Archieven: Verhalen

‘Lezen, spelletjes en handwerken in de oorlog’

Wij zijn Sami, Marcia en Boaz, 12 jaar oud. We interviewden mevrouw Verhey. Ze was zelf nog niet geboren tijdens de oorlog, maar heeft veel verhalen gehoord van haar moeder en haar tante. Zij waren 19 en 17 toen de oorlog begon. Mevrouw Verhey liet ons veel foto’s zien en een heel mooi tafelkleedje dat haar moeder tijdens de oorlog gehaakt had. Dat vonden we super knap. 

Vertelden uw moeder en uw tante vaak over de oorlog? 
"Mijn moeder vertelde er regelmatig over, maar vooral over de leuke kanten. Zij had eigenlijk best wel goede herinneringen aan de oorlog. Er was spertijd, dus ’s avonds kon je niet uitgaan. Tv was er nog niet, de radio hadden de Duitsers afgepakt. Je moest jezelf bezig houden. Daarom gingen ze lezen, spelletjes doen en handwerken. Dat gaf ook een soort gezelligheid. Mijn oma was naaister en kon prachtige dingen maken. De meisjes leerden dat van hun moeder. Ze maakten expres priegelige werkjes, dan had je weinig stof nodig en je was er wel lang mee bezig. Het was ook gezellig thuis omdat de beide verloofden van de zussen op het zolderkamertje ondergedoken zaten. Er zaten veel onderduikers, want die zolderkamer grensde aan een grinddak. Als er dan een razzia kwam op de Parnassusweg liepen ze over het dak naar de Stadionweg. Of andersom. Zo konden ze altijd op tijd weg komen."

Zaten uw moeder en uw tante ook in het verzet? 
"Mijn moeder zat niet in het verzet, zij was gewoon kleuterleidster. Maar mijn tante was koerierster. Ze vervoerde illegale papieren op de fiets. Haar verloofde Gerben was door de gemeente Ermelo aangesteld als ambtenaar distributie, zodat hij voedselbonnen kon regelen voor de onderduikers die daar in het bos verscholen zaten. Hij is opgepakt in februari 1945. Vermoedelijk had er iemand gekletst. Mijn tante heeft nooit geweten wat er daarna met hem gebeurd is. Hij is gewoon verdwenen."

Hoe was het voor uw moeder en uw tante toen de oorlog voorbij was? 
"Voor mijn moeder en mijn tante was het heel verschillend. Mijn moeder was verloofd met mijn vader en die leefde nog. Hij maakte als bootmachinist verre reizen en als hij terugkwam, nam hij dingen mee voor de uitzet. Maar de verloofde van mijn tante was vermist. Elke dag ging ze naar de Rode Kruistent op het Leidseplein om te vragen of er al iets bekend was over Gerben. Toen kwam na een half jaar het bericht dat hij in maart ’45 was opgehangen in concentratiekamp Neuengamme. De geliefde van mijn tante was overleden en ze moest aanzien dat mijn moeder en mijn vader gelukkig verloofd waren. Ze is altijd alleen gebleven en praatte bijna nooit over Gerben. Ze zei altijd: ‘Dat is het verleden en we gaan vooruit kijken. Het is niet nodig om het er steeds over te hebben.’"

Tijdens het interview

Archieven: Verhalen

‘Broertje in Westerbork geboren’

Wij zijn Somia, Fleur en Gifineley en wij interviewden Virry de Vries Robles. Zij zat met haar ouders in kamp Westerbork toen haar moeder nog een zoontje kreeg. Bij de bevrijding was het gezin dus groter dan toen het naar Westerbork ging, en dat vinden wij toch wel heel bijzonder!

 

Voelde u zich bang tijdens de oorlog?
“Dat is bijna niet uit te leggen, want echt bang was ik in het begin niet. Ik was heel naïef en oorlog zei mij niet zoveel. Het begin vond ik eigenlijk wel spannend. We zouden de slechteriken wel even verslaan. Daar kwam bij dat ik, als kind, niks mocht vragen. Pas vanaf een jaar of 15 mocht je meepraten. Er werd mij niks verteld en ik mocht niks vragen. Dan wordt voelen ook een moeilijke zaak. Toen in het tweede oorlogsjaar de anti-Joodse maatregelen begonnen, dacht ik eerst dat ik iets fout gedaan had en dat ik daarom niet meer naar school mocht. 

Een keer zijn wij opgepakt en hebben wij met veel andere mensen een hele tijd op de Polderweg gestaan. Maar omdat mijn vader bij de Hollandsche Schouwburg werkte, werden wij teruggestuurd. Toen we thuiskwamen waren al onze kostbare spullen weg. Wie hadden dat gedaan? De buren! Een deel hebben we nog teruggekregen. Toen mijn vader niet meer nodig was bij de Hollandsche Schouwburg, was het ook gedaan met onze veiligheid. We zijn toen eerst naar het politiebureau op de Weteringschans gebracht en van daaruit naar kamp Westerbork.”

Heeft u ooit geprobeerd te ontsnappen uit Westerbork?
“Die mogelijkheid heb ik wel gehad. Op Dolle Dinsdag was het zo´n chaos in het kamp dat ik had kunnen ontsnappen. Dat heb ik niet gedaan omdat ik wist dat ze dan mijn familie zouden vermoorden. Mijn moeder was daar en ik heb in Westerbork zelfs nog een broertje gekregen. Hij is daar geboren. Mijn gevoel had ik uitgeschakeld. Ik had geen verleden en geen toekomst, alleen het hier en nu. In het najaar van 1944 zouden wij eigenlijk met het hele gezin op transport gaan, maar op dat moment was mijn vader was nog niet in het kamp en konden ze ons dus niet als gezin tegelijk afvoeren. Ons transport is toen uitgesteld. Vlak daarna brak de spoorwegstaking uit en is er nooit meer een trein vertrokken vanuit Westerbork.”

Hoe was het toen u bevrijd werd?
“We zijn in april 1945 in Westerbork bevrijd door de Canadezen. Wij hebben toen nog tot de zomer in het kamp gezeten. We mochten er niet uit, want ze wisten eigenlijk niet wat ze met ons aan moesten. Mijn vader heeft toen geregeld dat we met een vrachtwagen van het Rode Kruis mee terug naar Amsterdam konden. Toen wij eenmaal terug waren op de Willem de Zwijgerlaan, woonden er andere mensen in ons huis. Het was ‘opgestaan, plaats vergaan’.”

Archieven: Verhalen

‘Onderduikers in het schoolgebouw’

Wij interviewden Lex Lammen, die tijdens de oorlog naar Admiraal de Ruyterschool ging. “Mijn buurjongetje was Joods”, vertelt meneer Lammen. “Hij heeft de oorlog overleefd, maar zijn ouders niet.” Tijdens het interview leren we dat het jongetje waar meneer Lammen het over heeft Simon Italiaander heet. Dat vinden we leuk om te horen, want meneer Italiaander doet ook mee met dit project!

Hoe was het in de oorlog op school?
“Ik werd 6 in 1944, en kwam dus vlak voor de hongerwinter op school. In het begin moesten wij onze school nog delen. De schoolgebouw om de hoek was gevorderd door de Duitsers, dus de kinderen die daar op school zaten, kwamen bij ons. ´s Ochtends kregen zij les en wij ´s middags. De week daarop was het andersom. Na de kerstvakantie, begin januari 1945, kwamen we op school en moesten we onze jassen aanhouden. Het was heel erg koud in de klas. De juf stond met tranen in haar ogen te vertellen dat de kolen uit het kolenhok gestolen waren. Er was dus geen verwarming. De school ging dicht en wij moesten weer naar huis. In die tijd was je de hele dag alleen maar bezig met eten.”

Wat vond u het engste moment tijdens de oorlog?
“Het engst vond ik als het luchtalarm afging. Dat betekende dat er bommen neerkwamen of vliegtuigen zouden neerstorten. Het alarm vertelde alleen niet waar dat zou gebeuren. Wij moesten dan snel naar de schuilkelders. Ik droeg altijd een koffertje bij me met spullen die voor mij belangrijk waren, zoals mijn speelgoedhondje en mijn potloden. Een keer maakte mijn moeder mij ´s nachts wakker om naar de schuilkelder te gaan. Er was een vliegtuig neergekomen op de Vijzelstraat. Maar er was niet altijd tijd om naar de schuilkelder te vluchten. Toen we bijvoorbeeld terugkwamen van de doop van mijn zusje moesten we schuilen in een portiek, en een andere dag hebben wij vanaf ons balkon een vliegtuig neer zien storten.”

Wist u van de onderduikers op school?
“Nee, dat hoor ik vandaag echt voor het eerst. Ik weet wel dat die deur die naar de ruimte boven de gymzaal leidt altijd dicht zat, maar jullie weten meer dan ik. Wij mochten dat natuurlijk ook helemaal niet weten. Iedereen die iets wist, zou dat per ongeluk door kunnen vertellen, zeker kinderen. Maar de leraren moeten dat natuurlijk wel geweten hebben.“

Archieven: Verhalen

‘’

Wij zijn Gisely, Mohamed, Quinten en Bianca en wij interviewden mevrouw Röhl over haar grootvader Frits Loep. In 1943 werd hij door de Duitsers doodgeschoten. Zijn lichaam is nooit teruggevonden, en daarom staat hij nog steeds te boek als 'vermist'. Zijn vrouw en dochter zochten hun hele leven naar zijn lichaam. Tevergeefs. Nu zij niet meer leven, zet zijn kleindochter Brita Röhl de zoektocht voort.

Waarom is uw grootvader door de Duitsers doodgeschoten?
"Mijn grootvader en grootmoeder woonden met hun dochter (mijn moeder) in Hengelo. Grootvader werkte als ingenieur bij Stork, een bedrijf dat machines bouwt. De Duitsers namen de fabriek in beslag en daardoor moest grootvader ineens machines voor de vijand maken. Dat wilde hij natuurlijk niet, en daarom ging hij 'saboteren’: hij draaide schroefjes los, en leverde zo slecht werkende machines aan. De Duitsers kregen hem door en hielden hem scherp in de gaten… Toen kwam de meistaking in Hengelo: net als in Amsterdam, staakten mensen als protest tegen de jodenvervolging. Toevallig nam mijn grootvader in die periode een dag vrij om mijn moeder op te halen, die ergens was gaan logeren. De Duitsers hadden nu eindelijk iets om hem op te pakken: hij werd beschuldigd van deelname aan de staking, omdat hij die dag niet op zijn werk verscheen. Hij werd op 4 mei 1943 gearresteerd en diezelfde dag nog doodgeschoten.”

Wat gebeurde er daarna met uw grootmoeder en moeder?
"Grootmoeder moest zich de volgende dag melden op het politiebureau. Daar kreeg ze de bezittingen terug, die in mijn grootvaders broekzak hadden gezeten: zijn portefeuille, een agenda en een nagelschaartje.. Waar zijn lichaam was, werd niet bekend gemaakt. Als vrouw en dochter van een verzetsman moesten mijn grootmoeder en moeder vluchten. Ze gingen naar Amsterdam, waar ze in de Holbeinstraat gingen wonen. Samen op een kamer van 2 bij 4 meter. Ze verkochten bijna al hun spullen om in een vreemde stad in de oorlog te kunnen overleven.”

Welke invloed heeft de dood van uw grootvader op uw familie gehad?
”Omdat mijn grootvaders lichaam nooit werd teruggevonden, bleef hij geregistreerd staan als 'vermist'. Mijn moeder kon daardoor niet met mijn vader trouwen, omdat je daarvoor in die tijd nog toestemming van beide ouders nodig had. Pas na 19 jaar ontving de familie een overlijdensakte. Het is zeer waarschijnlijk dat mijn grootvader in de bossen van Twickel is doodgeschoten en begraven. Mijn grootmoeder en moeder zijn daar na de oorlog een zoektocht naar zijn stoffelijke resten gestart. Maar het landgoed is groot, en de overheid werkte niet altijd even goed mee. Nu zij niet meer leven, zet ik hun zoektocht voort. Veel mensen zeggen: 'waar maak je je nog druk om, het is 72 jaar geleden..’ Maar zij weten niet hoe het is om niet te weten waar het lichaam van een familielid is. De zoektocht wordt steeds moeilijker, omdat mogelijke getuigen inmiddels zijn overleden. Maar aan de andere kant bestaat er nu moderne apparatuur, waardoor er meer mogelijk is. Zolang ik leef, ga ik door met zoeken. Ik geef niet op!”

Tijdens het interview

 

Archieven: Verhalen

‘Werken in een boekenwinkel’

Wij zijn Yassir, Gabriella en Medine en wij interviewden mevrouw van der Grift, die zestien jaar was toen de oorlog begon. Ze drukte ons op het hart dat oorlog veel slechte dingen brengt. "Het onrecht was in de oorlog overal om je heen te zien,” vertelde ze. "Niemand wordt een beter mens van honger en angst.”

Hoe was het toen de oorlog begon?
"Ik weet nog dat ik met mijn ouders voor de deur van ons huis in de Vlietstraat stond. Ik was zestien jaar en had net eindexamen gedaan. Het was de avond van de capitulatie en we hoorden dat Nederland zich had overgegeven. Iedereen stond gespannen in de straat met elkaar te praten. Een buurman zei: 'Let maar op, nu gaat het hier verschrikkelijk worden!’ De sfeer was heel dreigend. Toen de Duitse soldaten Amsterdam binnenkwamen, stampten ze met hun laarzen en zongen ze harde Duitse liedjes. Om te laten zien dat zij nu de baas waren.”

Was u bang in de oorlog?
"Tijdens de oorlog vond ik een baan bij boekhandel Ten Have, in de Kalverstraat. Op een dag kwam daar een Duitse soldaat binnen en zei dat de winkel twee werknemers moest leveren, om in een fabriek in Duitsland te gaan werken. Ik en een ander meisje werden aangewezen. Maar ik wilde natuurlijk niet naar Duitsland en daarom dook ik onder in Delft. Eerlijk gezegd heb ik daar een hele leuke tijd beleefd… De mensen daar waren van mijn leeftijd en we werden goede vrienden. Na twee maanden kon ik weer terug naar Amsterdam.
Wat ik het ergst aan de oorlog vond, was het onrecht dat ik om mij heen zag. Ik kende een jongen van 18 jaar die voor een illegale krant werkte. Op een avond reed hij op zijn fiets naar huis. Maar het was een paar minuten na 8 uur, en in die tijd mocht je dan niet meer op straat zijn. De Duitsers hielden hem aan en vonden tien verzetskranten in zijn fietstas. Hij bracht die nacht in de gevangenis door, en de volgende dag werd hij in de duinen van Bloemendaal doodgeschoten. Het was april 1945, hij heeft de bevrijding net niet gehaald.”

Hoe heeft u de bevrijding beleefd?
"Ik herinner me dat ik aan het einde van de oorlog in bed lag en de Engelse vliegtuigen hoorde overvliegen. 'Eindelijk!’ dacht ik. Er hing lange tijd een sfeer in de lucht dat de oorlog bijna voorbij was. Toen ik op een dag over het Surinamerplein liep, zag ik hoe Amerikanen vanuit een vliegtuig voedselpakketten naar beneden gooiden. Iedereen was dolblij. Op een dak zwaaide iemand met de Nederlandse vlag. Toen ik op 5 mei hoorde dat Nederland was bevrijd, was ik zo blij, zo verschrikkelijk blij… Ik krijg weer tranen in mijn ogen als ik aan dat moment denk.”

Tijdens het interview
Familie van der Grift voor hun huis in de Vlietstraat

Archieven: Verhalen

‘Ik was heel bang dat ons huis gebombardeerd zou worden’

Wij zijn Kimora, Mounir en Mohammed en we interviewden Leo Barlag in zijn huis aan de Halfweg. We vonden het heel leuk dat meneer Barlag zo goed voorbereid was op het interview, want hij kon bewaarde kogels, hulzen en bonkaarten laten zien en we mochten zijn uniformjasje passen. Ook gaf hij ons een wijze les mee: “Verspil nooit voedsel!”

 

Hoe was de oorlog voor uw familie? 
“In het begin was ik niet bang; als je 9 jaar bent krijg je er niet veel van mee. Mijn moeder waarschuwde ons wel, maar we gingen toch gewoon naar buiten. Later, toen we veel scherpe granaatscherven en kogelhulzen vonden, zagen we het gevaar pas. Ik was heel bang dat ons huis gebombardeerd zou worden, net zoals de vliegtuigen die we hadden zien vliegen Schiphol gebombardeerd hadden.

Met mijn moeder, twee broers en twee zussen hadden we een tuinderij, dus we hadden altijd eten genoeg. Mijn vader is in 1939 overleden. Mensen kwamen vaak groenten halen, maar er was altijd kans dat de Duitsers bij de Sloterdijk alles weer afpakten. Dus zaten die mensen op de Osdorperweg tuinbonen te doppen, zodat ze die gemakkelijk in hun binnenzakken en broekspijpen konden verstoppen. Niet alleen voedsel, maar ook al het koper moest afgegeven worden aan de Duitsers. Wij begroeven het, zodat de Duitsers er geen kogels van konden maken. Doodgeschoten worden met je eigen koper? Nou nee, liever niet!”

Kende u ook NSB’ers?
“Niet veel, maar er zat wel een jongen in mijn klas wiens vader bij de NSB zat. Wat mij altijd opviel aan NSB’ers was hoe ze marcheerden. Ze zwaaiden hun armen namelijk niet aan de zijkant van hun lichaam heen en weer, maar voor hun buik langs van links naar rechts. In het Sectorpark lieten ze na de bevrijding NSB’ers ‘s avonds optreden, en die moesten dan voor het grote publiek in hun zwarte uniform marcheren als vermaak voor de mensen die op de dijk zaten. En maar met die armen zwaaien. Iemand die wij kenden moest daar aan meedoen. Leuk zal dat niet geweest zijn voor hem.”

Waren er wel eens Duitsers in uw huis?
“Dat waren ze wel van plan. Mijn broer van 18 moest naar Duitsland om te werken, maar hij ging niet. Hij ging met al zijn vrienden onderduiken in de schuur bij ons achter, allemaal jongens tussen de 18 en 22 jaar. Een keer stonden de Duitsers bij ons aan de deur voor zo’n controle, maar we hadden net allemaal difterie gehad, een heel besmettelijke keelziekte. Dus toen mijn moeder schreeuwde “Difterie! Difterie!” waren die Duitsers meteen weer weg.”

Archieven: Verhalen

‘Met de stencils in onze schooltasjes’

Toen de oorlog begon woonde Annie Fontijn samen met haar ouders en oudere zus Adeleide (Moppie) op hun tuinderij in de Sloterpolder. Wij zijn Amin, Ali en Edlyn en hebben haar geïnterviewd in het prachtige huis van Moppie in Amstelveen. We vonden het mooi om te horen hoe tijdens de oorlog het hele gezin meewerkte om de illegale stencils te verspreiden, ook al was dat heel gevaarlijk.

Uw vader heeft gevangen gezeten, was dat omdat hij bij het verzet zat?
“Vader had een tuinderij en liet toe dat er in de schuur varkens werden geslacht. Doordat een van die jongens de huiden vervolgens in de sloot dumpte, kwamen de Duitsers daarachter. Mijn vader heeft drie keer gevangen gezeten voor illegaal slachten en had het toen zo slecht dat hij daarna in het verzet is gegaan. Hij wilde iets doen tegen de Duitsers, en mijn moeder stond pal achter hem. 

Tijdens de oorlog verhuisden we naar de Warmondstraat. Mijn vader deed veel van zijn verzetswerk nog op de tuinderij, dus als de razzia’s (politie) in de Warmondstraat waren, deed mijn moeder een krant voor ons raam. Mijn vader wist dan dat hij weg moest blijven.” 

Was u ook bij het verzetswerk betrokken?
“In de Sloterpolder moest ik elke week een stencil ophalen bij mevrouw Korenman in de Theophile de Bockstraat. Met een schooltas het bootje in, zodat het leek alsof ik naar school ging. Maar ik ging niet naar school. Als smoes zei mijn moeder dan altijd tegen de juffrouw dat ik niet kon komen omdat ik geen schoenen had.

Op dat stencil was geschreven hoe het ervoor stond met de oorlog, en mijn vader maakte daar dan 800 kopieën van om te verspreiden. Die moesten Moppie en ik uittellen en dan – weer in onze schooltasjes – naar mensen brengen die ze gingen bezorgen. In het begin hadden deze stencils nog geen naam, maar later kwam er Het Parool boven te staan.”

Hebt u dat lang gedaan?
“Eerst vond ik het wel stoer om te doen. Ik was best een ondeugend kind op school, dus dit paste mij wel. Maar op een gegeven moment kwam de hongerwinter en kwamen er heel veel mensen naar ons voor voedsel. Die liepen soms gewoon ons huis binnen. Dat was gevaarlijk, omdat mijn vader daar het stencilwerk deed. En de juffrouw van school kwam langs om te vragen of zij voor nieuwe schoenen moest zorgen, dus mijn verzuim begon ook argwaan te wekken. Omdat mijn vader steeds nerveuzer werd wilde ik de blaadjes niet meer ophalen en Nellie Nieman, die iets ouder was dan ik, nam het over. Toch heeft mijn vader tot het eind van de oorlog zijn stencilwerk volgehouden. Het is een wonder dat we nooit gepakt zijn.”

Archieven: Verhalen

‘Ik ging ’s zondags naar de Sloterkerk’

Wij zijn Beijza, Ilham en Djebhy en wij interviewden Connie Brouwer. Zij woonde met haar ouders, twee oudere broers en jonger zusje op boerderij Genevehoeve. Het was een melkveebedrijf aan de Osdorperweg. Het land liep langs de Uitweg. Het uitzicht was de lage polder waar nu tuincentrum Osdorp is. Koningin Wilhelmina en prinses Juliana liepen wel eens te wandelen over de Uitweg. Nu is Connie bijna negentig en woont ze in Sloten. 

Hoe dachten ze bij u thuis over de Duitsers? 
Wij hadden in de jaren voor de oorlog altijd Duits personeel. Heel aardige jongens, dus wij zijn niet opgevoed met een negatief gevoel over Duitsers. Toen het oorlog werd, werden de dingen anders. Mijn ouders vonden Hitler een heel nare man. Zij keurden zijn ideeën af. Ik ook, het was heel verkeerd wat hij heeft gedaan. Wij hadden thuis een hekel aan NSB-ers. We kregen op een gegeven moment Duitse soldaten ingekwartierd. Dat vonden we natuurlijk niet prettig. Het duurde gelukkig maar kort. Maar weet je, ik had toch wel medelijden met die jonge jongens die als soldaat moesten vechten. 

Hoe waren uw dagen in de oorlog?
Ik was doordeweeks thuis en ging ’s zondags naar de Sloterkerk. Hoewel ik nooit echt bang ben geweest, voelde ik me in de kerk veilig. Als meisje werd me in die tijd veel dingen niet verteld. Ik weet bijvoorbeeld niet van wie we de illegale blaadjes kregen. Ik weet ook niet of er in de buurt Joodse mensen ondergedoken zaten. Je moest erg voorzichtig zijn, want er waren in de buurt veel Duitsers ingekwartierd, ook bij ons. Dat moest gewoon. Mijn vader moest de radio verstoppen in de stal, omdat-ie anders werd afgepakt door de Duitsers. We mochten niet naar de radio luisteren. Fietsen werden ook afgepakt. We mochten ook geen vlag uit hangen op Koningin Wilhelmina’s verjaardag. Bevrijdingsdag vergeet ik nooit. Dat was een feest. De maanden ervoor waren heel erg geweest. Op het laatst was er veel armoede en heel veel honger. We konden niet onbeperkt melk aan mensen geven, want we moesten ook leveren aan de Duitsers. En ze wisten precies hoeveel je had.

Uw achternaam van nu klinkt Duits. Hebt u het daar moeilijk mee gehad? 
Mijn ouders waren Nederlanders, de familie van mijn man kwam uit Denemarken. Zij woonden hier al tijdens de oorlog. Duits klinkende namen brachten kort na de oorlog verdrietige gevoelens naar boven. Ik ging toen met mijn zoon vaak naar een Joodse kinderarts. Onze zoon heette Evert Heinrich Königsmann, maar de arts noemde hem altijd Evert Jan omdat hij die andere namen niet kon uitspreken, zonder verdriet te hebben. En ik begreep dat.

Archieven: Verhalen

‘Onderduikers op zolder’

Wij zijn Khalil, Ouassim en Samira en wij interviewden Antje Warmerdam, wiens ouders tijdens de oorlog een tuinderij hadden aan de Osdorperweg. We vonden het heel spannend dat er bijna altijd onderduikers op hun zolder sliepen. “Overdag gingen zij met een schoffel op het land staan,” vertelt ze. “Als de Duitsers dan kwamen, dachten ze dat de onderduikers gewoon arbeiders waren.”

Kwamen er mensen uit de stad naar jullie toe voor eten?
“Soms stonden er wel twintig mensen uit Amsterdam tegelijk op ons erf. We konden maar een kilo groente per persoon verkopen, want veel van onze producten hadden de Duitsers opgeëist. Sommigen wilden dan de jonge andijvieplantjes kopen, maar dat lieten we niet toe. Als je een week langer wachtte, werden het grote planten en konden er veel meer mensen van eten.

Er werd door Amsterdammers ook veel gestolen. Al die mensen kon mijn vader niet in de gaten houden. Ik had zelf een mooi konijn dat negen jongen kreeg, maar toen ik op een middag naar haar hok liep, stond het deurtje open… Verdwenen. Ik heb haar jongen zelf grootgebracht met geitenmelk in een flesje.”

Hadden jullie onderduikers?
“In de oorlog zijn veel mensen bij ons ondergedoken, vooral mannen die weigerden in Duitsland te gaan werken. ’s Nachts sliepen ze op zolder, en overdag deden ze net of ze werkten, zodat ze bij de Duitsers niet opvielen. Maar in werkelijkheid konden ze voor geen meter schoffelen! 

Op een dag kwam mijn zus op straat een man tegen. Hij was uit een kamp gevlucht en liep nu helemaal van Duitsland naar Rotterdam. Hij zocht een plek om die nacht te kunnen slapen. Onze zolder was helemaal vol, maar hij was zo uitgeput dat ik hem mijn bed aanbood. Zelf sliep ik op de grond. Toen ik de volgende avond weer in mijn bed lag, kreeg ik overal jeuk… Het bed zat vol met luizen.”

Hebben de Duitsers nooit iets doorgehad?
“Op een dag kwamen Duitse soldaten onverwacht ons huis controleren. Het was heel vroeg in de ochtend, maar gelukkig stonden alle onderduikers al op het land. Mijn moeder lag nog te slapen. Naast haar bed stond een radio waarop we naar Radio Oranje luisterden. Dat was door de Duitsers verboden, dus ik gooide snel een trui over de stoel heen. Toen de Duitsers binnenkwamen, schrok mijn moeder zich suf. Maar ze hebben de radio niet gezien!

Mijn verkering in de oorlog wilde ook niet in Duitsland werken, en dook toen onder bij onze buurman. Toen de Duitsers kwamen controleren verstopte hij zich snel in het hooi. Maar een Duitser stak met een hooivork een paar keer in het hooi! Gelukkig miste hij. Na de oorlog ben ik met deze verkering getrouwd.”

Archieven: Verhalen

‘Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden’

Wij zijn Najim, Zakaria en Farah en wij interviewden Moppie Fontijn, die 10 jaar was toen de oorlog begon. Voor haar en haar zusje Annie was de oorlog ‘Nee. Mijn ouders hadden een tuinderij en we verbouwden allerlei groenten zoals andijvie, wortels en komkommers. De hele oorlog hebben we daar van kunnen eten. Soms slachtte mijn vader stiekem een dier in onze schuur. Dat mocht niet van de Duitsers, maar hij deed het toch. In Amsterdam hadden de mensen wel veel honger. Die kwamen dan naar ons toe, om eten te kopen. Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden. Zij hadden zo veel honger, dat ik wel vijf kilo aardappels voor hen moest schillen!’

Werd uw vader nooit betrapt op het slachten van dieren?
‘Jawel, hij heeft daarvoor drie keer vastgezeten in de gevangenis van Scheveningen. Gelukkig hebben de Duitsers nooit geweten dat hij ook bij het verzet zat. Mijn moeder ging naar Scheveningen en smeekte om mijn vader vrij te laten. Iedere keer lukte dat. Ik weet nog goed dat hij één keer op Sinterklaasdag vrijkwam. Hij ging toen eerst naar de kapper om zijn baard eraf te scheren. Toen hij voor de deur stond, was dat een fantastisch Sinterklaascadeau. Mijn moeder was zo blij!’

Kunt u iets vertellen over de Bevrijding?
‘Toen Nederland was bevrijd, was het feest in elke straat van Amsterdam. We deden allemaal spelletjes, zoals hardlopen. Daarmee kon je een Zweeds wittebrood winnen. Dat vonden we heerlijk, net cake!
Ik was vooral heel blij dat ik niet meer in het geheim krantjes hoefde te bezorgen. Ik vraag mij nog steeds af waarom mijn ouders ons dat in de oorlog lieten doen. Het was toch heel gevaarlijk en we waren nog zo klein!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892