Archieven: Verhalen

‘In de koelkast, zeiden we, zo is het in Nederland’

Ebel, Sibbe, Finn en Taeke interviewen Theresa Boas op hun school, de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Mevrouw Boas is geboren op Aruba. In 1967 kwam ze met het vliegtuig naar Nederland, ze was toen 23 jaar, omdat ze hier verder wilde studeren. ‘Omdat Aruba bij Nederland hoort hebben ze hier hetzelfde soort onderwijs als daar’, vertelt ze, ‘dus ik kon gewoon doorleren.’

Wat deed u het liefst toen u een kind was?
‘In Aruba is er altijd zon dus ik speelde de hele tijd buiten, maar ik was ook graag thuis. Ik kwam alleen naar binnen om te eten en te slapen. Ook als ik moest dammen, deed ik dat op de veranda. Ik las graag, als ik moest studeren las ik stiekem onder tafel. We hadden huisdieren, maar die bleven buiten. We hadden een hond, en ook varkens, kippen, duiven en eenden. Voor de kippen was er een ren en water voor de eenden. De varkens werden geslacht.’

Voelde u zich welkom toen u in Nederland kwam?
‘Ja. Mijn zus nam me overal mee naar toe. Zij was al eerder naar Nederland gekomen en leerde mij alles over Nederland. Ik ging mee met haar vrienden. We gingen kamperen en op vakantie. Ik kwam in een groep die aardig voor me was dus ik werd hier goed ontvangen. Ik had hier ook kennissen die me hielpen en aan wie ik alles aan kon vragen.’

Was het moeilijk te wennen in Nederland?
‘Ik vond het niet moeilijk; we hadden veel over Nederland geleerd uit dezelfde boeken waar Nederlandse kinderen uit leerden. En we konden Nederlands spreken. Het is denk ik heel gek wanneer je in een vreemd land komt dat je niet kent, maar voor mij voelde het niet als vreemd. We leerden over het Nederlandse klimaat, over de mensen, we moesten alle provincies uit ons hoofd weten en de rivieren. Toen we in Aruba op de middelbare school examen deden, deden ze dat hier ook op hetzelfde moment. Het was net alsof je verhuisde, maar wel alles meenam.’

Wat was er anders hier?
‘Eenmaal in Nederland leerde ik wat een tram is, dat kende ik nog niet. Ik wist niet dat je niet op de trambaan moest lopen dus dat deed ik eerst wel. Ik kwam aan in maart en dacht oh jee, ik vond de gebouwen grauw en het weer ook grauw. Ik kon moeilijk de weg vinden want alle gebouwen zijn dezelfde kleur. De ramen en de deuren, alles is hetzelfde. In Aruba heb je huizen met verschillende kleuren. Vooral sneeuw en ijs kende ik niet. In de koelkast, zeiden we, zo is het in Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘De mensen in Nederland zijn vriendelijk en eerlijk, zeiden ze’

Zorka van Koningsbrugge-Gostinirovit zit al klaar om de leerlingen van de Pinksterbloem te ontvangen, de amandelen in chocolade staan al op tafel voor ze. Dat is vast een goed begin. Sofie, Maram, Sophie, Dante en Loulou interviewen haar over haar jeugd en haar komst naar Nederland. Ze vertelt dat ze uit Bosnië komt, dat toen nog bij voormalig Joegoslavië hoorde. ‘Ik ben opgegroeid in een dorp tussen de dieren op het land. Ik was een boerenmeisje.’

Waarom wilde u naar Nederland?
‘Het was toentertijd nog rustig in Bosnië, er was nog geen oorlog, er was vrijheid, school was gratis voor kinderen, mensen zaten in het ziekenfonds en alles was goed geregeld. Maar thuis moest ik altijd de andere kinderen verzorgen en hard werken. Mijn vader werkte op het land, mijn moeder moest water sjouwen en ik moest voor mijn broertje zorgen. Als hij jankte kreeg ik meteen op mijn kop van mijn moeder. Ik bracht hem 4 kilometer lopend naar school, en terug. Boodschappen doen was ook ver weg. Ik moest altijd werken voor mijn ouders. Ze vroegen nooit of ik mijn huiswerk had gedaan, dat vonden ze niet belangrijk. Maar ik deed mijn huiswerk als ik op de koeien paste. Als ik van school kwam, moest ik werken, dan verdeelde mijn moeder eerst de taken. Als alles klaar was ging ik slapen, we hadden geen televisie.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Toen ik 19 was, was het genoeg voor me in het dorp en wilde ik vertrekken. Ik wilde ergens anders proberen mijn geluk te zoeken. Ik ging naar het arbeidsbureau om werk te vragen in een Europees land. Ze stelden Nederland voor, het land van bloemen en cultuur. Ze vertelden dat er geen bergen waren, zoals bij ons. De mensen zijn er vriendelijk en eerlijk, zeiden ze. Dat vond ik belangrijk. Mijn werk was in een fabriek in Veenendaal, die busjes voor sprays maakte. Eerst moest ik een medisch onderzoek ondergaan, onder andere voor mijn oren, ogen en tanden. Na goedkeuring kreeg ik toestemming naar Nederland te komen. De kosten voor het onderzoek en het ticket naar Nederland werd betaald door de fabriek.

Ik vond het wel jammer dat we geen les kregen, het was slapen, eten en werken. Ik had gehoopt dat we Nederlandse les zouden krijgen, maar dat zat er niet in. Ik wilde wel blijven want ik vond het hier leuk. De taal heb ik uiteindelijk geleerd via de televisie, daar pikte ik Nederlandse woordjes op. Na een paar jaar begon ik wat Nederlands te begrijpen, maar ik vind het nog steeds lastig Nederlands te lezen en schrijven. Ik kon mijn ouders niet bereiken, alleen per brief. Dat vond ik ook wel fijn want dan konden ze niet de hele tijd vragen waar ik was en wat ik deed.’

Wat vond u van het eten in Nederland?
‘Ik vind zuurkool, stamppot en andijvie lekker. Hutspot vind ik vies. Maar toen ik net aankwam was het Nederlandse eten anders en vond ik het niet lekker. Het is wel vooruitgegaan met de vele buitenlandse keukens. Nu heb je meer keuze. Ik kon niet goed tegen de slechte lucht in de fabriek, ik viel er van flauw maar at ook weinig omdat ik het Nederlandse eten vies vond. Ik at alleen het fruit dat voor me werd klaargemaakt. Na doktersbezoek werd duidelijk dat ik bloedarmoede had en als ik niet beter zou gaan eten, zouden ze me terugsturen naar huis. Dit wilde ik absoluut niet want de mensen in het dorp zouden dan gaan roddelen en denken dat ik met verkeerde redenen terug was gekomen. Toen ben ik wel gaan eten.’

Wat was uw eerste indruk toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn dorp konden we wanneer we ‘s ochtends wakker werden, meteen naar buiten gaan en aankloppen bij de buren, de deuren waren open en we waren vrij naar binnen te gaan. Als iemand eten had kon je gewoon mee-eten zonder vragen. Hier is het anders, hier moet je eerst een afspraak maken. Ik heb tien jaar met mijn Nederlandse man in Bosnië gewoond. Toen de oorlog uitbrak zijn we, tot zijn grote verdriet, weer naar Nederland verhuisd. Toen mijn man pas in Bosnië woonde, moet hij wennen. De mensen kwamen niet op tijd, en als ik toeterde in het dorp zei hij: hee, stop daarmee, de mensen worden wakker. Maar ik vertelde hem dat dat dat mag in Bosnië. Je mag er zingen en je muziek hard zetten. Maar ik ben inmiddels vijftig jaar hier en ik geloof dat het daar ook veranderd is. Nu moet je er ook een afspraak maken.’

Miste u uw ouders toen ze nog leefden?
‘Ik miste mijn moeder wel, mijn vader niet zo. Mijn vader was een strenge man, maar hij was wel gevoelig en slim. Hij gaf me een boekje, waarin stond waar ik me aan moest houden als 19-jarige vrouw. Geen verkeerde vrienden maken, niet met iedereen wat gaan drinken, geen alcohol drinken, geen stomme dingen doen, in de bus of trein moet je opstaan voor oudere mensen, je moet mensen groeten. Als je ziek wordt moet je meteen naar de dokter gaan en er niet mee blijven rondlopen.’

Vond u het waard om naar Nederland te komen?
‘Tuurlijk, ik heb liefde gevonden, een Nederlandse man. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen gekregen. Ze zijn allemaal hier, ik heb ook twee kleinkinderen.’

Archieven: Verhalen

‘Het eerste wat ik deed was elke ochtend hardlopen’

Mohammad Babazadeh was 26 jaar toen hij naar Nederland kwam. Het was te gevaarlijk om in Iran te blijven wonen, vertelt hij aan Lena, Victoria, Noa, Alyssa en Louiza van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. ‘Op een ochtend stond er op de muur van ons huis ‘dood aan de communisten’. Ik was geen communist maar wel een activist. Toen ben ik weggegaan, het was niet meer veilig.’

Hoe voelde het om te emigreren?
‘Dat was dubbel. Aan de ene kant ben je zo ver weg van je familie en vrienden en de mensen die je liefhebt, maar aan de andere kant was ik blij want ik heb heel veel gezworven over de wereld in de hoop dat ik ergens kon aankomen. Dus ik was heel blij dat ik in Amsterdam was en kon studeren. Ik heb mijn ouders nooit meer teruggezien want die zijn overleden toen ik hier was. Ik miste mijn neefjes en nichtjes heel erg, die las ik altijd voor.

Toen ik in Nederland aankwam was ik blij want ik kon niet terug naar mijn land, daar was het toen heel gevaarlijk. Het eerste wat ik deed was elke ochtend hardlopen. Dan voelde ik me sterk en vrij. Nederlands leren was moeilijk en leuk; ik wilde het heel graag leren want dan kon ik toelatingsexamen doen voor de theaterschool en gaan studeren. Ik ging elke dag na de Nederlandse les naar huis en dan leerde ik met behulp van een cassetterecorder elke avond honderd nieuwe woorden. Nu is Amsterdam thuis, maar ook Iran en Turkije want ik heb ook nog even in Turkije gewoond.’

Hoe was het voor u toen de culturele revolutie uitbrak?
‘Dat was de reden dat ik wegging. Ik was net klaar met de middelbare school en ik droomde ervan om theater te gaan studeren, ik zat toen ik zo oud was als jullie al bij een theatergroep. Maar toen kwam de culturele revolutie en gingen alle universiteiten dicht. We speelden theater op straat, ook tegen de oorlog, en sommige mensen gooiden stenen naar ons. Dat was de reden dat ik wegging; ik wilde studeren.’

Wat vond u het leukste en het stomste toen u in Nederland kwam?
‘Ik kwam aan in Zoetermeer, vlakbij Den Haag. Ik had een contactpersoon, Cor, die nieuwkomers hielp. Hij had mij gevraagd bij hem thuis langs te komen om het een en ander te bespreken. Ik moest daar om 6 uur zijn. Hij deed open en zat net te eten met zijn vrouw en kinderen. En toen zei hij: ga maar even op de bank zitten, als we klaar zijn met eten, kom ik bij je. Ik was in shock want in mijn land zet je een gast meteen aan tafel en zet je een bord met eten voor zijn neus. Hij was verder heel lief, het was niet kwaad bedoeld. Dat was voor mij het vreemdste eraan. Tegelijkertijd was Cor ook het leukste wat mij overkwam. Hij werkte bij de gemeente, bij de afvalverwerking. Ik was aangenomen op de theaterschool in Amsterdam en moest halsoverkop mijn woning uit. Maar ik had geen idee hoe je dat soort dingen doet. Ik had alles opgeruimd en had aan mijn vrienden gevraagd: kunnen jullie al het afval wegbrengen? Maar zij wisten het ook niet en hadden alles in de tuin gedumpt. Toen ging Cor kijken of het geregeld was en zei: ‘Het ligt allemaal in de tuin. Maar weet je wat, ik haal de afvalwagen van de gemeente.’ En toen was het zo geregeld. Dat vond ik zo tof!’

Vindt u het eten hier lekker?
‘Inmiddels wel, maar in het begin niet. Maar dat was omdat ik het niet kende. Ik was er wel nieuwsgierig naar. Iraans eten is met veel kruiden en groenten en dat was er destijds niet in Nederland. Nu maak ik in de winter stamppot en inmiddels ben ik er dol op. Ik vind Hemaworst en patat met satésaus heel lekker.’

Wat is er veranderd in Iran?
‘Toen ik jong was, was er een sjah. Meisjes en vrouwen gingen zonder hoofddoek de straat op, mijn zussen hadden minirokken aan en moeders hadden lange haren. Toen de revolutie plaatsvond en de geestelijken aan de macht kwamen, vonden ze dat niet goed. Dus alle vrouwen moesten een hoofddoek op en alles moest zwart zijn en je mocht je mening niet meer geven over dingen die je niet leuk vond. Dus het was opeens een heel andere wereld, alsof je in een grote gevangenis zat met z’n allen. Mijn zussen waren ontzettend boos omdat ze dingen niet meer konden doen zoals vroeger. Dit werd steeds erger. Wij waren niet gelovig en links georiënteerd. Alles wat links was en niet gelovig was en tegen het regime was, noemden ze communist. Ik was geen communist maar wel een activist, ik was tegen oorlog en ik vond dat mensen vrij mochten zijn. Op een ochtend stond er op de muur van ons huis ‘dood aan de communisten’. Onze buurjongen was al eerder weggehaald door het regime en geëxecuteerd. Toen dit op onze muur stond, ben ik de volgende dag naar de hoofdstad Teheran gegaan. Daar heb ik drie jaar gewoond. Toen gingen ook nog de universiteiten dicht en besefte ik dat ik geen toekomst had in Iran.

Het is nu niet meer gevaarlijk voor mij om naar Iran te gaan, voor jongere mensen nog wel. Ik zie nu mijn neefjes en nichtjes weer, die hebben nu zelf kinderen.’

Archieven: Verhalen

In mijn land ging je gewoon op de stoep zitten en met mensen praten’

Joyce Daniëls is komen wandelen naar basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost. Oliver, Tijn, Leo, Mink en Imre die haar interviewen, zitten gezellig in een halve cirkel om haar heen. Mevrouw Daniëls is geboren in Guyana, verhuisde naar Suriname en kwam later naar Nederland.

Waarom bent u geëmigreerd?
‘Mijn man woonde in Suriname, en daarom heb ik in de jaren tachtig daar vijf jaar met hem gewoond. Het was er heel leuk. Ik ben dus eigenlijk twee keer geëmigreerd. Mijn schoonvader was een Nederlander en wilde naar Nederland, en zijn zoon ook. In die tijd kregen Surinamers een briefje van koningin Juliana dat alle Surinamers, hun kinderen en de daaropvolgende kinderen allemaal naar Nederland mochten komen. In die tijd kreeg je als Surinamer ook een Nederlands paspoort. Na ongeveer twee jaar ben ik ook naar Nederland gegaan. Ik kwam samen met mijn twee kinderen met het vliegtuig hierheen. Toen ik naar Nederland kwam, nam ik rijst, vis, en water mee want ik dacht: ik ken het eten daar niet dus ik neem alles mee. Ik vertrouwde het water hier ook niet. Toen mijn water op was heb ik drie maanden geen water gedronken. Het was hier anders, ik woonde in een grote flat en kon niet vrij naar buiten lopen zoals ik was gewend. In mijn eigen land ging je gewoon op de stoep zitten en met mensen uit de buurt praten. Het duurde heel lang voordat ik gewend was.’

Hoe was het om uw familie achter te moeten laten?
‘Ik was heel verdrietig dat ik iedereen moest achterlaten. Maar na een tijdje wilde ik vooral aan mijn kinderen en man denken. Ik dacht wel aan mijn familie. In Guyana is het heel gezellig. Ik woonde in een dorp, maar ook als je naar de hoofdstad Georgetown gaat is iedereen blij om je te zien en ga je met elkaar overal heen. Hier is het snel-snel, er is vaak geen tijd om dingen samen te doen. Ik vind wel leuk om met kinderen uit te gaan, om naar het park te gaan en samen te eten. Ik heb hier alleen mijn kinderen en kleinkinderen. Ik heb geen tantes en ooms waar ik langs kan gaan.’

Heeft u nog heimwee naar Guyana?
‘In Guyana was het een paradijs. Mensen bouwden hun eigen woning en we verbouwden er zelf alles. Het enige dat we moesten kopen was suiker, bloem, zout olie en zeep. We hadden ook dieren, varkens, een kip en een geit. We kochten ook geen vlees. Mijn broer woont er nog steeds, hij koopt nog steeds alleen soms vis, maar verder heeft hij zelf alles. Het is een mooi leven daar.

Als je hier een woning koopt, is het huis voor jou, niet het land, maar in Guyana bouw je je eigen huis van de grond af op. En dan is het van jou, de grond, het huis en alles wat je hebt is van jou. Wanneer je genoeg spaargeld hebt dan bouw je je huis. Veel mensen van 18 hebben er hun eigen bos en van hun spaargeld kopen ze ook een auto.’

En wil u nog terug naar Guyana?
‘Yes man, maar van mijn kinderen mag ik niet. Ik ben vier keer terug geweest.’

Wat mist u het meest van uw land?
‘Kerst! De maand december is een speciale maand in mijn land. Wij vieren die periode vanaf kerst tot 12 januari. In Guyana eet je niet elke dag vlees, wij eten groente en vis. Maar met de kerst krijg je echt alles, dan is er een hele lange tafel met kalkoen en van alles dat je wilt. Het is heel gezellig, het is er dan warm en we zitten buiten. De kinderen spelen en we maken muziek. We drinken ook alleen koffie met kerst. Voor de oude mensen maken we een mandje. We hebben veel respect voor de ouderen. Hier hebben mensen geen respect voor de ouderen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kwam in dit land en was een vreemde’

Alma, Isis, Elsie en Lara interviewen Samar Shaalan, die vanuit Libanon naar Europa kwam. In Nederland werd ze verliefd, en nu woont ze hier. Aan de leerlingen van basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost vertelt ze haar verhaal.

Hoe voelde u zich toen u net in Nederland was?
‘Ik vond het een mooie uitdaging naar Europa te gaan. Ik bezocht mijn broer die in Frankrijk woonde en ging naar Nederland om een vriendin te bezoeken, ik was toen 32 jaar. Hier kwam ik mijn man tegen en ik ben hier gebleven. Ik moést hier blijven. In Libanon had ik een goed leven, ik had werk en ik wilde mijn familie niet verlaten. Maar mijn man kwam uit Irak en had een visum nodig om naar Libanon te gaan. In die tijd waren er problemen tussen beide landen en daarom kreeg hij geen toestemming naar Libanon te komen. We wilden wachten tot de situatie beter was, maar intussen kreeg ik twee kinderen en toen zijn we hier gebleven.

In het begin was mijn leven hier heel mooi, later ging mijn gezondheid achteruit en ben ik gescheiden van mijn man. Hij was vaak in het buitenland. Ik had toen twee kleine kinderen. Maar het is allemaal goed gekomen. Ik heb er ook van genoten.’

Hoe was de Libanese burgeroorlog?
‘Ik was niet bang voor de oorlog. Ik geloofde ‘wat gaat gebeuren, zal gebeuren vanuit God’. Ik had ook nooit gedacht dat ik hierheen zou komen als vluchteling, ik kwam hier als bezoeker. Veel mensen waren wel bang in die tijd en zijn gevlucht. Het verschilde per plek, per persoon en ook per familie.

De mensen daar dromen niet, ze leven in de dag. Nu is er oorlog in het zuiden van Libanon, maar de mensen verlaten hun huizen niet. Libanezen zijn gewend aan oorlog, ze hebben de angst niet meer. Ze geloven: wat gebeurt, gebeurt, klaar.’

Wat heeft u verloren toen u naar Nederland emigreerde?
‘Met name mijn familie. Ik hou heel veel van mijn moeder, de liefde van mijn vader die was overleden kwam allemaal vanuit mijn moeder. Wij waren thuis met negen kinderen, en zij heeft veel voor ons gedaan. Ik miste mijn land en in het begin miste ik mijn huis waar ik was opgegroeid. Een huis is niet alleen maar muren, het is ook gevoel en herinnering, het is veel.

Ik kwam in dit land en was een vreemde. Het was moeilijk voor me, ik sprak in het begin Engels, het was echt een vreemd land voor mij met vreemde regels. Dáár wist ik hoe alles werkte. Ik wist wat de politieke partij was, hoe het werkte als je naar de bank moest… Ik heb veel gelezen in brochures en na een tijd heb ik alles wel geleerd, maar het duurde lang. Ik ben hier nu gewend, als ik meer dan tien dagen in Libanon ben, dan wil ik terug, naar mijn huis, naar mijn werk naar mijn kussen. Maar als ik lang niet in Libanon ben geweest, voel ik mij ziek, dan wil ik naar mijn familie. Ik ben hier al dertig jaar hier.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam’

Grace, Wallis, Elle en Clair wachten Samir Bashir op bij de deur. Het klikt meteen met de leerlingen van basisschool de Pinksterbloem in Amsterdam-Oost en er wordt gezellig gebabbeld. Ook al is het onderwerp best serieus, de gezellige sfeer blijft ook tijdens het interview. Samir Bashir komt uit Kroatië.

Wat was de reden dat u naar Amsterdam kwam?
‘De reden was dat er oorlog in Kroatië was, in die tijd was het nog Joegoslavië. In Joegoslavië moest je verplicht in het leger. Toen ik 19 was begon de oorlog erger te worden. Ik kwam op mijn 22ste naar Nederland. Ik had een vriend in Amsterdam en die zei: kom toch even naar Amsterdam totdat het weer rustig is in jouw land. Ik was nooit van plan hier te blijven. Ik kwam uit de hoofdstad Zagreb. Inmiddels woon ik hier langer dan ik in Kroatië heb gewoond.’

Wilt u wat vertellen over de reis hierheen?
‘Ik kwam met de bus. Twee uur nadat ik de bus nam, sloot de douane de grenzen. Alle mannen werden gemobiliseerd. Met de bus duurde het 24 uur om hier te komen. Ik was in principe een deserteur. Ik moest in het leger maar kwam niet opdagen. Ik moest dus ook wel in Nederland blijven want als ik terug zou gaan dacht ik opgepakt te kunnen worden. Ik wist het eigenlijk niet, een land in oorlog is eigenlijk een beetje zonder regels.

Een jaar nadat ik in Nederland kwam, ben ik naar de vreemdelingenpolitie gegaan en ben ik ingeschreven. Ik was eerst zo bang en dacht dat ik misschien gepakt kon worden. Ik had boekjes en bewijs dat het leger in Kroatië me wilde verplichten te vechten. Na drie en een half jaar heb ik een verblijfsvergunning gekregen. Ze waren al mijn papieren verloren. Ik heb toen humanitair asiel gekregen.’

Kunt u de dag beschrijven dat u hier in Amsterdam aankwam?
‘Ik kwam aan in 1993 op het Amstelstation. Mijn vriend woonde op de Albert Cuypstraat in de Pijp, maar ik was verdwaald. Je had in die tijd nog geen mobiele telefoons en internet. Gelukkig kon ik in een telefooncel bellen. Het was die dag winderig en de wolken hingen laag. Aan het einde van de dag kwam ik aan bij de Albert Cuypmarkt en ik dacht: mijn god wat is het hier vies. Maar de markt was natuurlijk net afgelopen. In Kroatië is alles pietje precies en netjes op straat. Na een half jaar werd ik verliefd op Amsterdam en nu hou ik van Amsterdam. Ik kom uit Zagreb maar mijn thuis is Amsterdam.’

Hoe was dat voor u, de oorlog?
‘Oorlog is een echte nachtmerrie maar je droomt niet, het is echt. Ik heb elf vrienden verloren. Elke oorlog is oneerlijk, het lijkt soms wel een spel waar er altijd een derde partij de dupe van is. Ik denk dat het het domste is wat mensen kunnen doen. Iedereen is bang.’

Hoe was de emigratie naar Nederland voor u?
‘Ik wist wel veel van Nederland, maar het is anders als je het zelf ervaart. Ik had moeite met de wolken en de regen. Hier was het regen-zon-regen-zon-regen-zon. Ik moest hiernaartoe komen, maar ik vond het de eerste maanden niet zo prachtig. Ik was en ben nog steeds muzikant, ik speel gitaar. In Joegoslavië kwam ik elke donderdag op televisie. Dat moest ik allemaal verlaten.

Na een half jaar merkte ik dat ik mijn familie miste. Aan het einde van de oorlog ben ik weer terug gegaan. Ik was toen 4,5 jaar hier. Ik ga elk jaar naar Kroatië om te toeren met de band en om mijn moeder en familie te zien. Mijn broer woont ook in Amsterdam.’

Archieven: Verhalen

‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen’

Frank Latour heeft foto’s van vroeger en bijzondere spulletjes meegenomen naar de interviewlocatie, waaronder een Surinaamse pop en een telraam waarmee vroeger in winkels in Suriname de bedragen werden opgeteld. Met deze spulletjes en foto’s zal hij tijdens het interview zijn jeugd in Suriname, zijn reizen op zee en zijn opleiding op Terschelling illustreren. Dean, Franka en Jip van het Rudolf Steiner College in Haarlem luisteren vol belangstelling en stellen goede vragen. Ze ontmoeten elkaar in een knus tuinhuisje in de tuin van ‘Lieflijk Indië’, een Indische woongroep vlakbij school. Meneer Latour heeft lang in Haarlem gewoond en woont nu met zijn vrouw in Velserbroek. Hij werd in 1947 geboren in Paramaribo in Suriname. Hij is opgevoed door zijn opa en oma, omdat zijn ouders jong waren en toen niet voor hem konden zorgen.

Wat weet u over uw voorouders?
‘Ik heb wortels in verschillende landen. Mijn voorouders zijn in de slavernijtijd geboren. Mijn opa kwam uit Suriname en mijn oma uit Indonesië. Mijn opa vocht in de Atjeh-oorlog namens het Nederlandse leger en ontmoette in die tijd daar in Indonesië zijn vrouw. Hij heeft mij de kogelgaten in zijn been laten zien. Ze hebben mij streng opgevoed. Als er visite was, moest ik stil zijn. Als ik iets niet mocht horen, spraken ze in het Indonesisch met elkaar. Ook op school waren de leraren in die tijd streng. Nu worden kinderen veel liefdevoller opgevoed dan toen.

Welke taal sprak u thuis?
‘Suriname is een land waar heel veel verschillende volkeren naast elkaar wonen. Ik ken geen enkel land waar een moskee, een kerk en een synagoge zo naast elkaar staan. Binnen die groepen spreekt men hun eigen taal, maar op straat spreekt iedereen dezelfde taal, het Surinaams. Dit is een mengelmoes van woorden uit alle talen. Omdat er zoveel verschillende mensen in Suriname wonen die allemaal een eigen taal hebben, hebben ze een taal gemaakt die iedereen kon spreken. ‘Mi lobi joe’ betekent ‘I love you’. Ik sprak thuis en op school Nederlands, maar op straat met mijn vrienden Surinaams. Het was overigens altijd wel duidelijk dat Nederland de baas was in Suriname. Er was een Nederlandse gouverneur die het land bestuurde en Nederlandse militairen bewaakten het land. Nu nog steeds worden Nederlandse militairen getraind in de Surinaamse oerwouden.’

Hoe bracht u uw vrije tijd door?
‘Na schooltijd was ik altijd aan het voetballen. Ook ging ik met vrienden de bossen in om te kamperen en namen we een hangmat mee. Dat was heel erg leuk! Suriname bestaat voor het grootste deel uit oerwoud, bijna iedereen woont in Paramaribo. Veel mensen kenden elkaar, dus als een jongen en een meisje verkering hadden, werd er altijd gekeken of je niet toevallig familie was. De eerste vraag was altijd: wie is je vader en wie is je moeder?’

Heeft u discriminatie meegemaakt?
‘Mijn opa besliste dat ik een Zeevaart opleiding ging doen en ging varen. Ik wilde dat zelf ook graag. De reizen waren schitterend! Ik voer op een vrachtschip naar het Caribisch gebied en ook bijvoorbeeld via de Mississippi naar Louisiana. Daar hingen bij cafés bordjes met ‘Only White’ of ‘Only Black’. In de bus mocht ik alleen maar achterin zitten en de witte mensen voorin. Toen dacht ik daar niet zo bij na, maar later wel en vond ik dat heel gek. In Nederland was de discriminatie meer onzichtbaar. In Amerika was het heel duidelijk.’

 Hoe was het leven in Nederland?
‘Mijn opa stuurde mij naar Terschelling om op de Zeevaartschool verder te studeren. Ik kwam aan met het vliegtuig en had niet zoveel moeite om de weg te leren kennen. In Suriname hadden we veel geleerd over Nederland. Ik wist precies hoe ik met de trein van Amsterdam naar Harlingen moest komen. Ik vond Terschelling een prachtig eiland. Als je er eenmaal de weg kent en de mensen kennen jou, dan wil je niet meer weg. Het waren mooie jaren. Later ging ik in militaire dienst. Op een gegeven moment werd gevraagd of ik hogerop wilde. Ik had meteen ‘ja’ moeten zeggen. Wie weet hoe mijn leven dan was gelopen. Misschien was ik wel een hoge generaal of een kapitein geworden. Ik ben in Nederland gebleven en getrouwd. We kregen twee kinderen. Ik bleef niet varen, maar ging werken in de Tandtechniek. Ik heb mijn moeder nog maar weinig gezien, dus ik heb ook niet echt een band met haar opgebouwd. Ze is onlangs in Suriname overleden. Als ik terugkijk op mijn eigen leven, heb ik geen grote problemen gehad of hele nare dingen meegemaakt. Ik heb een interessant leven gehad in Suriname, op zee en in Nederland.’

 

Archieven: Verhalen

‘Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered’

Edmé Bruijn-Strauss heeft bijzondere spulletjes klaargelegd voor het interview dat bijna gaat beginnen, namelijk een hondenknuffel uit haar kindertijd met een aangrijpend verhaal en de dagboeken van haar ouders die zij schreven tijdens de Japanse bezetting in 1942-1945. Mevrouw Bruijn-Strauss ontmoet Seth, Louise, Yaden en Zoë, Haarlemse leerlingen van het Rudolf Steiner College, in ‘Lieflijk Indië’. Dat is een Indische woongroep vlakbij school waar mevrouw Bruijn-Strauss veel mensen kent en graag komt. Mevrouw Bruijn-Strauss is in 1941 geboren in Yogjakarta op het Indonesische eiland Java. Ze heeft Nederlandse ouders, een oudere zus en een jonger broertje.

Hoe begon de oorlog in Nederlands-Indië voor jullie?
‘Eind 1941 viel Japan Pearl Harbor aan. Mijn vader werd opgeroepen om te vechten in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. Japan bezette in 1942 Nederlands-Indië en mijn vader werd door de Japanners opgepakt. Hij moest aan de Birmaspoorlijn werken, een spoorweg in Thailand. Dat was vreselijk. Er overleden zoveel mannen dat het de Dodenspoorlijn genoemd werd. Mijn vader hield in deze periode een klein dagboekje bij dat ik nog steeds heb.’

Hoe was die tijd voor uw vader?
‘Mijn vader overleefde het werk aan de Birmaspoorlijn en vertelde daar niet veel over. Hij vertelde wel dit verhaal: de Japanse kommandant miste één van zijn kippen en vroeg aan de gevangenen wie de kip gestolen had. Niemand gaf antwoord. Er werd een persoon uit de groep gehaald en vastgebonden aan een paal in de brandende zon. Ze goten water over zijn hoofd en die man was ‘s avonds dood. De volgende dag gebeurde hetzelfde en de derde dag ook. Toen kwam een Japanner met een hele grote slang in zijn handen en zei: ‘dit is de dader.’ Intussen waren er wel drie mensen dood.’

Heeft u met uw familie in een kamp gezeten?
‘Ik heb niet in een Jappenkamp gezeten omdat mijn beide ouders en ook mijn grootouders in Indonesië geboren zijn. Wij hoefden dus niet naar een kamp. Mijn zus en ik hadden allebei een knuffel en dat hondje heb ik nog! Mijn moeder bewaarde hierin het geld dat ze had. Altijd liep ik met het hondje. Ik mocht het nooit aan iemand afgeven. Kijk, dit is dat hondje en dat koester ik nog steeds. Waarschijnlijk hebben die knuffels toch een beetje mijn leven gered.’

Wat gebeurde er met jullie na de Japanse bezetting?
‘Japan gaf zich over in 1945 na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. De Indonesiërs wilde onafhankelijk van Nederland worden en kwamen in opstand. Het was toen voor ons Nederlanders niet meer veilig. Het was een moeilijke tijd. Als ik naar school ging, ging ik expres tussen de Indonesische kinderen lopen. Zo viel ik minder op. Als boze Indonesiërs mij zagen, gooiden ze steentjes naar mij of ze riepen: ‘ga naar je eigen land!’ Maar wij kenden Nederland helemaal niet. Toen werden we in een zogeheten Bersiap-kamp gezet met andere Nederlanders. Dat was een hele nare tijd. Ik heb daar bijna een jaar in gezeten met alleen maar vrouwen, kinderen en oude mensen. Onder vreselijke omstandigheden, want we hadden ook geen eten. Ik herinner me nog de wc, achter een rivier. Je stond dan op bamboe latjes en mijn oma was doodsbang dat we uitgeleden en ertussen zouden vallen.’

Hoe was het leven na die tijd in dat kamp?
‘Na de onafhankelijkheid in 1949 gingen we in Semarang wonen. We kregen een groot huis toegewezen, omdat mijn vader in het leger zat. We woonden daar met meerdere familieleden, maar het werd te gevaarlijk om er te blijven. Ook werden spullen gestolen. Onze wasmeid bleef bij de lakens als ze aan de lijn hingen, anders waren ze weg. Uiteindelijk hebben we alles verkocht om de bootreis naar Nederland te kunnen betalen.’

Hoe was het in Nederland?
‘In 1953 vertrokken we naar Nederland. De bootreis duurde drie weken. We hadden niets toen we aankwamen. In een bus reden we door Nederland. Ik vond het zo’n koud en saai land. We gingen naar een pension in Bloemendaal, waar we een jaar woonden. Ik was gewend drie keer per dag warme nasi te eten. Hier kregen we aardappels, stamppot en brood. Ik vond het zo vies! Mijn ouders waren doorzetters en hebben hier uiteindelijk alles opnieuw opgebouwd.’

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik heb gezien hoe de Nederlanders uit onze buurt werden opgepakt en weggevoerd’

De 89-jarige Anton Meyer verwelkomt Isabel, Cees, Keona en Fatih enthousiast bij hem thuis. Hij woont in ‘Lieflijk Indië’ in Haarlem, een woongroep waar veel Indische ouderen wonen. De leerlingen van het Rudolf Steiner College hoefden niet ver te fietsen, want ‘Lieflijk Indië’ ligt vlakbij de school. Meneer Meyer is heel benieuwd naar de vragen van de leerlingen. Tijdens het interview blijkt hij een hele goede verteller!

Wat merkte u van de Japanse bezetting?
‘In 1942 was ik 8 jaar. Ik woonde met mijn Indische vader, Indonesische moeder, oudere broer en zus in de stad Sumenep op Madura. Dat is een eiland boven Java. We zagen opeens Japanners fietsen. We begrepen niet wat er aan de hand was. Op ons eiland Madura werden alle Indische Nederlanders opgeroepen om te vechten tegen de Japanners. De gevechten hebben een week geduurd en toen waren de Japanners de baas. Niet lang daarna werd mijn vader opgepakt en gevangengenomen. Wij wisten niet waar hij was. Ik heb gezien hoe de Nederlanders uit onze buurt werden opgepakt en weggevoerd. Dat was heel eng om te zien. Mijn moeder was bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden. Wij waren zogenoemde ‘buitenkampers’, omdat wij buiten de kampen woonden waar de Indische Nederlanders vastgehouden werden.’

Wat gebeurde er toen met jullie?
‘Op een avond zijn we gevlucht naar het dorpje waar mijn vader was opgegroeid. Dat lag tien kilometer verderop. Het was erg spannend. We zwierven van dorp naar dorp langs allerlei familieleden. We hadden zelf bijna niks en moesten heel zuinig leven. We zagen af en toe Japanners marcheren en dan moesten we buigen. Ik was jong, ik snapte niet wat oorlog was. Er gebeurden vreselijke dingen in deze tijd.’

Hoe was het einde van de oorlog voor jullie?
‘Op een dag liepen we in het kleine plaatsje Manding. Opeens zagen we drie witte mannen met blote bast en geweren op hun schouders. Dat waren Hollanders! We gingen naar ze toe en zij vertelden ons dat Japan zich al lang had overgegeven en dat Indonesië de onafhankelijkheid had uitgeroepen. Het was toen 1947, dus wij hadden twee jaar lang van niks geweten! Zo afgelegen woonden we. Ze namen ons mee naar hun kazerne en gaven ons te eten en nieuwe kleding.’

 Heeft u uw vader nog gevonden?
‘Mijn broer hoorde van iemand dat onze vader in Soerabaja was! We wisten helemaal niet waar dat lag. We kregen een lift in een truck. Midden in deze grote stad werden we gedropt op een plein. Waar moesten we naartoe? We kenden het daar niet en we hadden nauwelijks geld. Mijn moeder raakte in paniek. Toen kwamen we een vrouw tegen die we nog kenden van voor de oorlog. Zo toevallig! Ze was doofstom en vroeg in gebarentaal wat we in Soerabaja deden. Zij wist waar onze vader woonde! Toen we bij mijn vader aankwamen, bleek tot onze schrik dat hij getrouwd was met een andere vrouw. Eerst wilde ik niet bij mijn vader en stiefmoeder wonen, want dan moest ik mijn moeder achterlaten. Mijn broer is met haar meegegaan. Ik heb mij vaak afgevraagd waarom mijn vader na afloop van de oorlog niet naar ons gezocht heeft. Hij was al sinds 1945 vrij. Mijn stiefmoeder heeft mij daarna opgevoed tot wie ik nu ben. Daar ben ik haar uiteindelijk dankbaar voor.’

Hoe ging het toen verder met u?
‘Door de oorlog had ik achterstanden op school, maar ik haalde alles in de ‘herstelklas’. In 1950 was ik 16 jaar en maakte ik de lagere school af. Uiteindelijk ging ik naar de Handelsschool. Het leven in Indonesië werd steeds moeilijker voor Indische Nederlanders. Mijn broer kreeg een keer ruzie. Omdat hij uit een ‘Hollandse familie’ kwam, werd hij verhoord bij het bureau. Hij is toen gemarteld.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Wij vertrokken in 1958 naar Nederland, want de Indonesiërs wilden alle Nederlanders het land uit hebben. We kregen 24 uur de tijd om het land te verlaten. Dat was wel wennen. Ik vond werk in Amsterdam bij een exportbedrijf van tabak en later bij de Morgan Bank. Ik heb voor mijn werk de wereld rondgereisd.’

 Wanneer zag u uw moeder weer terug?
‘Mijn moeder zag ik pas weer terug in 1973. Pas toen kreeg ik toestemming om naar Indonesië te reizen. Ik heb haar opgehaald en ze is hier in Nederland geweest. Ze zat alleen maar binnen, sprak geen Nederlands en ze kon niet lezen en schrijven. Ze miste haar familie. Ze is toch weer teruggegaan naar Madura en ik bleef hier.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiye Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892