Archieven: Verhalen

‘De aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers’

Wij zijn Victor, Yassine en Melissa en wij hebben Wil Mulder geïnterviewd. Wil woonde in de oorlog samen met haar ouders en haar twaalf oudere broers en zusjes op Jan van Galenpark 149. Daar waren vroeger tuinderijen. Haar vader was tuinder. Tegenwoordig is ze veel in de Lukaskerk, naast onze school. Ze vertelde dat ze heel blij is dat onze school meedoet aan Oorlog in mijn Buurt.

Hoe waren uw dagen in de oorlog?
‘Overdag ging ik naar school, de Sint Jansschool. We hadden geen fietsen, dus dat was een half uur lopen. We kwamen nooit te laat. Het was een meisjesschool. Na schooltijd speelden we buiten. Dat was in de winter niet fijn. Er was toen geen verlichting meer. Alle straten waren donker. Dat kun je je nu toch niet voorstellen? Het was echt een heel nare tijd.’

Welke rol hadden u en uw familie in de oorlog?
‘Er waren heel veel mensen met honger. In rijen stonden ze voor de deur om groente te kopen. En wij hadden groente, op het laatst ook steeds minder. Mijn vader ging in de zomer van 1944 op de fiets aardappels halen in Andijk. Op de terugweg werd hij beschoten door Duitsers. Hij had niets, maar de aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers.
Wij woonden aan het water. Er gebeurden nare dingen bij dat water: mensen sprongen soms in de gracht. Met geld in hun mond, om groente te kopen. In die vreselijke laatste winter gingen veel mensen dood door hongeroedeem. Op een avond, toen vader en moeder weg waren, stonden er weer veel hongerige mensen. Mijn broers konden dat niet aanzien. Ze brachten met hun bootjes de mensen naar de overkant. Dan deden de mensen zo hun best om in zo’n bootje te komen. Ik moet daar tegenwoordig veel aan denken. Als je nu naar het nieuws kijkt zie je dat soort beelden ook. Van mensen die uit Syrië vluchten.’

Kende u NSB’ers?
‘Nou, ik heb ze wel gezien. Het was de verjaardag van mijn vader. Er was veel bezoek. Opeens hoorden wij schoten. En toen viel er een brandende deur in de tuin van een neerstortend vliegtuig in de Rijpgracht. Meteen stond de tuin vol met Duitsers en NSB-ers. De Duitsers vonden dat alles van hun was, ze namen alles mee.
Ik hoop voor jullie dat het nooit meer oorlog wordt. Omdat ik die dingen meegemaakt heb, maak ik me nu zo’n zorgen als ik zie wat er in de wereld gebeurt. Hebben jullie dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘De Duitse soldaat schoot het hondje dood’

Wij zijn Ranjana, Aicha en Faissal, 12 jaar oud. Wij interviewden Herman Kreike, die 12 jaar was toen de oorlog begon. We vonden meneer Kreike een hele aardige man. Hij maakte veel grapjes en we mochten hem gewoon Herman noemen. Hij kon ook heel erg mooi vertellen.

 

Wat merkte u van de bezetting?
"Met mijn ouders, broers en zusters woonde ik in een boerderij aan de Osdorperweg, op nummer 828. Ik zat op een katholieke school. Toen de christelijke school door de Duitsers werd bezet, mochten de leerlingen van die school in de middag in ons gebouw. Daardoor had ik alleen nog maar ’s ochtends les. Een boer vroeg daarom aan mijn vader of ik ’s middags bij hem kon komen werken. Mijn ouders waren blij met de extra inkomsten, maar ik baalde enorm. Ik moest dan boontjes plukken en tussen die boontjes zaten allemaal spinnen!” 

Wat vond u van de Duitse soldaten?
“Op een dag reed er een Duitse soldaat op een motor door de straat. Plotseling begon een hondje te blaffen. Enthousiast rende het dier achter de motor aan. De Duitse soldaat pakte zijn pistool en schoot het hondje dood. Zomaar. Wat waren we toen boos!
Toch waren niet alle Duitsers slecht. Een keer waren Duitse soldaten aan het trainen en toen liepen zij dwars door mijn opa’s tuin. Woedend liep opa naar buiten. 'Rotmoffen!' riep hij. Wij schrokken verschrikkelijk, want misschien zouden de Duitsers hem hier wel voor oppakken. Maar gelukkig gingen ze gewoon weg.”

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
“Vanuit een raam van de boerderij kon je Schiphol zien. Regelmatig bombardeerden de geallieerden het vliegveld. Samen met mijn broers en zusters keek ik daar naar. Toen mijn vader hoorde dat er bij de bombardementen granaatscherven rondvlogen, was hij bang dat wij bij het raam zouden worden geraakt. Daarom maakte hij van een oude ledikant een schot en plaatste dat voor het raam. Voor elk van ons boorde hij er een gat in. Zo konden we toch naar Schiphol kijken.”

Fotografie Annick Marquer

Archieven: Verhalen

‘ De zolder werd gebruikt door mensen om te vluchten’

Wij hebben Ans geïnterviewd. Zij woonde met haar vader en moeder en drie broers niet in onze buurt maar ze kwam er wel veel. Samen met haar tante ging zij op voedseltocht in onze buurt. Ze vind het nog steeds erg dat mensen eten weggooien. Ans heeft een lief gezicht en kan heel vrolijk lachen. Haar man Ab was ook bij het interview. Toen wij de vraag stelden ‘Kende u de NSB’er Koot die gedood is tijdens de rellen van 1941?’ zong ze samen met haar man Ab een liedje over hem. 

Hier ligt Koot,
hij is dood,
stop ‘m in een kissie.
Doe er dan wat water
bij dan zwemt ie als een vissie.

Waar woonde u in de oorlog?
“Ik woonde in de Jacob van Lennepkade. Bovenin ons huis was een heel grote zolder: van drie huizen naast elkaar. Daardoor konden we van het ene huis in het andere huis komen. In de oorlog werd die zolder gebruikt door mensen om te vluchten. Als er een razzia was en de soldaten aanbelden dan konden mensen die ondergedoken zaten snel via de zolder naar het huis van de buren en gauw weg vluchten.”

Was er wel genoeg te eten in de stad?
“Nee, dat was er niet. Mijn tante maakte vaak tochten, op zoek naar eten. Meestal alleen, maar ook samen met een buurman. Dan gingen ze naar de Haarlemmermeer. Ik ben ook met haar meegegaan. Met tante ging ik naar de Sloterpolder en de Haarlemmermeer. Daar mochten we ‘aren lesen’. We liepen dan door het land en mochten van de boeren de korenaren verzamelen, die waren blijven liggen bij het oogsten. Die namen we dan mee naar huis en konden er brood van bakken. Maar toch was er nooit genoeg.”

Wat gebeurde er toen met u?
“Omdat er steeds minder voedsel was ben ik op een gegeven moment door mijn ouders naar Friesland gestuurd. Mijn ouders vonden het vreselijk. Voordat ik ging heeft mijn moeder nog een foto laten maken van mij en mijn broertje. Ze wist niet zeker of we elkaar ooit nog terug zouden zien.

Ik kwam terecht in Wierum. Bij heel aardige mensen, maar ik verstond ze niet. Zij spraken Fries. In twee weken tijd heb ik toen ook Fries geleerd. Gewoon door te luisteren en mee te praten, op straat. Toen kon ik ook met iedereen praten. Ook met oma, ‘beppe’ noemde ik haar, want dat is ‘oma’ in het Fries. Na de oorlog kwamen mijn ouders me ophalen. Ik ben later nog vaak bij mijn Friese familie op bezoek geweest, ik ben ze altijd heel erg dankbaar gebleven.” 

Fotografie Annick Marquer

Archieven: Verhalen

‘Jos zou naar Friesland gaan om aan te sterken’

Achraf, Batuhan en Yozo uit Amsterdam Nieuw-West interviewen de broers Cor en Jos Bongers. Zij woonden met hun broertje en vader en moeder in de oorlog aan de Aalsmeerweg. Vooral het verhaal van de kinderboot die nooit aankwam, maakte veel indruk.

Wat is het verhaal van de kinderboot?
Cor: ‘Op 4 mei 1944 werd Jos geboren. Een half jaar later begon de Hongerwinter. We hadden bijna niets te eten. Mijn ouders wilden Jos naar Friesland sturen waar hij kon aansterken. Met heel veel kinderen uit Amsterdam werd Jos toen op de boot gezet. Onderweg werd het zulk slecht weer, dat de kapitein moest stoppen in Enkhuizen. De mensen daar hebben toen alle kinderen opgenomen. Jos kwam bij palingboer Kofman terecht.
Ik weet nog dat na de bevrijding mijn ouderen en ik Jos ophaalden. Lopend met een handkar gingen we naar Enkhuizen. Dat was 65 kilometer! Twee dagen hebben we gelopen. Wat waren we blij om ons broertje weer te zien. Hij had een rond buikje gekregen en heel bolle wangetjes. Twee weken lang mochten we in Enkhuizen blijven om op krachten te komen. Dat was heel fijn. Daarna liepen we samen terug naar Amsterdam.’

Wat is uw naarste herinnering aan de oorlog? 
‘Dat ik mijn vader zag huilen. Hij had twee dagen lang gefietst om zijn gereedschap uit zijn schoenmakerij te ruilen voor koren. We hadden zoveel honger. Op de weg terug werd hij door Duitsers aangehouden bij de brug van Sloten en werd hem alles afgenomen. Toen was hij zijn schoenmakersgereedschap en het koren kwijt. Huilend vertelde mijn vader zijn verhaal aan de buurman, ik stond daarnaast. En ik herinner me dat ik met mijn vriendjes op de stoep voor ons huis speelde. Een Duitse colonne met soldaten op vrachtwagens reed langs. Eén van die soldaten gooide een brood naar ons toe. Blij rende ik met het brood naar mijn moeder. Opeens kwam er een man op de fiets, die rukte het brood uit mijn handen. Dagen was ik van streek en heb ik gehuild. Dat vergeet ik nooit meer.’

Wat wilt u ons mee geven?
‘Die enorme blijdschap die ik voelde bij de bevrijding, toen de Canadezen en de Amerikanen over de Aalsmeerweg kwamen binnenrijden. Nog steeds zie ik hen als onze bevrijders. Ik was zo blij dat de oorlog voorbij was. Oorlog is het ergste wat een mens kan overkomen. Ik ben dankbaar dat jullie naar ons wilden luisteren en het verhaal kunnen doorgeven, dan is alle ellende toch niet voor niks geweest.’

Fotografie: Greet van Abeele

Archieven: Verhalen

‘Het was zo koud’

Wij zijn Oussama, Yassir en Abir en wij hebben Hiltje (Hilly) Koopmans geïnterviewd. Haar man Jos en zwager Cor waren er ook bij. We schrokken toen we hoorden dat Hilly's gezin zo arm was dat ze stijfsel hebben gegeten in de oorlog. Ze heeft gebedeld om een boterham. Aan het eind zei Hiltje dat ze hoopte dat wij zoiets nooit zouden hoeven meemaken en zei Cor dat hij zo blij was dat wij naar hun verhalen wilden luisteren en het konden door vertellen, dan was alle ellende toch niet voor niets geweest.

 

Hoe vond u het om kind in de oorlog te zijn?
“Ik wist niet beter. De oorlog was er. Je groeide er mee op. In de beginjaren ging het nog wel. Als je iedereen honger ziet hebben en je hebt zelf honger weet je niet beter. En je weet ook niet dat het misschien over gaat. Mijn moeder was alleen komen te staan, met 3 kinderen. We waren heel arm. In het begin van de oorlog kreeg mijn moeder een half brood in de week. Maar op een gegeven moment hadden we niks meer.”

Het moet vreselijk zijn om niets meer te hebben.
“Dat is het ook. Soms liep ik naar de Haarlemmerweg, daar stond een molen daar vroeg ik dan: ‘Alstublieft mevrouw, hebt u voor mij een sneetje brood, want ik heb zo’n honger.’ Als ik een stukje brood kreeg was ik daar zo gelukkig mee. Soms was er schillensoep bij de gaarkeuken. Maar we hebben ook stijfsel gegeten. 
De winters waren vreselijk. Ik had geen winterschoenen en liep met houten kleppers. Het was zo koud. Elke avond gingen we heel vroeg naar bed want we hadden geen warmte. Tegen het eind van de oorlog kregen we een ander huis in de Bestevaerstraat. Het was een woning van NSB-ers die gevlucht waren. We waren God op onze blote knieën dankbaar dat we daar konden wonen.”

Heeft u verzetsmensen gekend?
“Ik niet maar mijn moeder wel. Zij heeft me veel over ze verteld. De verzetsstrijders hebben hun best gedaan om te zorgen dat het beter voor ons zou worden. Ze hielpen mensen zoals wij aan extra bonnen. Ik weet nog dat ik als kind hoorde over een verzetsstrijder die had gezegd dat hij hoopte dat ze hem zouden doodschieten in plaats van oppakken. Liever ging hij dood dan dat hij zijn vrienden zou verraden. Dat maakte zoveel indruk op mij.” 

Fotografie Greet van den Abeele

Archieven: Verhalen

‘Met de dynamo op de fiets konden we ervoor zorgen dat we licht hadden’

De broer van Willemijn Reijngoud moest helemaal alleen naar Friesland om daar bij andere mensen te gaan wonen. Wij vonden dat heel zielig toen mevrouw Reijngoud ons dit vertelde. Maar we begrijpen het ook: het gezin had in de Hongerwinter gewoon niet genoeg eten voor iedereen.

Wanneer wist u dat er oorlog was?
“Het moment dat de oorlog begon heb ik heel bewust meegemaakt. Er vlogen zo veel vliegtuigen over Amsterdam, dat gaf een enorme herrie. Ik hoorde mijn ouders op hun slaapkamer praten, dus ik ging ernaar toe. Mijn vader stond voor het raam en zei: ‘Het is zover.’ Dat moment vergeet ik nooit meer. Ik wist niet wat er te gebeuren stond en toch begon ik heel hard te huilen. Je voelt als kind de spanning, ook al proberen je ouders je er nog zo voor te behoeden.”

Wat deed u als het luchtalarm ging?
“We hadden een kast onder de trap en we wisten dat het daar vrij veilig was. Als een huis instort blijft de trap vaak staan namelijk. Dus als het alarm afging, gingen we met z’n allen in die kast zitten. Met mijn zus en ons hondje Bartje rende ik er dan heen. Bartje rende altijd zelf naar de kast als hij het geluid van het alarm hoorde. Dat was zo grappig. Mijn zus zat altijd op een kist, ik zat op een  kussen en mijn vader zat voor de kast. Hij vond het maar onzin om in de kast te gaan zitten. ‘Nou, dan kun jij goed de scherven tegenhouden!’, zei mijn moeder.”

Wat herinnert u zich nog van de Hongerwinter?
“We hadden tijdens de Hongerwinter geen eten en geen elektriciteit, dus ’s avonds kon je niets doen. Ook niet lezen. Dan gingen we vaak van armoe maar naar bed, ook omdat het zo koud was. Er was geen hout meer voor de kachel, zelfs alle bomen op het plein hadden mensen omgehakt. We hadden wel een fiets en die hadden we ondersteboven in de woonkamer gezet. Met de dynamo op de  fiets konden we ervoor zorgen dat we licht hadden maar dan moest er wel constant iemand aan de trappers draaien. We zaten dan allemaal in het licht van de fiets, mijn vader zat vaak te lezen en  wij deden handwerk. Mijn zus Annie praatte heel veel tijdens het draaien van de trappers, waardoor het licht steeds minder werd. Dan onderbrak mijn moeder haar: ‘Draaien, Annie, draaien!’.”

Archieven: Verhalen

‘De tekorten van toen, halen we nu in.’

Ondanks dat Ton van Baardwijk pas aan het einde van de oorlog geboren werd, kon hij ons er toch een hoop over vertellen. Zijn ouders hadden veel gesproken over de ellende en hun angsten, en hoe bang ze waren geweest dat ze hem als baby zouden verliezen. We vinden het bijzonder dat meneer van Baardwijk ondanks de armoede toch een hele fijne jeugd heeft gehad. “Ik fietste vrolijk rond op mijn driewieler”, licht hij toe, “en we konden midden op straat voetballen.”

 

Wat gebeurde er in de oorlog toen u geboren werd?
“Ik ben geboren in de hongerwinter, en dat was eigenlijk heel moeilijk voor mijn ouders. Er was heel weinig voedsel, en ook mijn moeder had veel honger. Daarom kon ze me geen borstvoeding geven. Ik was heel ziek, en mijn ouders waren bang dat ik zou sterven. 

In plaats van melk kreeg ik toen suikerwater van bieten. Daarmee heb ik het uiteindelijk overleefd: drie maanden lang elke dag theelepeltjes met suikerwater. Na de bevrijding kwam er in de voedselpakketten met boter, thee, koffie, suiker, varkensvlees en koekjes ook poedermelk, dus toen was ik gered. Die pakketten dropten de Canadezen op het hoge land aan de Meteorensingel, waar nu het oorlogsmonument staat.”

Zaten uw ouders in het verzet?
“Mijn ouders hadden hun handen vol aan zes kinderen en het zorgen voor eten, dus daar hadden ze niet eens tijd voor. Zo ging mijn vader een keer met een handkar naar de Beemster om aardappelen te kopen. Toen hij terugliep in het donker zag hij twee smalle streepjes licht steeds groter worden. Het bleek een Duitse auto te zijn met afgeschermde koplampen zodat de vliegtuigen de auto niet konden zien. Mijn vader duwde snel zijn kar aan de kant en dook het gras in. De kar viel om en alle aardappelen rolden van de dijk af het gras in. Hij heeft gewacht tot de auto voorbij was en is toen drie uur bezig geweest om de aardappelen weer te verzamelen. Op gevoel, in het natte gras. Uitgeput kwam hij thuis, maar we hadden wel weer voedsel voor een paar maanden.”

Hoe was het na de bevrijding?
“Ook na de oorlog was er nog armoede. Het geld was op, de winkels waren leeg en wegen waren beschadigd. Ik weet nog dat ik als kind met voedselbonnen naar de winkel moest, die werden nog tot 1953 gebruikt. Voor sommige producten moest je een bon hebben, anders kon je het niet kopen. 

Ik heb een mooie jeugd gehad. Als kind merkte ik de ellende niet, en door de armoede van toen waardeer ik wat ik nu heb. Vroeger hadden we maar een keer per week vlees en nu elke dag. De tekorten van toen, halen we nu in.

Archieven: Verhalen

‘Alle grote kranen hebben ze opgeblazen, alle machines gestolen en meegenomen naar Duitsland’

De vader van Marten Wijbenga werkte als schipper op de pont. Ook in de oorlog kon hij op de pont blijven varen. Marten ging
later werken op de NDSM-werf en weet daarom veel over de oorlogsgeschiedenis van de werf.


Was het moeilijk voor uw familie tijdens de oorlog?

“In vergelijking met anderen hadden wij het relatief goed. Dat hadden we te danken aan mijn vader. Hij werkte als schipper op de pont, en in de ogen van de Duitse bezetters was dat een belangrijk beroep. Hij hoefde niet als dwangarbeider in Duitsland aan de slag, en we hadden vaak genoeg geld om bij de boeren eten te kunnen halen.”

Waarom doet u onderzoek op de NDSM-werf?
“Ik heb heel mijn leven op de NDSM-werf gewerkt en ik ben er een beetje verknocht aan geraakt. Bovendien heeft deze plek een interessante geschiedenis overgehouden aan de Tweede Wereldoorlog. De werf was erg belangrijk voor de Duitsers. Zij hadden een plan ontwikkeld om in alle bezette gebieden dezelfde schepen te maken, de zogenoemde Hansa-schepen. Als arbeider op de werf had je niet veel keus. Ofwel je ging door met schepen bouwen, en dan bouwde je dus schepen voor de bezetter. Of je werd naar huis gestuurd en kwam werkeloos thuis te zitten.”

Zijn er op de werf veel bommen gevallen?
“De NDSM-werf is meerdere malen gebombardeerd door de geallieerden, omdat die zo belangrijk was voor de Duitsers. Als het luchtalarm afging, moest je als arbeider maken dat je wegkwam en snel in een schuilkelder gaan zitten. Er is in totaal drie keer gebombardeerd: een keer door de Amerikanen, een keer door de Engelsen en een keer door de Fransen. Vooral bij het eerste bombardement zijn er in Amsterdam-Noord veel slachtoffers gevallen. De Duitse bezetters waren natuurlijk geen lieverdjes. Dat lieten ze op de werf tijdens de bevrijding nog merken. Toen de geallieerden oprukten om Amsterdam en de rest van Nederland te bevrijden, hebben de Duitsers heel de werf vernield. Alle grote kranen hebben ze opgeblazen, alle machines gestolen en meegenomen naar Duitsland en de twee schepen die net klaar waren, hebben ze tot zinken gebracht midden in het Noordzeekanaal. Op die manier konden er geen geallieerden vanuit IJmuiden via het kanaal Amsterdam binnenvaren. Na de oorlog moest de hele werf dus opnieuw worden opgestart. De mensen die er werkten, moesten aan andere machines zien te komen, en met de onderdelen van de kapotte kranen werden nieuwe kranen gebouwd.”

Archieven: Verhalen

‘Ons huis kon ieder moment instorten’

Jo Oostervink was 11 jaar toen de oorlog begon, en snapte als jong meisje in het begin niet wat oorlog was. Dat begrijpen we wel, want wij zijn nu ongeveer even oud en kunnen ons bijna niet voorstellen hoe erg zo’n tijd moet zijn. “Mijn moeder moest me uitleggen wat oorlog was”, vertelt ze. “Nou, later ben ik er zelf ook wel achter gekomen.”

 

Hoe kwam u dan voor het eerst in aanraking met de oorlog?
“In oktober 1941 bombardeerden de geallieerden een aantal fabrieken in de omgeving, maar ons huis werd ook geraakt. Toen hebben we snel al onze meubels en wat extra kleding uit huis gehaald, want dat kon ieder moment instorten. Daar stonden we dan op het Polluxplein naast al onze spullen, en toen kwam het besef: ‘We hebben geen huis meer.’ Gelukkig kon de pastoor ons aan een huis in de Vegastraat helpen.”

Heeft u iets ergs gezien in de oorlog?
“In de hongerwinter van 1944 ging ik vaak met mijn vader eten halen op het platteland. Langs de weg lagen allemaal zieke mensen. Dan vroeg ik mijn vader ‘Waarom doet u niks?’, en dan antwoordde hij ‘Hoe kan ik die mensen helpen? Ik heb zelf ook niets.’ Onze buren stierven ook van de honger; onze buurvrouw vroeg op een gegeven moment zelfs aan ons of ze onze aardappelen mocht komen schillen zodat zij de schillen zou kunnen eten. Dat was vreselijk.

Later heb ik gelukkig ook mensen kunnen helpen die honger leden. Ik woonde in 1945 op een boerderij in Hoorn bij een gastgezin. Als er mensen aan de deur kwamen om melk te vragen voor hun kindje, dan ging ik stiekem melk pakken uit de schuur. Dat mocht de vrouw des huizes natuurlijk niet weten want dan zou ik gruwelijk op mijn falie hebben gehad.”

Was u ook wel eens bang?
“Toen Duitse militairen ons huis binnenkwamen was ik verschrikkelijk bang. Mijn vader zat tijdens de oorlog bij de ondergrondse, zo noemden we het verzet, maar dat wist ik toen nog niet. Ik wist wel dat er kaas en drop in de piano in de huiskamer verstopt lag, tegen de snaren aan. Ik was zo bang dat ze dat zouden vinden! Mijn moeder ging recht voor die piano staan zodat die militairen er niet op zouden gaan pingelen, want dan waren we in de problemen gekomen. 

Daarbij was er ook nog eens een neef bij ons aan het onderduiken. Dat was ook degene die aan mij verklapte dat mijn vader bij het verzet zat, want ik had dat eigenlijk niet mogen weten. Naast ons woonden NSB’ers, en vanaf het moment dat ik van het verzet wist hielp ik mijn vader altijd. Als hij dan naar Radio Oranje luisterde ging ik uit het zolderraampje hangen om die NSB’ers in de gaten te houden.

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder zei dat we naar het park moesten vluchten: in het kanaal zouden we veilig zijn’

Wij zijn Kaoutar, Zaria, Redouane en Dani en we interviewden Riet de Groot-Kirsten in haar huis op het Duindoornplein, een paar deuren verder van het huis waar ze in de oorlog woonde. De slagroomsoesjes die klaarstaan mogen we allemaal opeten. “Ik heb zo’n honger gehad in de hongerwinter”, vertelt ze, “sindsdien gooi ik nooit meer eten weg.”

 

Wat merkte u van de oorlog?
“Ik ging vaak met mijn zus Jo en broertje Jan zwemmen in het Floraparkbad, hier vlakbij. Dat zwembad lag dicht bij de Fokkerfabriek en omdat die in handen was van de Duitsers was het een doel voor bombardementen van geallieerden. Als het luchtalarm afging raakten alle kinderen in het zwembad in paniek. Ik greep de hand van Jo stevig vast en dan renden we samen het water uit, op zoek naar een veilige plek. Mijn moeder zei dat we naar het park moesten vluchten: in het kanaal zouden we veilig zijn. Als ik nu terugkijk begrijp ik niet waarom ze dat zei. 

Ik herinner me nog een keer tijdens een luchtalarm dat de lucht helemaal vol zat met Engelse parachutisten. We zagen ze één voor één landen. Mijn vader vertelde later dat er ook eentje op ons huis geland was. Die werd direct gevangengenomen door de Duitsers.”

Heeft u veel honger gehad?
“Tijdens de hongerwinter hadden we geen geld om iets te kopen, dus af en toe konden we bij de gaarkeuken vogelzaadsoep en tulpenbollen krijgen. Mijn broertje en ik waren ziek van de honger en werden naar Enkhuizen gestuurd. We moesten stiekem ’s avonds reizen en heel stil zijn zodat de Duitsers ons niet zouden ontdekken. Ik durfde niet te slapen omdat ik bang was dat mijn broertje in zijn broek zou plassen. Na een maand kwam mijn moeder ons gelukkig weer halen. We moesten zestig kilometer lopen, maar dat vond ik niet erg. Ik wilde weer naar huis.”

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
“Wij waren erg arm en daarom verdiende mijn moeder bij als werkster bij een rijk gezin in Amsterdam-Zuid. Wij pasten met het hele gezin op hun huis als zij op vakantie gingen, en dat was voor ons genieten. We hadden opeens een bad en mooi speelgoed. 
Daar aan de overkant woonde een Joods gezin. Jo was toen zestien en werd verliefd op de jongen in dat gezin, en hij ook op haar. Dan stond hij op het balkon, en dan zwaaiden ze naar elkaar. Op een dag stopte een overvalwagen voor de deur, en de vader en moeder van het gezin werden meteen opgepakt. Die jongen stond nog op het balkon en uit paniek sprong hij naar beneden. Hij brak zijn been, maar de Duitsers hadden geen medelijden en sleurden hem zo de wagen in. Ik zie het weer voor me als ik het vertel.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892