Archieven: Verhalen

‘We hoorden… pieuw plop – ik herkende het geluid niet, maar mijn neef wel’

We zijn al vaker in het huis geweest van Ton en Yvonne van der Zwaard, en altijd bewonderen we de kattenkamer vol kattenvoerblikjes die ze verzamelen. Dit keer – op 6 juni 2019, 75 jaar na D-Day – gaan Finn, India en Amine van de Corantijnschool Ton en niet Yvonne, zoals we al vaker deden, interviewen. Dat is even onwennig. Yvonne schenkt thee in en begint dan bijna automatisch te praten tot ze beseft dat het nu aan Ton is. ‘Zullen we eerst vragen doen of zal ik eerst vertellen?’ vraagt Ton (1933). Hij heeft een hand-out gemaakt met foto’s en een kaart van de buurt.

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Ik ging naar school in de Brederodestraat. Dat was de Julianaschool, maar die moest tijdens de oorlog een andere naam hebben, omdat de Duitsers niet koningsgezind waren. Ik vond het een rotschool. Er werden soms wel eens kinderen in het kolenhok gestopt; dat is mij gelukkig nooit gebeurd. Wij woonden aan het Kattenlaantje naast het Vondelpark, die huizen zijn nu afgebroken, want dat waren hele slechte huizen met dunne muren en zo koud dat het bekertje water naast je bed bevroor. Maar we zijn toch groot geworden. Mijn vader was te oud om te werken in Duitsland, dus hij had een ausweis. Hij was boerenknecht en werd tuinman in het Vondelpark. Ik was echt een boerenjongetje dat elke ochtend om half vijf de koeien ging melken. Daar kreeg ik dan een liter melk voor. Ik klom regelmatig in de dakgoot. Nu heb ik al hoogtevrees als ik op een krant sta! Ik was een keer boos op mijn vader en zou in een hooiberg gaan slapen. Dus ik ging weg met een appel in een rode zakdoek. Het park was eng, want je hoorde van alles. Mijn vader kwam mij ophalen: blijf je of ga je mee? Ik stond in een sprong op de grond, mee naar huis!’

Wat heeft u nog meer meegemaakt in het Vondelpark?
‘In 1943 werd de Fokkerfabriek in Noord gebombardeerd. Een van die vliegtuigen werd geraakt en moest de bommen kwijt. In het park kon het vast geen kwaad, moet de piloot gedacht hebben. Alle ramen trilden en ik hoor mijn moeder nog gillen. Een bom was op de gasbuis gekomen en er was een enorme wolk te zien, dus wij dachten aan gasbommen. We moesten het hek van het park sluiten, zodat niemand er naar binnen kon. In datzelfde jaar werden er soldaten gestationeerd in het park. Die hadden geen wapens en kogels en volgens mijn moeder waren ze alleen maar de bloementuin aan het bestormen. Hun auto’s lagen ingegraven in diepe kuilen, maar de bovenkant kwam er gewoon bovenuit. Het park hebben ze een paar keer onder water laten lopen en toen heb ik geschaatst op de paden. In het paviljoen waren hoge Duitsers feest aan het vieren. Toen ik daar een keer was met mijn vader waren er ook allemaal dames aanwezig.
Een neef was tramchauffeur en moest munitie rijden naar Frankrijk. Hij heeft dat toen laten exploderen in België, tegen een gebouw waar Duitsers zaten. Hij kwam bij ons onderduiken met een vals ausweis, als parkwacht, waar hij zo mee langs de Duitsers liep. Ik mocht tot acht uur ’s avonds met hem meelopen. We hoorden… pieuw plop. Ik herkende het geluid niet, maar mijn neef wel. Vliegtuigen schoten op het laatst op van alles en hij heeft mij toen snel meegesleurd. Bijna was ik geraakt.’

Hoe was het eind van de oorlog?
‘Wij hadden twee prachtige paarden. De smid was opgepakt, maar de paarden moesten beslagen worden. Ik ben toen als jongetje van elf jaar met twee paarden dwars door de stad gegaan naar de Leidsestraat. Later bracht ik de paarden naar het land en er klonk een schot. Het paard sloeg over de kop en ik lag eronder. Gelukkig had ik niks, ik was alleen mijn klompen kwijt. Ik rende naar huis, want er werd geschoten op de Amstelveenseweg. Ik weet niet waar het paard gebleven is, misschien is het opgegeten. Er ging ook wel eens een kalf of een varken dood en dan kreeg iedereen een stukje. Mijn moeder werkte altijd hard om eten op tafel te krijgen, dan maakte ze bijvoorbeeld soep. Dat was niet geweldig, maar je moest toch wat in je maag hebben. Of er was brood, dat zag er grijs uit en smaakte naar klei. Maar wij hadden wel altijd hout zat natuurlijk en wat we extra hadden, ruilden we voor eten. Onze voedselbonnen gaven we dan aan de buren of zij konden zich bij ons opwarmen. Maar ik heb mensen in elkaar zien zakken van de honger. Mijn vader was heel erg mager. Ik hoorde veel later dat hij mensen van een knokploeg op zolder had zitten. Dus was hij zo mager van de spanning of ga hij misschien zijn eten aan hen?’

            

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg elk uur een druppeltje bouillon, zo heb ik het overleefd’

Alva, Dina, Achmet en Aboubakr van de Corantijnschool ontmoeten Tiny Aarssen op Nieuw Vredenburgh aan de Postjesweg. Vanuit het raam zien we haar rode autootje staan, die ze haar mini-hummer noemt. Aan de overkant kijken we zo de Van Spilbergenstraat in met op de hoek het huis waar zij middenin de oorlog geboren werd als zesde kind van het gezin.

Wat merkte u van de oorlog?
‘Ik ben geboren in 1943, midden in de oorlog, dus ik ben nu bijna 76 jaar jong. Het moet lastig geweest zijn met zes kinderen die moesten eten. We hadden alleen een tafel met stoelen en een opklapbed van mijn ouders. Daar sliepen we allemaal want het hout van de kinderbedjes was al in de kachel verdwenen. Er waren ook geen kolen meer. Er was armoed en werkeloosheid en dan zijn mensen het zwakst. Vanaf 1938 probeerde Hitler de wereld al te veroveren en steeds meer mensen gingen hem geloven. Er zijn ook wel Joodse mensen opgepakt in de buurt. Hele families werden verraden voor geld. Je kon van de buurman een aai over je bol krijgen en de week erna vertelde hij de Duisters waar je woont. Er werd verteld dat ze moesten werken, maar ze kwamen niet meer terug. Hitler had daar een hekel aan, dus moesten ze allemaal maar weg. Dat iemand dat kan doen is heel erg. Er is een keer een Joodse buurman bij ons naar boven gevlucht, zijn vrouw en kinderen waren al gevlucht naar Zeeland. Hij is bij ons achter de stoel verstopt en mijn moeder is daar gaan zitten. De Duitsers kwamen binnen, maar hij is gelukkig niet gevonden. Anders was iedereen doodgeschoten.’

Wat is er met uw familie gebeurd tijdens de oorlog?
‘Mijn broer was 10 jaar en tramblokjes aan het stelen op de hoek van de Witte de Withstraat. Toen kwam de politie en heeft de hele groep neergezet bij de Ambachtsschool en om en om werd iemand doodgeschoten. Mijn broer gelukkig niet, maar hij was wel heel bang. Angst is heel erg, want dan heeft iemand macht over je. Mijn vader werkte in een alcoholfabriek. Op een dag ging hij gewoon om zes uur naar zijn werk, maar kwam niet meer thuis. Hij was opgepakt, in een vrachtwagen gezet en moest naar een fabriek in Duitsland. Hij sprak Duits en kreeg daardoor een bevoorrechte positie. Zo heeft hij mensen kunnen helpen. Je weet niet wat je zou doen in zo’n positie, want wie niet luisterde werd doodgeschoten. Op drie hoog woonde een vrouw die vaak Duitsers over de vloer had. Mijn broertje zat op de trap te spelen, hij hoorde gestamp en er stond een Duitse soldaat voor zijn neus. Hij vroeg naar mutti (mijn moeder). Zij wilde hem eerst niet binnen laten, maar hij zei dat hij van mijn vader kwam. Hij had ook een vrouw en kinderen, was gedwongen naar Amsterdam gestuurd en vond het vreselijk. Uit zijn schoenzool haalde hij een briefje en geld van mijn vader. Er waren dus ook goede Duitsers.’

Hoe was het voor u als baby in de oorlog?
‘Toen mijn vader opgepakt was, bleef mijn moeder alleen achter met vijf kinderen en hoogzwanger van mij. Er was niks en dat was verschrikkelijk. Mijn moeder at tulpenbollen en schillensoep. Als je honger hebt, eet je alles. Steeds meer mannen moesten naar de fabrieken en de vrouwen gingen samenwerken. Dan pikte ze groenten bij de landerijen, ging er een in de sloot staan en gaven ze het zo aan elkaar door. Je doet vreemde dingen, maar je moet toch eten. Jan van den Broek, de vader van Dirk van den Broek, had een grote boerderij. Hij was heel goed voor de mensen. Na de bevrijding kregen we allemaal melk en slagroom. Inmiddels was ik 9 maanden en ik woog maar 9 pond, want ik had veel te weinig voeding gehad. Ik zou het eind van de week niet meer halen, zei de dokter. Er zat een slagerij, Pijper, op de Postjesweg en die vrouw had op dezelfde dag een kind gekregen en dat was een bolle jongen. Mijn moeder is daarheen gegaan en zij mocht vlees en merg op komen halen. Zo kreeg ik elk uur een druppeltje bouillon. Het is een wonder, maar zo heb ik het overleefd. En nog steeds drink ik elke dag bouillon.’

           

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Hier heb je Klompenhannes bij je, dan ben je niet alleen’

Tiffany, Nadine en Levy van de Corantijnschool gaan bij de 85-jarige Ena Breukelaar, die eigenlijk Lena heet, aan tafel zitten in haar flat in Osdorp. Het is de eerste maandag van de maand, klokslag 12 uur. Dan klinkt het luchtalarm. We zijn allemaal even stil ervan. Dan is het tijd voor het interview, met op tafel sapjes, snoep en koek. ‘Pak maar zoveel als je wilt.’

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Een paar dagen na het begin van de oorlog werden er vlakbij ons huis aan de Zacharias Jansestraat kanonnen op een onbewoond stuk land geplaatst om op Engelse vliegtuigen te schieten. Toen de eerste keer het schieten begon, schrokken we enorm. Ik heb gelukkig nooit gezien dat een vliegtuig ook geraakt werd. Toen begreep ik wel dat het oorlog was. Als het luchtalarm voorbij was en het dus weer veilig was, gingen mijn broer en ik zoeken naar de hulzen van kogels. Mijn vader ging in het verzet. Hij hielp joden onderduiken; die bracht hij dan naar de Achterhoek waar ze op het land gingen werken. Ook vervalste hij persoonsbewijzen. Als er mensen op bezoek kwamen, haalde hij stiekem hun bewijzen uit hun zak en maakte ze na. Ik sprak nog niet zo lang geleden op vakantie een vrouw; haar oma in Den Haag had het overleefd door een vals persoonsbewijs. Dat moet van de verzetsgroep zijn waar mijn vader bijzat. Ze heeft dus eigenlijk haar leven te danken aan mijn vader. Helaas zijn mijn vader en de andere mensen van het verzet op een dag verraden door een vrouw uit hun groep. Iedereen werd gevangengenomen. Die vrouw wist ook dat er nog een dochter was. Ik moest dus heel snel verstopt worden. Anders zou ik ook worden opgepakt.’

Hoe ging het onderduiken?
‘Het gezin ging uit elkaar en ik ging naar Den Haag, bij mensen die ik oom en tante noemde. Ik sliep bij hun dochter op de kamer die verpleegster was. Ze waren een keer op zoek naar onderduikers en toen ben ik verstopt onder een dubbele laag dikke dekens. Ze zeiden tegen me: ‘”Als je stil blijft liggen, dan gaat het goed. En hier heb je Klompenhannes bij je, dan ben je niet alleen.” Klompenhannes was mijn pop, de naam is gebaseerd op een kinderversje. Ik had hem van mijn opa en oma gekregen met Sinterklaas. Mijn opa heeft er voor gezorgd dat ie op mijn onderduikadres terechtkwam. We zijn dus samen ondergedoken geweest. Mijn ‘tante’ was heel slim en zij trok de verduistering voor het raam kapot, want dan kon het licht niet aan tijdens het zoeken naar onderduikers. Ik ben gelukkig niet gevonden. Toen ik naar de derde klas ging, moest ik weer ergens anders naartoe, omdat ze inmiddels wel door hadden dat er een onderduiker in het huis was. Ik ben toen naar een oom en tante in de John Franklinstraat in Amsterdam-West gegaan, vlakbij mijn opa en oma. Ik kon onder een andere naam – Ena Brandsma – naar de Admiraal de Ruyterschool. Maar de conciërge, die een keer bij mijn opa en oma op bezoek was, herkende mij bij hen op een foto. Dus toen moest ik daar ook weer weg. Dat was veiliger, want je wist niet of iemand je ging verraden.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Alles was op de bon. Ik heb nog veel bonnen over, omdat er op een gegeven moment wel bonnen waren maar geen eten meer. Hier in Osdorp waar ik nu woon, waren boerderijen. Daar gingen we eten halen, maar dat pakten de Duitsers dan weer af. Op 4 mei 1945 was ik jarig, dat was een vrijdag. De dag erna zouden m’n vriendinnetjes op bezoek komen. Ik was vroeg naar bed gegaan. Opeens hoorde ik een buurvrouw op straat. “We zijn bevrijd, morgen om acht uur zijn we bevrijd,” riep ze. Ik ben met mijn moeder – ik woonde toen weer thuis – op het balkon gaan zitten. De hele straat vierde feest, allemaal buiten! Dat was een mooi cadeau voor mijn verjaardag. Ik denk niet dagelijks aan de oorlog, maar zie wel veel oorlog om me heen. Nu hoor je dat mensen ruzie maken om het geloof. Dat is toch te gek voor woorden, zo is deze oorlog ook begonnen. Wat maakt het uit wat je gelooft, we zijn allemaal mensen. Het zou saai zijn als iedereen hetzelfde is. We mogen blij zijn dat je hier mag zeggen wat je wilt, want ergens anders kan dat niet. Daarom vind ik het belangrijk dat jullie weten hoe naar oorlog is en wat het betekent. Dat wil ik overbrengen, dat je veel kan voorkomen door te praten. Ik hoop dat mensen dat in gaan zien.’

 

           

Kinderversje KlompenHannes:

Hannes loopt op klompen,
zimpe, zampe, zompen.
Door de plassen dat het spat,
broek en kousen worden nat.
Moeder roept: ‘‘Hans laat dat hoor!’’
Hannes stapt toch dapper door;
hij laat zich niet lompen.

Archieven: Verhalen

‘Op mijn hoofdkussen lag een bomscherf’

Co Berendse woont op de Jacob van Lennepkade en kijkt uit over het voormalige ziekenhuis waar hij geboren is. Sami, Adam en Tugrul van de Corantijn worden welkom geheten met blikjes fris en overal hangen schilderijen. Co vindt het heel goed dat ze er zijn en fijn dat ze verhalen over de oorlog te horen krijgen op school.

Hoe was uw leven tijdens de oorlog?
‘Het is zo lang geleden, zelfs voor mij. Hoe oud was ik ook alweer? Ik was tien jaar toen de oorlog begon. Op die leeftijd heb je niet echt een idee ervan. Ik herinner me wel dat er iets vreemds aan de hand was. In de oorlog woonde ik op de Da Costakade. Die straat was vernoemd naar een Joodse dichter en dat wilden de Duitsers niet. Toen stond ons huis opeens aan de Goeverneurkade. Ik was dus verhuisd zonder te verhuizen.
Als het luchtalarm ging, moesten we beneden in het trapportaal zitten. Dat was eigenlijk helemaal niet veilig, want alles was van hout. Er waren ook wel schuilkelders, maar die waren heel vies, omdat die ook vaak als toilet werden gebruikt. Ik was op zo’n moment wel bang, maar je stapte er ook zo overheen. Ik zat op de Bilderdijkschool in de Potgieterstraat. Daar is nu een kunstwinkel. Omdat ik veel schilder kom ik er nog wel eens. Aan het einde van de oorlog hadden we alleen nog maar in de ochtend school, omdat er geen verwarming mogelijk was. We kregen ook Duitse les op school. De leraar heeft ons een liedje geleerd dat we konden zingen als ze kwamen controleren. Je hoorde toch veel Duits op straat, dus ik kon het wel een beetje spreken ook.’ Co Berendse zegt in het Duits: ‘Wat zal ik zeggen, je verstaat het toch niet’.

Heeft u erge dingen meegemaakt?
‘Ik ben nooit zelf door iets geraakt en is er ook niemand uit mijn omgeving omgekomen, maar ik heb wel bommen zien vallen. Naast ons huis was een school en daar zaten Duitsers in. Dat gebouw werd op een nacht gebombardeerd. Toen ik wakker werd, lagen alle ramen eruit en op mijn hoofdkussen lag een bomscherf. Als ik iets meer bewogen had, was ik dood geweest. Hier aan de overkant was het Wilhelmina Gasthuis, een heel groot ziekenhuis, ook dat hebben ze gebombardeerd. En in de Kinkerstraat was een bom dwars door een huis gegaan en die eindigde in de kelder. Als jongetje ga je daar dan kijken, want je gaat op avontuur. Zo was er in februari 1941 de Februaristaking. Trams werden tegengehouden en er werd geprobeerd om een tram om te gooien. Wij stonden daar ook bij. Toen de politie kwam, vlogen alle deuren open en doken we de portieken in. Er is toen gelukkig niemand van ons opgepakt. We kenden ook wel Joodse mensen, zoals de man van mijn tante Jo. Hij is ondergedoken en gelukkig niet opgepakt. Ik stond er nooit bij stil dat Joodse mensen een apart soort mensen waren.’

Hoe liep de oorlog af?
‘Alles was op de bon. Ik vind het nu nog steeds heel bijzonder dat je brood kan kopen zonder bon. Mijn vader bezorgde kranten en brood, dus wij hadden wel eens extra te eten. Of we gingen naar Halfweg om koren te halen die op het veld waren blijven liggen. Toen de bevrijding kwam, was het overal feest. Ik weet niet waar alle spullen toen vandaan kwamen. Als we hoorden dat de Canadezen ergens kwamen, renden we daarheen, want we hadden geen fietsen meer. Mijn moeder heeft de oorlog verleefd, maar door een tekort aan voedsel had ze hongeroedeem. Ze is niet zo lang na de oorlog alsnog overleden. Ik ben heel lang anti-Duits gebleven; zo wilde ik nooit door Duitsland heen rijden als we op vakantie gingen. Maar het slijt wel, zeker de Duitsers van nu hebben geen schuld. De herdenking op 4 mei sla ik nooit over, zeker met de huidige situatie. Er is overal oorlog.’

De kinderen lopen na het gesprek met Co Berendse naar de brug vanaf waar hij het oude ziekenhuis heeft geschilderd. Daar werd hij geboren, tijdens de oorlog werd het gebombardeerd en nu woont hij er tegenover. Het schilderij lijkt precies.

    

Archieven: Verhalen

‘Vergeet ons niet, schreef Inge – en ik ben ze nooit vergeten’

We hebben met Edith Postma afgesproken op Nieuw Vredenburgh, want dat is precies halverwege de Corantijnschool en haar adres tijdens de oorlog op de Orteliuskade. Yassine, Narkes, Amir en Badenur stellen haar eerst wat vragen en dan lopen we langs het park dat daar toen nog niet was. Gelukkig schijnt het zonnetje en is er geen regen zoals eerder op de dag.

Hoe zag het leven eruit tijdens de oorlog?
‘Ik denk steeds vaker aan vroeger en ook aan de oorlog. Waar nu het park is, waren toen tuinderijen, maar de straat ziet er nog hetzelfde uit. Zelfs de huisnummers zijn nog hetzelfde. Ik zat eerst op de Hoofdwegschool, dat nu de Corantijnschool is, jullie school. Mijn onderwijzer woonde aan de Van Middellandtstraat; ik hing graag onderweg aan zijn arm. Eigenlijk vond ik buitenspelen veel leuker dan school. Of ruzie maken met de jongens van de Augustinusschool. In de oorlog ben ik naar de HBS gegaan en daar zaten Duitsers in het gebouw. Het luchtalarm vond ik eng; dan lag je in bed te trillen en te wachten op het veilig signaal. Maar toch waren er ook wel gezellige tijden, vooral als je ouders je vertelden wat je allemaal weer zou kunnen doen als de oorlog voorbij was.’

Had u vriendjes of vriendinnetjes tijdens de oorlog?
‘Ik had een vriendinnetje in de Orteliusstraat. Zij is een paar weken geleden overleden. Toevallig had ik nu net met mijn auto precies een plekje voor haar deur. Haar vader zat bij de NSB en had ook zo’n poster voor het raam hangen. Ik had nog een ander vriendinnetje, Inge. Zij woonde in het volgende blok aan de Orteliuskade en we liepen vaak met zijn drieën naar school. Inge wilde nooit bij dat andere vriendinnetje naar binnen, want Inge was Joods. Zij had opeens een ster op en moest naar een Joodse school. Ze kwam wel nog vaak bij mij spelen. In de oorlog heeft ze nog in mijn poesiealbum geschreven, ook namens haar broertje en zusje, een schattige tweeling. Zoals je in het poesiealbum ziet, konden ze vroeger heel mooi schrijven.’

Kocht u wel eens iets tijdens de oorlog?
‘Al had je veel geld, je kon niks kopen want er was niks. We hebben wel honger gehad en dat werd steeds erger. Mijn moeder zat elke avond bonnetjes te knippen. We gingen vaak met honger naar bed en aan het eind van de oorlog gingen mensen zelfs dood van de honger. Alle fietsen waren afgepakt, of je had alleen nog een fiets met houten banden. Ik had geen winterjas en toen heeft mijn moeder een jas genaaid uit haar oude zwarte jas. Kinderen droegen toen geen zwart, dus ze had een rode voering erin gemaakt. Het leek per ongeluk op een NSB-uniform. Inge zei: “Zo wil ik niet meer naast je lopen”. Mijn moeder heeft alle rood er weer afgehaald en veranderd in blauw.’

Wat is er gebeurd met Inge?
‘Op een dag zei mijn moeder: ik denk dat Inge en haar familie zijn weggehaald. De ramen van hun huis waren dichtgetimmerd. Ik heb daarna nooit meer wat van haar gehoord. Ze zijn naar de kampen gegaan en vermoord. In mijn album schreef Inge: ‘vergeet ons niet’. En ik ben ze ook nooit vergeten. Kijk, in deze portiek woonde ik! Hier heb ik na de oorlog nog staan zoenen met mijn vriendje. Dag huis, ik zie je waarschijnlijk nooit meer. Hier verderop ligt een stolperstein voor Jacques Aa; ik kende zijn kinderen ook wel. Misschien komen er ook ooit nog eens van dit soort steentjes voor Inge en haar familie.’

        

 

Archieven: Verhalen

‘Dan hoorden we ’s avonds de Duitse soldaten rondom het huis sluipen’

Riet Pieters-Van de Berg groeide op in Egmond aan zee. Aan Emma, Ruben, Sophie en Sven van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk vertelt ze over het leven bij de gevorderde duinen en de radio onder de grond.

Waar woonde u precies?
‘Wij woonden aan de rand van de duinen. Omdat de kustlijn gevorderd was, waren we omringd door Duitse soldaten. Vliegtuigen kwamen daar ook heel laag én vaak over. We mochten als kind – ik was twee toen de oorlog begon – niet bij de duinen komen, omdat het daar vol lag met mijnen. Na de oorlog mochten we er alleen via speciale paden overheen.
Er schoven bij ons geregeld mensen uit Amsterdam aan. Mijn ouders lieten iedereen toe, zeker in de Hongerwinter. Mensen moet je helpen, vonden ze, maar als kind begreep ik niet wat al die mensen in ons huis moesten.’

Had u speelgoed in de oorlog?
‘Wij hadden vroeger niet zoveel speelgoed als jullie nu hebben. We hadden houten blokjes waarmee we konden kinkelen en er waren hoepels. Ik had ook een pop. Mijn moeder was kleermaakster en mijn pop had altijd de mooiste kleren aan. Hij staat nog altijd hier in de kamer boven op de kast.’

Wat is het spannendste dat u heeft meegemaakt in die tijd?
‘Na achten mocht je niet meer buiten zijn en moest je je huis verduisteren. Dan hoorden we ’s avonds vaak Duitse soldaten rondom het huis sluipen. Dat vond ik best eng. Ook hadden we een radio verstopt onder de vloer. Mijn vader had die ruimte zelf gegraven. Er zat een luik over en daar ging dan een kleed overheen met daarop de tafel. In de verduisterde kamer luisterden we dan ‘s avonds naar het nieuws. Dat was verboden en we moesten extra opletten met al die soldaten om ons huis. Ze moeten dat een keer gehoord hebben, want een keer kwamen ze bij ons binnen om een radio te zoeken. Mijn vader heeft die toen snel via het raam naar buiten gebracht en in het hooi verstopt. Toen de Duitsers binnenkwamen stond het raam nog open. Dat hebben ze wel gezien natuurlijk, maar ze deden alsof ze het niet gezien hadden en zijn weer weggegaan. Zo zie je maar dat niet alle Duitsers slecht waren. Velen hadden ook gewoon familie thuis.’

          

 

 

Archieven: Verhalen

‘Wij dachten dat we helemaal niet met dat zoontje van een NSB’er mochten praten’

Rosalie, Nikky-Jayney en Vince van de J.D. Arkelschool in Broek op Langedijk interviewen Klaas ten Bruggecate in het BP station aan de Hornweg. De 90-jarige werkt nog altijd in het familiebedrijf en vertelt daar op kantoor en aan de hand van foto’s en vooraf gemaakte aantekeningen over de oorlog.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Wij woonden aan de Sluiskade. Mijn vader was sluiswachter; er kwamen veel schepen met groente aan boord voorbij. Vaak kregen we wat te eten, waardoor we in die tijd voldoende te eten hadden. Er was in de oorlog niet alleen gebrek aan voedsel, maar ook aan rubber en olie. Dat kwam niet meer binnen in de haven, zoals gewoonlijk. Wij aten wel iedere dag vlees. Ik had in de tuin een groot konijnenhok gebouwd waar wel tachtig konijnen in zaten. Die werden niet gevorderd, dus konden we ze eten. Ik heb er tijdens de oorlog wel 1500 geslacht; elke dag eentje.
Op een dag in de Hongerwinter kwam een jongetje uit Amsterdam langs de deuren in Broek op Langedijk. Bij iedere deur kreeg hij één aardappel totdat hij een zakje vol had. Toen hij terugliep over het spoor bij Heerhugowaard werd hij aangehouden door de Crisis Controle Dienst en werd zijn zakje aardappels afgenomen. Dat was zo erg.’

Heeft u zelf iets ergs meegemaakt?
‘Er is iets dat ik nooit meer vergeet. Een keer zag ik hoe een stoomlocomotief met Duitse militairen, die vliegtuigen wilden beschieten, werd gebombardeerd. Ik fietste in de buurt en ging er naartoe. Het beeld van een militair die aan flarden geschoten was, dat vergeet je nooit meer.’

Kende u NSB’ers?
‘Wij hadden in de klas een kindje van een NSB’er zitten. Onze ouders hadden gezegd dat we niets tegen hem mochten zeggen. Ze bedoelden natuurlijk dat we hem geen belangrijke dingen mochten vertellen die we hadden gehoord, maar wij interpreteerden het zo dat we helemaal niets tegen hem mochten zeggen. Dus niemand sprak met dat jongetje en hij werd helemaal buitengesloten. Na de oorlog hebben we hem niet meer teruggezien. Veel NSB’ers werden na de oorlog als zuivering tewerkgesteld in de Wieringermeer. Een van de mannen in dat kamp wilde op zijn verjaardag graag naar zijn vrouw toe voor een dag. Hij vroeg een bewaker of die weg wilde kijken als hij stiekem op een kar sprong om mee naar huis te rijden. Hij beloofde aan het eind van de dag weer terug te komen. Dat mocht van de bewaker. Gelukkig waren er mensen die menselijk bleven. De broer van mijn vader was ook NSB’er. Dat vonden wij fout, maar het bleef wel zijn broer.’

          

Archieven: Verhalen

‘Voor mijn ogen werden een paar mannen neergeschoten’

Bep Zijlstra komt met de fiets vanuit Osdorp naar de Admiraal de Ruyterschool, midden in de buurt waar zij woonde tijdens de oorlog. Eerst worden nog even de namen van Layla, Maura, Safouan en Owen door de kinderen gespeld en door Bep opgeschreven. Ook heeft ze haar hele verhaal getypt en meegenomen, maar de leerlingen beginnen eerst met hun vragen.

Hoe was de oorlog voor u?
‘In het begin merkte je niet zoveel, maar er kwam al snel minder eten. Alles was op de bon. Soms moest je wel zes uur in de rij staan voor één brood voor acht mensen. Je wilde misschien wel meer, maar wat er niet was, was er niet. Er waren ook bonnen voor kleding. Of we moesten naar de gaarkeuken voor een schep soep. Als de bovenbuurvrouw opschepte dan kregen we wel eens een schep extra. Alle kolen gingen ook naar Duitsland. Alle tuinhekjes gingen in de kachel en we haalden tramblokjes weg bij de Krommerdt. Mijn moeder ging met mijn broertjes naar de boeren in Noord om alles wat waarde had te ruilen voor eten. Dat was niet veel, want we waren arm. Soms deed ze een kussen onder haar jas alsof ze zwanger was. Er waren gemene boeren die heel veel geld vroegen. We hebben de hele inhoud van de linnenkast geruild en hadden nog maar een paar handdoekjes. Op het laatst hadden we zelfs geen wc-papier meer. Dan gebruikte je folders of kranten, want je moet toch je billen vegen.’

Heeft u nare dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm ging, moesten we naar de schuilkelder naast de fietsenwinkel. We hoorden de fietsen ratelen en dachten dat het schoten waren. Eén keer waren het echt schoten. Er werden mensen opgepakt op de Witte de Withstraat, waar nu het monument hangt, net op het moment dat ik daar liep. Ik ben toen aan de overkant snel naar binnen getrokken. Je had eigenlijk twee soorten vijanden: de Grune Polizei en de NSB. Die hoorde je aan komen lopen als ze stampten met hun laarzen. Op de hoek, naast ons huis, zat een slager. Als mijn vader een varken gestolen had, deelden we dat. De slager had een luik wat uitkwam bij ons kolenhok. Als ze wisten dat er controle kwam, ging het vlees via het luik naar ons huis en werd in een hutkoffer gestopt. Er ging een kleedje overheen en een kinderserviesje op. Mijn zusje en ik gingen daar aan zitten spelen. Als ze dan binnen kwamen, kregen we nog een aai over onze bol ook. Of er werd een half varken achter de deur gehangen, zodat je niks zag als de deur open ging. Als kinderen waren wij al voorbereid om niet naar die deur te kijken. Anders ga je meteen de gevangenis in en daar werd je niet blij van.’

Kent u mensen die zijn opgepakt?
‘Mannen moesten werken in Duitse fabrieken. Als mijn vader wist dat ze kwamen, dook hij onder. Eén keer was hij de klos. Hij kwam niet meer thuis en mijn moeder hoorde maar niks. De buurvrouw had gezien dat hij was opgepakt. Mijn vader is bij Nijmegen uit de trein gesprongen. Hij heeft in de bosjes gewacht tot de trein weg was en is toen naar een boer gelopen. Dan moest je maar afwachten of het geen NSB ‘er was, maar dat was gelukkig niet zo. Mijn vader is daar op het land gaan werken als boerenknecht. Hij kon geen brieven sturen, want alles werd geopend en gelezen. Mijn moeder is een paar keer meegenomen en ondervraagd waar mijn vader was, maar ze wist het echt niet. Op een ochtend was mijn vader weer thuis. Ook mijn oom werd opgepakt, maar hij stribbelde tegen en is een concentratiekamp terecht gekomen. Toen hij terugkwam, dacht ik dat er een zwerver voor de deur stond. In het kamp waar hij had gezeten, zaten ook verzetsmensen. Zij werden gemarteld en gepest. Zo moesten ze om een stip heen lopen en als je daar naast stopte, moest je poep eten. Je doet alles, want je wilt zo graag leven.’ 

Archieven: Verhalen

‘Uit al die kleine verhaaltjes bestaat de oorlog’

Gerard Stigter, pseudoniem K. Schippers, is dichter en woonde tijdens de oorlog in de Van Speijkstraat. Hij komt daarom graag naar zijn oude buurt om Ensar, Alina en Aurora van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over wat hij nog weet van de oorlog. Hij heeft een aantal van zijn boeken meegenomen. De leerlingen vonden één van zijn boeken ook in de schoolbibliotheek.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog geen vier, dus ik was nog te klein. Het was voor mij gewoon, er veranderde niks. Ik ging naar school op de van Wassenaarschool. Mijn vader was effectenmakelaar op de beurs en mijn moeder was thuis. Toen mochten getrouwde vrouwen niet werken, gelukkig is dat nu anders. Ik weet wel dat als ik in bed lag met het raam open, ik Duitse soldaten hoorde zingen die naar het zwembad gingen. En dat mijn moeder wist dat haar vriendin bij de NSB zat, omdat het portret van de koningin opeens weg was.’

Kende u joodse mensen?
‘De zuster van mijn vader was met een joodse man getrouwd. Hij was op de vlucht dus logeerde soms bij ons, maar ik was pas een jaar of 7/8 toen ik door had wat er aan de hand was. Het hielp dat hij met een niet-joodse getrouwd was, dan werd je minder snel opgepakt. Zijn vrouw moest wel extra bewijzen dat ze niet joods was door afstammingsonderzoek via kerken. Zijn ouders zijn wel vermoord in Polen.’

En mensen van het verzet?
‘Ja en nee. Ik kende ze wel, maar ik wist niet dat ze van het verzet waren. Alles was bedekt, het was niet zo dat ze een speldje droegen. Het is stom als je dat aan kinderen gaat vertellen, want ik vertelde ook wel dat wij thuis nog een radio hadden. Zo bleek een vriend van mijn vader, een vrolijke man, ook van het verzet. Maar hij praatte teveel erover, dat is bloedgevaarlijk, hij is ook gearresteerd. De vader van mijn vrouw is in Dachau geweest. Hij kwam eens thuis met vrienden van wie één in het verzet zat. Ze zijn toen allemaal opgepakt, ook de ouders van mijn vrouw. Zij is toen bij de buren gebracht.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik stond eens met mijn broer op de Admiralengracht, we hadden eten gehaald en daar zaten maden in. We hebben het toen in het water gegooid, maar mijn vader geloofde ons niet. Er zaten veel winkels in onze straat. Daar viel vanuit het scherm een nest musseneieren, die hebben we toen gebakken. En ik herinner mij dat aan het eind van de oorlog witbrood smaakte naar cake. Uit dat soort kleine verhaaltjes bestaat de oorlog.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Dat herinner ik me nog heel goed. Mijn moeder maakte me wakker, maar ik ben er niet voor op gestaan. De bevrijding was buitengewoon spannend, het was iets tussen vieren en helemaal niet vieren. Er waren wedstrijden in hardlopen en zaklopen, dan kon je een lap stof winnen. Maar heel Amsterdam was uitgewoond als een leeggehaalde kast. Er werden meisjes op karren gesleurd, die werden kaalgeknipt en kregen een hakenkruis op hun hoofd. Dat is mij altijd bijgebleven. Je mag nooit eigen rechter spelen, iedereen maakt wel eens fouten. Dat waren vaak mensen die helemaal niet in het verzet zaten, maar nu liepen ze voorop. Tegenover de school wilden ze ook een meisje uit huis halen, maar haar vriend (een Duitse soldaat) was nog binnen en begon te schieten. Een man op straat viel neer, volgens mij was hij dood. Ook zijn wij na de bevrijding naar de Dam gegaan. In de Paleisstraat werd geschoten. We zijn toen naar de Jan van Galenstraat gerend, want er kon overal wel geschoten worden.

Hoe heeft u uw leven opgepakt na de oorlog?
‘Het is wel lang geleden, zeker voor jullie, maar er zijn nog steeds overal sporen te vinden. Ik raak daardoor in vervoering, want alles is vlak om de hoek gebeurd. Je moet er alleen oog voor hebben, er op een andere manier van kijken. Zo liep ik net langs nummer 36 en daar is het huisnummer geschilderd met kalk. We kunnen zo wel even kijken of we het nog kunnen vinden. Dat schilderde ze, omdat alles verduisterd was en je dan de huisnummers niet kon zien. Dat is voor mij een openbaar monument van onvrijheid, dat de Duitsers zelfs het licht hebben verduisterd. Daarom geef ik dat ook graag door aan jullie. Wij zijn van de laatste generatie die het nog weten en moeten ervoor zorgen dat het niet vervaagt. Jullie moeten nu het stokje overnemen en dat breed gaan toepassen in wat jullie ook gaan doen later.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder heeft mij in paniek naar de buren gebracht’

Omaira, Noel, Samy en Zino ontvangen Simon Italiaander op de Admiraal de Ruyterschool, want vanaf daar is het maar een klein stukje lopen naar zijn geboortehuis. Simon komt met de auto, want hij moet nog even boodschappen doen. Er wordt thee ingeschonken en er worden snoepjes uit de lerarenkamer gepakt. Simon heeft zijn mond nog vol als de eerste vraag gesteld wordt.

Wanneer merkte u dat het oorlog was?
‘Ik ben geboren in augustus ’40, toen was er nog even zogenaamd niks aan de hand. Er gebeurden hele nare dingen, maar dat heb ik toen nooit geweten. Ik heb geen herinneren aan toen en ik kan ook aan niemand meer vragen of ik bang was. Ik was bang zoals alle kinderen bang zijn. Als er een oud vliegtuig over ging, dan ging dat wel eens mis. Dus toen ik dat geluid later op vakantie eens hoorde, zocht ik alsnog dekking. Maar voordat ik besefte dat het oorlog was, was het al afgelopen. Ik vond alles wat ik meemaakte heel normaal. Misschien was het wel altijd oorlog en dan is alles zoals het is. Later heb ik er wel wakker van gelegen, maar toen niet.’

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
‘Ik heb pas een paar maanden geleden gehoord wat er mij gebeurd is voordat ik vier jaar was. Een zoon van buren op nr. 209 vond bij zijn ouders een brief van mijn vader. Die heeft hij online gezet en toevallig vond mijn kleinzoon die brief. Ik heb een mail gestuurd en de volgende ochtend had ik antwoord. In het voorjaar van 1943, ik was toen 2,5 jaar, was er een grote razzia in Amsterdam om de daar overgebleven Joden op te pakken. Mijn moeder heeft mij toen in paniek bij die buren afgegeven. Dat moet afschuwelijk geweest zijn. Ik ben zes weken bij de buren gebleven. Maar daaronder woonde NSB’ers, dus dat werd te link. De buurman had connecties met het verzet via de drukkerij waar hij werkte. Zo ben ik in Haarlem terecht gekomen.’

Hoe ging het onderduiken?
‘Ik mocht niet naar buiten, want dat was veel te gevaarlijk voor Joodse kindjes. Eén keer ging ik toch, naar een vriendinnetje aan de overkant. Toen ben ik gezien door een Duitse soldaat, maar die had wel wat beters te doen dan een joods jongetje op te pakken. Daar kon ik dus ook niet blijven en toen ben ik in 1944 naar Alkmaar gegaan naar de familie de Geus. Die laatste dagen kan ik mij wel herinneren. Alles was leeg geroofd door de Duisters, dus hier had iedereen honger. Ik ben na de oorlog zelfs behandeld voor hongeroedeem, want ik kon geen eten verdragen. Aan het einde van de oorlog werd er meel gedropt in een veld in Alkmaar. Witbrood met suiker vond ik het lekkerste ooit. Later hebben ze dat nog eens nagedaan met die vliegtuigen. Dat was zo’n markant moment, ik krijg er tranen van in mijn ogen.’

Wat is er met uw familie gebeurd?
‘In november ’45 werd het duidelijk dat mijn ouders niet terug kwamen. Zij hadden te lang gewacht met onderduiken. Zij zijn nog naar een tijdelijk adres gegaan aan de Orteliusstraat, maar daar zijn ze opgepakt. Ze zijn verraden door Ans van Dijk, zelf een joodse vrouw die andere mensen verraadde. Na de oorlog is zij geëxecuteerd. Ik heb in archieven in Duitsland uitgezocht wat er gebeurd is met mijn ouders. Mijn moeder is bij aankomst in Auschwitz meteen vergast, mijn vader heeft eerst nog moeten werken. Mijn ouders hebben geen graf, dus ik heb met veel moeite struikelsteentjes laten neerleggen door een Duitse kunstenaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892