Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder was heel bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden’

Anton Meyer kijkt vanuit zijn huiskamerraam uit op de palmboom in de prachtige tuin van ‘Lieflijk Indië’, de Indische woongroep in Haarlem waar hij met veel plezier woont. Zijn voordeur zwaait open en hij laat Brigitta, Guus, Colin en Tony van het Rudolf Steiner College bij hem binnen. De spekkoek staat klaar op tafel. Ernaast liggen landkaartjes waarmee meneer Meyer aan de leerlingen zal laten zien waar hij in Indonesië woonde.Hij werd in 1934 geboren in de stad Sumenep op Madura, een eiland vlak boven Java. Zijn Indische vader werkte in de zoutwinning. Hijzelf en zijn oudere broer en zus gingen naar een Nederlandse school.

Hoe was uw schooltijd?
‘Ik leerde lezen met het leesplankje ‘Aap, noot, mies’ en we moesten de tafels opzeggen. Ook leerden we alle treinhaltes van Maastricht tot Groningen uit ons hoofd. Tijdens het schrijven moesten we onze pen op een bepaalde manier vasthouden. De juf controleerde dat en tikte met een liniaal op onze vingers met als we het niet goed deden. Als kind weet je niet beter dan dat dit gewoon de regel is. De verschillen met nu zijn erg groot. De pauze noemden we ‘uitspanning’. Na inspanning komt uitspanning. Na schooltijd haalden we met vrienden weleens kattenkwaad uit. We zagen een keertje een paard staan met een dokar (een kar) erachter. We schoten met een katapult op het paard dat door de schrik snel wegrende. De koetsier die in de dokar lag te slapen, schrok natuurlijk wakker. Als ik nu groepjes jongeren op straat zie, weet ik helemaal hoe dat is om zo te hangen met je vrienden.’

 Wat gebeurde er toen Indonesië in 1942 werd aangevallen door Japan?
‘Mijn vader werd opgeroepen om te vechten tegen de Japanners. Na een week was Japan de baas op Madura. Niet lang daarna was mijn vader opeens weg en we hebben de jaren daarna niet geweten waar hij was. Mijn moeder was heel bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden. Als we Japanners tegenkwamen, dan moesten we buigen. Als je dat als kind niet deed, kreeg je een tikje op je neus, drie keer. Ik was nog zo jong, ik was niet bang.’

Zijn jullie tijdens de oorlog in Sumenep blijven wonen?
‘Op een avond zijn we gevlucht naar het dorpje waar mijn vader was opgegroeid, tien kilometer verderop. Dat was best eng. Vanaf toen hebben we jaren gezworven van dorp naar dorp, langs allerlei familieleden, ook van mijn moeder. We leefden samen met de mensen in de dorpjes en kregen te eten. We hadden zelf bijna niks.’

Hoe was het einde van de oorlog?
Op een dag in 1947 zagen we opeens drie witte mannen met blote bast en geweren op hun schouders lopen. Ik zei tegen mijn broer: ‘Hé, dat zijn Nederlanders!’ We liepen erheen en zeiden dat wij ook Nederlanders waren. Toen bleek dat Japan zich in 1945 had overgeven en dat Indonesië zich onafhankelijk had verklaard. Wij hadden dus twee jaar gedacht dat Japan nog steeds het land bezette. Van deze soldaten kregen we te eten en spulletjes.’

 Waar was uw vader al die tijd?
‘We hoorden dat hij in Soerabaja was. We waren daar nog nooit geweest. We mochten gelukkig mee in een truck en werden midden in deze enorm grote stad gedropt. We hadden nauwelijks geld, waar moesten we heen in deze onbekende stad? Toen kwamen we een vrouw tegen die we nog kenden van voor de oorlog en zij vertelde waar onze vader woonde! We kwamen eindelijk bij mijn vader aan en toen zagen we dat hij getrouwd was met een andere vrouw. Dat vonden we heel erg naar. Ik dacht alleen maar: ‘alle stiefmoeders zijn slecht’. Mijn Indonesische moeder kon zelf niet lezen of schrijven en dacht dat wij een betere toekomst zouden hebben bij mijn vader en mijn stiefmoeder. Ik ging bij hen wonen. In het begin vond ik dat heel moeilijk. Mijn stiefmoeder heeft mij altijd naar school gebracht en goed voor mij gezorgd.’

U ging toen dus weer naar school?
Tijdens de Japanse bezetting kon ik niet naar school, dus ik had een leerachterstand. In de ‘herstelklas’ heb ik alles kunnen inhalen. Ik volbracht de lagere school toen ik 16 jaar was en ging na wat omwegen naar de Handelsschool. Na die opleiding ging ik werken en ben ik getrouwd. Het leven in Indonesië werd in de jaren vijftig steeds moeilijker voor Indische Nederlanders. In 1958 zijn we naar Nederland verhuisd. Ik ging werken bij een bank en heb vanwege mijn werk veel van de wereld gezien.’

 

Archieven: Verhalen

‘Op school leerden we bijna niets over de geschiedenis van Suriname’

Naast de grote palmboom in de tuin van de Haarlemse woongroep ‘Lieflijk Indië’ staat een klein tuinhuisje. Hier zal het interview met Gerard Brandon plaatsvinden. Hij is in 1949 geboren in Paramaribo en woont inmiddels al heel lang in Haarlem, nu vlakbij de school en ‘Lieflijk Indië’. Voordat het interview begint zet hij een heel bijzonder object in het huisje neer, de vrijverklaringsbrief van zijn overgrootmoeder. Het negentiende-eeuwse document zit in een grote lijst. Julia, Elvie en Fiene van het Rudolf Steiner College worden hartelijk verwelkomd door meneer Brandon. Ze zijn heel benieuwd wat de vrijverklaringsbrief precies betekent.

 Wat een bijzonder document! Wat betekent deze vrijverklaringsbrief?
‘Mijn overgrootmoeder Josephina Cuciet Elisabeth Uruz werd geboren als een tot slaaf gemaakt meisje. Zij werd door haar slavenhouder vrijgekocht. Hij was haar vader. Hij betaalde geld, zodat zij vanaf dat moment vrij was. Veel slavenhouders kregen kinderen met vrouwen die op de plantages werkten. Deze kinderen werden vaak ‘vrij verklaard’. Als mijn overgrootmoeder op straat liep en de vrijverklaringsbrief niet bij zich had, kon ze opgepakt worden. Tot slaaf gemaakte mensen mochten niet zomaar op straat lopen. Ze moesten altijd op de plantages blijven. Door deze vrijverklaringsbrief kreeg mijn overgrootmoeder allerlei rechten die tot slaaf gemaakten niet hadden. Gelukkig is dit bijzondere document in onze familie bewaard gebleven. We hebben zelfs nog een andere, namelijk de vrijverklaringsbrief van mijn betovergrootmoeder.’

Waar bent u geboren en hoe zag uw huis eruit?
‘Ik ben geboren in Suriname, een land dat voor 95% uit oerwoud bestaat. Bij ons in de tuin in Paramaribo stonden bananenbomen en er groeiden watermeloenen. De pitjes van de meloen gooide je uit het raam en het volgende jaar stond de tuin weer vol met watermeloenen. Tijdens mijn jeugd ging het nog redelijk goed met Suriname. Het was een mooi leven. Ik ging naar de sportclub en speelde piano.’

Had u broers of zussen en wat voor werk deden uw ouders?
‘Mijn vader was bewaker in de grootste gevangenis van Paramaribo: Santo Boma. Mijn moeder was verpleegkundige. Ik was enig kind en groeide samen met mijn neven en nichten op. Iedereen dacht dat we broers en zussen waren. Mijn moeder kwam uit een gezin van elf kinderen, dus onze familie is heel groot. In Suriname woonden we allemaal dichtbij elkaar in de buurt en iedereen ging bij elkaar langs. Heel ongedwongen. Als iemand niet thuis was, fietste je naar een ander. In Nederland moet je altijd vooraf een afspraak maken. Een ander groot verschil is het weer. Ik moet hier in Nederland elke winter weer wennen aan de kou.’

Wat leerde u op school over de geschiedenis van Suriname?
‘Op school leerden we bijna niets over de geschiedenis van Suriname. Ik vond dat gek. Ik denk dat de Nederlandse docenten er weinig over wisten, maar een andere reden zal zijn dat de geschiedenis van Suriname erg pijnlijk voor de Nederlanders was. Hun voorouders waren immers de slavenhouders. Zij hebben onze Surinaamse voorouders mishandeld. Tegen ons werd steeds gezegd: ‘Jullie zullen toch naar Nederland gaan. Alles is daar beter. Het onderwijs is beter en je verdient er beter.’ Er werd eigenlijk gezegd: ‘Jullie land stelt niets voor.’ Het hele opvoedingssysteem was gericht op Nederland. In1954, kort na mijn geboorte, kreeg Suriname een eigen regering. Toen werden we bestuurd door eigen mensen en werd het beter. Toen Suriname nog een kolonie was, maakte niemand in Nederland zich echt druk om Suriname. Het was een ‘ver van hun bed show’. De koloniale samenleving tot 1954 was gebouwd op uitbuiting. Het enige doel was geld verdienen. Het maakten de bestuurders niets uit hoe de bewoners behandeld werden of hoe de bewoners zich daarbij voelden.’

Wanneer bent u naar Nederland gegaan?
‘Ik ging in 1970 naar Nederland om te studeren. Eerst Maatschappelijk Werk in Baarn en daarna Andragogie in Groningen. Dat is volwassenenbegeleiding. Ik heb 24 jaar bij de Reclassering in Haarlem gewerkt. Daar begeleidde ik criminelen. Mijn vrouw en ik kregen één zoon: Winston. Ik bleef in Nederland wonen vanwege verschillende redenen. De lonen liggen hier veel hoger dan in Suriname. Daarnaast ga ik heel graag naar muziek, theater en toneel in bijvoorbeeld de schouwburg hier vlakbij. In Suriname is dat aanbod veel kleiner. Suriname is een heel arm land geworden. Er zijn alleen maar steenrijke of straatarme mensen. De helft van mijn familie woont nog in Suriname. We hebben veel contact. Zij gaan ook regelmatig naar Nederland op vakantie.’

Archieven: Verhalen

‘Je hoorde gebrom dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm’

Lopend gaan Giulia, Len, Robin en Mick naar Jo van de Biggelaar. De leerlingen van basisschool de Wilderen in Waalre hebben zich goed voorbereid en hebben er zin in om hem vragen te stellen. Mick is zo mogelijk nog enthousiaster dan de anderen; hij is de buurjongen van meneer Van de Biggelaar, maar hij heeft hem nog nooit iets gevraagd over de oorlog. Jo van de Biggelaar staat al buiten te wachten, het is een oud en groot huis waar hij al sinds zijn geboorte woont. Hij en zijn vrouw willen hier zolang het kan blijven wonen.

Waarmee speelden jullie in de oorlog?
‘Er was niets te koop, en als er iets was moest je er veel voor betalen. Achter ons huis lag overal weiland. Iedereen speelde voetbal, maar ja, we hadden vaak geen bal. Soms had iemand een gummibal maar die was of niet groot genoeg of je schoot ‘m lek. Met proppen papier met elastiek erom speelden we dan. Dat was misschien wel creatief maar het was niet geweldig, dat begrijp je wel. We speelden verstoppertje, tikkertje, en van lucifersdoosjes werd van alles gebouwd. Met de meest simpele dingen speelden we, net als nu. Zomers moest moeder schoonmaken en dat vonden we heerlijk want dan mochten we langer spelen.’

Kende u een NSB’er?
‘Er was een melkboer die alle mensen in het dorp kende want hij kwam elke dag bij zijn klanten. Als hij ergens kwam waar vier personen woonden maar ze hadden meer melk nodig, dan wist hij dat er waarschijnlijk meer mensen woonden dan normaal en tipte hij de Duitsers. Daar kreeg hij geld voor. Hij joeg actief op onderduikers en verzetsmensen. Ik zat in de eerste klas op de markt op school. Op een dag hadden ze die melkboer te pakken. In het speelkwartier gingen wij erachteraan. Na zijn straf heeft hij een goede baan gehad in de staatse mijnen, maar hij werd wel in de gaten gehouden.’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Dat was een griezelige bedoeling. Vaak hoorde je van tevoren vliegtuigen aankomen. Je moet je voorstellen: het was stil op straat en er waren bijna geen auto’s. Je hoorde gebrom, dat steeds zwaarder werd en dan ging het luchtalarm af en zorgde je dat je binnen was.’

Binnen ben je ook niet veilig en wat doe je dan?
‘Overal werden schuilkelders gemaakt, ook hier om de hoek. In een huis met grote tuin werd een gat gegraven dat aan de binnenkant werd verstevigd met palen en planken. Gras erop zodat je niet kon zien dat daar een kelder was. Maar ja, als er een projectiel op zou vallen dan was je natuurlijk ook niet veilig. Ik heb eraan meegebouwd. Ik moest een paar grote bouten halen in een huis in de buurt, en ben wel zes keer onder de struiken gedoken terwijl er scherven over de straat vlogen. Het was een scherp sissend geluid, zoals vuurwerk, maar harder en scherper. Angstaanjagend.’

Hoe voelde de bevrijding?
‘Die heb ik van heel dichtbij meegemaakt.Het was heel bijzonder na al die nare tijd. Op 18 september 1944 zijn we bevrijd. Ik was die dag door mijn moeder op pad gestuurd om melk te halen, dus ik ging naar de markt. Ik stond net te wachten tot ik aan de beurt was, toen er een Engelse Jeep de markt op kwam gereden. Het was meteen feest en ik dacht niet meer aan mijn melk. Nog meer auto’s en tanks kwamen de markt opgereden. Ik kreeg chocola, volwassenen kregen sigaretten en zeep. En ik zag voor het eerst wit brood, dat had ik nog nooit gezien. De Engelsen wilden doorrijden naar Veldhoven maar de lukte niet want de brug was doorgezakt. Dus bleven ze voorlopig in Waalre. Alles was in feeststemming, overal oranje, rode, blauwe en witte vlaggetjes. De harmonie mocht eindelijk weer muziek maken. Het werd een groot feest. Totdat de politie kwam en vertelde dat alles weg moest want er was een bericht binnengekomen dat Eindhoven gebombardeerd zou worden. Diezelfde avond gebeurde dat inderdaad. We waren onderdeel van Market Garden, dat was de route van de geallieerden die via Waalre naar Nijmegen zou gaan. Maar dat liep niet goed af.’

Archieven: Verhalen

‘Vroeg in de morgen zagen we Aken in brand staan’

Na een gezellig wandeling door een zonnig Waalre komen Juup, Thijs en Phileine van basisschool de Wilderen aan bij Elly Bots. Zij woonde als zesjarige tijdens de oorlog in Limburg en nu woont ze op ongeveer 16 minuutjes lopen van de school van de kinderen. Na een zoektocht naar een mooie zitplek en een korte uitleg van Juup, die enthousiast vertelt dat ze goed zijn ingelezen, kan het interview beginnen.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het was een hele mooie zomerse dag. Ik woonde in Limburg, helemaal in het onderste puntje. Toen heb ik de Duitsers zien binnenkomen. Omdat het zo warm was, transpireerden de soldaten heel erg. Ze hadden dorst. Mijn moeder, een halve Duitse, vond het zo zielig dat ze op twee stoelen een grote teil zette met water en een paar bekers erbij. Dan konden de soldaten drinken. Het was heel indrukwekkend, ik zie het nog voor me.

Gingen jullie tijdens de oorlog wel naar school?
‘Ik ben de hele oorlog naar school geweest. Tegen het einde kwam er wel eens luchtalarm. De school was een heel groot klooster, met een kelder. Daar gingen we dan allemaal in. En als het alarm weer ging, dan mochten we naar boven. Soms ging ik wel korter naar school, dan was een luchtalarm geweest en mochten we naar huis.’

Moest u schuilen?
‘Wij hadden een huis uit 1900, met gewelven en wel drie kelders. Daar was ook onze schuilkelder, met een kachel, water en licht. Zeker op het laatst van de oorlog hebben we veel in die kelder gezeten. We sliepen er ook. Mijn vader werkte in de mijn en mijngangen worden gestut met grote palen. Als er een instorting is, breken die palen en hebben de mijnwerkers nog een kans om weg te lopen. Dus wij hadden onze kelder ook helemaal gestut met die palen. Ik vond dat verschrikkelijk! Ik was sowieso al heel erg bang van de oorlog, maar die palen herinnerden mij eraan dat er ieder moment een bom kon vallen en het huis kon instorten.’

Was u bang?
‘Ik was heel bang aan het einde van de oorlog. Toen hebben de Amerikanen en de Engelsen Duitsland gebombardeerd. Die bommenvliegtuigen kwamen met honderden over en dat klonk heel naar. In het begin wilde ik de vliegtuigen tellen, maar dat had geen zin. Je kon ze niet tellen want het waren er zo veel. Ik heb ook bommen zien vallen uit die vliegtuigen.

Ze hebben Aken gebombardeerd met fosfor, dat was bij ons in de buurt. In de morgen, tegen een uur of 5, zagen we Aken helemaal in brand staan. Ook bij ons lag wat in de tuin, maar we wisten niet zeker wat het was. Mijn vader schraapte er voorzichtig een beetje langs met zijn nagel. Het was inderdaad fosfor. Het nare is dat fosfor altijd blijft branden. De nagel van mijn vader brandde dus langzaam weg. Toen heeft de doctor in de verbandkamer van de mijn de nagel van mijn vader eraf moeten trekken.’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Op een gegeven moment zaten wij weer in de kelder, toen mijn vader riep: ‘Kom eens gauw kijken, daar komen de Amerikanen!’ Wij stiefelden naar boven, en toen ik ze zag zei ik tegen mijn vader: ‘Amerikanen? Dat zijn net zulke mensen als wij!’ Ik moet ze als bovenmenselijk gezien hebben, want ik dacht dat ze anders waren dan wij.

De Amerikanen kwam in vrachtwagens met de Amerikaanse vlag door het dorp gereden. Dat was geweldig! Er waren ook mensen die met de Duitsers geheuld hadden, die werden op de Amerikaanse auto’s gezet en door het dorp gereden. We hebben heel hard gejoeld. Zij gingen aan de schandpaal door het dorp heen. Op straat was er feest. Wij gingen hossen en zingen. We waren zo blij dat het allemaal afgelopen was. De Amerikanen deelden chocola uit, waar een laagje parafine overheen zat. Dus als het nat werd, bleef die chocola toch goed. Ze gooiden het zo uit de vrachtwagen naar de mensen. Het was de eerste chocola die we in vijf jaar kregen.’

Archieven: Verhalen

‘Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen’

Bram, Sim en Selina van basisschool de Wilderen gaan op bezoek bij Agnes Krijnen-van Lent. Zij was 10 jaar toen de oorlog begon. Mevrouw Krijnen geeft in het begin al aan dat ze inmiddels al wel veel vergeten is van die tijd. Ze kijkt op tv liever niet naar de oorlogen in de wereld, dat wil ze niet meer zien. Ze is bang dat het toch weer een keer gebeurt en dat haar kleinkinderen het ook gaan meemaken.

Hoe kwamen jullie eigenlijk aan eten in de oorlog?
‘Ik neem aan dat we in die tijd ook al voedselbonnen kregen, waarmee je eten kon halen. Mijn opa en oma in Budel hadden een grote boerderij en daar ging mijn vader vaak op de fiets naartoe om eten te halen. Ook wij zijn wel eens meegegaan. Ze konden je onderweg nog wel aanhouden, dan moest je alles afgeven.

De kinderen gingen bij opa en oma op vakantie, want dan kregen we natuurlijk goed te eten. Op de boerderij zaten een stuk of zes onderduikers. Buiten stond een hele grote schuur. Omdat mijn grootouders zo ver van het dorp af woonden, zagen ze de Duitsers al in de verte aankomen en gingen de onderduikers naar de schuur want daar zouden de Duitsers ze niet zoeken.

Een keer stonden de soldaten op de hoek van het huis. Mijn zusje, die toen nog een baby was, was op dat moment ook op de boerderij. Een van mijn tantes probeerde, met haar op de arm, de kelder in te vluchten en toen schoot een Duitse soldaat naar binnen. Gelukkig heeft hij hen niet geraakt.’

Hoe was het leven in de oorlog met die vliegtuigen en bombardementen?
‘Daar herinner ik me niet zoveel van. Alleen dat we van die wolkjes in de lucht zagen. Daar probeerden ze vliegtuigen neer te schieten, maar wij wisten helemaal niet wat dat was en dat vond ik heel eng.

Je had ook vliegende bommen, die maakten hetzelfde geluid als het vliegtuig. Als het stil werd, dan kwam de bom naar beneden. Dus dan was je altijd aan het te luisteren of dat zou gebeuren. Mijn ouders en buren hadden een schuilkelder gemaakt bij de Ansbalduslaan. Daar zaten we meestal als er bommenwerpers overkwamen. In de oorlog bombardeerden ze vaak het vliegveld. Bij ons achter in de tuin is ook wel een groot stuk van een vliegtuig gevallen, ik denk een vleugel. Een van de piloten lag dood op de Ansbalduslaan. Het vliegtuig was een eind verder gevallen.

Bij de bevrijding kwam er in Aalst een nieuw leger aan met Engelsen. Daar zijn we gaan kijken. Op dat moment kwamen er bommenwerpers over, die de dag na de bevrijding bommen hebben geworpen op Eindhoven. Omdat het zo gevaarlijk was moesten we onder weg naar huis in een sloot gaan liggen. Maar later was het groot feest natuurlijk, en ik heb zelfs nog bij de optocht als een koningin op de praalwagen gezeten.’

Hebben jullie mensen ingekwartierd gehad?
‘In de oorlog werden bij inwoners van Waalre Duitse soldaten ingekwartierd. Die moesten bij jou in huis komen om te slapen. Mensen wilden dat meestal niet. Mijn ouders hadden in de voorkamer een bed neergezet met een van de kinderen erin, en gezegd dat hij tbc had, dat was een besmettelijke ziekte. Dus toen kwamen die Duitsers niet.

Maar toen die Engelsen kwamen, wilden ze die wel in huis halen en zo kregen we er zes in huis. Zij sliepen in de voorkamer op de grond. Ze gaven ons ook eten en andere spullen, dus dat was wel fijn. Ze zijn vrij lang bij ons in huis geweest, misschien wel een half jaar of langer. Na de oorlog zijn we nog lang met ze bevriend gebleven. Een van hen, Ray, is nog in Waalre geweest en wij zijn een paar keer naar Engeland gegaan om hem op te zoeken. Ze hebben ook nog eens voor ons fietsbanden meegebracht uit Engeland.’

Archieven: Verhalen

‘We knuffelden het varken nooit want voor ons was het gewoon eten’

Noor, Vigo, Teun en Finn kennen veel mensen in de buurt van het huis van Wil Loozen en spelen er ook wel eens buiten. Na lang dwalen om het juiste huisnummer te vinden, bellen ze bij haar aan. Mevrouw Loozen was 6 jaar toen de oorlog begon en woonde toen met haar ouders en zes broers en zussen in Stuivezand, een deel van Made bij Breda.

Wat at u in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, was ik pas 6 jaar oud. We hadden een grote moestuin en een varken en daardoor hadden we geen honger. We gingen het varken nooit knuffelen want voor ons was het gewoon eten. Als het varken geslacht was, lag het in de schuur, vlakbij de wc. Dat was wel akelig als je naar de wc moest. Mijn moeder mocht ook wel eens tarwe halen uit gevallen korenaren zodat we daarmee brood konden bakken. Er waren ook voedselbonnen, maar wij kregen nooit snoep want mijn moeder ruilde de snoepbonnen voor echt eten.’

Had u ook nog andere huisdieren in de oorlog?
‘We hadden een kat, maar ik vond katten niet zo interessant. Op een gegeven moment moesten we vluchten want de Duitsers kwamen eraan. Mijn zusje zat in de kruiwagen en ook onze opoes waren daarbij. We gingen eerst naar iemand die een echte schuilkelder had, maar die was vol. Daarom gingen we naar een boerderij van een paar Poolse mensen. Mijn vader ging toen we daar woonden wel af en toe bij ons eigen huis kijken om te zien of alles goed was. Misschien ging hij dan ook wel kijken hoe het met de kat was want die hadden we niet meegenomen. Mijn vader was vaak weg omdat hij bang was om opgepakt te worden, vooral ’s avonds. Wij wisten eigenlijk niet precies waar hij dan heenging, en mijn moeder misschien ook wel niet.’

Was u weleens bang?
‘Ik was nog heel jong dus ik was meestal niet zo bang omdat ik niet precies snapte wat er gebeurde. Ik was wel heel bang voor de overvliegende V1’s en V2’s. Soms hoorde je dat de motor uitging, en dan wist je dat ze gingen vallen. Dat was erg eng, en ik ben nog lang daarna heel erg bang geweest voor vliegtuigen. Als de vliegtuigen kwamen, zaten wij in de kelder. Die was groot genoeg voor ons allemaal en we hadden het best goed daar met stro en dekens.’

Hoe is het met iedereen gegaan in uw familie?
‘Gelukkig hebben wij het allemaal overleefd en we waren vreselijk blij toen de oorlog was afgelopen. Na de oorlog was het wel naar voor de meisjes die met Duitse mannen meegegaan waren. Die werden kaalgeschoren. Zelf heb ik dat niet gezien, want ik was daar te klein voor.

Ik ben in 1958 naar Waalre verhuisd omdat mijn man bij de spoorwegen werkte. Er was toen een klein stationnetje in Waalre, en daar mochten wij boven wonen. Op dit moment leven er nog twee zussen van mij.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader zag me aankomen en werd wit van de schrik’

Het regent en daarom zijn Mattijs, Jason en Lisa extra blij dat ze met de auto mogen, ze praten enthousiast over de vragen die ze hebben voorbereid. Theo van den Nieuwenhof verwelkomt de junior-journalisten hartelijk. Je kan zien dat hij vaker kinderen over de vloer heeft, behendig stelt hij leuke vragen aan ze, en dan is het tijd dat de kinderen vragen aan hem gaan stellen. Meneer Van den Nieuwenhof was 6 jaar toen de oorlog begon en woonde aan de Aalsterweg in Eindhoven.

Bent u wel eens in gevaar geweest?
‘We waren al bevrijd toen er lichtkogels werden uitgegooid. Door de lichtjes leek het even alsof het feest was. Daarna kwam er een luchtaanval van de Duitsers. Mijn 15-jarige zus was die dag gaan kijken bij de Engelsen in de stad. Vanwege het bombardement moesten we naar de schuilkelder, maar zolang mijn zus niet terug was, wilde mijn vader niet mee. Toen het bombardement even stopte, is hij haar zoeken. Toen bleek dat ze met meneer Fens was, ook wel de vrijgezel van Kor-Ton-Jo. Samen hadden ze in een schuttersputje gezeten om te schuilen, dat waren gegraven kuilen waarin je kon gaan staan.’

Heeft u wel eens een kogel gevonden?
‘Rond kerstmis 1944 waren we al bevrijd. Op een dag stopte bij ons in de buurt een Amerikaanse auto, die de weg zocht naar het Sint Josephziekenhuis. Op datzelfde moment kwam een Duitse jager over en schoot een reeks kogels af die ook terechtkwamen in het raam van mijn ouders’ kamer. Een buurmeisje raakte gewond. Mijn vader is toen met haar naar het ziekenhuis gegaan en dat is gelukkig goed afgelopen. Toen hij thuiskwam, adviseerde mijn moeder hem om de doek van de kruik te halen in bed, dan kon hij zich opwarmen. In zijn bed bleek nog een granaat te liggen. Hij pakte de granaat voorzichtig op terwijl mijn broer riep: ‘Pa, kijk uit, die kan ontploffen!’ Het was een zogenaamde blindganger, die tussen plafond en muur naar binnen was gekomen.’

Hoe wist u dat de oorlog eindigde?
‘Op 18 september moesten we ‘s morgens naar de schuilkelder. Rond 4 uur riepen mensen: ‘De Amerikanen zijn er’, en de kelder stroomde leeg. Mijn broer zei tegen me: ‘Kom, we vinden vast iets in de bossen’. We liepen zo’n 10 meter het bos in en daar lag een Duitse soldaat. ‘Weiter, weiter’, zei hij tegen ons, maar mijn broer sjouwde gewoon door en vergat mij. De Duitser vroeg aan mij: ‘Hast du hunger?’ en haalde een worst uit zijn broekzak en sneed hem in tweeën. Daarna nam hij me aan de hand mee de straat op. Hij dacht vast: als ik haar hand vastheb, schieten ze me niet dood. Mijn vader zag me aankomen en werd wit van de schrik. De binnenlandse strijdkrachten namen de Duitser over.’

 

Archieven: Verhalen

‘We moesten vluchten uit Venlo, maar konden Fikkie niet meenemen’

Juul, Elise, Levi en Ralf zijn leerlingen van basisschool de Wilderen. Hun school bevindt zich op fietsafstand van het huis van Louis en Yvonne Kuyper. Ze kijken er naar uit om meneer Kuyper te interviewen over de oorlog, maar vinden het ook wel spannend. Ze zijn heel benieuwd of hij weleens een echt bombardement heeft gezien. Het hartelijke welkom van het echtpaar stelt ze al snel op hun gemak. Meneer Kuyper was 2 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in Venlo. Toen iedereen moest vertrekken uit het grensgebied, belandden ze in Berlicum.

Wat is uw meest verdrietige herinnering aan de oorlog?
‘Gelukkig heb ik geen familieleden verloren. Wel zijn we onze hond kwijtgeraakt. We moesten vluchten uit ons huis in Venlo, maar konden onze hond Fikkie niet meenemen. Daarom moesten we hem doodschieten. Zelf heb ik het gelukkig niet gezien maar ik krijg nog steeds een ontzettend naar gevoel als ik daaraan denk. Maar hem achterlaten en laten verhongeren was nog erger geweest.

Wat ik me ook levendig kan herinneren is het zien van een man die op straat onder schot werd gehouden. Deze Nederlandse man probeerde te vluchten en kreeg daarom een geweer op zich gericht door een Duitser. Als hij zou bewegen zouden ze schieten. Gelukkig bleef hij staan.’

Heeft u weleens een bomexplosie gehoord?
‘Explosies waren op een gegeven moment een dagelijkse gang van zaken, vooral ’s nachts. Wij woonden aan de Duitse grens bij een vliegveld waar veel bombardementen plaatsvonden omdat dit een strategische plek was. In het begin was het natuurlijk enorm beangstigend en spannend, maar het went ook. Overdag konden we gelukkig wel gewoon buiten spelen.’

Waarom pakten de Duitsers eigenlijk alle fietsen af?
‘Een fiets is uiteraard een vervoersmiddel en de Duitsers wilden ons zoveel mogelijk beperken en op dezelfde plek houden. Zonder fiets was je natuurlijk veel minder mobiel en minder snel. Vervoer was sowieso schaars in die tijd.’ 

Hoe merkten jullie dat de bevrijding begonnen was?
‘Wij waren toen in Leeuwarden en verbleven bij een nicht van mijn vader die een steenfabriek had. Voor de veiligheid sliepen we in een steenoven van de fabriek. Op een ochtend hoorden we een hoop kabaal en stormden er militairen met geweren binnen. Deze mannen spraken Engels en geen Duits. Dit was dus erg goed nieuws omdat dit aantoonde dat de bevrijding begonnen was. Ik kan het me toch niet herinneren als een vreugdig tafereel. Als kind besef je niet in wat voor bizarre tijd je toen eigenlijk leefde. De Nederlanders waren natuurlijk ontzettend opgelucht, maar de Duitsers werden niet altijd even vriendelijk afgevoerd. Ondanks alles maakte dat geen fijne indruk op mij. Er waren voor mijn gevoel ook geen feesten of festiviteiten.

Toen wij terugkwamen in Venlo bleek dat ons hele huis leeggeroofd te zijn en waren alle houten meubels opgestookt. We moesten toen echt weer met helemaal niets beginnen.’

Archieven: Verhalen

‘Als er een vliegtuig kwam, wilde ik als kind meteen wegkruipen’

Fabian, Samuel en Lente van basisschool de Wilderen in Waalre bezoeken Riet Boonstra, die de oorlog als klein kind heeft meegemaakt. Ze woonde destijds in Beverwijk, niet ver van de marinebasis in Den Helder. Ondanks dat het tientallen jaren is geleden, kan ze zich nog goed herinneren hoe het leven toen was. Vooral de constante honger in de laatste winter voor de bevrijding is haar goed bijgebleven.

Hoe was het dagelijkse leven in de oorlog?
‘Dat was niet fijn. Hier in Brabant werden de mensen al bevrijd in 1944, maar wij in het noorden pas in 1945. Dat laatste jaar was er de Hongerwinter, er was helemaal geen eten. Mijn moeder plukte toen vanuit het veld weleens brandnetels en andere dingen om te kunnen eten. We hadden geen licht, geen kachel en we hadden altijd honger. Ik was 7 jaar en ik was een heel dun kind. Zoals de kinderen in de landen waar nu oorlog is.’

Heeft een van uw familieleden gevochten in de oorlog?
‘Ja, mijn vader. Ik was nog een baby. Mijn vader was bij de marine en hij vertrok. Toen hij terugkwam, was ik 7 jaar oud. Dus mijn moeder heeft veel foto’s van mij gemaakt om te laten zien hoe ik groeide. Maar het probleem was dat ik altijd Duitse soldaten voorbij zag lopen in een uniform. Toen mijn vader thuiskwam in 1945, had hij ook een uniform aan. En toen dacht ik meteen dat hij de vijand was. Daar wilde ik niks mee te maken hebben. Dat was even heel heftig voor mij.’

Hoe was het als er een bombardement was?
‘Ik weet het natuurlijk nog, omdat ik een kind van 4, 5 jaar oud was. Mijn moeder schermde mij af, ze stopte me meteen ergens waar ik er niet veel van kon horen. Maar ik kan het me goed herinneren. In Beverwijk, waar ik toen woonde, werden er ook hele stukken straat afgezet als er een bombardement was geweest. Het was wel heel heftig. Ook omdat we vlakbij een weiland woonden, waar de vliegtuigen over kwamen gevlogen. Dus als er een vliegtuig kwam, wilde ik als kind meteen wegkruipen. We hebben soms zelfs bij andere mensen thuis moeten schuilen. Het was wel fijn toen het voorbij was, dat zeker.’

Archieven: Verhalen

‘Op mijn onderduikadres heb ik deze spaarpot gekregen’

Vandaag is een extra bijzonder moment voor Pien, Mex en Mawin van basisschool de Wilderen in Waalre, en dat voelen ze ook zo. Ze mogen Rolf Loewenstein interviewen en de krant NRC is er ook bij. Daar hadden ze helemaal geen last van, vertellen ze achteraf. Het ging ook hartstikke goed. De Joodse Rolf Loewenstein was 1 jaar oud toen de oorlog begon en woonde destijds aan de Demer in Eindhoven.

Vertel eens over de schoenenwinkels…
‘Mijn ouders hadden een schoenenwinkel in Duitsland. Eerst werden de ramen ingegooid en daarna schoenen meegenomen en rommel in de winkel gemaakt. Vader ging naar de politie om aangifte te doen, maar hij kreeg te horen: ‘Vuile Jood, wat kom je hier doen?’, en toen zijn ze gevlucht.

We zijn in Eindhoven terechtgekomen, waar mijn vader langs de deuren ging om kinderkleding te verkopen en schoenen te repareren. Een gewone baan krijgen, was niet meer mogelijk want Joden werden nergens aangenomen.

Ik wilde graag Engels leren toen ik van de lagere school afkwam, maar ik moest werken van mijn moeder. Ik denk dat dat was omdat moeder geen geld had, kameraden gingen ook werken. Ik heb in een schoenenwinkel gewerkt in de Rechterstraat, waar ik bedrijfsleider werd en aandelen kreeg in de zaak.’

Hebben jullie moeten onderduiken?
‘De helft van de Demer is gebombardeerd door de Engelsen toen ze de Philipsfabrieken wilden raken. Ook onze winkel is geraakt. Toen zijn we gevlucht naar Maarheeze en hebben we geslapen in de hooiberg bij een boer. Ik denk dat het koud was. Mijn broertje was 9 jaar en ik 3, ik weet daar niets meer van. Mijn broertje huilde, waardoor de boer bang werd en zei de kinderen weg moesten. Een vrouw, mevrouw Jansen, kwam langs bij ons. Zij hielp Joden aan onderduikplaatsen in het land, maar bleek een verraadster te zijn. Ze heeft mijn broer verkocht aan de moffen voor 7,50 gulden. Hij is toen vermoord omdat hij Jood was. Ik had geluk en ben bij hele goede mensen gekomen in Apeldoorn. Vader is opgepakt, heb ik later achterhaald, en hem hebben we nooit meer teruggezien. Mijn moeder wilde na de oorlog nergens meer over praten. Het was heel zwaar voor haar om mijn vader en broertje te missen.’

Hoe was het in Apeldoorn?
‘De mensen van mijn onderduikadres hebben me heel goed behandeld. Ik was inmiddels 4 jaar en had er even twee broers en een zusje bij. Het waren gereformeerde mensen. Ze hadden een loods met veel hout, waar ze onder andere houten spaarpotten maakten en toen de oorlog voorbij was heb ik deze spaarpot gekregen. Het is een souvenir. Ik heet Rolf maar in de oorlog in Apeldoorn heette ik Wimpie, dat was om me te beschermen.

Mijn moeder heeft uiteindelijk me in Apeldoorn opgehaald. Hoe dat precies ging, weet ik niet meer. Ik weet alleen nog dat ze in een militaire wagen zat en dat ze zwart haar had toen ze me kwam ophalen. Ik was bang van haar en heb de hele weg gehuild, dat moet heel erg zijn geweest voor haar. Met het onderduikgezin heb ik later het contact verloren, ik denk dat ze verhuisd zijn.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892