hal en gezwaaid te hebben naar alle ouderen gaan ze met de lift naar de kamer van meneer Piet Kooyman. Meneer Kooyman was 5 jaar toen de oorlog begon.

Was u bang in de oorlog?
‘Het was zoals het was. Iedereen ging gewoon naar school. Bij bommen trilden de ramen wel, maar ik was niet bang. De bommen vielen heel ver weg. We hebben een keer geschuild in de paardenbunker samen met mijn vader. Toen kropen we onder de paardenkar en gelukkig raakte niemand gewond. Er was ook niks kapotgeschoten. Het vliegtuig vloog wel erg laag over het eiland. Op Oost, waar wij woonden, was er geen luchtalarm. Op West waarschijnlijk wel.’

Waar woonde u toen?
Wij woonden in het oude huis naast Staatsbosbeheer in Lies en we hadden daar koeien, kalfjes en een paard. Het paard moesten we afstaan als er eens in de zoveel tijd werd geoefend. Dat paard bracht dan de kar met munitie van de ene plek naar de andere. Het paard werd altijd weer teruggebracht. Een keer kwam het paard zelf terug. Hij was dwars door een hek gelopen richting huis.’

Zag u uw vrienden in de oorlog?
Ik ging gewoon spelen tijdens de oorlog met mijn vrienden. Dan gingen we triepelen; een kuiltje in de grond, stokje erop en dan met een ander stokje proberen het stokje weg te gooien.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Er was genoeg eten op Terschelling, we hadden gelukkig geen honger.’

Wat is de sterkste herinnering die u hebt aan die tijd?
‘Wat mij het meest is bijgebleven uit de oorlog, zijn de hoge schoenen met ijzeren beslag, die de Duitsers droegen. Het was rits rats over de straat. Maar er zat gelukkig niet een verkeerde Duitser tussen.’

  

Archieven: Verhalen

‘De meesten waren aardig’

Hidde, Anna, Ella en Femke van Christelijke Basisschool ’t Jok in Hoorn bezoeken meneer Piet Cupido en zijn vrouw. Hij is de opa van Hidde. Aan de overkant van de straat staat een boerderij. Daar woonde meneer Cupido eerst. Nu woont Hidde daar met zijn ouders, broertje en zusje.

Was u bang van de Duitsers?
‘Ik was eigenlijk nog te jong om te begrijpen wat er precies aan de hand was. Af en toe gebeurden er wel rare dingen, maar de slechte Duitsers waren niet op het eiland. Sommige waren krengen, maar de meesten waren aardig.’
‘De Duitsers hebben heel veel wegen aangelegd tijdens de oorlog om bij de bunkers te komen. De boeren moesten dan cement rijden en zand rijden voor de Duitsers. Als je goochem was, ging je eerst steenkolen halen van West en de kar bij je huis leegkiepen en dan daarna pas voor de Duitsers gaan rijden.’
‘Mijn moeder had een kruidenierswinkeltje en zij kon heel goed met overweg met de Duitsers. Vader reed voor de Duitsers en kreeg daar zelfs een paar centen voor.’

Deden de Duitsers ook gemene dingen?
‘Ieder jaar moest je een koe van zoveel kilo inleveren, dus er moest wel een beestje zijn om in te leveren. Tegenover waar nu de Jumbo is, kon je de koe laten wegen. Als het te weinig was, moest je er iets bij doen. Wij hadden een grote os. Dat was een rauwe rakker. Die hebben we eerst maar voor de kar gedaan. Aan het einde van de oorlog hebben we die rakker maar meegegeven.’
‘Er waren zo’n dertig paarden gevorderd door de Duitsers. Ik ging kijken met mijn vader, want ik hield enorm van paarden. De dieren gingen daarna op een schuit mee naar Duitsland. Als je een paard niet af wilde staan, zetten de Duisters wel een geweer op je.’
‘Een buurman werd aan het einde van de oorlog door de Duitsers in een klein huisje opgesloten. Het was dichtbij school. Hij wilde iets niet doen wat ze hem hadden opgedragen. Hij kreeg wel te eten, maar het was gewoon een kleine gevangenis.’

Heeft u ook mooie herinneringen aan de oorlog?
‘Ik vond het prachtig dat er zoveel paarden met karren langsreden. Er waren nog weinig auto’s. Alleen de buurman had een auto, want die was veearts en had een auto nodig en mocht deze tijdens de oorlog ook houden.’
‘Die veearts heeft veel gedaan voor de voedselvoorziening van het eiland. Hij was voedselcommissaris en hij had drie dochters. Die stuurde hij op de Duitsers af zodat het allemaal wat makkelijker ging.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892