Archieven: Verhalen

‘ Verzetsmensen lieten de trein Amsterdam-Haarlem twee keer ontsporen’

Wij zijn Lamyae, Ashanti en Mohamed. Wij hebben Corrie Vlug geïnterviewd. Corrie woonde met haar ouders in boerderij Vredelust aan de Haarlemmerweg C6. Dat is dicht bij Sloterdijk. Er waren zeven kinderen. De boerderij is er niet meer. Vlakbij die plaats staat nu een wit kruis. Dat is een monument voor drie verzetsmensen die daar zijn doodgeschoten. Corrie heeft dat gezien. Haar moeder heeft een jaar na de schietpartij dat monument onthuld. Ze heeft de krant nog waar dat in stond. Die krant hebben wij gelezen.

U woonde op een boerderij. Waren er ook Duitsers in huis?
Ja, er waren bij ons Duitsers ingekwartierd. Wij hadden een huiskamer voor en een mooie kamer achter. Wij woonden in de mooie kamer en de Duitsers zaten in de huiskamer. Dat waren de officieren. De gewone soldaten zaten in de hooischuur.

Het was best eng dat die hoge heren daar zaten. We kregen namelijk regelmatig illegale blaadjes in de brievenbus, vooral in de laatste oorlogsjaren. Die verstopten wij na het lezen onder de voorplaat van de houtkachel in de voorkamer. Wat als de Duitsers die blaadjes zouden vinden? We hadden geen tijd gehad om ze weg te halen. De Duitsers trokken gewoon in. Je had niets te vertellen. Maar goed, gelukkig hebben ze de blaadjes nooit gevonden. En ze pakten alles van je af. Bij ons verdwenen onze kippen.

Hebt u wel eens iets engs meegemaakt in de oorlog?
Ja zeker, op 15 december 1944 op de Haarlemmerweg/hoek Uitweg, vlakbij ons huis. Verzetsmensen lieten de trein Amsterdam-Haarlem twee keer ontsporen. De Duitsers waren daar woedend over. Zij hebben als straf zomaar drie mannen doodgeschoten. Zij hadden het niet gedaan. Wij mochten dat niet zien; onze moeder had ons naar de slaapkamer gestuurd. Maar we keken stiekem toch. Later hoorden we dat het Mathijs Verkuyl, zijn zoon en Pieter Elias waren. Zij zaten in het verzet en waren drie weken daarvoor verraden en gevangen genomen. Ze zijn naar die plek gebracht om doodgeschoten te worden. En iedereen moest dat kunnen zien. De dode lichamen hebben er twee dagen en nachten gelegen. Duitse soldaten hielden de wacht. Het was bedoeld als waarschuwing voor verzetsmensen.

Waren er bij u in de buurt onderduikers?
Op de Uitweg stond een heel mooi huis waar een mevrouw met twee kinderen woonde. Haar man was zeeman en dus veel weg. Zij had een oude man en een jongetje van een paar jaar in huis. Achteraf bleek dat zij joods waren. Zij kreeg ook Duitsers ingekwartierd. Wij hadden zelf enige tijd ook een onderduiker. Hij heette Cor Bosman en hij had meegedaan aan de Spoorwegstaking in 1944.
     

Archieven: Verhalen

‘Ik moest pionieren: palen slaan en prikkeldraad maken om de vijand tegen te houden.’

Wij zijn Inass, Abdel en Gurkan en wij interviewden Johannes Verbeek, die 23 jaar was toen de oorlog begon. Hij woonde tot november 1942 aan de Sloterweg, op nummer 1225. Daarna verhuisde hij naar Noorderakerweg 153. Meneer Verbeek is al 97 jaar oud. We moesten heel hard praten, anders verstond hij ons niet.

Wat deed u voor de oorlog? 
“Mijn vader had in het dorp Sloten een winkel met ijzerwaren, gereedschap en huishoudelijke artikelen. Ik werkte daar ook. Met een bakfiets ging ik naar de polder, om spullen te verkopen aan de kwekers en de boeren. In 1939 moest ik me melden voor het leger. Ik werd ingekwartierd in een school in Hoevelaken. Daar moest ik pionieren: palen slaan en prikkeldraad maken om de vijand tegen te houden. In de modder en in de klei, dat vond ik helemaal niks. Toen ik hoorde dat de Militaire Politie vijfhonderd man versterking zocht, heb ik me meteen aangemeld. Het leek me wel wat: ik zou beter eten krijgen, aangemeten kleding en bovendien salaris!”

Heeft u ook meegevochten?
“In Nieuwesluis werd ik ingedeeld. Op de ochtend dat de oorlog uitbrak, was er om half twee ’s nachts alarm. ‘Aankleden! Omhangen de ransels! Op de fiets!’ werd er geroepen. Onze commandant zei: ‘Verbeek, jij woont in Sloten en we moeten naar de Schipholweg in Badhoevedorp. Jij weet dus de weg, kom naast mij rijden!’ Met honderdvijftig man gingen we op pad. We hadden geen tanks of kanonnen, alleen een geweer op ons rug. Om half vijf kwamen we aan. Te laat. Om vier uur was Schiphol al gebombardeerd.
Dat was de eerste dag van de oorlog. Het vechten heeft maar vijf dagen geduurd. Toen gaf Nederland zich over.”

Heeft u nog meer bijzondere dingen meegemaakt tijdens de oorlog? 
“In 1942 ging ik trouwen. Ik had een huurwoning gevonden in Badhoevedorp. De eigenaar wilde ons er graag in hebben en we hadden een vergunning van de gemeente. Maar op de ochtend dat de verhuiswagen voor de deur stond, kwam een zwarte auto de straat in rijden. Een politieman stapte uit, en zei ons dat we het huis niet in mochten. De woning werd toegewezen aan een NSB’er. De eigenaar was zo verschrikkelijk boos. Hij zette zijn been voor de deur en zei tegen de NSB’er: ‘U komt er nooit in!’ Maar de NSB’er mocht er natuurlijk in, want de politie was er bij. We hadden geen keus. Met de verhuiswagen reden we weer terug naar mijn ouders.”

Huwelijkskoets Jo Verbeek en zijn echtgenote
Winkel familie Verbeek[/caption]

Archieven: Verhalen

‘Ik moest mij melden in Duitsland. Maar ik ging niet’

Wij zijn Orhan, Aboubakar en Sana en wij interviewden Joop Kool, die 21 jaar was toen de oorlog begon. Hij is nu al 96 jaar. In de oorlog was meneer Kool soldaat. Hij liet ons een oude brief zien die hij in de oorlog kreeg, en die hij al die jaren heeft bewaard. In die brief werd hij opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Maar hij is niet gegaan.

 

Wat moest u in het leger doen?
”Toen de oorlog uitbrak, werd ik als soldaat overgeplaatst naar Den Helder. Vijf dagen vochten we, voordat Nederland zich overgaf. Samen met de andere soldaten werd ik toen krijgsgevangene van de Duitsers. Mijn geweer werd afgepakt en in de gracht gegooid.
Pas na een paar maanden werd ik vrijgelaten. Toen ik thuis kwam, lag er een brief voor mij. Ik moest mij melden in Duitsland. Maar ik ging niet, ik wilde niet. Ik ben in Sloten gebleven, bij mijn ouders. Ik moest daarom heel voorzichtig zijn, want de Duitsers mochten mij niet vinden. Ik kende twee mannen die in het verzet zaten. Aan hen vroeg ik of ze mijn naam uit het bevolkingsregister wilden halen. Daardoor kreeg ik nooit meer een oproep om in Duitsland te gaan werken. Volgens het bevolkingsregister bestond ik niet meer.”

Hoe kwam u in de oorlog aan eten?
”Mijn ouders hadden een slagerij. In ruil voor tarwe of aardappelen slachtte mijn vader de dieren voor de boeren. En wij ruilden dat dan weer voor andere dingen. Hier in het dorp had niemand honger, omdat we alles met elkaar ruilden. Ook dropten de Amerikanen voedselpakketten op Schiphol. In blikken en cementzakken zat van alles: biscuit, worst, chocolade. Mijn vader hielp met het verzamelen daarvan.
Pas in de laatste winter van de oorlog werd het moeilijk. Er waren geen dieren meer om te slachten, en mijn ouders hadden daardoor niets meer om mee te ruilen. Daarom ging ik werken bij een groenteboer. Hij had nog steeds groenten”.

Waren er ook Duitsers in het dorp?
“Het schoolgebouw werd door de Duitsers ingenomen. Op het schoolplein stonden tenten en paarden, en om de school heen bouwden de Duitsers een dikke muur. Alleen in de school was nog stroom, want de Duitsers draaiden in de rest van het dorp alle stoppen eruit. Een bevriende elektricien draaide bij ons thuis nieuwe stoppen erin. Daardoor hadden wij weer stroom en hoefden we de rest van de oorlog niet in het donker te zitten.”

Archieven: Verhalen

‘Het was hier elkaar helpen en mondje toe’

Wij zijn Anouar, Emre en Sude en wij hebben mijnheer Van de Brink geïnterviewd. Hij woonde op de Zuiderakerweg met zijn oma, vader, moeder, 4 oudere broers en 3 zusjes. Zijn familie had een kwekerij. Mijnheer Van de Brink woont nu achter het huis waar hij woonde in de oorlog. De Zuiderakerweg noemden ze toen nog de Korte Weg. Met bijna de hele buurt deden ze van alles tegen de Duitsers. Er is nooit iets fout gegaan. “Het was hier elkaar helpen en mondje toe!”

 

Waren er bij u in huis ook onderduikers?
“Ja, we hadden één onderduiker in huis, de andere onderduikers zaten in de schuurzolder. Mijn oudere broers konden later in de oorlog ook gewoon thuis onderduiken. Mijn broers en de onderduikers verstopten zich bij huiszoekingen in een wc waar een kast voor stond. En daar zagen de Duitsers dan niks van.”

Zaten jullie bij het verzet?
“Mijn vader en mijn twee oudste broers zaten bij het verzet. Vader veranderde bonkaarten. Hij zat ook bij de knokploeg. Verder brachten wij de illegale krant de ‘Trouw’ rond. Regelmatig werden er razzia’s gehouden, dan kwamen ze met mannen met geweren in de aanslag. Dat waren mannen van de Duitse Sicherheitsdienst. Vaak moesten mijn vader en broers met de handen en voeten tegen de muur staan, onder dreiging van de geweren. De Duitsers stampten daarna met de kolven van hun geweren op de grond om te zien of er een kelder onder zat. Maar, dat was natuurlijk niet zo.”

Hoe kwam het dat jullie nooit gepakt zijn?
“Tegenover ons woonde een vrouw die ‘fout’ was. Zij had een foto van Hitler in huis en zo’n adelaar. We moesten dus heel voorzichtig zijn. Eén keer hadden we heel veel tarwe geregeld. Dat hebben we toen niet voorzichtig genoeg naar binnen gebracht. De overbuurvrouw keek altijd wat we deden en heeft dat waarschijnlijk doorgegeven. Samen met de pastoor hebben we toen heel snel alle tarwe uitgedeeld, voordat de Duitsers kwamen. Toen er daarna weer controle kwam, was er niets meer te vinden. Als er in de buurt Duitse acties waren werd ons kinderen altijd verteld wat we moesten zeggen. Iedereen had daardoor altijd hetzelfde verhaal.” 

Rinus laat een foto zien. Dat was de Duitse Sicherheidsdienst met Willy Lagens
Zuiderakerweg vanaf de Osdorperweg
Illegale Trouw

Archieven: Verhalen

‘Het was aardedonker’

Wij, Oualid, Nass’r en Necmiije interviewden Juup in Aalsmeer vlak bij een heel grote watertoren. Juup woonde tijdens de oorlog met zijn ouders, 2 broers en 2 zusjes op Sloterpolder E 325 M. Na de oorlog zijn er nog 3 kinderen geboren. Er waren toen geen straten, dus je kreeg een nummer. We vonden het knap van hem dat hij zich alles zo goed kon herinneren. 

 

Hoe was het leven op een kwekerij in de oorlog? 
“Mijn vader verbouwde tijdens de oorlog seizoensgroenten. Kool en wortels in de winter en sla en andijvie in de zomer. Tegen het eind van de oorlog ging ik naar de Petrus Canisiusschool, een strenge jongensschool. Dat was bijna 3 kwartier lopen. Het was er altijd heel stil. Huiswerk kregen we niet. Na schooltijd deden we klusjes en speelden buiten. 
Waar wij woonden was overal om ons heen water. Moeder en vader waren wel bang met al dat water, want wij konden niet zwemmen. En er waren bij ons geen lantarenpalen. We hadden geen gas, geen waterleiding. Uiteindelijk hadden we ook geen elektriciteit meer. Water haalden we uit de regenput. Zo’n put was heel diep dus het water was altijd koel. De vissen die er in zwommen, zeelten, zuiverden het water. In droge zomers haalden we water bij de waterpomp aan de Woestduinstraat.”

Hoe voelde u zich in de oorlog? 
“Het leven in de oorlog was naar. Ik ben wel eens huilend wakker geworden als ’s nachts de vele Engelse vliegtuigen dreunend over kwamen vliegen. En het was aardedonker bij ons dus je zag ze niet maar je hoorde ze wel en daar werd ik bang van. De Amerikaanse vliegtuigen zag je, want zij vlogen overdag. Toen we in september 1944 naar huis liepen via de Osdorperweg, zagen we Duitsers die zich hadden ingegraven in putten langs de weg om te schuilen. Die waren helemaal in paniek. Ze waren blijkbaar bang dat er Amerikanen zouden gaan schieten, maar er kwam niemand.” 

Hadden jullie tijdens de oorlog genoeg eten?
“Gelukkig wel, groenten en vlees, want er werd stiekem geslacht. Tussen vrienden en familie werd er dan geruild. Dat werd ’s nachts gedaan, in het donker. De stadsmensen kwamen dan bij ons groente halen. 
Ik weet nog goed hoe blij iedereen was toen de Amerikanen voedsel uit hun vliegtuigen gooiden. Veel viel bij de Sloterweg. Bij ons viel er ook wel eens wat, in de sloot. Dat moest naar een verzamelpunt gebracht worden. Mijn vader heeft wel eens wat achter gehouden. Ik proef nog de hele lekkere chocola die er bij zat.”

Archieven: Verhalen

‘Ik vraag me nu nog steeds af wie zij was’

Wij zijn Tufan, Yasmine en Calvanio en we hebben Nicolaas Dekker geïnterviewd. Niek is de oudste van zeven kinderen van een bakker aan de Osdorperweg 539. Het huis is inmiddels gesloopt, daar is nu Garage van der Laan. De huisnummers 535 en 537 zijn er nog wel. Hij vindt het nog steeds naar dat hij niet weet wie er bij hem thuis ondergedoken heeft gezeten.

Heeft u veel last gehad van de oorlog? 
Het begin van de oorlog kan ik me niet herinneren, maar wel veel dingen uìt de oorlog. Mijn vader en moeder zorgden dat er genoeg eten was. Onze vader was bakker en moeder stond in de winkel. We hadden gelukkig lang de beschikking over meel. Vader kreeg van de klanten de bonnen voor brood. In ruil voor die bonnen kreeg hij precies zoveel meel als nodig was om de gevraagde broden van te bakken. Wij hebben nooit armoede en honger gekend. Dus wij hadden er niet veel last van. Natuurlijk merkten we wel dat je veel dingen niet meer mocht. Er woonden Duitse soldaten bij Weerdenburg op nr 512, dat is waar nu de brouwerij De 7 Deugden zit. Daar ging je naar beneden en dat weggetje heette het Onderlaagje. Daar woonden mijn opa en opoe. Zij moesten een hoge Duitse militair huisvesten. In de tuin zat ook nog iemand ondergedoken, Jan Evers. Bij onraad kroop hij in de broeibakken.

Hebt u de Hongerwinter meegemaakt?
In de Hongerwinter kwamen heel veel mensen achterom, ook al was de winkel dicht. Mijn moeder gaf dan twee of drie sneden brood mee. In een oude schuur bij ons huis werd illegaal geslacht. Zo was er ook een keer een varken geslacht. Mijn vader had een transportfiets met mand en daar heeft hij toen het vlees in gestopt. Hij is er mee door de Duitse controlepost gereden en niet gesnapt. Waarom hier zoveel goed ging? De mensen in onze buurt konden heel goed een geheim bewaren. Ook de kleine kinderen.

Waren er bij u in de buurt onderduikers?
Bij ons was een oude Joodse vrouw in huis. Ik weet niet wie zij was. Ik vind het heel naar dat mijn ouders me dat nooit hebben verteld. Die mevrouw was oud en ziekelijk. Zij woonde bij ons op zolder op een kamertje. Wij waren bang gemaakt voor het kamertje zodat we er niet kwamen. Niemand mocht het merken, dat zou mijn ouders het leven hebben kunnen kosten. Ik ben mijn ouders dankbaar dat ze deze mevrouw hebben geholpen. Maar ik vraag me nu nog steeds af wie zij was.

Archieven: Verhalen

‘De Duitse soldaat zong de psalm mee in eigen taal’

Wij zijn Aya, Samed en Bilal en hebben Ina van Ginkel geïnterviewd. Zij woont nog steeds in het huis waar ze in de oorlog ook woonde en dat vindt ze heel fijn. Ina vertelde ons over een lied dat ze speelde om de Duitsers af te leiden. Dat heeft ze na het interview ook voor ons gespeeld. Zij is nog steeds veel bezig met de oorlog.

 

Wilt u iets vertellen over u zelf?
Ik was zesenhalf toen de oorlog begon. Ik was enig kind. Ik ging naar de Mr. J. Terpstraschool aan de Osdorperweg. Ik liep altijd in mijn eentje naar school. Mijn vriendinnetjes woonden verder weg. Die school werd bezet door de Duitsers. Ik moest toen naar de openbare school aan de Lutkemeerweg. Dat betekende dat ik nog veel verder moest lopen. Ik heb door de oorlog veel van school gemist.

Wat deed uw vader in de oorlog?
Mijn vader deed onderhoud en aanleg van tuinen en hij teelde bloemen. Hij verbouwde ook aardappelen en groenten voor eigen gebruik. Hij had voor de winter aardappelen opgeslagen in een grote kuil. Soms namen onbekende mensen aardappelen mee. Op een nacht zei een neefje dat naast ons woonde: ‘Oom Piet u moet opletten, want ze stelen uw aardappelen.’ Mijn vader zei: ‘Die mensen hebben honger, laat ze maar.’ Vader was betrokken bij het verzet. Een neef uit Driebergen kwam hier op bepaalde tijden. Hij had een wandelstok bij zich, daar zaten bonkaarten in. Die werden verspreid. En af en toe had hij iemand bij zich die ergens ondergebracht moest worden. Mijn vader zorgde daar dan voor, hij verstopte die man eerst tijdelijk en bracht hem daarna naar een volgend adres.

Waren er bij u in huis onderduikers?
Wij hadden een onderduiker, hij heette Maurits (Maup) Harmsen, hij heeft jaren bij ons gewoond. Dat was niet geheim, iedereen wist dat en kende Maup. Hij was net familie. Hij sliep hier in het zijkamertje. Op een dag was er een razzia. Maup liep heel snel weg. Er kwam een Duitser aan de deur om hem te zoeken en toen zei mijn vader: ‘Ineke kun jij niet wat spelen op het orgel?’ Dat heb ik toen gedaan. Maup was met anderen ondertussen in de kuil onder die aardappelen gekropen. Ik zal het lied dat ik speelde nooit vergeten: het heette: Is Jezus’ bloed voor mij gestort? De Duitse soldaat ging naast mij staan en zong de psalm mee in zijn eigen taal. Daarna ging hij zoeken en hij kwam ook bij de aardappels. Hij stak daar een aantal keren in. Ze moeten doodsangsten hebben uitgestaan. Gelukkig is niemand geraakt. Ik ben wel benieuwd hoe het verder is gegaan met Maup.

Fotografie Hedy Smeulers

Archieven: Verhalen

‘We zagen de Duitse vliegtuigen overkomen en we zagen heel veel rook boven Amsterdam Noord’

Wij zijn Younes, Prince en Imane en wij hebben mevrouw Annie Mulder geïnterviewd. Zij woonde in de oorlog met haar vader en moeder, 4 broers en 1 zusje in de Sloterpolder. We zaten gezellig bij mevrouw Mulder aan de keukentafel. Ze heeft ons allerlei foto’s laten zien en ook haar schoolrapport en poëziealbum. We mochten dat ook vasthouden. Annie kreeg tranen in haar ogen toen ze vertelde over de arme mensen, die zo’n honger hadden. 

 

Hoe was het bij u thuis tijdens de oorlog? 
“Toen de oorlog uitbrak stonden we buiten op ons land. Mijn ouders hadden een ‘Warmoezenierderij’: we kweekten fijne groenten, van baby af aan zat ik al tussen de prei. We zagen de Duitse vliegtuigen overkomen en we zagen heel veel rook boven Amsterdam Noord. ‘Allemaal naar binnen!’ riep vader, bang dat ons wat zou overkomen. Als er een bom of granaat op ons huis zou komen, zou dat meteen in brand vliegen. We renden naar de schuilkelder. Dat was een soort kuil in de grond, niet diep en met een dak met aarde er over heen. Er zaten houten banken in.”

Heeft uw familie veel mensen voedsel gegeven in de oorlog?
“Ja. Ik moet daar nog om huilen. Zoveel honger. De mensen kwamen in rijen aanlopen. Vrouwen hadden lange rokken aan want het was ’s winters koud. En dan stopten ze wat ze kregen onder die rokken, uit angst voor de Duitsers die bij de poorten stonden en eten wat de mensen bij ons haalden afpakten. Ik weet nog hoe gemeen ik dat vond.
Gelukkig hebben wij heel veel mensen uit de stad kunnen helpen met aardappelen en groenten. Ze hoefden daar niet voor te betalen. Wij waren natuurlijk ook gedwongen aan de Duitsers groente en andere levensmiddelen te geven, maar toch hielden we altijd over om te kunnen delen.” 

Ging het na de oorlog goed met u, of hebt u er veel last van gehad?
“Ik heb veel van mijn oorlogsherinneringen weggedrukt. Met mijn kinderen spreek ik er eigenlijk nooit over. Nu ik met jullie erover praat komt het weer bij me naar boven. Met veel mensen die eten kwamen halen bij mijn moeder hebben we altijd contact gehouden. Ze waren zo dankbaar.” 

Moeder Mulder

Archieven: Verhalen

‘De aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers’

Wij zijn Victor, Yassine en Melissa en wij hebben Wil Mulder geïnterviewd. Wil woonde in de oorlog samen met haar ouders en haar twaalf oudere broers en zusjes op Jan van Galenpark 149. Daar waren vroeger tuinderijen. Haar vader was tuinder. Tegenwoordig is ze veel in de Lukaskerk, naast onze school. Ze vertelde dat ze heel blij is dat onze school meedoet aan Oorlog in mijn Buurt.

Hoe waren uw dagen in de oorlog?
‘Overdag ging ik naar school, de Sint Jansschool. We hadden geen fietsen, dus dat was een half uur lopen. We kwamen nooit te laat. Het was een meisjesschool. Na schooltijd speelden we buiten. Dat was in de winter niet fijn. Er was toen geen verlichting meer. Alle straten waren donker. Dat kun je je nu toch niet voorstellen? Het was echt een heel nare tijd.’

Welke rol hadden u en uw familie in de oorlog?
‘Er waren heel veel mensen met honger. In rijen stonden ze voor de deur om groente te kopen. En wij hadden groente, op het laatst ook steeds minder. Mijn vader ging in de zomer van 1944 op de fiets aardappels halen in Andijk. Op de terugweg werd hij beschoten door Duitsers. Hij had niets, maar de aardappelen moest hij afstaan aan de Duitsers.
Wij woonden aan het water. Er gebeurden nare dingen bij dat water: mensen sprongen soms in de gracht. Met geld in hun mond, om groente te kopen. In die vreselijke laatste winter gingen veel mensen dood door hongeroedeem. Op een avond, toen vader en moeder weg waren, stonden er weer veel hongerige mensen. Mijn broers konden dat niet aanzien. Ze brachten met hun bootjes de mensen naar de overkant. Dan deden de mensen zo hun best om in zo’n bootje te komen. Ik moet daar tegenwoordig veel aan denken. Als je nu naar het nieuws kijkt zie je dat soort beelden ook. Van mensen die uit Syrië vluchten.’

Kende u NSB’ers?
‘Nou, ik heb ze wel gezien. Het was de verjaardag van mijn vader. Er was veel bezoek. Opeens hoorden wij schoten. En toen viel er een brandende deur in de tuin van een neerstortend vliegtuig in de Rijpgracht. Meteen stond de tuin vol met Duitsers en NSB-ers. De Duitsers vonden dat alles van hun was, ze namen alles mee.
Ik hoop voor jullie dat het nooit meer oorlog wordt. Omdat ik die dingen meegemaakt heb, maak ik me nu zo’n zorgen als ik zie wat er in de wereld gebeurt. Hebben jullie dat niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘De Duitse soldaat schoot het hondje dood’

Wij zijn Ranjana, Aicha en Faissal, 12 jaar oud. Wij interviewden Herman Kreike, die 12 jaar was toen de oorlog begon. We vonden meneer Kreike een hele aardige man. Hij maakte veel grapjes en we mochten hem gewoon Herman noemen. Hij kon ook heel erg mooi vertellen.

 

Wat merkte u van de bezetting?
"Met mijn ouders, broers en zusters woonde ik in een boerderij aan de Osdorperweg, op nummer 828. Ik zat op een katholieke school. Toen de christelijke school door de Duitsers werd bezet, mochten de leerlingen van die school in de middag in ons gebouw. Daardoor had ik alleen nog maar ’s ochtends les. Een boer vroeg daarom aan mijn vader of ik ’s middags bij hem kon komen werken. Mijn ouders waren blij met de extra inkomsten, maar ik baalde enorm. Ik moest dan boontjes plukken en tussen die boontjes zaten allemaal spinnen!” 

Wat vond u van de Duitse soldaten?
“Op een dag reed er een Duitse soldaat op een motor door de straat. Plotseling begon een hondje te blaffen. Enthousiast rende het dier achter de motor aan. De Duitse soldaat pakte zijn pistool en schoot het hondje dood. Zomaar. Wat waren we toen boos!
Toch waren niet alle Duitsers slecht. Een keer waren Duitse soldaten aan het trainen en toen liepen zij dwars door mijn opa’s tuin. Woedend liep opa naar buiten. 'Rotmoffen!' riep hij. Wij schrokken verschrikkelijk, want misschien zouden de Duitsers hem hier wel voor oppakken. Maar gelukkig gingen ze gewoon weg.”

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
“Vanuit een raam van de boerderij kon je Schiphol zien. Regelmatig bombardeerden de geallieerden het vliegveld. Samen met mijn broers en zusters keek ik daar naar. Toen mijn vader hoorde dat er bij de bombardementen granaatscherven rondvlogen, was hij bang dat wij bij het raam zouden worden geraakt. Daarom maakte hij van een oude ledikant een schot en plaatste dat voor het raam. Voor elk van ons boorde hij er een gat in. Zo konden we toch naar Schiphol kijken.”

Fotografie Annick Marquer

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892