Archieven: Verhalen

‘We moesten altijd lachen om die dikke Duitsers met korte broekjes de sportvelden’

Als we vanaf de Corantijnschool door het Rembrandtpark lopen, zien we de flat waar Henk Nonnekes nu woont al boven de bomen uit. Thom, Stijn en Max van de Corantijnschool zoeken zijn naam op en bellen aan, met de lift gaan we naar de 11e verdieping. Wat de jongens meteen opvalt, is het geweldige uitzicht vanaf deze hoogte. Over het park, helemaal tot aan de Westermoskee en de Westertoren. Henk Nonnekes woont al 43 jaar in deze flat, maar tijdens de oorlog woonde hij in de Jan van Galenstraat.

Hoe was het begin van de oorlog?
‘Achter mijn huis was het toen nog niet bebouwd. Er waren landerijen en de Admiralengracht was nog een soort moeras. Over de Hoofdweg heb ik de Duitsers binnen zien komen, als jongetje vind je dat best spannend. In het begin ging het leven eigenlijk gewoon door. Ik ging eerst naar de Visserschool, maar later moesten we naar de Columbusschool, toen liepen er varkens in onze gymzaal. Tijdens de oorlog ging ik naar de Mulo, maar later was er helemaal geen school meer omdat er geen eten en verwarming was. Ik heb ook wel meegemaakt dat we moesten schuilen voor granaten. Als er vliegtuigen over kwamen, moest je voorzichtig naar buiten kijken want we moesten alles verduisteren. Ik heb een keer gezien dat er mensen werden doodgeschoten op straat, uit wraak. Wij moesten dan verplicht toekijken. Maar er gebeurde toch ook wel eens grappige dingen. Zo moesten wij altijd lachen als we op de sportvelden dikke Duitsers met korte broekjes zagen.’

Wat deden uw ouders tijdens de oorlog?
‘Mijn vader moest eigenlijk werken in Duitsland, maar een vriend die op kantoor werkte heeft zijn papieren zoek gemaakt. Toen moest mijn vader onderduiken. Mijn moeder was huishoudster bij de joodse familie van Emden. Zij hadden een winkel aan de Kalverstraat. Bij hen thuis aan de Vondelstraat kwamen veel verzetsmensen over de vloer. Een keer was er een overval; ze waren op zoek naar iemand. Mijn moeder en een paar anderen zijn toen een week vast gehouden in dat huis, want ze hoopten dat de man die ze zochten langs zou komen. Die man had echter een speciaal fluitje en als hij daar geen antwoord op kreeg, wist hij dat hij niet naar binnen moest gaan. De vrouw van Emden had ook een vals paspoort als verpleegster, die lag in een lamp. Mijn moeder heeft dat paspoort toen stiekem gepakt en in kleine stukjes opgegeten zodat de soldaten het niet in handen kregen. Ze vertelde me later altijd hoe moeilijk de pasfoto weg was te krijgen.’

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Er was geen voedsel en geen gas en licht. We hadden een potkachel en daar gingen houtsnippers in. Met mijn moeder heb ik nog een leegstaand huis gesloopt voor het brandhout. We zijn ook naar Halfweg gelopen om linnen te ruilen voor meel. Dan maakten we koekjes van suikerbieten of we kregen van de gaarkeuken soep met schillen van tuinbonen. Ik hielp op de landerijen, dus we hadden wel wat groente. Er stonden altijd landwachten bij bruggen te wachten om die groente weer af te pakken van de mensen. Ik deed dan ’s avonds alle tassen op een boot en ging stiekem naar de overkant. Je realiseert je dan niet dat je eigenlijk veel gevaar loopt. Na de bevrijding was ik net op tijd weg toen ze gingen schieten op de Dam. Ik ging liever naar de Canadezen kijken op de Berlagebrug. Het is gek om zo’n heftige oorlog mee te maken. Ik hoop dat het nooit meer komt, want het is geen pretje. Nu mag je zeggen wat je wilt en die vrijheid moet je koesteren.’

Henk Nonnekes heeft speciaal voor de kinderen wat spullen geleend. Zo liggen er stapels oude boeken en hij heeft voor iedereen prenten gekopieerd die de jongens mee mogen nemen. Als we weggaan, lopen we nog langs zijn heiligdom: de ruimte waar hij zelf kaarten maakt. Als we weer in de lift naar beneden staan, zegt een van de jongens: “Ik mis hem nu al.”

           

Archieven: Verhalen

‘Als er werd aangebeld, kon ik zo in dat gat glijden’

Ab Kool (1928) en zijn even oude vrouw Ali wonen al hun hele leven in deze buurt. Het is vanaf de Corantijnschool niet ver lopen naar  hun huis aan de Orteliuskade. Maar in de regen is dat geen pretje. “Zijn jullie erg nat? Want dan hang ik jullie wel even aan de waslijn,” zegt Ali tegen Zahra, Mahdia, Makram en Jules. Ab Kool is goed voorbereid en er komt meteen een echte krant uit 1940 op tafel.

Wat heeft u meegemaakt de oorlog?
‘Omdat in Duitsland alle mannen naar het front moesten om oorlog te voeren, werden in andere landen mannen opgeroepen om in de fabrieken te gaan werken. Een paar van mijn ooms moesten daarheen, mijn vader had een vrijstelling. Aan het eind van de oorlog had ik ook de leeftijd bereikt dat ik daar moest gaan werken. Ik dacht: dat ga ik maar even niet doen, hè. Ik heb een luik naast mijn bed gemaakt met een kleed er half overheen. Als er dan aangebeld werd, kon ik in dat gat glijden. Ik mocht niet op straat, want dan kon ik aangehouden worden. De NSB hielp ook mee zoeken naar onderduikers. Bij Ali zijn ze ook thuis aan de Orteliusstraat geweest en hebben ze onder de bedden gekeken. Als ze je vonden, moest je de gevangenis in of nog erger. Ik ben nooit gepakt.’

Heeft u bombardementen gezien?
‘Hier in het pand is een bom dwars door de verdiepingen gevallen, maar niet ontploft. Het heeft zelfs een kinderbedje geraakt, maar gelukkig is er niemand gewond geraakt. Ik weet eigenlijk niet of die bom er nog steeds ligt nu. Vanaf de grond werd er op vliegtuigen geschoten, dan zag je schijnwerpers en zoeklichten. Als er geschoten was, dan gingen de jongens op zoek naar scherven. Soms waren die nog gloeiend heet. Ik heb nog altijd een stuk scherf bewaard.’

En inderdaad, zorgvuldig in een doek gewikkeld, komt daar een echte scherf tevoorschijn. Iedereen krijgt het even in handen. ‘Zo dat is zwaar, als je dat op je kop krijgt!’ zegt een van de kinderen. Ondertussen komt Ali binnen met koekjes en pakjes appelsap. ‘Voordat je verder gaat met je verhaal ga ik eerst even de kinderen voeden hoor.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Mijn vader had altijd wat trucjes om aan eten te komen. Hij had wat boter mee gekregen, maar op het Centraal Station was er controle. Hij heeft toen aan een Duitse soldaat gevraagd of hij kon helpen met zijn koffers. Toen ze hem wilde controleren, zei de soldaat: ‘Nee, hij hoort bij mij’ en is toen samen met hem naar buiten gelopen. Overal waren bonnen voor. Dan kreeg je bijvoorbeeld een half brood per week, dat is een boterham per dag. Maar dat werd hoe langer, hoe minder en op het laatst was er helemaal niets meer. Mensen probeerden overal eten vandaan te halen. Ze gingen naar de boeren om spullen te ruilen voor eten, want geld was eigenlijk niets meer waard. Soms stond er een soldaat op de brug en moest je al het eten inleveren. Die boeren waren ook strafbaar, dus je moest zeggen waar je het gehaald had. Dan deed je maar alsof je dat niet meer wist.
Je kon ook naar de gaarkeuken, dan kreeg je een schep eten. Daar zat vaak van alles in, soms ook maden. Maar je at het, want je had honger. Soms stond je al vanaf zes uur ‘s ochtends uur in de rij en kreeg je nog niks. Er zijn toen nog zoveel mensen dood gegaan dat ze niet eens meer begraven konden worden. Toen we bevrijd werden door de Canadezen waren we dan ook zo blij. Overal hing de vlag uit en we sprongen op auto’s. Na de oorlog was je weer vrij, de druk was eraf.’

We nemen afscheid van Ab en Ali en dan volgt het voor hun traditionele uitzwaaimoment. Het interview was voor de kinderen een reis terug in de tijd met oude kranten, foto’s van de Hongerwinter en rare auto’s van Canadezen en zelfs een echte granaatscherf. Ze krijgen van Ab zelfs echte voedselbonnen uit de oorlog mee!

   

Archieven: Verhalen

‘Daar lagen we met veertig mensen uit dezelfde straat in een varkensstal op stro’

Stijn, Bram Inez en Ben van de Brinkschool in Wageningen spelen nog even in de speeltuin voor het huis van Albertus van Kleef. Ze zijn wat vroeger dan afgesproken, maar meneer van Kleef heeft hen al gezien vanuit zijn huis. Negentig jaar is hij, vertelt hij bij binnenkomst. En dan: ‘Kom maar op met die vragen!’

Wanneer had u door dat de oorlog begonnen was?
Nou, dat hadden we wel door, hoor! Wij zagen in februari 1940 de rijnaken namelijk al klaarliggen in de haven en de stadsomroeper had ook al het een en ander aangekondigd. We hadden thuis al alles klaar staan voor het geval we moesten evacueren. De Greb – de Grebbeberg – was namelijk dé plek voor de Nederlandse militairen om Nederland te verdedigen tegen de Duitsers. Deze soldaten waren ook al ondergebracht in scholen. Op 10 mei kregen wij de opdracht weg te wezen, want de Duitsers waren in aantocht. Ik ging met ons hele gezin, mijn ouders en twee jongere broers, naar boeren in Groot-Ammers, dichtbij Schoonhoven. Daar lagen we met veertig mensen uit dezelfde straat in een varkensstal op stro. Dat was gek hoor, zo plotseling in een heel nieuwe omgeving. Ik kende daarvoor alleen maar Wageningen.’

Hoe was het toen u terugkwam na de evacuatie?
‘Alles was plat, half Wageningen was verwoest door Nederlandse soldaten, want vanaf de Greb schoten zij op de SS-groepen die hun linies in Wageningen hadden opgesteld. Mijn vader werd opgeroepen om de koeien uit de wei te trekken omdat ze niet waren gemolken tijdens de evacuatie. Ze zijn gewoon gebarsten door hun eigen melk. Daarna gingen we gewoon weer door met ons dagelijks leven. We trokken ons huis op de Essenlaan weer in en we gingen weer naar school. Waar we overigens wel moesten letten op wat we zeiden. ‘Die rotmoffen’ mocht je bijvoorbeeld niet zeggen, er zaten namelijk ook jongens in mijn klas van wie de vader bij de NSB zat, zoals de zoon van de slager. Later ben ik nog een keer geëvacueerd.’

Waar ging u toen naartoe?
Op 8 september 1944 was dat. Via veel omwegen zijn we uiteindelijk in Ouderkerk aan de IJssel beland. Mijn jongste broertje en ouders gingen naar een boer en ik en mijn andere broer naar een andere. Die boer vroeg direct: ‘Jongen, kan je melken?’ Ik dacht: dan moet ik ’s morgens steeds heel vroeg mijn bed uit om te melken, dat wil niet. Dus ik zei van niet, maar ik kon het ook echt niet. Helaas, toen kreeg ik de klus om het stront van de koeien in boten te stoppen en daarna over het land te strooien. In januari 1945 konden mijn ouders en jongste broertje ineens naar ons vorige evacuatieadres in Groot-Ammers. Mijn broer die bij mij woonde, wilde bij mama blijven en ging dus met hen mee. Ik bleef toen alleen achter voor vier maanden en dat vond ik helemaal niet leuk.’

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Ik denk niet zo veel meer aan de Tweede Wereldoorlog, als jongen gaat er toch veel langs je heen en de oorlog in Indië, waarvoor ik in 1948 werd opgeroepen in militaire dienst, heb ik veel bewuster meegemaakt. Daar zijn wel jongens van ons gesneuveld. Dus daar denk ik vaker aan.’

                                 

Archieven: Verhalen

‘Stel je voor dat één van de kinderen het per ongeluk zou verklappen’

Yuna, Danthe, Wessel en Josephine van de Bos en Vaartschool praten met Anneke Francissen over haar herinneringen van de oorlog. Mevrouw Francissen is de oudste dochter in een gezin van elf kinderen. Ze woonde met haar vader en moeder en twee broertjes in de Duvenvoordestraat. In de oorlog werden nog drie broertjes en zusjes geboren. Ze was zeven toen de oorlog begon. ‘Ik herinner mij de oorlog als een periode die wel heel ‘anders’ was, maar ik was nooit echt angstig. Eigenlijk ging voor ons het leven ‘gewoon’ door.’

Was u wel eens bang?
‘Als de Duitsers door de straten liepen, mocht je niet voor de ramen gaan staan. Vlak na het begin van de oorlog marcheerden er ook Duitse soldaten door onze straat. Ze zongen ook liederen. Ik hing uit het raam op zolder om te kijken naar de vliegtuigen die overkwamen. Dat was wel spannend. Later zag je vanuit die vliegtuigen in IJmuiden de bommen vallen. Dan waren er daarna van die rookpluimen. Maar ik was eigenlijk nooit bang. Mijn vader en moeder praatten ook niet met ons over de oorlog.’

Moest u ook eten halen?
‘Ik moest heel vaak helpen in huis. Afwassen, opruimen, met de baby’s helpen en op m’n broertjes passen. Ik kon niet echt veel buitenspelen. Aan afwassen heb ik nu nog steeds een hekel. Omdat er voor mijn babybroertjes melk moest komen, stuurden mijn vader en moeder mij naar de boeren. Die woonden op de plek waar nu Schalkwijk is. Ik moest dan op een fiets met houten banden, want de rubberen banden waren allemaal in beslag genomen door de Duitsers. Ik ging dan de klosjes garen van het naaiatelier van mijn oom ruilen voor melk voor mijn babybroertje. Ik vond dat niet leuk om te doen. Vooral niet dat vragen; dat voelde als bedelen. Ik vind het nu nog moeilijk om dingen te vragen van mensen.’

Waar werkte u vader?
‘Mijn vader werkte in Amsterdam in een zaak van Joodse eigenaren. Ze verkochten ijzerwaren en gereedschap, spijkers. De eigenaren waren al weg, maar toch was de zaak voor de Duitsers verdacht. Zij hebben mijn vader op een gegeven moment opgepakt. Hij heeft drie weken in de gevangenis gezeten in Amsterdam. Ik weet daar niet veel meer van. Toen mijn vader eenmaal weer thuis was, hadden ze het er ook nooit over. Eén ding weet ik nog wel. Mijn vader vertelde aan ons dat om de verveling in de gevangenis tegen te gaan, hij de pitten van de kersen die hij had gegeten, bewaarde en er toen spelletjes mee deed voor zichzelf. Ook na de oorlog bleef mijn vader in deze zaak werken.’

Heeft u iets heel spannends meegemaakt?
‘Tijdens de oorlog waren de Duitsers op zoek naar mannen die konden werken in de fabrieken. Mijn vader en mijn oom Jan, die onder ons woonde, zouden ook mee moeten als de Duitsers hen tegen zouden komen. Mijn vader en oom wisten zich toen overdag heel goed te verstoppen. Ze zaten in een ruimte tussen de wc’s op de eerste en de tweede verdieping. Dat was een hele krappe ruimte, maar toch wisten ze zich daar stil te houden. Niemand wist het. Want stel je voor dat één van de kinderen het per ongeluk zou verklappen. Eén keer was het heel spannend. Dat was met Sinterklaas. We hadden wat kleine cadeautjes en zaten in de kamer. De Duitsers kwamen binnen, op zoek naar volwassen mannen. Maar toen ze al die kinderen zagen zitten, draaiden ze zich snel weer om.’

Heeft u honger gehad?
‘Wij aten echt van alles. Van tulpenbollen tot gekookte aardappelschillen. Als je die tulpenbollen heel lang kookte, kon je er stroop van maken, om op je brood te doen.  Aan het eind van de oorlog werd ik in een vrachtwagen naar Enkhuizen gebracht, naar een gezin dat een bakkerij had. Ik kende die mensen niet. Ze waren wel aardig. Daar kreeg ik goed te eten, ik ging er ook gewoon naar school. Ik miste wel mijn vader en moeder en broertjes en zusjes. Na drie maanden daar was de bevrijding. Mijn vader kwam mij ophalen op de fiets. Ik was heel blij!

Ook na de bevrijding kregen we voedselbonnen. Voor iedereen in het gezin waren er bonnen. Daarmee kon je eten kopen, of zeep, of soms ook snoep. Die bonnen moest je ophalen op het postkantoor. Soms was er brood, soms was er melk, maar vaak ook niet. Op school vroeg de juf soms naar die bonnen. Ze zei: “Met al die kinderen, hebben jullie er toch heel veel.” Maar mijn moeder had die bonnen zelf juist nodig.’

 

     

 

 

Archieven: Verhalen

‘Het ergste was toen mijn vader werd opgepakt’

Mevrouw Holleboom woont al haar hele leven in Overveen, vlakbij Haarlem. Tamar, Xanna, Netta en Let van de Bos en Vaartschool spreken haar aan de keukentafel van haar prachtige huis in het bos. Vlakbij zijn de resten van een bunker uit de oorlog te zien. ‘In dit huis zaten ook Duitsers en ze hadden hier paarden. Eigenlijk was alles Duits hier in de buurt, heel Overveen was anders’

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik ben van 1926, dus reken maar uit…. Er werd omgeroepen dat het oorlog was. Kinderen werden uit de scholen gehaald want de schoolgebouwen werden gebruikt om soldaten te huisvesten. Mijn kamer keek uit op een schoolplein. Daar zag ik de soldaten marcheren. Sommige waren heel bang, ze huilden. In het derde oorlogsjaar stond er opeens een knappe Duitse officier bij ons voor de deur. Het was op mijn vaders verjaardag, we zaten in de tuin. “U moet binnen drie dagen uw huis uit”, zei die Duitser. Het huis moest helemaal leeg en mijn vader en moeder en hun 7 kinderen, moesten naar familie. Ik mocht bij een tante logeren en dat vond ik heel gezellig. Maar het was niet leuk dat ons gezin was verdeeld over familieleden. Gelukkig kregen we na een paar maanden een ander huis.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt?
‘Jazeker! We kregen soms eten uit de gaarkeuken, per persoon één kop soep of stamppot. Ik heb ook bloembollen gegeten, die smaken een beetje zoals ui maar dan heel zoet. Mijn moeder had boerenfamilie in Noord-Holland. Zij ging daar op de fiets naartoe met kleren die ze ruilde voor eten. Ik ging er met een vriendin met een handkar achteraan om het eten op te halen. We liepen 60 kilometer in één dag. Op de terugweg konden we in Beverwijk slapen. Ze verzorgden onze voeten want we hadden veel blaren. Onderweg kwamen we ook Duitsers tegen, maar die lieten ons met rust. Soms hadden we zo’n dorst en honger dat we zomaar ergens aanbelden. Maar vaak werd de deur zomaar Pats! dicht gegooid…
Mijn broer ging ook vaak met de fiets naar Noord-Holland. Op een dag fietste hij terug met een grote zak aardappelen. Vlak voordat hij de pont bij IJmuiden op reed, knapte de zak en rolden de aardappelen over de grond. Hij kon er nog een paar oprapen maar moest toen met de pont mee. De hele tocht was bijna voor niks geweest. Mijn broer en ik hadden allebei een konijntje: Ko en Nijn. Toen we helemaal geen vlees hadden, hebben we ze opgegeten. De huiden hebben we bewerkt om er wanten van te maken. Zo verzin je van alles…’

Ging u naar school?
‘De eerste oorlogsjaren ging ik gewoon naar school. Ik zat op Sancta Maria, dat was toen een strenge meisjesschool aan de Dreef. We moesten een rok dragen tot over de knie en lange kousen. Ik liep er naartoe, op klompen. Tijdens het laatste oorlogsjaar vielen steeds meer lessen uit. Je leerde er niets meer en ik wilde van school. Mijn ouders vonden het goed. Later had ik wel spijt, want toen de oorlog was afgelopen, kreeg iedereen gewoon z’n diploma. Behalve ik…’

Wat is het heftigste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Dat mijn vader werd meegenomen door de Duitsers. Ze belden ’s avonds bij ons aan en waren op zoek naar mijn broer van 18. Maar hij was niet thuis en daarom moest mijn vader mee. Ze staken een stok in zijn broek zodat hij niet weg kon lopen. Ik vond het vreselijk. Ze namen hem mee naar het station en zetten hem op de trein naar Amsterdam. Hij zou pas weg mogen als mijn broer zich in Amsterdam zou melden. Dat heeft hij gedaan en mijn vader mocht terug naar huis. Een paar dagen later kwam mijn broer ook terug. Op een of andere manier hadden ze hem vrijgelaten!’

 

         

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Dat ik het heb overleefd is een wonder’

Koos Bonke is een echte Haarlemmer. Hij groeide op in de Amsterdamse buurt en het interview is daar vlakbij, in een mooi oud huis aan het Spaarne. Mauro, Gijs en Boris luisteren aandachtig naar zijn verhaal en bekijken zijn fotoboeken over de Hongerwinter en de bombardementen in Haarlem. ‘Tijdens de bevrijding kreeg mijn zus een reep chocolade van de Canadezen. Ze at ‘m helemaal op! Ik mocht aan het papiertje ruiken…’

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak en wat deed u in die tijd?
‘Ik was vier jaar en ik woonde met mijn zes jaar oudere zus en mijn ouders in de Vooruitgangstraat. Mijn vader was tewerkgesteld in Duitsland vanwege de ‘Arbeitseinsatz’, dus we waren meestal met z’n drieën. Ik ging naar de Broederschool aan het Teylerplein. Daar hadden ze gaskachels dus de school bleef open en het was er lekker warm. ’s Avonds in bed hoorde ik de Engelse vliegtuigen overkomen. Ze gingen naar het Ruhrgebied in Duitsland. Op de heenweg maakten ze een zwaar ronkend geluid, want dan hadden ze bommen aan boord. Een uur of vier later kwamen ze terug en maakten ze een veel lichter geluid omdat ze de bommen hadden gedropt.’

Wanneer was het bombardement op de Amsterdamse buurt en wat weet u daar nog van?
‘Het was in 1943. Mijn moeder en mijn zus waren naar de kerk, om te bidden voor vrede denk ik… Ik was thuis en lag in bed. Opeens was er een enorme klap, de wekker viel van het nachtkastje. Mijn moeder had gezegd: “Als er iets gebeurd, blijf in bed liggen!” Dus dat deed ik. Toen mijn moeder en zus thuiskwamen, moest ik snel meekomen. Mijn zus zei dat je buiten bijna niets kon zien door de stofwolken. Er waren twee huizen in de straat helemaal weg. Wij hadden nog geluk, want bij ons was alleen een raam stuk. Er zijn 86 mensen omgekomen bij het bombardement. Dat ik het heb overleefd is een wonder.

Er lag een ‘blindganger’ in de straat, dat is een bom die nog niet was afgegaan. Dat was gevaarlijk en dus moesten we naar het huis van een oom en tante in de buurt. Overal op straat waren kleine brandjes die waren ontstaan door ontplofte kachels. In de Van Zeggelenstraat zag ik hoe het dak van een huis was opgetild door de luchtdruk van de ontploffing. Het lag op straat. Aan de Zomervaart zat een man met zijn arm in het water. Hij had fosfor op zijn arm gekregen, van een fosforbom, een brandbom. Fosfor blijft branden als er zuurstof bij komt, dus elke keer als die man zijn arm uit het water haalde begon die weer te branden. Ik weet niet hoe het met hem is afgelopen, want we moesten verder… ‘

Wat kreeg u te eten in de oorlog en hoe was het voor u in de Hongerwinter?
‘Na het bombardement mocht mijn vader naar huis komen. Hij had Duits brood meegenomen, van dat zure brood! Ik had honger maar vond het niet lekker. Mijn moeder kookte suikerbieten op een heel klein noodkacheltje, een vuurduiveltje heette dat ook wel. Ik moest houtjes hakken voor het kacheltje. Mijn zus mocht een boom halen in de Haarlemmerhout. Die heeft ze met een touw er omheen helemaal mee naar huis gesleept. Om het eten warm te houden had mijn vader een hooikist gemaakt. Je zette het pannetje in het hooi en dan bleef het eten lekker warm.

De Hongerwinter was de laatste winter van de oorlog. Het zuiden van Nederland was al bevrijd, maar de Duitsers probeerden het noorden uit te hongeren. Ik moest ik eten halen bij de gaarkeuken in de Broederschool. Daar hadden ze waterige soep in hele grote pannen: gamellen. Je moest een pannetje meenemen en voedselbonnen. Soms kende ik een broeder van school en dan kreeg ik iets extra’s. Dan leverde ik drie bonnen in en kreeg ik toch 4 scheppen uit de pan!’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was verschrikkelijk bang dat mijn vader gepakt zou worden’

‘De Duitsers deden verschrikkelijke dingen, maar toen de soldaten hier binnen kwamen lopen zagen ze er ook heel indrukwekkend uit’, horen Milou Dihan en Bloeme van mevrouw Scholte. Zij vertelt ze over hongertochten, haar gesneuvelde buurjongen, wat vrijheid eigenlijk betekent en hoe je het kunt behouden. En ze vertelt over de leuke dingen uit de oorlogstijd:  het bevrijdingsfeest bijvoorbeeld, dat voor haar éxtra feestelijk uitpakte.

Hoe wist u dat de oorlog écht begonnen was?
‘Dat merkte ik toen de Hollandse soldaten werden opgeroepen. Die werden ondergebracht in mijn school. Ik kreeg vanaf dat moment les op een andere school, voor halve dagen.

Die Hollandse soldaten hebben er maar kort gezeten. De echte oorlog, waarbij gevochten werd tussen de Duitse en Nederlandse soldaten, duurde maar even. Mijn buurjongen is tijdens die gevechten gesneuveld. Ik was 13 en hij was vijf jaar ouder dan ik – ik kende hem dus niet zo goed maar ik weet nog goed hoe hij heette: Henk Jansen.

Na de Nederlanders kwamen er Duitse soldaten in mijn school. Die Duitse soldaten waren heel netjes. Bij de Nederlanders hingen hun ‘puttees’, de beenwindsels die ze droegen, te drogen aan de ramen. Bij de Duisters zag je zoiets nooit. Ze zagen er heel mooi uit en deden erg vriendelijk -we waren bijna trots op ze. Toen wisten we nog niet wat er zou komen. We waren natuurlijk nog kinderen.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?’
‘Toen er op een gegeven moment geen brandstof meer was om te koken en om de kachel aan te maken moesten we hout stelen. Dat was steeds minder goed te vinden omdat iedereen het nodig had. Mijn vader besloot daarom met mij naar een villa in Wassenaar te gaan waar een aantal Duisters waren ingetrokken. Omdat niemand die tuin in durfde lag er veel hout. Ik was verschrikkelijk bang dat mijn vader gepakt zou worden en ben daarom maar gaan bidden – ik was katholiek opgevoed namelijk. Dat maakte mij toen wel wat rustiger. Gelukkig is mijn vader niet gepakt en konden we met flink wat sprokkelhout naar huis. Ik was achteraf heel trots op hem.

We zijn ook een paar keer op hongertocht gegaan richting Alkmaar. ‘We gaan naar de Noord’ zeiden we dan. Je hoopte bij de boeren dan eten te kopen. Op het laatst was dat moeilijk. Er was een keer een boerin die zei: ‘je krijgt niks meer want als ik het je hier geef, wordt het verderop voor heel veel geld verkocht’

Soms pakten de Duisters het eten ook af. Zeker van de mannen. Mijn vader had dat door en toen we bij de pont kwamen waar de Duisters stonden zei hij dat ik de handkar moest nemen met het eten. We hadden geluk; omdat ik een meisje was, mocht ik doorlopen.’

Wat is vrijheid voor u?
Vrijheid is niet dat je maar alles kan doen wat je wilt. Je moet ook rekening houden met een ander. Ik denk dat we onze vrijheid kunnen behouden en oorlog kunnen voorkomen als wij daar wat meer bij stilstaan en als we ons vriendelijk blijven gedragen tegen elkaar. Als je bijvoorbeeld zelf aardig doet tegen iemand, zelfs als hij niet zo aardig doet tegen jou, dan merk je dat die ander vaak ook wat aardiger wordt.  Ik denk dat iedereen dat eigenlijk in zijn hart wel weet.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
Natuurlijk was de bevrijding voor iedereen heel leuk. Maar voor mij was het extra leuk. Er waren allemaal dansfeestjes. Daar ging ik graag naar toe want ik had leren dansen van de buurvrouw. Op een gegeven moment hoorde ik een jongen achter me zeggen: ‘als jij dat blondje niet vraagt, dan doe ik het’. En met die jongen ben ik ook getrouwd!’

 

    

Archieven: Verhalen

‘Toen snapte ik dat oorlog iets heel ergs was’

Mevrouw Van Weerlee kan prachtig vertellen over haar belevenissen in de oorlog. Nynke, Marianella, Filippa en Lotte luisteren een uur naar haar in haar gezellige huis aan de Karel van Manderstraat. Dat is om de hoek bij de Van Oosten de Bruijnstraat, waar ze woonde tijdens de oorlog.

Waar was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was in Oostvoorne, een plaatsje bij Rotterdam. Ik was een ‘bleekneusje’ en daarom mocht ik zes weken aansterken in een vakantiekolonie. Op de dag dat de oorlog uitbrak, vertelden ze ons dat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Alle matrasjes werden beneden neergelegd zodat we daar konden slapen. Ik vond het leuk daar en voelde me heel veilig.

Maar mijn vader vond het vreselijk dat zijn dochter zo ver weg was en liet hij mij ophalen. Mijn oom kwam met een bus en nam alle Haarlemse kindertjes mee. We reden door Rotterdam dat net gebombardeerd was. Ik was 7 jaar en had geen idee wat oorlog was. Maar toen we door Rotterdam reden, zag ik een stuk gebombardeerd huis. De muren waren weggeslagen en er stond een wiegje. Het luifeltje wapperde in de wind…. Toen snapte ik dat oorlog iets heel ergs was.’

Zijn er momenten die u zich goed kunt herinneren?
‘Ik ging naar de Rijksleerschool aan de Leidsevaart,waar nu de brugklaslocatie van het ECL is. Ik zat naast Jopie Goedhart. Op een dag begon ze zomaar te huilen en ik vroeg wat er was. ‘Ik heb mijn ouders al heel lang niet gezien. Ze wonen ergens anders, in een heel klein kamertje…’

Jopie was een Joods meisje dat was ondergedoken bij haar oom en tante in de Maxwellstraat. Er waren daar meer onderduikers. Op een dag was ik met Jopie aan het spelen toen de Duitsers in de straat dekens kwamen vorderen. De mensen moesten gewoon hun warme dekens afstaan! Alle onderduikers verstopten zich onder de grond via een luik in de gang. Jopie en ik moesten gewoon blijven spelen, dan viel het minder op. Om vijf uur stopten de Duitsers opeens. Ze hadden het huis van Jopie net niet bereikt!

Na de oorlog kreeg ik een briefje van Jopie. Ze schreef dat niet Jopie maar Roosje haar echte naam was. Ze was verhuisd naar Het Gooi en ik heb haar daarna nooit meer gezien.’

Hoe was het voor u in de Hongerwinter?
‘Nog voor de Hongerwinter, in de zomer van 1944 mocht ik naar een klein plaatsje in Noord-Holland dat Winkel heet. Ik was nog steeds een bleekneusje en ik mocht aansterken bij een meneer en mevrouw: oom Wim en tante Jannie. Toen mijn vader weer kwam halen, zei oom Wim dat ik terug mocht komen als er erge nood was in Haarlem. In januari 1945 was er steeds minder te eten en bracht mijn vader mij naar Winkel, achterop mijn kinderfietsje! Het was bitterkoud. Toen we bij de pont over het Noordzeekanaal kwamen, stond daar een Duitse vrachtauto. De chauffeur vroeg waar we naartoe moesten en zei: ‘Jullie kunnen meerijden tot Alkmaar.” Ik zei tegen mijn vader: ‘Pa, die soldaat heeft thuis waarschijnlijk een meisje dat net zo oud is als ik…’. Er waren dus ook aardige Duitsers, die gedwongen werden soldaat te zijn.

Ik had het goed in de Hongerwinter. In Haarlem aten ze tulpenbollen en koekjes van pulp van suikerbieten. Oom Wim in Winkel was bakker, dus ik kreeg genoeg te eten. Ik ging naar de dorpsschool, op klompen! Als die kapot gingen, moesten er een ijzeren bandje omheen.

Toen we bevrijd werden, was ik in Winkel. De bevrijders kwamen in hun Jeeps, geweldig vond ik dat. Toen ik terug ging naar Haarlem hadden oom Wim en tante Jannie een nest jonge poesjes. Ik mocht er één mee naar huis nemen en noemde hem Jeepie, naar de auto’s van de bevrijders. Helaas was hij opeens weg. In Haarlem was nog niet zo veel  te eten en ik vrees dat er wel eens een kat in een pannetje terecht kwam… Gelukkig kreeg ik een zwerfkatje van mijn beste vriendin Tota. We zetten hem in het mandje van Jeepie en riepen hem met verschillende namen. Bij ‘Moortje’ gingen zijn oortjes omhoog, dus zo heette hij toen.’

 

Archieven: Verhalen

‘Je mocht niemand iets vertellen’

Meneer de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog woonde hij in de Patrimoniumbuurt, achter het station bij de Kloppersingel. De laatste oorlogsjaren ging hij naar school op het ECL aan de Leidsevaart.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een luchtgevecht en ik besefte meteen dat het oorlog was. Op mijn verjaardag, ik werd 10 jaar, kreeg ik een nieuwe fiets. Maar iedereen moest zijn fiets inleveren, dus verstopte mijn vader de fiets in de kruipruimte onder de vloer van de huiskamer. Ik heb er dus nooit mee kunnen fietsen. In die kruipruimte verborg mijn vader ook de radio. Stiekem luisterden we naar Radio Oranje.’

Was u bang?
‘Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was ook voor je eigen veiligheid, want als de Duitsers toch licht zagen konden ze op je ramen schieten. Als je naar bed ging legde je kleren netjes klaar naast je bed, zodat je snel kon aankleden en wegrennen. Zo ging je slapen, iedere dag.

Bij ons in de straat op nummer 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun spullen klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met zijn kinderen. Daar praatte je niet mee. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en kwam in de gevangenis. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen.

Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen met het ondergrondse werk.’

Wat moest u doen als u gepakt werd?
Dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Ze zeiden tegen me: ‘Als dat gebeurt, dan schieten ze je vader dood.’ Je mocht niemand iets vertellen. Wat er thuis gebeurde vertelde je niet. Ook niet aan mensen die je vertrouwde, want daarbij kon het ook misgaan.

Ik liep altijd van school naar huis, over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger doorlopend maagpijn. Uren stonden we in de rij bij de groenteveiling, in de hoop iets te krijgen. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we blikken scheepsbeschuit. Het waren van die grote vierkante blikken. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

 

      

Archieven: Verhalen

‘Je wist wat er kon gebeuren, we waren altijd bang’

Malak, Sumaya, Ozgur en Zakaria van basisschool Oscar Carré spraken met de 87-jarige Myriam Mater. Eerder vertelde zij al voor hun klas over haar ervaringen in de oorlog.

U heeft ons al veel verteld op school.
‘Inderdaad. Over mijn vader, die niet Joods was en in het verzet zat. En over mijn Joodse moeder, die tijdens de hongerwinter is overleden. Hoe jong ik ook was, hielp ik mijn vader bij zijn acties. De Duitsers waren op een gegeven moment naar hem op zoek. Ik kreeg een pistool tegen m’n hoofd en moest hem bellen. Hij was toen net bij mijn moeder in het ziekenhuis. Ik sprak Frans en heb toen in het Frans gezegd dat ie niet naar huis moest komen. Dat begrepen de Duitsers toch niet. Uit wraak hebben die soldaten de schildpadden van mijn zusje en mij in heet water gegooid en doodgemaakt.’

Kunt u wat meer vertellen over de onderduikers bij u thuis?
‘Eerst hadden we steeds voor een paar dagen of paar weken mensen in huis, waarvoor mijn vader een vaste plek ergens anders zocht. Die noemden we ‘passanten’. Later kwamen er drie mensen blijvend, en ook nog een vrouw alleen, tante Kitty. Ze waren heel aardig, maar vooral erg zenuwachtig en bang. Dat waren we natuurlijk allemaal wel een beetje, maar zij nog veel erger en dat maakte het toch een beetje ingewikkeld om met elkaar om te gaan. En iedere keer als de bel ging dan moesten ze naar boven rennen en zich verstoppen.’

Zijn er bekenden van u omgekomen in de Tweede Wereldoorlog?
‘Onze onderduikers hebben het overleefd, maar mijn allerbeste schoolvriendinnetje en mijn tante zijn vergast. Maar ik heb ook een vriendin van de lagere school teruggevonden. Wij woonden tijdens de oorlog in Amstelveen en zij moest  naar Amsterdam, omdat ze Joods was. Wij ontsprongen de dans omdat onze vader niet Joods was. Ik had nooit meer iets van haar vernomen. Zo’n tien jaar geleden zat ik op een terras in Broek in Waterland en daar zat ook een mevrouw met twee kinderen en we keken naar elkaar. Ineens stond ik op en liep naar haar toe. “Inge?’ zei ik. En zij zei: “Myriam?” Zo vonden we elkaar terug na al die jaren. Ze woont vlak bij mij en ik ga heel vaak naar haar toe. Ik weet nu dat zij was ondergedoken in de oorlog.’

Was u ook bang in de oorlog?
‘Ja. We waren allemaal altijd bang, omdat je nooit wist wat er precies ging gebeuren. En ook omdat je zeker wist dat wat er kon gebeuren niet prettig zou zijn. We waren bang dat de Duitsers ons zouden mishandelen, dat ze mijn vader mee zouden nemen. We waren bang dat de onderduikers gevonden zou worden en we waren ook bang voor de honger. Eerst dacht iedereen ‘nou, volgend jaar is het wel over’. Maar het ging niet over. Uiteindelijk gelukkig wel.’

          

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892