‘Op het eind van de oorlog had je niks meer’


Yaren, Jenny, Mehdi vertellen het verhaal van Aart Bax
MerelstraatAmsterdam-Noord

Het sneeuwt als Yaren, Jenny en Mehdi vanaf hun school Zeven Zeeën in Amsterdam-Noord naar Het Veteranenhuisje aan de Azaleastraat fietsen. Aart Bax, 90 jaar oud, is hier vrijwilliger. Yaren en Mehdi zijn hun handschoenen vergeten. Ze verstoppen hun koude handen in de mouwen van hun jas en trappen hard door. Het huisje is nog dicht als ze aankomen. Na vijf minuten arriveert meneer Bax. ‘Kom jongens, gauw naar binnen en die kachel omhoog.’ Later vertelt meneer Bax dat er in de Hongerwinter geen boom meer in de stad stond en geen boek meer in de kast. Alles wat brandbaar was, verdween in de kachel om die koude winter door te kunnen komen. Gelukkig, in het Veteranenhuisje wordt het lekker warm, en met een kopje thee om hun handen aan op te warmen, kan het interview beginnen.

Met wie woonde u in de oorlog?
‘Toen de oorlog begon, waren we met zes broers en zussen, en toen het afgelopen was met z’n negenen. Met vader en moeder erbij waren we dus met twaalf man thuis, in de Merelstraat hier in Noord. En weet je, tijdens de oorlog is er een bom op het politiebureau aan de Adelaarsweg gevallen, waarbij vier agenten zijn gesneuveld. Het bureau is daarna verplaatst naar het schooltje tegenover ons huis. Dat was niet zo lekker, want toen kon ik niks meer uitspoken… En dat was vooral in die tijd niet zo handig. Je probeerde namelijk allemaal wat te jatten want je wilde eten hebben. In de oorlog was er heel weinig te eten.’

Waar ging u schuilen voor de bombardementen?
‘In de oorlog eindigde Amsterdam hier, aan het eind van de Kamperfoelieweg. Alles daarachter was nog boerenland. Als er vliegtuigen overvlogen, vluchtte iedereen het weiland in. De mensen waren anders bang om onder het puin terecht te komen.’

Mehdi vraagt of het slim was om in de sloot te springen, daar kun je toch goed schuilen?
‘Nee, dat deed je niet. Daarvoor was je veel te zuinig op je kleren. Het duurde soms wel een maand voordat je nieuw ondergoed kreeg, en ook wasmiddel en warm water was er niet. De kinderen droegen aan het eind van de oorlog geen tweedehands kleding meer, maar misschien wel vierde- of vijfdehands. Het ging van zus op zus en van broer op broer. Ik kreeg als oudste jongen het beste, mijn broer al wat minder, en de vierde… ja die droeg het nog, maar of je het nog wel kon dragen was de vraag. Maar niemand uit de buurt keek ernaar. Iedereen zat in hetzelfde schuitje. De voorkant van je schoenen, de neus, werd eraf gezaagd. Want dan deden je tenen niet meer zeer als je voeten groeiden, en kon je verder lopen. En de laatste die de schoenen kreeg, had er ook geen hielen meer inzitten. Dus dan probeerde je met een touwtje alles bijeen te houden zodat je er nog wel op naar buiten kon.’


Kon u nog wel eten kopen in de oorlog?

‘In het begin van de oorlog merkte ik het nog niet echt. Mijn vader zat bij de politie en had dus een inkomen. Wij hadden het daarom niet slecht. Maar op het eind werd het steeds minder. We hadden nog wel bonnen om dingen te kopen, maar er viel niks meer te kopen. Alles ging naar Duitsland. Boeren moesten koeien afstaan, dat vlees ging naar het Duitse leger. En als we eten gingen halen bij de boeren in Noord-Holland moesten we heel voorzichtig doen, want ook dat kon door de Duitsers worden afgepakt. Er was dan ook niet elke dag eten meer, je was al blij als je iets te drinken kreeg. Ik weet wel nog dat we aan het eind van de oorlog Zweeds brood kregen, dat werd met speciale schepen gebracht vanuit Zweden. Het was witbrood, en je kreeg er ook nog een half pakje margarine bij. Dat was voor ons als een gebakje. Met zijn drieën gingen we dat halen in de winkel en dan deelde mijn moeder al het brood uit. Eigenlijk niet zo slim. Natuurlijk was alles binnen een uur helemaal op en had ik de volgende dag al niks meer.’

Waren er nog leuke dingen in de oorlog, dingen waarom u kon lachen?
‘Op het eind van de oorlog had je niks meer. Je kon niet meer naar toneel- of muziekvoorstellingen want er was geen licht meer. En om acht uur ’s avonds was het ook nog spertijd, dan mocht je niet meer naar buiten. Maar wat er wel werd gedaan, was dat buren met elkaar spelletjes gingen spelen. De huizen hadden twee deuren naast elkaar – één van de onderburen en één van de bovenburen. Dan gingen er heel voorzichtig twee deuren open, en glipten ze gauw bij elkaar naar binnen zonder dat de politie het zag. Dan kon je samen sjoelen of Mens Erger Je Niet spelen. Wij woonde tegenover het politiebureau, dus moesten al helemaal voorzichtig glippen.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892