Archieven: Verhalen

‘Ons gezin viel uit elkaar’

Boen van der Waa is een vrolijke, actieve vrouw. Zo doet ze bijvoorbeeld aan line-dansen en is ze bijna alle dagen op pad. Vlakbij school, in Oud-Noord, woont mevrouw Van der Waa in een nieuwogend appartement. In de gang hangt een wandcollage met foto’s. Jur, Rigmundis, Yassin, Tyas van de middelbare school Vox-klassen bekijken een fotootje van haar als 2-jarig meisje, samen met de bedienden in Indonesië. In huis verder geen snuisterijen van vroeger. Zoals ze zelf zegt is ze meer ‘van de boeken’ en dat zien de kinderen direct aan de goedgevulde kast. In de keuken ontspint zich een geanimeerd gesprek. Het is een mooie middag.

Wat weet u nog van de oorlog?
‘Ik heb best gruwelijke dingen meegemaakt, maar ik heb er geen last van. Ik droom er niet over. Ook in de bersiap-tijd gebeurden erge dingen, maar ik heb er niets aan over gehouden. Ik denk dat ik het gewoon heb weggestopt. Ik was ook te klein, ik was vijf, en vond het ook wel spannend. Bijvoorbeeld als je in de kerk plat onder de bank moest van de pastoor omdat er geschoten werd. Het was gewoon een leuk gezicht, zo was de kerk vol en daarna leek die helemaal leeg. Maar ik had een vriendin die veel ouder was en in het kamp had gezeten. Zij heeft veel therapie nodig gehad om goed te kunnen functioneren.’

In het kamp was er weinig eten, hoe was dat bij u?
‘Bij ons was er ook geen eten. Het was in de tijd dat Indonesië vrij wilde zijn. De bedienden mochten niet meer voor ons koken. Het was ook heel zwaar omdat mijn moeder in het ziekenhuis lag. Zij had tuberculose. Mijn vader zat in het kamp. Ons gezin viel dus uit elkaar. Ik werd verzorgd door mijn 14-jarige zus en mijn broer. En inderdaad, soms hadden we honger. Naast ons woonde een Chinese familie met vier jongetjes. Ik lijk een beetje op een Chinees. Dat vonden zij wel leuk en soms ging ik met deze jongetjes naar de bioscoop.’

Hoe is het verder met uw familie gegaan na de oorlog?
‘In 1954 kreeg mijn vader de keuze om Indonesisch te worden, maar dat wilde hij niet. Hij wil de Nederlander blijven en moest daarom het land verlaten. Binnen twee weken zaten wij op de boot, wat ik heel leuk vond. De reis duurde 30 dagen. We hadden vriendjes en vriendinnetjes en we speelden op het schip, en gingen ook kijken hoe de bemanning daar sliep. En soms kregen we wat lekkers.’

Hoe werd u in Nederland ontvangen?
‘Wij kwamen in Vught aan. Het was heel irritant dat mensen niet wisten hoe het in Indonesië eraan toe ging. Ze vroegen bijvoorbeeld waar wij Nederlands hadden geleerd terwijl we gewoon Nederlands onderwijs hadden gevolgd. Bij aardrijkskunde ging het over Nederland, wij wisten niets van Indonesië zelf. Later zat ik op de HBS in Nederland, op het Fons Vitae, dat bestaat nog. In Vught was het niet zo leuk en mijn zus die in de groei was had niet genoeg te eten. Gelukkig gingen we naar een aardig, ouder paar in Amsterdam, waar we kregen waar we recht op hadden, veel boter en rijst en zo. Hun kok kookte in het weekend Indisch en dat was feest.’

Archieven: Verhalen

‘Je ging niet bij Nederlandse of Surinaamse kinderen spelen’

Helen Wijngaarde is 80 en geboren op Curaçao. Bij binnenkomst zien Max, Bodhi en Karim van de middelbare school Vox-klassen in de hal een oud, houten leesplankje met Aap, Noot en Mies. Mevrouw Van Wijngaarde loopt snel de trap op en heet iedereen van harte welkom. Ze vertelt dat ze zin heeft in het gesprek omdat ze zich nu opnieuw helemaal heeft kunnen verdiepen in haar jeugd. Als de kinderen haar vragen hoe het komt dat ze er nog zo jong uitziet, antwoordt ze dat ‘je gewoon alles moet doen waar jij gelukkig van wordt’.

Hoe was uw jeugd in Curaçao?
‘Toen ik 7 jaar was, ging ik naar de Wilhelminaschool. De jongensschool en de meisjesschool waren strikt gescheiden. We mochten absoluut niet met elkaar omgaan. Mijn vader was een Surinamer en mijn moeder een Curaçaose. Thuis spraken we Nederlands, maar met de familie van mijn moeder spraken we Papiaments. Alleen als mijn moeder boos was, sprak ze Papiaments. Op school spraken we ook Nederlands want we waren een Nederlandse kolonie. In de klassen zaten Surinaamse, Curaçaose, Nederlandse en Joodse kinderen. Je ging niet zomaar bij Nederlandse of Surinaamse kinderen spelen. We hadden zowel Nederlandse als Curaçaose leerkrachten. In de pauze zaten de Nederlandse juffen op een bankje in de schaduw terwijl de andere leerkrachten maar moesten zien waar ze gingen zitten. Dat vonden wij toen heel normaal. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen veel Hollanders naar Curaçao en die kregen gewoon een huis en een goede baan.’

Toen u elf was, bent u naar Suriname gegaan. Hoe was dat?
‘Ik vond Suriname heerlijk! Veel meer diversiteit en dat beviel mij veel beter. Maar net als op Curaçao leerden we Nederlandse liedjes waar we eigenlijk niks van begrepen. We vierden de verjaardag van de Nederlandse koningin, leerden de Nederlandse topografie. Ze gaven ons de indruk dat Nederland het paradijs was. Daar gebeurde het en daar moest je naartoe als je wilde studeren. Maar toen ik in Nederland kwam, was ik helemaal in shock. Ik zag dat de mindere baantjes niet door zwarte mensen werd gedaan, maar door Hollanders.’

Bent u in Nederland wel eens gediscrimineerd?
‘Oh ja! Toen ik onderwijzeres was in Amstelveen, vroeg het hoofd van de school meerdere malen of ik niet terug wilde naar mijn eigen land. Aan zijn kind vertelde hij dat ik het zusje was van Zwarte Piet. Hij vond het ook onzin dat ik Engels wilde studeren. Toen ik 49 jaar oud was, werd ik ziek en medisch afgekeurd en mocht ik niet meer werken. Ik besloot naar de Open Universiteit te gaan en weer te gaan studeren. Het was heerlijk om weer in de boeken te zitten. Ik heb Cultuurwetenschappen gestudeerd. Mijn grote onderzoek was het slavernijverleden van Suriname. Daar was toen nog niet zoveel over bekend. Het is natuurlijk een vreselijke geschiedenis en ik kan jullie van alles vertellen. Bijvoorbeeld toen de slavernij allang was afgeschaft, had mijn oom een ‘kweekje’ voor ons. Dat was een Javaans meisje dat hij had weggehaald bij haar familie. Zij zou onderwijs krijgen en opgroeien bij een gezin met kleine kinderen. Dat was ons gezin. Wat bleek, dit meisje moest onze schoenen poetsen en kreeg oude kleding van mij. Zij mocht niet aan tafel zitten, maar zat op het stoepje met haar bord en kroesje. Mijn ouders vonden het vreselijk en hebben haar weer teruggebracht naar haar eigen gezin.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader, mijn ooms en mijn opa zijn door de oorlog overleden’

Amande Kribben wordt door haar zoon naar de middelbare school Vox-klassen gebracht, in Amsterdam-Noord. Ook haar kleinzoon is mee. Naast de docentenkamer is een kamertje waar ze rustig met Miles, Mees en Ricky kan zitten voor het interview over haar verleden. De kinderen lachen als ze zegt dat haar zoon al waarschuwde dat ze flink kan uitweiden. De interviewers zijn juist blij dat mevrouw Kribben haar ervaringen zo uitgebreid weet te omschrijven. En zij vindt het fijn om haar verhaal aan jongeren door te geven. Het wordt, ondanks herinneringen aan de oorlog, een levendig gesprek met ook grapjes. Haar ‘les’ aan de jongeren is vooral: wees blij en blijf lachen. Blijf positief!

Hoe begon de oorlog voor u?
In 1942 vielen de ‘Jappen’ Surabaya binnen, en werden de mannen opgepakt. Ik was toen vijf jaar. Ook mijn vader werd opgepakt. Hij is niet meer teruggekomen uit de oorlog. Pas twintig jaar was hij. In 1945, na de oorlog met de Japanners, kwamen de Indonesiërs in opstand. Vrouwen en kinderen werden naar kampen brachten. Jongens van twaalf jaar werden bij hun moeder weggehaald. Wij zijn nooit in het kamp opgesloten. Maar om aan geld te komen, moesten wij langs de deuren met vlees dat mijn moeder had klaargemaakt.’

Hoe kwam u aan eten?
‘Om alle wijken werd prikkeldraad gespannen en daarbinnen werden de mensen uitgehongerd. Wij hadden bedienden en deze ‘baboes’ schoven voor ons eten onder het prikkeldraad door. Mijn Hollandse opa stopte met eten zodat de kinderen meer voedsel hadden. Hij was uiteindelijk erg ondervoed. Na de oorlog gingen we naar Singapore en daar is hij overleden. Mijn vader, mijn ooms en mijn opa zijn allemaal door de oorlog overleden. Wat ik heel mooi vond, was dat mijn opa met militaire eer werd begraven, met tien saluutschoten. Dat maakte veel indruk op me. Wij werden uiteindelijk bevrijd door de Gurkha’s, militairen uit India die bij het Britse leger hoorden, van die mannen met tulbanden en lange baarden.’

Hoe bent u in Nederland gekomen?
‘Na de oorlog met Japan gingen we naar Singapore, en van daaruit naar Nederland. Negen jaar was ik toen. Wat ik nooit zal vergeten was dat mijn broertje en zusje en ik op school naast elkaar werden gezet en werden voorgesteld in de klas. ‘Zwarte kindjes’ waren we. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Ik ben toch geen koe?’

U ging weer terug naar Indonesië, maar moest het land in 1958 verlaten. Hoe was het toen u voor de tweede keer in Nederland kwam?
‘Wij kwamen met de laatste boot aan in 1958. Ik was 20 jaar. Mensen stelden me hele gekke vragen, bijvoorbeeld of er tijgers in onze tuin rondliepen. Ik antwoordde dan ‘Ja’, haha. In Indië keek ik heel erg op tegen alles wat Nederlands was. Dat viel weg toen we hier waren. Ze wisten echt niets van Indische mensen. Ik begon in te zien dat ik anders werd behandeld omdat ik een kleurtje had. Ik weet nog dat iemand me op een keer in de bus zei dat ik moest opstaan voor hem terwijl ik met vier kleine kinderen was. Toen bedacht ik: dit overkomt mij niet nog een keer. Na dat voorval ben ik een stuk minder lief en aardig geworden, maar ik kwam wel voor mezelf op. Ik ben nu heel blij als mensen in de bus of trein op mijn oude dag aanbieden op te staan of mijn tas even helpen dragen. Dat zijn eigenlijk altijd mensen met een kleurtje.’

Archieven: Verhalen

‘Het beeld van koeien in de wei vind ik nog steeds mooi’

Mohamad, Deniz en Rijan van basisschool De Rivieren hebben zin in het interview. Ze zijn goed voorbereid en bedenken van te voren wie welke vraag gaat stellen. Uiteindelijk blijkt dat niet nodig, want ze vragen de oren van het hoofd. Er volgt een ontzettend leuk interview, waarin niet alleen het migratieverhaal van de Griekse Wasilis Psathas (54) wordt besproken, maar ook de achtergronden en verhalen van Deniz, Rijan en Mohamad aan bod komen. Verschillende werelden komen op deze manier samen.

Wanneer en waarom emigreerde u vanuit Griekenland?
‘Toen ik vijf jaar was ging mijn moeder een tijdje in Duitsland wonen. Later kwam mijn vader ook. Ze gingen daar tijdelijk naartoe om geld te verdienen. Mijn zus en ik kwamen later ook naar Duitsland; drie dagen duurde de treinreis. Moet je je voorstellen: ik kwam uit een klein Grieks dorpje met maar drie winkels en toen kwam ik opeens in een stad met meer dan 100.000 inwoners! En moest ik ineens met de bus naar school. Het was een totaal andere wereld. Wel gingen we naar een Griekse school. We leerden maar twee uurtjes Duits per week. Uiteindelijk heb ik van mijn achtste tot mijn tiende in Duitsland gewoond. Na twee jaar moest ik namelijk naar een Duitse school en mijn ouders dachten: ‘als je naar een Duitse school gaat, word je een Duitser, dat willen we niet!’ Dat lag nog vrij gevoelig in die tijd, niet lang na de oorlog. Dus ging ik terug naar m’n opa en oma en heb ik in Griekenland mijn middelbare school afgemaakt.’

Hoe oud was u toen u naar Nederland kwam en wat was uw eerste ervaring met de mensen?
‘Ik was twintig. Mijn eerste ervaring was niet zo goed. Mijn ouders woonden nog in Duitsland en ik had een tante die in Nederland, in Utrecht, woonde. Vanuit Duitsland ging ik bij haar op bezoek. Alleen kreeg ik geen stempel om de grens over te gaan. Als je uit een ander land komt, wordt er gekeken of je het recht hebt om binnen te komen. Ik had dat blijkbaar niet. Ik had een Grieks paspoort, maar kwam met de bus vanuit Duitsland. Dat was anders. Toen heb ik korte tijd in de cel gezeten en moest ik terug naar Duitsland. Ik vond dat een nare ervaring.
Gelukkig kreeg ik twee weken later wel een stempel en kon ik naar Nederland om te studeren. Ik herinner me nog dat ik met de trein aankwam. Nederland was zo vlak en groen, er stonden koeien in de wei. Dat beeld vind ik nog steeds mooi. De taal was in het begin het een ramp, maat ik ben meteen intensief Nederlandse les aan de universiteit gaan nemen. Met de mensen hier had ik direct goed contact. Ik vind Nederlanders leuke mensen. Ze zijn nieuwsgierig; ze vragen naar je en zijn leergierig. Grieken zijn vriendelijker, maar wel oppervlakkiger.’

Bent u meer Nederlands of meer Grieks?
‘Poeh, goede vraag, ik weet het eigenlijk niet. In Griekenland mis ik Nederland en in Nederland mis ik Griekenland. Maar als Nederland tegen Griekenland speelt met voetbal, dan ben ik Griek. Mijn ouders wonen er en ik ga twee keer per jaar naar Griekenland. Maar ik heb een Nederlandse vrouw, we wonen al dertig jaar samen en hebben drie kinderen. Dus Nederland is mijn land, ik voel me hier prima. In de zomer, als ik niet met vakantie ga, heb ik wel heimwee. Je hebt hier geen mooie blauwe zee en het weer is daar veel mooier.’

      

Archieven: Verhalen

‘In Nederland voelde ik me opgelucht’

Kunstenaar Jose Estevao ontvluchtte in 1972 zijn geboorteland Portugal, waar een dictatuur heerste. Wie niet de militaire dienst inging, werd opgepakt. Samen met een dienstweigerende vriend kwam de toen twintigjarige Jose naar Nederland. Sommige vrienden gingen terug toen Portugal na de Anjerrevolutie van 1974 weer een republiek werd. Jose was inmiddels geaard. Hij had een fijn huis in De Pijp en er was nog een goede reden. Aan Fleur, Nohayla en Hayat van basisschool de Rivieren vertelt hij zijn verhaal.

Waarom wilde u niet in dienst?
‘Portugal had vroeger koloniën in Afrika en de Portugese regering beschouwde dat als ‘van ons’. Als landen die ‘we’ moesten verdedigen. Maar ik dacht daar anders over én ik wilde geen mensen doodschieten. Als je weigerde, moest je de gevangenis is. In de dictatuur had je niet veel te zeggen. Daarom vluchtte ik, samen met een vriend. We kozen voor Nederland omdat we hier iemand kenden die al eerder vanuit Portugal naar Nederland was gegaan. In 1974 is het in Portugal allemaal veranderd. Toen werd het een democratie en kon ik weer terug. Maar ik ben gebleven, want juist in dat jaar kreeg ik een zoon!’

Vond u het spannend om naar Nederland te gaan? 
‘Ja, heel spannend. We hadden geen geld dus we moesten liften. We deden er een week over. In stukjes, per auto of vrachtwagen. In Parijs moesten we in een park met zwervers slapen. Bij de grenzen was het ook moeilijk, want we hadden geen documenten. We staken illegaal over, dat deden we dan stiekem ’s avonds. Mijn ouders hadden het moeilijk. Zij wisten niet waar ik naartoe ging en hoe lang ik weg zou blijven.
In Nederland voelde ik me opgelucht. Het was moeilijk in Portugal en hier was het net de tijd van de hippies, met overal vrolijke mensen. Ik had verschillende baantjes – in de haven, bij de trams – en dat vond ik allemaal leuk. Alleen had ik geen huis. De eerste dagen heb ik in het Vondelpark geslapen, wat verboden was. Daarna ging ik naar een opvangcentrum. Daar moest je elke dag al om zeven uur ’s ochtends de straat op. Toen ben ik een huis gaan kraken in De Pijp. Dat was een bijzondere tijd, waarin ik ook veel vrienden heb gemaakt. Mensen hielpen elkaar, er waren veel migranten. Nederlands heb ik samen met de Marokkaanse en Turkse migranten geleerd. Ik leerde door met hen te spreken, en later zelf uit boeken.’

Wat heeft u hier in Nederland wat u in Portugal niet heeft, en andersom?
‘Alles wat ik hier had, had ik niet in Portugal. Ik kon hier werken, ik had meer vrijheid, ik kon kunst maken, dingen doen met politiek. Wel moest ik mijn ouders achterlaten. De eerste twee jaar konden we elkaar niet zien, alleen schrijven of bellen. Ze konden niet hier naartoe komen want ze waren al ouder en mijn vader was ziek. Toen hij overleed, kon ik niet naar zijn begrafenis. Later mocht ik wel weer terug naar Portugal en heb ik mijn moeder vaak opgezocht, ook met mijn kinderen. Ik mis mijn familie en vrienden als ik hier ben. Het landschap ook, en het klimaat. Het is fijn om er op vakantie te gaan, maar eenmaal daar wil ik weer naar Nederland. Twee van mijn kinderen en mijn vrienden zijn hier, ik heb hier veel te doen. Dus ik kan niet op één plek blijven. Dat is  moeilijk. Maar ik heb nooit echt terug willen keren naar Portugal.’

      

Archieven: Verhalen

‘Tussen de varkenspootjes kwamen we naar de grote stad’

Hans Staphorsius groeide op in het Friese dorpje Gorredijk. In 1956 verhuisde Hans (toen bijna zes jaar oud) met zijn ouders en twee jongere broertjes naar de nieuwbouwwijk Geuzenveld in Amsterdam. Zestig jaar later woont hij daar nog steeds, in hetzelfde huis als waarin hij opgroeide. Aaska, Ava en Kaylee van basisschool de Rivieren kijken na binnenkomst rond in een huis dat vol staat met herinneringen aan zijn roots.

Waarom kwam u naar Amsterdam?
‘In Friesland had mijn vader een fotozaak en een naaimachinewinkel. Vlak na de oorlog, in de jaren vijftig, waren de mensen arm. Geld om foto’s te maken was er niet. Daarom keek hij uit naar ander werk. In Amsterdam kon hij op de tram werken. Dat betekende een vast inkomen! Het eerst jaar woonde hij door de week in Amsterdam en kwam hij in het weekend naar huis in Gorredijk. Na een jaar was er ook plek voor ons. Ik herinner me de mooie reis naar de grote stad. We konden mee met een vrachtwagenchauffeur die varkenspootjes vervoerde naar de Amsterdamse haven. Onze spullen bij de pootjes, wij in de cabine. Na de haven werden wij in de wijk die nog niet helemaal af was afgezet. Er was nog geen stoep, de wegen waren niet af, overal lag zand.’

Wat vond u anders toen u hier aankwam?
‘Ik had geen verwachtingen; ik wist alleen dat ik voor het eerst een eigen kamer zou krijgen en dat we hier een douche in plaats van een bad kregen. Verder was alles nieuw voor me. Vooral de taal was anders. Ik sprak Fries, geen Nederlands en zeker geen Amsterdams. Het eerste jaar hoefde ik nog niet naar school. Op straat leerde ik plat Amsterdams van de andere jongetjes in de buurt. Eenmaal op school had ik een Friese juffrouw die graag Fries met me sprak, waardoor ik nog langer weinig Nederlands leerde. Die taalachterstand haalde ik later in door cursussen te volgen. Verder waren hier kleine dingen anders. Ik zei altijd iedereen gedag op straat, maar dat waren ze in Amsterdam niet gewend. Ook merkte ik dat ik mijn schepje maar beter niet buiten kon laten liggen, dat was snel gestolen. En dat je hier de deur niet open kon laten staan. Maar zodra ik de taal sprak, deed ik mee en hoorde ik er een beetje bij.’

Waar zou u nu het liefst wonen, in Amsterdam of Friesland?
‘Ik heb altijd gezegd: als ik gepensioneerd ben, ga ik terug naar Friesland! Maar ik heb kinderen die dichtbij Amsterdam wonen, ik pas op de kleinkinderen, en doe hier in de buurt vrijwilligerswerk. Dus ik kan eigenlijk niet weg. En mijn vrouw is een echte Amsterdamse. Friesland is maar een uur rijden hier vandaan. Ik ga vaak een dag op en neer. Als ik ooit heel veel geld heb, wil ik misschien een tweede huisje. Maar aan de andere kant is het ook leuk om binnen Friesland steeds verschillende plekken te bezoeken. Friesland blijft altijd aantrekken en ik spreek nog steeds Fries, maar ik hoef er niet te wonen.’

           

Archieven: Verhalen

‘Over je eigen gewoontes en cultuur denk je pas na als de setting anders wordt’

Simten Goren groeide op in Turkije en trok op haar 27e in bij haar Israëlische vriend in Amsterdam. Zij woont nog altijd in hetzelfde huis, in het centrum, van waaruit zij dertig jaar geleden de stad leerde kennen. Na een wat moeilijke start vond zij hier haar roeping als pedagoge. Aan Hayat, Bodecha en Jomelio van basisschool de Rivieren vertelt ze over haar migratie, de heimwee en hoe ze haar leven vormgaf in een ander land.

Hoe was het om in Turkije op te groeien?
‘Ik ben geboren in een klein stadje in het oosten van Turkije, vlakbij de grens met Iran. Het was daar negen maanden winter en drie maanden zomer, dus heel vaak koud met veel sneeuw. In de zomer speelde ik altijd op straat met mijn broertje en zusje en de kinderen uit de buurt. We hinkelden, volleybalden en speelden een spel met steentjes opvangen. Het was er fijn en er was een groot gemeenschapsgevoel. Toen ik twaalf was, net zo oud als jullie nu, verhuisden we naar Istanbul, tweeduizend kilometer verderop. Mijn vader was wiskundeleraar en kon daar les gaan geven. De rest van de familie bleef aan de andere kant van Turkije. Toen we er aankwamen, dacht ik eerst dat er geen kinderen woonden, want er speelde in die grote stad niemand op straat. Voor ons hield het buitenspelen ook op. Ik ging naar school, ging studeren, werd dierenarts en ging bij een farmaceutisch bedrijf werken. Ik had het goed voor elkaar en tot mijn 27e heb ik er nooit aan gedacht om weg te gaan.’

Waarom bent u toen toch naar Amsterdam gekomen?
‘Voor de liefde! We werkten aan een nieuw medicijn en iemand uit Nederland kwam daar meer over vertellen. We hielden contact en werden verliefd. Na een tijdje wilde ik het wel voor een jaar proberen om in Amsterdam te wonen. Nu dertig jaar later woon ik hier nog steeds met mijn man, in hetzelfde huis. Hij komt uit Israël, ging in Amsterdam studeren en is ook langer gebleven dan hij gedacht had. Hij was hier al gesetteld, dus ik kon bij hem gaan wonen in het centrum, daar had ik geluk mee. Ik heb een hele zachte landing gemaakt, maar toch was ik soms verdrietig. Mijn diploma bleek hier niet geldig en ik zou de studie helemaal opnieuw moeten doen. De taal was moeilijk, ik miste mijn familie en vrienden, ik was mijn positie in de samenleving kwijt. Ik dacht dat ik een fout had gemaakt en wilde teruggaan. Uiteindelijk besloot ik pedagogie te gaan studeren. Op de eerste dag wist ik meteen dat dit is wat ik wilde. Pedagogie heeft een ander mens van me gemaakt en ik geef er nu les in aan de hogeschool. Ik ben Turks en Nederlands, maar noem mezelf een Amsterdammer, want ik voel me heel erg verbonden met de stad.’

Wat was hier anders dan in Turkije?
‘Ik vond de verschillen niet zo groot. Het viel mij wel meteen op dat de mensen heel ontspannen waren, vrij in hun denken en doen. Amsterdam was vergeleken met Istanbul een dorp. Als ik eerlijk ben, vond ik de stap van het platteland naar Istanbul veel moeilijker dan de overgang naar Amsterdam. Ik moest wel wennen aan andere gebruiken. Ik woonde hier net en toen ging de buurman dood. Vanuit de Turkse traditie heb ik eten gemaakt voor de buurvrouw, maar ze keek me heel verbaasd aan. Later begreep ik dat je hier een kaartje moet sturen en zeggen dat je meeleeft. Dat soort dingen leer je alleen maar door interactie, door met elkaar in contact te komen. Over je eigen gewoontes, jouw cultuur denk je pas na als de setting anders wordt. Zoals een vis niet beseft dat hij in het water leeft. Pas als je hem eruit haalt, merkt hij een verschil. Zo is het ook met migratie.’

              

Archieven: Verhalen

Op zoek naar de veerkracht van toen

Aan de Limburgse Milena Mulders is goed te horen waar zij vandaan komt. Ze praat met een zachte g en ‘anders’, vinden Enea, Safir en Youssef – allemaal ook met een migratieachtergrond – van basisschool De Rivieren. Milena’s grootouders kwamen vanuit Slovenië naar Nederland, waar haar opa in de mijnen ging werken. Zelf vertrok ze vanuit Limburg twintig jaar geleden naar Amsterdam.

Wanneer kwamen uw grootouders naar Nederland?
‘Mijn grootouders kwamen in 1925 uit armoede van het platteland van Slovenië naar Nederland. Op zoek naar werk kwam mijn opa terecht in de Limburgse steenkoolmijnen. Dat was heel gevaarlijk werk. Met pikhouwelen van wel 25 kilo zwaar moesten de mannen hakken, op zoek naar steenkool. In kleine gangen, 900 meter onder de grond. Om te controleren of er geen gas was, gebruikten ze een kanarie in een kooitje. Als de vogel doodging, dan was er gas en was het niet meer veilig.’

Zijn uw grootouders in Nederland blijven wonen?
‘In 1939 zijn ze teruggegaan naar Slovenië. Tijdelijk, bleek later. Na de Tweede Wereldoorlog werd mijn grootvader opgepakt. Ze beschuldigden hem ervan een verrader te zijn geweest in de oorlog. Hij is weggevoerd en vermoord. We weten niet waar hij is begraven. Er zijn in die tijd 150.000 zogenaamde verraders gedood in Slovenië door de ‘communisten’; die waren van de Russische partij die na de oorlog aan de macht was. Er zijn later pas allemaal massagraven ontdekt, waarschijnlijk ligt mijn opa daar ergens tussen. Mijn moeder en oma werden bedreigd in hun dorp. Zij werden ook gezien als verraders. Ze werden weggepest en zijn in 1956 met de trein naar Limburg gegaan. Daar is mijn grootmoeder getrouwd met een man die al twaalf kinderen had. Zo kreeg ze een Nederlands paspoort. Het was een zogenoemd verstandshuwelijk. Later gingen ze weer uit elkaar.’

U bent toch ook ‘geëmigreerd’?
‘Twintig jaar geleden overleed mijn moeder. Haar leven lang had ze heimwee gehad naar Slovenië. Ik vertrok. Verder Nederland in, naar Amsterdam. Dat was wel wennen. Ik voelde me een plattelander in de stad, ik kon geen huis vinden en woonde in een kleine kamer. Wat heel anders was, waren al die culturen. In Limburg heb je minder culturen dan hier. Maar ze zijn er wel. Ik heb in Heerlen een tijdelijk migratiemuseum opgericht over de mensen die in de vorige eeuw vanuit heel Europa naar Limburg trokken om in de mijnen te werken. Ik wil dat de mensen die geschiedenis kennen. We staan niet alleen stil bij het verleden, maar ook bij het heden. Migratie is van alle tijden. In Limburg dealde Nederland toen al in korte tijd met veel nieuwkomers. We willen met de tentoonstelling op zoek naar de veerkracht van toen.’

          

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was eenzaam, maar ook trots en koppig’

Terwijl Mihael, Alia en Sara zijn jeugdfoto’s bekijken en proeven van de door hem gemaakte hapjes (veel met avocado) vertelt Adan Campos Verdugo over de mooie natuur, de hoog gelegen meren, de bergen en het zachte klimaat van zijn geboorteland Chili. Hoe hij vertelt, maakt de leerlingen van basisschool De Rivieren nieuwsgierig naar het land dat ze nog nooit hebben bezocht.  

Wat voor land is Chili?
‘Chili is het land van de 1000 vulkanen. Hierdoor zijn er veel aardbevingen. Drie heb ik er meegemaakt. De eerste toen ik kleuter was; ik kan het me nog goed herinneren. We speelden op straat. Eerst was er veel onrust van de dieren. Vogels, honden, ze voelden dat er iets ging gebeuren. En toen begon het. We hoorden in de verte een zwaar geluid, alsof er een grote vrachtwagen aankwam. Opeens begon alles te bewegen. Ik wilde naar huis rennen, maar ik viel steeds om want alles bewoog. Het was heel angstig.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
Ik had een goed leven in Chili. Mijn ouders hadden een restaurant en verschillende culinaire winkels in Valparaiso. Ik heb een gelukkige jeugd gehad, met veel vrienden, vaak buiten spelen, er was voldoende te eten en ik kreeg goed onderwijs. Toen ik wat ouder was ging ik vaak naar de haven. Valparaiso is een grote havenstad gelegen aan de Stille Oceaan. Al die grote schepen met mensen uit verre landen, met andere culturen en een andere taal, dat intrigeerde me. Ik kon daar uren naar kijken. Als kinderen droomden we dat we op zo´n schip mee gingen. Ondanks mijn goede leven ben ik toch weggegaan. Ik was 17 en wilde niet in dienst. Ik wilde avontuur, reizen maken, andere culturen leren kennen, andere talen leren. Ik denk dat het wonen in een havenstad heeft bijgedragen aan mijn drang om te vertrekken. Op mijn 17e vertrok ik dan ook naar Parijs – ik sprak goed Frans en de cultuur sprak me ook aan – met het voornemen om daar te gaan studeren en werken. Maar als jongeman in een grote vreemde stad waar je niemand kent was moeilijk en hard. Toch wilde ik geen hulp van m’n ouders. Ik was eenzaam, maar ook trots en koppig. Ik heb het een jaar geprobeerd en ging toen op aanraden van kennissen naar Nederland, eerst Rotterdam, later Amsterdam. Daar ben ik op een boortoren gaan werken. Ik maakte er veel vrienden en verdiende er veel geld. Daarvan kon ik door Europa reizen, andere mensen uit andere landen en culturen leren kennen. Andere talen leren spreken. Dat was een mooie tijd.’

Had u last van heimwee?
‘Mijn moeder gaf me bij mijn vertrek het bekroonde poëzieboek Las uvas y el viento mee. Daarin stonden prachtige gedichten van de Chileense schrijver Pablo Neruda. Wanneer ik me eenzaam voelde of heimwee had, las ik hieruit. Ik heb het boek nog steeds. Een andere oplossing tegen heimwee en eenzaamheid was contact zoeken met mensen uit mijn eigen land of uit landen uit de omgeving van Chili. Door samen te zijn, te praten over je geboorteland en over de politieke situatie, door samen te luisteren naar muziek waarmee je bent opgegroeid en andere activiteiten te doen ontstonden vriendschappen. Dit heeft onder andere geleid tot de oprichting van het tijdschrift ‘Jose Marti’. En ervoor gezorgd dat ik minder heimwee heb.’

 

         

 

Archieven: Verhalen

‘Kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me’

Op een zonovergoten woensdagochtend fietsen Xavier, Julian, Tess en Jasmin van basisschool Et Buut in Zaandam naar de (aanleun)woning van Siem Meijn. De ontvangst is hartelijk en gastvrij; voor de kinderen zijn er pakjes chocomel (Sinterklaas is bijna in het land), maar er wordt ook met alle liefde koffie en thee gezet. En er is taart voor iedereen. Aan de muur hangen mooie foto’s van zijn kleinkinderen en op de gang prachtige spreuken over het opa- en oma-zijn. Het is meteen duidelijk: hier woont een hele trotse opa. Siem Meijn werd kort na de oorlog geboren en kwam er later achter dat zijn vader niet zijn biologische vader was.

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Mijn moeder is tijdens de oorlog, in oktober 1944, meegegaan met de Duitsers. Als 18-jarig meisje kreeg ze verkering met een Duitser. Op 7 mei 1945, dus na de bevrijding, kwam ze in de middag terug, op de verjaardag van mijn tante. De verjaardag werd gevierd op het Noordeinde in Oostzaan. Die dag verschenen er 120 mensen op het erf. In Oostzaan zeggen we dan: ‘Ze kwamen de worf op’. Ze kwamen voor mijn moeder. Twee mensen stapten naar voren. Omdat mijn moeder met de Duitsers was gegaan, moest ze worden kaalgeschoren. Daarna zouden ze teer over haar hoofd gooien. Teer gaat bijna niet meer van je af. Zo moest ze boeten voor haar verkering met een Duitser. Mijn opa is toen naar buiten gegaan. Hij had een ‘skietmasker’ bij zich, dat vroeger werd gebruikt om een koe te doden. Uiteindelijk heeft hij met die twee mensen afgesproken dat mijn moeder een half jaar niet naar buiten zou gaan. Deed ze dat wel, dan zou ze alsnog worden kaalgeschoren.’

Hoe groeide u op zo kort na de oorlog?
‘Met mijn moeder, mijn pleegvader, drie zussen en een broer woonde ik op het Noordeinde. Toen ik jong was, wist ik trouwens nog niet dat hij mijn pleegvader was. Mijn zusjes en broer werden altijd voorgetrokken. Op school moest ik van mijn pleegvader op mijn rapport voor ‘vlijt en gedrag’ een goed hebben, de rest mocht een 6 zijn. Met kerst kreeg ik als 7-jarig jongetje toch een 6 voor ‘vlijt en gedrag’. Mijn moeder kon alleen maar tegen me schelden, dat ga ik hier niet herhalen. Ze zei dat ik maar moest wachten totdat mijn pleegvader thuis kwam. Voor straf moest ik alle rekentafels uit mijn hoofd leren. Daar stond ik, in de hoek, met mijn handen op mijn rug alle tafels uit de 1e en 2e klas op te zeggen. De volgende dag ging mijn moeder mee naar school. Ik zie nog voor me dat de juf begon te rennen toen ze mijn moeder zag, met mijn moeder er achteraan. Ik weet nog altijd niet wat ze toen heeft gedaan, maar van de Noorderschool vertrok ik daarna naar de Kerkbuurtschool. Ik werd veel gepest, kinderen riepen ‘moffenjong’ en ‘hoerenjong’ naar me. Ik snapte dat als kind nooit.’

Wanneer wist u wie uw echte vader was?
‘Toen ik 18 jaar was ben ik daarachter gekomen. Mijn moeder vertelde nooit iets over het verleden, tot ze ineens vanuit het niets riep: ‘Je vader komt uit de rimboe, daar bedoelde ze het Twiske mee, en dit is hem!’ Hij bleek helemaal geen Duitser te zijn. Op een vel papier zag ik zijn naam staan: Dirk Siebons. Meer zei ze niet, daar moest ik het mee doen. Oostzaan is een dorp, iedereen praat alles door. Zo kwam ik toch veel te weten. In het dorp riepen ze ook naar me ‘en de groeten aan je echte vaar (vader)’. Die woorden dreunen nog steeds in mijn hoofd door. Mijn tantes hebben me later ook veel verteld. Ik heb uiteindelijk de andere kinderen van mijn biologische vader leren kennen. Daar ben ik erg blij om, ook al is het nooit een echte ‘broer-zus’ band geworden. Mijn opa was mijn alles, ik ben als kind ontzettend veel bij hem geweest. Ik heb er diepe bewondering voor hoe hij voor mijn moeder is opgekomen. Dat je weet dat je dochter met de Duitsers ging en dat je je leven waagde toen die 120 mensen voor de deur stonden om haar kaal te scheren. Nog altijd word ik ermee geconfronteerd wat mijn moeder in de oorlog heeft gedaan. Toen ik 59 jaar was, kwam ik bij een cursus iemand tegen die me zei: ‘Ik weet nog dat we bij je moeder voor de deur stonden’. Dan ben je 59 jaar en word je nog steeds gepest omdat je moeder met de Duitsers heeft gevreeën. Ik ben zelfs door de burgemeester gepest. Het pesten is nu eindelijk opgehouden, bijna iedereen van die tijd is dood. Er woont nog één persoon van vroeger in de Lishof, het zorgcentrum in Oostzaan. Ik heb daar 6 jaar geleden eens geholpen. Opeens hoorde ik daar een vrouwenstem en ik wist het meteen weer. Ik herkende haar stem. Die stem van ‘doe de groeten aan je vaar’. Ondanks dat ik geen oorlogskind was, ben ik het wel altijd gebleven.’

Naschrift
Na het interview heeft Siem er nog een fotoboek bij gepakt, omdat de kinderen hem om een foto van zijn moeder vragen. Hij dacht één foto van haar te hebben van toen ze 18 jaar was. Als de kinderen door het fotoboek bladeren, blijkt Siem toch veel meer foto’s van zijn moeder te hebben. Hij is bijna verbaasd. Aandachtig worden alle foto’s bekeken, het gezin van toen, de gebruiken van destijds. Onder een schoolfoto staat: Simon van der Ham, de achternaam van zijn pleegvader. Siem heeft lang niet geweten dat hij Meijn heette. In het fotoboek zit ook een envelop. Hij weet niet meer wat daarin zit. De kinderen mogen het openmaken. Het blijkt de ‘akte van inlijving’ te zijn; de verplichte keuring voor de dienstplicht als gevolg van de geboortegolf. Siem is later leraar geworden en laat trots foto’s zien van zijn klassen. Hij werkte in Den Helder en gaf werktuigkunde. Als laatste bewonderen we de foto’s van zijn kleinkinderen. Hoe kan het ook anders; deze man die zo ontzettend veel om zijn eigen opa gaf, is nu zelf een enorm liefdevolle opa geworden.

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892