Archieven: Verhalen

‘Wij hadden regelmatig onderduikers in huis’

Jolien, Juul en Giula interviewen Hennie de Kat. Ze vinden het ongelofelijk dat haar moeder verraden is voor geld en dat ze zo lang in zoveel verschillende kampen gezeten heeft. ‘Het is fijn dat u ons nu uw verhaal kunt vertellen.’ Hennie knikt. ‘Ja, want het is verschrikkelijk wat er gebeurd is en zoiets mag nooit weer gebeuren.’

Tijdens de oorlog ging u toen ook gewoon naar school?
‘Nou, ik ben tot 1942 op school gebleven. Ik zat op de Mulo maar ik zakte steeds, want ik was veel ziek, ik had malaria. Dan was ik om de dag heel erg ziek en rillerig met hoge koorts. Veel mensen in Amsterdam-Noord hadden malaria. Toen hebben ze op een gegeven moment alle huizen in Noord met poeder ingespoten. Het kwam van de muggen uit de haven. Die waren meegekomen op de schepen uit de tropen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn moeder zat in het verzet. We hadden regelmatig Joodse onderduikers in huis. Op een gegeven moment hadden we zes mensen in huis. Ab van der Linden, de kelner van Tita Tovenaar met zijn vrouw, twee tantes van hem en een vriend met zijn vrouw. We hadden namelijk een trap naar boven maar dan had je beneden een kast staan met boekenplanken en verder helemaal dicht. En daarachter hadden we een gat in de muur gemaakt en daar konden ze dan met z’n vieren in als er onraad was. De twee anderen zaten dan op de vliering op de balken. We hebben het maar één keer voor proef uitgeprobeerd. Gelukkig zijn ze verder nooit geweest.’

Was het niet gevaarlijk voor uw moeder?
‘Ik was aan het werk in de stad. Ik werkte bij de krant Het Volk. Op een gegeven moment hoorde ik op mijn werk dat mijn moeder opgepakt was. Hoe ik dat precies hoorde dat weet ik niet meer want we hadden natuurlijk geen telefoon. Maar ze is samen met de twee mannen en de oudere dame die bij ons ondergedoken zat opgepakt door de Sicherheitsdienst. Zij hebben het alle drie niet overleeft. Die herinneringen daaraan, die zijn heel erg.  Mijn moeder is vanuit de gevangenis op de Amstelveense weg naar Kamp Vught gestuurd. Daar vandaan ontvingen we sporadisch brieven, die heb ik nog steeds. Vlak voor het kamp bevrijd werd, zijn alle mensen die daar zaten in treinen weggevoerd, mijn moeder was daarbij. Ze is toen naar Ravensbrück gebracht, dat ligt in het noorden van Duitsland. Dat was een vreselijk kamp. Op een gegeven moment zijn vanuit Ravensbrück 200 Nederlandse vrouwen naar een vrouwenkamp net buiten Dachau vervoerd, dat is helemaal in Zuid Duitsland. Dat is eigenlijk haar geluk geweest. Ravensbrück had ze waarschijnlijk niet overleefd. Daar kwam ze te werken in de Agfa-fabrieken. Ze moest daar munitie maken en gasmaskers. Daar is ze uiteindelijk bevrijd door het Zwitserse Rode Kruis. In Dachau is ze vrij behoorlijk behandeld, ze werd daar niet gemarteld of zo. Ze hadden daar een bewaker, die gedwongen was om te bewaken en dat was een hele goede man, die heeft heel veel voor de vrouwen gedaan. Mijn moeder is toen nog bij zijn ouders in huis geweest. Ik heb nog jaren contact gehad met de zusters van die man.’

Weet u nog dat uw moeder thuis kwam?
‘Dat was pas in juli 1945, een paar maanden na de bevrijding. Ik weet nog dat we iedere dag naar het Centraal station gingen naar de achterkant bij de De Ruijterkade, daar kwamen de treinen aan die uit Duitsland kwamen om te kijken of ze kwam, want we wisten al wel dat ze nog leefde. We hadden daar de hele dag tevergeefs gestaan. ’s Avonds kwamen we weer thuis en toen kwam er een buurmeisje aan en die zei: “Je moeder komt eraan”. Nou ik heb mijn vader nog nooit zo hard zien lopen. Ik heb een foto van mijn moeder toen ze terug kwam, ze woog nog maar 40 kilo. Mijn moeder heeft heel weinig verteld van wat ze heeft meegemaakt. Het is dat we spulletjes, brieven, foto’s hebben gevonden, daarom weten we nu zoveel.’

Binnenkort viert mevrouw de Kat haar 90e verjaardag, Ze viert het samen met dochter die wordt 60 en haar kleindochter, die wordt dan 30.

    

Archieven: Verhalen

‘We spraken wel over de oorlog, maar niet over wat mijn vader gedaan had’

Tinie Ijisberg vertelt het bijzondere verhaal van haar vader aan Landon, Arthur, Jillis en Bowen van de Theo Thijssenschool. Ze heeft hem nooit gekend.

Tijdens de oorlog zat uw vader in het verzet. Wat deed hij daar?
‘Het begon met het maken van pamfletten en illegale krantjes. Maar op een gegeven moment kwamen er steeds meer maatregelen tegen de Joden, waardoor het steeds moeilijker was voor hen om gewoon dingen te blijven doen. De Communistische Partij, waarvan mijn vader lid was, besloot dat ze uit protest zouden gaan staken. Ze kwamen in het geheim met ruim 400 man samen in de Jordaan om te bespreken wat ze van plan waren. De Jordaan was een goede plek daarvoor, want als de Duitsers of de politie kwamen, dan konden ze snel de straatjes in en de bewoners trokken aan de touwen zodat de mensen veilig naar binnen konden. Hier moest je ook wel een beetje voorzichtig mee zijn, want iedereen kon fout zijn! Op 25 februari 1941 begon de Februaristaking. In de ochtend stopte de tram met werken. Maar er waren toen geen radio of televisie of telefoontjes, dus alles moest verteld worden aan de mensen. Iemand fietste langs de tramhaltes en zei dat er gestaakt werd. Toen gingen veel meer bedrijven en winkels meedoen. Overal waren mensen bezig met de staking.’

Wat gebeurde er na de Februaristaking met uw vader?
‘Na de staking zijn veel mensen gearresteerd. Mijn vader werd gewaarschuwd maar hij zei “als ik me gewoon een paar maanden rustig hou, dan gaat het wel goed.” In het begin van de oorlog hadden de mensen nog niet door hoe ernstig het zou worden. Maar op 14 november 1941 werd hij toch meegenomen. Het was nacht en dus donker. Buiten waren grote lampen gezet zodat hij niet kon vluchten. De Duitsers kwamen het huis binnen en dat ging niet zachtzinnig. Het was aankleden en wegwezen. We wisten niet wat er ging gebeuren, hij werd meegenomen en er werd niets gezegd. Daarna hebben de Duitsers nog drie keer een huiszoeking gedaan en de boel overhoop gehaald. Ze wilden materiaal tegen mijn vader vinden. Mijn vader had nog een typemachine en dat mocht niet, dus die namen ze mee. Boven op zolder vonden ze oud gereedschap van mijn opa. Helemaal verroest natuurlijk, maar daar zat een boksbeugel in en dat was een wapen zeiden ze, dus dat werd ook in beslag genomen. Van november 1941 tot juni 1942 zat mijn vader in het huis van bewaring in Amsterdam, daarna is hij overgeplaatst naar een gevangenis voor politieke gevangenen in Utrecht. Daar heeft hij, samen met 26 anderen, een proces gekregen. Ze hadden twee advocaten die alleen Duits spraken, maar mijn vader en de anderen verstonden geen Duits en die advocaten verstonden geen Nederlands, dus dat was flauwekul. Dat noemen ze een showproces, want het stond al vast wat de uitkomst zou zijn, ze hadden geen kans. Voor de boksbeugel kreeg mijn vader twee jaar gevangenisstraf en voor het staken en de pamfletjes de doodstraf. Zo gevaarlijk was dat. Thuis hoorden we van het vonnis en we mochten een gratieverzoek indienen. Bij familieleden, vrienden en medewerkers bij de tram is mijn broer handtekeningen op gaan halen en hij kreeg er 650, wat heel knap was. Allemaal zeiden ze dat mijn vader een goede man was en goed voor zijn gezin. Maar het heeft geen zin gehad. Op een gegeven moment kreeg mijn moeder een bericht met één regeltje, dat het vonnis was voltrokken. Hij was gefusilleerd.’

U hebt heel veel brieven van uw vader, wat zijn dat voor brieven?
‘Na het overlijden van mijn oudere broer heb ik van mijn schoonzus een doos vol met brieven gehad, die altijd bij mijn moeder in de kast had gestaan. Deze briefjes waren uit het huis van bewaring en de gevangenis gesmokkeld. Toen mijn vader daar zat moest mijn moeder namelijk elke week zijn kleding wassen. Ze moest het vuile goed ophalen en het schone goed terugbrengen. Zo konden ze briefjes smokkelen. Overal werden ze tussengestopt, in naden of in oude schoenen. Mijn vader heeft ruim 500 brieven en briefjes geschreven, kleine briefjes en grote, op papier of zelfs op een sigarettenvloeitje. Hij probeerde iedere dag te schrijven en hij beschrijft er werkelijk alles in! Het heeft me jaren geduurd voordat ik min of meer alles gelezen had. Het was voor mij heel pijnlijk. Hij was altijd met ons bezig. Dat we genoeg groente moesten eten en waar we misschien chocola of aardappelen konden halen. Hij was heel bang, want er is heel veel gedreigd dat het gezin opgehaald zou worden. Die dingen grepen mij het meeste aan.’

Hoe hebt u zelf de oorlog ervaren?
‘Ik ben in 1939 geboren, dus ik was een jaar toen de oorlog begon en heel klein. Na de oorlog ben ik wel altijd heel erg bang geweest, dat ik onder de dekens kroop, ook toen ik al veel ouder was. We hebben mijn vader ook nog een paar keer in de gevangenis gezien, dat vond ik ook allemaal doodeng. Ik denk dus dat ik het wel heb meegemaakt. Na de oorlog zijn we verder gegaan met leven en hebben wij thuis met mijn moeder nooit over mijn vader gepraat. Nooit! We spraken wel over de oorlog, maar dan over het grote verhaal van het verzet en niet over het verhaal van mijn vader of van mijn broer, die ook bij het verzet zat. Ik denk dat het te pijnlijk was voor mijn moeder. Nadat mijn moeder overleed ben ik op een gegeven moment gevraagd om de herdenking ieder jaar te organiseren. Dat ben ik gaan doen. Toen vroeg een verslaggever hoe het bij mij thuis was geweest en ik dacht, hoe was het eigenlijk bij mij thuis? En toen heb ik verschrikkelijk gehuild. Ik denk dat ik toen pas besefte dat het bij ons thuis heel moeilijk en pijnlijk is geweest en dat ik er daarom nooit over gepraat heb. We moesten door en dat was al moeilijk genoeg. Mijn vader had het verhaal opgeschreven en het is daarna nooit meer verteld. Dat heeft mij erg aangegrepen, dat ik het allemaal nooit eerder heb geweten.’

Archieven: Verhalen

Hier op zolder stond een zender van het verzet

Nia, Pippa, Livia en Jorrit interviewden Helma Brouwers, de huidige bewoonster van de Eerste Leliedwarsstraat 21, over wat er zich tijdens de oorlog afspeelde in haar huis. Hier woonden toen meneer en mevrouw Taylor, die verzetsstrijder Pierre Coronel (toen 26 jaar oud) toestemming gaven om berichten voor het verzet uit te zenden vanuit hun huis. Op de zolder waar alles plaatsvond vertelt mevrouw Brouwers ons wat ze allemaal heeft ontdekt over de geschiedenis van haar huis en hoe het verzet te werk ging.

Wat deed Pierre Coronel hier tijdens de Oorlog?

‘Pierre Coronel kwam hier maar een korte tijd, want hij mocht niet heel lang uitzenden, anders zouden de Duitsers het misschien wel zien. Dus hij kwam heel kort en dan ging hij weer weg. Uit voorzorg gingen ze niet alleen op één plek zenden, want de Duitsers hadden peilauto’s. Met de radio heb je golven door de lucht en daarmee kon je ze makkelijk vinden. Hup, naar boven en dan konden ze je gevangen nemen. Daarom hadden ze een heleboel plekken. Ze gingen ook naar de Keizersgracht, de Frans van Mierisstraat en hier heel vlakbij, Nassaukade 317, was een woning met een fietsgenerator. Dat was voor als er elektriciteitsstoringen waren, dan kon je niet zenden. Vandaar dat ze die generator hadden en dan moest je heel hard trappen en zou het lukken om te zenden. Ze hebben met die zender die in Amsterdam stond, de Arend genaamd, in een jaar wel 2000 berichten gezonden.’

 

Was het niet heel gevaarlijk?

‘Meneer en mevrouw Taylor gaven toestemming om hier te gaan zenden. Dat was ook voor hen heel gevaarlijk. Uiteindelijk zijn zij niet gepakt, maar een heleboel andere mensen waar de zenders stonden wel. Vooral de allereerste keer dat ze zijn gaan zenden werden veel mensen opgepakt Toen hebben ze gezegd “we moeten veel meer veiligheidsmaatregelen nemen” en die waren niet mis. Een van die maatregelen was: telkens op een andere plek. Helemaal op het laatst kreeg je pas te horen waar je moest gaan zenden. En iemand anders ging met een koffertje naar die plek. In het verstopten ze koffertje verstopten ze de zender bijvoorbeeld in een krant. Of het was het een koerierster die zich had verkleed als verpleegster. Dames werden minder snel als gevaarlijk gezien. Ze deden net of ze een röntgenapparaat bij zich hadden. Dan zeiden ze dat ze snel naar het ziekenhuis moesten en werden ze vaak doorgelaten. Die zender bleef hier natuurlijk niet staan, want dat was veel te gevaarlijk. En ze hadden buiten mensen staan, die keken of er een peilwagen kwam. Hij mocht niet langer dan 20 minuten zenden. En telkens op een andere golflengte. Dat was ook een voorzorgsmaatregel. Pierre Coronel wist niet welke boodschappen hij zond, want ze gebruikten codes. Deze zender hebben de Duitsers nooit gevonden, toch heeft Pierre Coronel het niet overleefd.’

 

Hoe is hij uiteindelijk toch gepakt?

‘In de hongerwinter ging er heel veel mis met de stroomvoorziening en de zenders in de stad waren haast niet meer te gebruiken. Verzetsman Jan Thijssen, die toen Lange Jan werd genoemd, kende meneer Pompe, die een laboratorium had in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Via hem konden ze in de muizenkelder van het ziekenhuis gaan zenden. In een ziekenhuis hebben ze aggregaten, want daar kan je het helemaal niet hebben dat een stroomvoorziening stopt. Daarom was een ziekenhuis een veilige plek. Maar er kwam op een gegeven moment een inval. Pierre Coronel was aan het zenden en je ziet op al die foto’s dat hij altijd een pistool bij zich had. Hij was een worstelaar. Hij was al eerder opgepakt door de Duitsers en twee keer ontsnapt. Gewoon door een paar mensen ondersteboven te slaan. Hij was sterk en hij was ook niet bang om zijn pistool te gebruiken. Dus toen die Duitsers binnen kwamen heeft meteen om zich heen geschoten en minstens twee Duitsers gedood. Maar ze waren met meer en eentje heeft hem toch door het hart geschoten. Meneer Pompe werd ook gefusilleerd.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben helemaal naar Drenthe gelopen’

Jetty van der Neut-Bongers was 17 jaar toen de oorlog begon. Ze werkte bij het chique modehuis Hirsch. In haar huis laat ze foto’s zien en neemt ze Tai, Suze en Dara van de Theo Thijssenschool mee in haar leven tijdens de oorlog.‘Kijk, dit was de laatste avond van de vierdaagse met Ons Huis Jongerenbond. Kijk, dit was in 1941. Daarna kon het niet meer, want we hadden geen eten meer. Die avond was het begin van mijn vriendschap met mijn man. Hij hield niet zo van wandelen, maar hij zei: “Ik breng je wel even weg naar het punt van vertrek”. Toen heb ik diezelfde avond voor het eerst een kusje van hem gehad. Toen was ik 18. Ik ben uiteindelijk 60 jaar met hem getrouwd geweest.”

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Aan de Rozenstraat, vlakbij de Prinsengracht. Ons huis was ook een soort buurthuis. Daar hebben we verschrikkelijk veel plezier van gehad, want het was zogenaamd neutraal. Alles werd verboden in de oorlog: de padvinderij, de AJC, alles waar een anti-luchtje aan zat wat de Duitsers betrof. Maar in ons huis kwam iedereen samen. Wij hebben daar een fantastische tijd meegemaakt, want wij konden zelf alles organiseren: declamatiewedstrijden en we lieten schrijvers komen. We hebben ondanks de oorlog toch een leuke tijd gehad. Je moest er toch wat van maken.’

Heeft u veel gemerkt van de Hongerwinter?
‘Ach kind, als we opstonden merkten we het al, want er was geen eten. We aten suikerbieten. Die kon je als je geluk had krijgen bij de groenteman en dat moest je dan klaarmaken. Eerst schillen en schaven op een schaaf, dat kon je dan op het vuur zetten, als je vuur had. Want vuur was er ook niet. De kolen gingen allemaal naar Duitsland. Als we wakker werden was mijn moeder al bezig. Van een blik hadden ze een kacheltje gemaakt. Als ze meel had, maakte ze een deeg, in een pannetje. Dan de suikerbieten erdoor, dat maakte het zoet natuurlijk en zo maakte ze een soort ontbijt. Want wij moesten wel naar onze baas. Toen de oorlog eenmaal aan de gang was werkte ik op het mantelatelier van een hele chique zaak, Hirsch. Het was de duurste zaak van Nederland. Toen het Dolle Dinsdag was geweest, hebben de Duitsers het hele gebouw leeggehaald. Alles wat erin stond hebben ze eruit gesloopt en naar Duitsland meegenomen, de mooie stoffen die daar waren. En ik moest naar een korsettenfabriek. Alles wat er gemaakt werd ging naar de Duitsers.’

Moest u ook naar de boeren voor eten?
‘Ja, ik ben helemaal naar Drenthe gelopen om eten te verzamelen. We hadden daar een verre kennis wonen en hoorden dat daar nog eten was. Dus dan ga je, want in Amsterdam er was niets meer. Toen we net op weg waren lagen we al in een schuilgat langs de weg omdat er Engelse jachtvliegtuigen overvlogen. Het liep goed af en zonder verdere avonturen bereikten we Hilversum. We liepen door en de eerste dag zijn we helemaal in Nijkerk terecht gekomen. Daar woonde een tante van een meisje met wie ik op het atelier was. Ik zei: ‘Ik kom van Gina Geuzebroek,’ en dan vertrouwde ze je. Ik was zo moe dat ik naast mijn stoel ging zitten. Na een goed ontbijt gingen we de volgende morgen vroeg op pad, met in onze bagage een flink stuk ham. Dat was het eerste eten dat we hadden voor thuis. Vervolgens gingen we richting Nunspeet, waar mijn zus nog een adresje wist. En zo zijn we helemaal naar Diever gelopen. Onderweg hadden we nog een brood gekregen, in Amsterdam moest je daar een moord voor doen bij wijze van spreken. En die vrouw in Diever zat te kijken en ze dacht dat ze spoken zag!’

Heeft u de schietpartij op de Dam meegemaakt?
‘Ja, daar waren we 7 mei 1945. Mijn vader stond bij de Nieuwe Kerk, mijn zusje en ik stonden aan de andere kant van het paleis, tegenover de Raadhuisstraat. Ineens begonnen ze te schieten vanuit de Grote Club. Mijn vader moest wegvluchten van waar hij stond bij de kerk en hij zei “ik ben over mensen heen gestapt, ik weet niet of ze dood waren of leefden”. We zijn er allemaal goed afgekomen.’

Archieven: Verhalen

‘De lucht zag zwart van de vliegtuigen’

Jan Jansen werd in 1940 geboren, hij was een kleine jongen tijdens de oorlog. Met zijn vader en moeder en 8 broers en zusjes woonde hij in Noord. Hij vertelt erover aan Kylan, Onne en Jens van de twiskeschool.

Waar woonde u?
‘Ik ben geboren in de Noorder IJpolder in Amsterdam Noord. Het heette de Domeinen, het was terrein van het leger. We woonden naast de fortwachter, die moest letten op de kruithuizen op het terrein. Daarin werd het kruit bewaard. Het huis van de fortwachter werd gevorderd door de Duitsers, dus die kwamen naast ons te wonen. Het waren allemaal leuke jongens, ze waren heel lief voor ons. Ik ben daar ook nog vaak op schoot geweest. Ik werd heel erg verwend. Ze waren pas 20 jaar, het was toch ook een soort familie.’

Wat at u in de oorlog?
‘Eten was er natuurlijk in de oorlog heel weinig, maar de Duitsers hadden wel flink wat vlees en mijn moeder mocht dat vlees braden. Ze sneed er stiekem wat af voor de kindertjes. De Duitsers vroegen ‘Oh mevrouw Jansen wat is er gebeurd met het vlees, het ziet er zo klein uit?’ Toen zei mijn moeder ‘Ja, door het bakken krimpt het’, zo kwam ze er dan uit, dat was heel slim. Wij woonden dus in de polder en mijn vader werkte op het land in de velden. Hij zorgde ook dat de Duitsers te eten kregen. Ook mensen uit Tuindorp, die na de oogst langs ons huis kwamen, kregen wat aardappels mee.’

Wat voor spelletjes deed u allemaal?
‘We hadden nog niet zoveel speelgoed, we moesten zelf wat bedenken om te doen. We gingen in het Noordzeekanaal bamboestokken zoeken. Bij een winkel in Tuindorp Oostzaan kochten we papier en dan maakten we een vlieger met een grote slinger eraan. Er was speelruimte genoeg en er was altijd wind, dus dat was leuk. Van een oud fietswiel haalden we de spaken eruit en de band eraf, dan hadden we een hoepel met een stokje en dan gingen we hard rennen. En pinkelen… het waren echt straatspelletjes, er waren natuurlijk bijna geen auto’s. Alleen veel jeeps van de Duitsers die kruit kwamen halen.’

Had u veel huisdieren of boerderijdieren?
‘Er waren varkens en een paar paarden, die op het land werden gebruikt, want tractoren waren er ook niet, en wat koeien voor melk. Katten hadden we ook en een hondje, maar daar weet ik weinig van. Er werden ook wel veel dieren illegaal geslacht door de Nederlanders. In schuurtjes, het was noodzaak maar het mocht niet.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Ik weet nog dat ik als klein jongetje op een mooie zomerse dag buiten aan het spelen was en dat er allemaal vliegtuigen over kwamen. Ze kwamen uit Engeland en gingen naar Duitsland om te bombarderen. Toen we bevrijd werden was ik bijna vijf jaar. De lucht was zwart van de vliegtuigen. Ik zie ze nog zo aankomen, ik vond het heel spannend. Ze kwamen voedsel brengen, grote blikken biscuits en grote blikken cornedbeef uit Amerika. Die pakketten vielen allemaal in het weiland. Je mocht het eten niet voor jezelf houden, je moest het inleveren en dan werd het gedistribueerd onder de mensen. Ik was een duimzuigertje vroeger en mijn oma vroeg vaak ‘Jantje wat zit er toch in die duim?’ Dan zei ik chocola, maar ik had natuurlijk nog nooit van mijn leven chocolade gehad, dus hoe kwam ik erbij. Maar in die voedselpakketten zaten repen chocolade. Ik wist niet wat ik proefde, het was heerlijk! We kregen ook Zweeds witbrood, dat leek wel gebak.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘In Amsterdam zag je geen enkele kat meer’

Aan het begin van de oorlog was Gerrit Mijzen 15 jaar en werkte hij bij kantoorboekhandel De Gebroeders Winter aan de Looiersgracht. Om de arbeidsdienstplicht te ontlopen is hij naar zijn ome Jan in Vinkeveen gelopen om daar op het land te werken voor de Heidemaatschappij. Toen hij daar niet meer kon blijven is hij naar de Wieringermeerpolder gelopen en bij een boer gaan werken. Aan Sam, Rens en Charlie van basisschool Oscar Carré vertelt hij zijn verhaal.

Hoe kwam uw familie in de oorlog aan eten?
‘Uit Vinkeveen smokkelde ik aardappels en vlees naar mijn familie in Amsterdam. Dat deed ik lopend met een handkar die ik in de Atjehstraat had gehuurd. Bovenop het eten legde ik turf en rommel zodat ik niet gesnapt werd door de crisiscontrole-ambtenaren. De laatste keer dat ik uit Vinkeveen kwam, heb ik een dikke kat meegenomen die we hebben opgegeten. In Amsterdam zag je geen enkele kat meer. Daarna ben ik vanuit Wieringermeer, waar ik bij de boer werkte en goed te eten kreeg, met de handkar eten gaan smokkelen naar mijn familie in Amsterdam.’

Wat vond u een bijzondere gebeurtenis tijdens de oorlog?
‘Op een dag, toen ik vanuit Wieringermeer met de handkar eten naar Amsterdam smokkelde, werd ik in de omgeving van Purmerend aangehouden door een Duitser. Hij vroeg of ik honger had. Ik zei ja, ik heb altijd wel honger en had best wel trek van dat verre lopen. Van die Duitser kreeg ik een bonnetje en daar kon ik in Oosthuizen bij de bakker een Duits brood voor krijgen. Hij vroeg of ik nog geld had en dat had ik. En bij de bakker kocht ik een Duitse Küch. Toen ik terug kwam bij mijn karretje, wilde ik weer weggaan. Maar toen zei de Duister dat ik eerst het broodje helemaal moest opeten. Want hij zei dat hij wel eerder een broodje had weggeven en vervolgens stonden ze het te verkopen. Dat wilde hij niet, hij vond dat als ik honger had het best zelf kon opeten. Dat was echt een goede Duitser, die waren er ook.’

Hoe ging het aan het einde van de oorlog?
‘Toen heb ik van de hand in de tand geleefd, als een landloper, dan weer een dagje hier en dan weer een dagje daar. Ik liep in één dag van Amsterdam naar Hoorn op houten zooltjes met riempjes, want schoenen had je niet. Dat was 45 kilometer lopen. In Hoorn overnachtte ik in een kaaspakhuis en dan liep ik meestal richting Abbekerk, vanaf daar kon je ergens wat te eten krijgen. Op het laatst moest je lakens of zout meenemen om te ruilen, ander kreeg je niets. Tijdens de hongerwinter was het verschrikkelijk koud, 15/16 graden vorst. Ik heb toen een keer net voorbij Hoorn tijdens een sneeuwstorm met mijn blote voeten en karretje in de sneeuw vastgezeten. Het was vreselijk. Een boer heeft toen met zijn paard mijn karretje uit de sneeuw getrokken. Bij hem mocht ik, als ik werkte voor de kost, een paar dagen blijven. Toen ben ik weer richting Wieringermeer gelopen, dat was rond de Kerst. En als ik voorbij de huizen liep dan werd er op het raam getikt en werd ik uitgenodigd om te eten. Want van de gaarkeuken hadden ze extra eten gekregen voor voorbijgangers. Vanwege de kou liep er niemand op straat en zo ben ik Abbekerk door gelopen waar ik om de twee huizen te eten kreeg. Ondanks dat werd het aan het einde van de oorlog steeds beroerder.’

             

Archieven: Verhalen

‘Tijdens de bombardementen ging ik op de wc zitten’

Philip, Caner en Mirte van basisschool Oscar Carré interviewden de 83-jarige mevrouw Jeanne Koehein in haar huis in De Pijp. Tijdens de oorlog woonde ze in dezelfde buurt als nu; toen samen met haar ouders, zusje en twee broertjes.

Weet u nog dat de oorlog begon?
‘Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik zie dat nog zo voor me. Want mijn moeder begon ineens te huilen. En dat had ik nog nooit eerder gezien. Ze huilde namelijk nooit. Dus dat maakte heel veel indruk op mij. Wij woonden op de eerste verdieping en mijn ouders zijn gelijk naar de onderburen gelopen. Ze hebben toen overlegd: gaan we bij bombardementen in het trappenhuis zitten of in de schuilkelder? Ik weet nog dat ik heel erg hoopte dat we in de kelder zouden gaan schuilen. Want ik had nog nooit in mijn leven een kelder gezien! Ik was pas vijf jaar en zag de ernst van de oorlog nog niet in.’

Wat deed u tijdens bombardementen?
‘Dan ging ik snel op de wc zitten. En dan heel vaak doortrekken, zodat ik de bombardementen niet kon horen. Mijn broertjes niet hoor, die stonden gewoon voor het raam te kijken. Die vonden dat spannend. Maar ik vond het ongelooflijk eng. Ook liep ik een keertje met m’n vader naar vrienden om wat eten te vragen. We wandelden langs een Duitse kazerne en toen kwamen er ineens vliegtuigen aan. En die gooiden bommen op de kazerne. Mijn vader dook bovenop mij, om me te beschermen. Doodsbang was ik. Lang na de oorlog schrok ik nog steeds op wanneer ik het gebrom van een vliegtuig hoorde. Dan voelde ik diezelfde angst weer.’

Zijn er ooit Duitse soldaten bij u thuis geweest?
‘Bij ons op drie hoog zat een Joodse man ondergedoken. Op een gegeven moment ging bij ons de bel. Mijn ouders deden de deur open en gelijk kwamen er enkele Duitse soldaten het huis binnengestormd. Ze wilden weten waar die Joodse man was. Mijn ouders vertelden dat ze dat niet wisten. De soldaten zijn toen verder naar boven gegaan, maar die man was al op de vlucht. De Duisters zagen hem echter vluchten en schoten op hem. Hij is toen getroffen in zijn been. De soldaten hebben hem vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. De hele verdere oorlog heeft hij daar in het ziekenhuis gelegen. En de oorlog dus overleefd! Hij had dus eigenlijk mazzel dat hij in zijn been geschoten was.’

Hoe kwam u de hongerwinter door?
‘Het was heel koud en we hebben echt honger geleden. Mijn vader had geen slechte baan hoor, hij verdiende best goed. Maar eten was gewoon heel erg duur. Voor een brood moest je een klein fortuin betalen. Mijn moeder had gouden kronen, en die heeft ze eruit laten trekken. Die kon ze dan ruilen voor eten. Ook haar trouwring heeft ze moeten verkopen. Er was zelfs zo weinig eten in de stad, dat mijn broertjes tijdens de hongerwinter noodgedwongen in Groningen moesten gaan wonen. Er was anders te weinig eten om alle monden te voeden. Een van mijn broertjes was pas zes jaar oud en die heeft dat heel erg zwaar gevonden. Gelukkig duurde dat maar drie maanden. Daarna werden we bevrijd en konden ze weer naar huis.’

     

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader en de buurman verstopten zich onder het bed’

‘Een artikel in de krant over het project Oorlog in mijn buurt was voor mij de aanleiding om te gaan praten over de Tweede Wereldoorlog. Ik heb er een trauma aan overgehouden en ik vind het lastig om over die periode te praten, maar ik vind het belangrijk om de jeugd informatie te geven,’ zegt de 84-jarige Henny Both terwijl ze thee zet voor de kinderen. Zes jaar was mevrouw Both toen de oorlog begon en nu gaat ze haar verhaal vertellen.

Wat merkte u van de oorlog?
‘In het begin merkte ik vrij weinig van de oorlog. Ik was nog vrij jong toen de Duitsers binnenvielen. Het enige dat ik merkte was dat het vrij rumoerig was op straat. Mijn ouders beschermden mij en mijn jongere broertje door weinig te vertellen over wat er aan de hand was. Ze konden het goed verbergen, maar konden er zelf ook niet echt mee omgaan. Later heeft de oorlog heel veel impact op mij gehad. Ik vond het spannend, maar ik was ook angstig. Als er vliegtuigen kwamen, ging het luchtalarm af. Dat gebeurde vrij vaak, want wij woonden vlakbij Schiphol. Het gebeurde ook als ik van school kwam en dan moesten we schuilen in een kelder aan het Hoofddorpplein. Dat was best wel spannend. Als we eenmaal in die schuilkelder zaten, hadden we alleen maar lol, want je zat daar met medescholieren en je hoorde nauwelijks het geluid van buiten. Ook kan ik mij de razzia’s herinneren, dan gingen de Duitsers mensen uit hun huis oppakken. Mijn vader en mijn buurman verstopten zich dan onder het bed. Mijn moeder schoof daarna het bed terug en legde het vloerkleed er weer overheen. Ik werd een keer wakker en toen hoorde ik iemand hoesten. Dat zei ik tegen mijn moeder en ik vroeg waar papa was. Mijn moeder verzon toen een smoes.
Ik heb ook meegemaakt dat er een bom op het Hoofddorpplein viel. Dat was waar nu zo’n beetje het Kruidvat zit. De bom was gelukkig op straat gevallen en niet op de huizen. Het heeft een enorme indruk op mij gemaakt. Je zag een groot gat in de straat en het was dichtbij ons huis. Ik schrik nog steeds als ik onverwachts harde knallen hoor en dan word ik heel erg gespannen. Daarnaast kan ik niet zo goed tegen de geur van rode bieten. We kregen die van de gaarkeuken tijdens de Hongerwinter. De oorlogsfilms die op televisie vertoond worden kan ik niet zien. Ik word helemaal hysterisch als ik hakenkruizen zie.’

Woonden er ook NSB’ers in uw buurt?
‘Ja. Ik woonde dus in de Sassenheimstraat en onze buurman was een NSB’er en liep ook echt in een zwart park. Die was dus fout en werkte samen met de vijand. Maar hij was ook goed voor onze buurt. Dat was heel vreemd, hij had eigenlijk een dubbelleven. Als het luchtalarm afging en wij als kinderen buiten speelden, kwam hij naar ons toe en zei: “Kinderen allemaal weg! Allemaal naar binnen!” Hij had dus ook een goede kant. Zo weet ik ook nog dat er na spertijd, je moest voor zeven uur ’s avonds thuis zijn, twee oude mensen aan de overkant stonden in een portiek. Die durfden niet verder te lopen. De tuin van de foute buurman en de tuin van ons grensden aan elkaar. Mijn vader heeft toen de foute buurman geroepen. Hij zei: “Luister eens even, daar staan twee oude mensen en die durven niet verder naar huis. Die wonen hierachter. Kun jij ze ophalen en thuisbrengen?”’ Dat heeft de buurman gedaan. Er ging ook een gerucht dat hij een onderduiker in huis had, waarschijnlijk een joods iemand, maar dat kan ik niet bevestigen. Na de oorlog is hij samen met zijn zoon gefusilleerd. Hij moet dus wel hele lelijke dingen gedaan hebben.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘De Hongerwinter was heel erg. Het is de periode die ik me het eerst herinner uit de oorlog. We hadden geen eten en moesten wel naar school. Het dagelijks leven ging gewoon door. Onze ouders gaven het meeste eten aan ons. Het had niet langer moeten duren, want anders was mijn vader er niet meer geweest. Ik merkte dat echt wel als kind. Als hij een boodschapje moest doen, moest hij op de hoek van onze straat alweer zitten op een hekje. Hij was zo dun, het was echt heel erg. We moesten voor eten met een pannetje naar de gaarkeuken. Voordat je thuis was, was je eten alweer koud. Het was vies eten en smaakte voor geen meter, maar je was er echt heel bij mee. Er werd nog geen aardappelschil door mijn moeder weggegooid. Mijn vader kreeg af en toe in het begin van de oorlog nog extra voedselbonnen. Later kwam ik erachter dat hij die van onze neef kreeg die bij het verzet zat. Ik heb ook tulpenbollen gegeten, want wij hadden geen familie die bijvoorbeeld in Friesland of Groningen woonde. Daar was meer eten. Wat ik vooral van de oorlog geleerd heb is dat ik absoluut geen eten mag weggooien. Ik kan dat gewoon echt niet.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn buurvrouw zei: zullen wij samen een geheimpje hebben?’

Op blote voeten doet meneer Leo Jacobs de deur open voor Nidal, Cenna en Nilah van basisschool Oscar Carré. Aan de eettafel krijgen de kinderen paasstol met poedersuiker. Leo Jacobs was vijf jaar oud toen de oorlog begon, maar kan zich nog veel herinneren.

Hoe wist u dat er oorlog was?
‘Het is mijn oudste herinnering. Wij woonden toen aan de Noorder Amstellaan, wat nu de Churchill-laan heet. Er was een enorme paniek op straat. Mensen riepen tegen elkaar, in de verte hoorde ik dof gebonk. Ik was vijf en begreep niet wat er aan de hand was. Later bleek dat dat gebonk het bombardement op Schiphol was. Het zei mij toen niet zoveel. We gingen daarna gewoon ontbijten. Eind 1940 verhuisden we naar Heemstede, omdat mijn vader wel doorhad dat het een moeilijke tijd zou worden, zeker in Amsterdam. Mijn vader is van 1884 en had ook al de Eerste Wereldoorlog meegemaakt.’

Hebben jullie illegale dingen gedaan?
‘Mijn ouders hadden een onderduiker in huis, maar ik begreep helemaal niet wat dat was. Ik dacht, die komt gewoon langs om mijn moeder te helpen of zo. Ik herinner mij wel dat je nergens over mocht praten. Er was namelijk veel verraad. Mijn buurvrouw nam mij eens apart, toen ik een jaar of acht was, en zei: ‘Zullen wij samen een geheimpje hebben?’ en ‘Wil jij iets voor mij doen?’ En toen gaf zij mij papiertjes mee, die ik in de brievenbussen moest stoppen. Maar ik mocht tegen niemand iets zeggen. Ik heb pas later begrepen dat dat de illegale krant Trouw was. Toen mijn moeder hier veel later achterkwam, ontplofte ze. We hadden onderduikers in huis, dus als ik door de moffen gepakt was, waren ze op onderzoek uitgegaan en had dit veel ellende opgeleverd. Soms werden ook huizen waar onderduikers zaten platgebrand.’

Wat at u in de oorlog?
‘Hele vieze dingen. Tulpenbollen waren het ergste. Suikerbieten waren iets minder erg. Er was ook regeringsbrood, dat was niet zoals je tegenwoordig vers brood hebt. Er zat allemaal troep in. Er kwamen ook mensen aan de deur om te bedelen. Ik wilde ze wat geven, maar dan zei mijn moeder: ‘Jij gaat zelf al met honger naar bed.’ En dat was ook zo. Het was ook ontzettend koud. Mijn vader maakte zelf een noodkacheltje, waarmee je met heel weinig hout kon koken. Handig, want er was geen gas en ook geen stroom meer. Later werd hout bemachtigen ook lastig, want alle bomen in de straat werden gekapt. Fietsen waren er ook niet meer, die werden gevorderd. Mijn ouders liepen daarom helemaal naar het dorpje Schagen om eten te halen. Je kon dan spullen zoals tafelzilver ruilen voor voedsel. Formeel mocht dat niet van de Duitsers, dus je moest nog oppassen ook. In de oorlog was alles schaars. Weten jullie wat ‘bukshag’ is? ‘Shag’, dat is dus losse tabak. In de oorlog raakte de tabak op en dan gingen mensen peuken verzamelen. Om dat te doen moest je bukken, dus dat noemden de mensen ‘bukshag’.’

Ging u naar school?
‘Ja, totdat die dicht ging wegens gebrek aan brandstof. Dat zal in 1944 geweest zijn. Op school deden wij geregeld oefeningen voor als er gebombardeerd zou worden. Dan moesten we onder de banken liggen. Als je er nu over nadenkt, dan had dat niet echt nut gehad. Als er een luchtalarm was, moesten wij zo snel mogelijk naar buiten. Dat vonden wij wel leuk, want daarna mochten wij naar huis.
Mijn broer Fred, die negen jaar ouder was, moest eigenlijk niet naar school maar naar Duitsland om daar te werken. Arbeitseinsatz heette dat. Dat wilden hij en mijn vader natuurlijk niet. Boven in ons huis had mijn vader daarom een schuilplek gemaakt. Je kon niet zien dat daar iets zat. Hij kon zich daar verstoppen, maar er is in Heemstede – voor zover ik mij kan herinneren – nooit een razzia geweest.’

Archieven: Verhalen

‘Na de oorlog hebben we mijn zus nog lang geplaagd’

Oren en ogen tekort kwamen Mara, Jonas en Amelie van basisschool de Meidoorn in de gezellige woonkamer van Thea Koning. De vele zelfgemaakte schilderijen en andere kunstwerkjes maakten indruk. Van de vitrinekast met zelfbeschilderde eieren waren ze ondersteboven. En toen was het tijd voor warme chocolademelk en koekjes en een prettig gesprek over een pittig onderwerp.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden het op de radio en lazen het in de krant, want televisie was er nog niet. In het begin merkten we er niet veel van, maar na een week wel. Dan hoorde je het afweergeschut van de Duitsers knallen, dat vanaf de grond de vliegtuigen met Canadezen neer probeerde te schieten. En het luchtalarm dat afging. De bovenburen kwamen dan bij ons beneden in de hal schuilen. Mijn oudere zus nam altijd haar trouwjurk mee, want daar hadden we allemaal veel werk aan gehad. Achteraf grappig dat ze daar zat met die jurk. We hebben haar na de oorlog er nog veel mee geplaagd. Ook herinner ik me dat er bij de Blauwburgwal in het centrum, waar ik werkte, een bom was gevallen.’

Kon u wel gewoon naar school?
‘Ik zat eerst op de Sint Janschool, tegenover jullie school, en in die tijd werd je niet getest op wat je kon of wilde worden. Ik wist het niet en op mijn zestiende, net toen de oorlog begon, ben ik op kantoor gaan werken, elke dag van half negen tot half zes. ’s Avonds tot tien uur ging ik dan nog naar de middelbare handelschool. Dat kon in oorlogstijd. We hebben het met ons gezin, we waren met z’n achten en ik was de een-na-jongste, allemaal overleefd. Toen mijn vader, die bij de trein werkte, met zijn collega’s besloot te staken uit protest tegen het weghalen van de Joden, moesten we onderduiken. Dat deden we bij mijn al getrouwde zus, aan de Marnixkade. We zaten daar veilig, omdat haar man Duitser was en er dus een Duitse naam op de deur stond.’

Hebben jullie honger gehad?
‘In de loop van de oorlog was er steeds minder eten. De Duitsers pikten alles in. Eten ging toen op de bon. Twee sneetjes brood kreeg ik, waarvan ik er een aan mijn broer gaf, omdat die wel heel erg mager was. Die noemden ze Buchenwaldje, naar het kamp Buchenwald. Er waren ook suikerbieten, maar dat was vies. Gelukkig werden we in 1945, toen we inmiddels al weer thuis woonden, bevrijd. We hebben gedanst daar op het plein voor de kerk, schuin tegenover jullie school. Ik vraag me nog steeds af waar de uitgehongerde mensen de energie vandaan haalden. Maar we waren zo blij, dan vergeet je dat kennelijk. Her eerste brood dat ik at, gemaakt met eten uit de voedselpakketten die uit de vliegtuigen werden gegooid, smaakte me als een gebakje!’

Was u boos op de Duitsers?
‘Ja, dat was iedereen. Maar ik bleef dat niet lang na de oorlog, sommige mensen wel. Veel Duitse soldaten wilden ook geen oorlog. Die werden maar gestuurd.’

            

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892