Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein’

Het interview dat Yassell, Yassin, Tufan en Yassine van De Klimop hielden met Ton Freitag, vonden ze heel boeiend. Meneer Freitag was pas 8 jaar oud toen de oorlog begon, maar wist zich nog ontzettend veel te herinneren. Dat vonden de kinderen knap van hem. Zo vertelde hij dat hij een bombardement op de kerk heeft overleefd en dat zijn vader in het verzet zat. Ze hebben veel van hem geleerd en bedanken hem voor zijn verhalen.

Wat weet u nog van het bombardement?
‘Het was een groot feest, de katholieke Sint Ritakerk bestond 25 jaar. Op zaterdag was het feest en ik zat in de kerk toen opeens het luchtalarm afging. Maar ja, dat luchtalarm hoorde je iedere dag vanwege de overvliegende Engelse vliegtuigen. De bisschop maakte zijn verhaal af, tot we opeens een hele harde klap hoorden. BAM! Ik draaide mij om en zag de hele achterkant van de kerk instorten. Het was ineens donker. Ik dacht dat ik doodging. Gelukkig werd ik onder de kerkbank vandaan getrokken en ben toen heel hard naar huis gerend om het mijn ouders te vertellen. Acht mensen zijn bij het bombardement omgekomen, onder wie twee van mijn vriendjes.’

Kende u veel Joodse mensen?
‘Tijdens één van de bombardementen in Noord was ons huis beschadigd geraakt waardoor we tijdelijk in Zuid woonden. Daar had ik een vriendje, Peter Piek, hij woonde beneden ons en had hele mooie speelgoedautootjes, zo mooi had ik ze niet. Zijn moeder zei nog tegen Peter: ‘Laat Tonnie ook eens met een mooi autootje spelen.’ Ook kreeg ik een kopje thee van haar. Dat vond ik zo bijzonder, want mijn moeder had mij nog nooit een kopje thee gegeven. De volgende ochtend keek ik uit het raam en zag ik een overvalwagen, een Duitse auto, met allemaal mensen erin. Peter en zijn moeder stonden voor de auto en zwaaiden nog naar mij. Ik heb ze daarna nooit meer teruggezien. Daar heb ik toen veel verdriet van gehad.’

Wat deed uw vader in het verzet?
‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein, waar wij ook boven woonden. Ze hadden een tweede winkel aan de Wingerdweg. Deze moest dicht in de oorlog en werd daarom als wapenopslag gebruikt, ook zaten daar andere verzetslieden ondergedoken. Mijn vader had boven bij ons op zolder een radio verstopt. Elke avond zaten we daar naar Radio Oranje te luisteren. Dan kregen we de berichten uit Londen te horen en wisten we hoe ver de Duitsers waren teruggedrongen. We moesten goed met ons oor dicht bij de radio zitten, want er was veel ruis op de zender. De Duitsers probeerden de verzending namelijk te verstoren. Ook kwamen de mensen van Het Parool, Trouw en Vrij Nederland bij ons radio luisteren. Nu zijn dat grote, dikke kranten, toen waren ze illegaal en slechts een A4’tje met verzetsnieuws.’

Hadden jullie een auto in de oorlog?
‘Tijdens de oorlog mocht je niet autorijden en namen de Duitsers auto’s in beslag. Daarom stond onze auto in de garage. Tijdens de Hongerwinter stonden twee Duitse soldaten met een geweer bij de garage. Ze wilden weten van wie die auto was. Van Freitag, is hen toen verteld. “En waar zijn de banden?”, wilden ze weten. “Die staan bij Freitag op zolder.” De Duitsers gaven mijn vader twee uur de tijd om de banden onder de auto te doen, anders zouden ze hem doodschieten. Mijn vader wilde niet dood, dus die was natuurlijk doodsbang. Met hulp heeft hij de banden weer onder de auto gedaan. Om 6 uur kwamen de Duitsers de auto wegslepen en hebben we de auto niet meer teruggezien.’

Archieven: Verhalen

‘Overal zag je mensen lopen met zo’n Davidster op hun jas’

Wat een gastvrije ontvangst met een drankje en hapjes van mevrouw van de Linden! De kinderen van de Klimop vinden het bijzonder en bijna niet voor te stellen dat alles wat meneer Van de Linden over de oorlog vertelt, in hetzelfde Amsterdam-Noord is gebeurd als waar zij wonen en naar school gaan.

Hoe was het om in de Tweede Wereldoorlog te leven?
‘Dat is niet in een paar woorden te vertellen, maar het vroegste wat ik mij kan herinneren is dat ik met de bus en de trein met mijn moeder naar Velsen ging. Ik was toen 3 jaar. Pas later begreep ik waarom we daarheen gingen. Mijn vader was opgeroepen om militair te worden om het land te verdedigen. Zijn regiment lag bij IJmuiden en wij gingen op bezoek bij hem. Enige tijd later stond ik in IJmuiden met mijn vader en moeder op een heuvel, en kwam een hele colonne Duitse auto’s aanrijden… Het moment dat ze IJmuiden binnenkwamen om het te bezetten, was mijn allereerste herinnering aan de oorlog.’

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘Er was wel eten, maar niet genoeg. In de krant werd om de zoveel tijd gepubliceerd welke bonnen geldig waren voor brood en fruit, en dan kreeg je een rantsoen, een bepaalde hoeveelheid eten. Het eten ging allemaal ‘op de bon’ en die bonkaarten haalden we op in de Azaliaschool.’

Zijn er in de oorlog Duitsers bij u in huis geweest?
‘Niet bij ons. Maar mijn oma woonde op de Schippersgracht, vlakbij Nemo, en daarachter was de Jodenbuurt. Het was een gezellige en levendige buurt, maar in die tijd zag je overal mensen lopen met zo’n Davidster op hun jas. Ik snapte daar niets van, later natuurlijk wel. Op een dag was ik op bezoek bij mijn oma en maakten we mee dat Joodse mensen uit hun huizen werden gehaald… een razzia. Mijn oma moest en zou naar beneden gaan om te kijken wat er gebeurde. Meteen kwam een Duitse soldaat naar boven en begon de boel door te spitten om te kijken of wij geen onderduikers verstopten. Mijn twee tantes, nog jonge meiden, stonden voor het raam. ‘Oh daar gaat die en die…en die’, zeiden ze, want zij kenden die mensen allemaal. Sommige vrouwen waren zelfs nog naar de kapper geweest want ze gingen op reis. Die mensen hadden totaal geen idee waar ze naar toe gingen.’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Wij stonden soms uren in de rij bij de groenteman’

Devian van De Klimop in Amsterdam-Noord kan z’n oren niet geloven als Riki Simonis zegt dat ze vroeger in de Elzenstraat op nummer 7 woonde. Hij woont zelf op nummer 5, dat is daar tegenover! Voor Alymama is het een beetje spannend. Zij woont nu 3 jaar in Nederland en komt uit Syrië, daar was het ook oorlog. Ze heeft wel veel zin in het interview, net als haar klasgenoten Zoe en Divya.

Hoe was het om de oorlog te beleven?
‘Heel raar en heel naar. Er was ineens veel minder eten. Sinaasappels, bananen, alles wat uit het buitenland kwam dat was er ineens niet meer. Dat was allemaal op de bon. Dus je kon nooit spontaan zeggen: nu wil ik een paar nieuwe schoenen, dat was er gewoon niet. Waar moest je dat vandaan halen? De Duitsers hadden een heleboel dingen uit Nederland weggehaald. Wij stonden soms uren in de rij bij de groenteman in de hoop dat we daar verse groente en aardappelen konden halen.’

Heeft u ook meegemaakt dat er bommen vielen?
‘Ik was op een zondag met mijn moeder en mijn zus naar het Vliegenbos. En toen probeerden ze de Fokkerfabrieken te bombarderen. We zijn heel snel een schuilkelder in gegaan. Die schuilkelders, moet je je voorstellen, die waren half onder de grond en een stukje erboven en dan leek het net of er een heuvel was. Daar heb ik ingezeten en het was heel eng. Ik was erg bang en dacht dat ik zou doodgaan en mijn vader nooit meer zou terugzien. Want mijn vader was met mijn broer gaan vissen.’

Wat aten jullie tijdens de Hongerwinter?
Wij hadden één groot geluk, mijn vader was kleermaker. Mijn ouders hadden kennissen in de Wieringermeerpolder en mijn vader mocht een keer per maand daarheen om kleding te verstellen en te repareren in ruil voor tuinbonen, aardappelen en tarwe. Maar dat was niet heel veel. Mijn moeder heeft ook wel hongeroedeem gekregen, dan krijg je hele dikke benen.’

At u ook tulpenbollen?
‘Ja hoor en soep van brandnetels.’

Had u ook uw ramen donker gemaakt?
‘Ja, wij moesten zwarte lappen voor het raam doen, verduisteringsgordijnen werden die genoemd. Maar wij hadden ook plakband op de ramen zitten en dat was voor als er een bom viel. Dan bleven de ramen aan elkaar plakken. Anders sprong al dat glas naar binnen en zouden we alle splinters in ons gezicht krijgen. De Duitsers liepen ’s avonds door de wijken, ik heb ze nog wel horen roepen: ‘Licht Auss!’.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben nooit echt boos geweest op de Duitse soldaten’

Harry Sablerolle weet nog veel te vertellen over de oorlog. Houssain, Iemen en Gistevainio van De Klimop in Noord vonden het best spannend om hem te interviewen. Maar toen het gesprek eenmaal begonnen was, waren die zenuwen snel verdwenen. Vooral de foto’s die meneer Sablerolle had meegenomen, vonden ze mooi. Zo kregen ze echt een goed beeld van het leven in de oorlog.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begonnen was?
‘Toen ik jong was, waren er nog bijna geen auto’s op straat. We hadden dan ook veel ruimte om buiten te spelen. Bij ons in de straat stond wel vaak één auto, onze buurman was namelijk chauffeur van beroep. Hij moest geregeld naar Schiphol om iemand op te halen. Ik weet nog dat ik op een dag buiten aan het spelen was en dat ik deze auto weer voor de deur zag staan. Alleen was er nu iets geks mee aan de hand, er zat een kogelgat in de deur. Aan het begin van de oorlog was er geschoten op Schiphol en daar was onze buurman bij geweest. Dat is het eerste dat ik me kan herinneren van de oorlog.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Ik woonde in Amsterdam-Noord, waar nog veel fabrieken stonden. Deze fabrieken waren vaak doelwit van bombardementen, maar vroeger konden ze nog niet zo goed richten. Bommen vielen dus soms per ongeluk in onze woonwijk. In 1943 zat ik met veel andere kinderen in de Ritakerk, toen daar een bom op viel. Ik kan me herinneren dat ik een heel hard gieren hoorde en toen een hele harde knal. Ik zat gelukkig niet op de plek waar de bom viel. De kerk werd helemaal donker van het stof en iedereen was in paniek. Ik ben gaan kruipen over de ravage om naar buiten te komen. Na een tijdje zag ik een heel fel licht en toen wist ik dat daar een uitgang was. Eenmaal buiten ben ik snel naar huis gegaan. Sindsdien was ik elke keer bang als er vliegtuigen overvlogen. Ook na de oorlog kon ik nog heel erg schrikken van harde geluiden. Pas in 2006 zag ik voor het eerst foto’s van de kerk na het bombardement, dat was best een schok. Ik ben nooit helemaal van de angst afgekomen.’

Moest u onderduiken?
‘Ik hoefde zelf niet onder te duiken, maar wij hadden wel onderduikers in huis. In 1944 was er in Nederland een grote spoorwegstaking. Medewerkers van de spoorwegen stopten uit protest tegen de Duitsers met werken. Hier waren de Duitsers erg boos over. Ze wilden dan ook de stakers oppakken, dus moesten er veel mensen onderduiken. Mijn oom was een spoorwegmedewerker en liep gevaar. Om te helpen, namen wij zijn kinderen in huis, wat eigenlijk niet mocht. Ik weet nog goed dat iedereen erg bang was voor de Duitsers. Als je iets deed wat niet mocht, pakten ze je op en kwam je in de gevangenis of vermoordden ze je. Zelfs Duitse soldaten liepen gevaar. Als zij niet mee wilden vechten, werden ze doodgeschoten. Ik ben dus ook nooit echt boos geweest op de Duitse soldaten, ze hadden geen keus.’

Archieven: Verhalen

‘Toen kwam er een voltreffer op die schuilkelder’

Mohamed, Jasiera, Great en Leendert van De Klimop hoeven niet ver te fietsen naar het huis van meneer Van Geelen want hij woont aan de andere kant van het Noorderpark. In de oorlog woonde hij in Vogeldorp. Daar fietsen de kinderen ook nog even heen. Meneer Van Geelen wil ze graag laten zien waar hij geboren is en waar hij gewoond heeft. Hij is wel 90, maar fietst vrij vlot voor iedereen uit, op zijn elektrische fiets.


Hoe was het leven in de oorlog?

‘Ik heb niet zo’n gelukkige jeugd gehad. Mijn jongere zusje en ik werden al vroeg thuis alleen gelaten. Mijn moeder werkte namelijk ook. Ze maakte schoon bij Joodse mensen op de Plantage Middenlaan. Daar was een confectieratelier, waar ze van ’s ochtends half 9 tot ’s avonds 5 uur was. Ik moest dan zorgen dat de aardappels geschild waren, dat het eten klaar stond en dat boel schoon was. Ik moest ook ‘kolen vissen’, want om 5 uur ging de kolenkachel aan. Pas ’s avonds kon ik spelen.’

Wanneer ging het luchtalarm af?
‘Dat ging vaak genoeg af. De eerste keer dat het alarm afging, hadden ze de Shell-toren vlakbij het Tolhuis gebombardeerd. Die stond toen in brand. We zijn wel even gaan kijken. Als het alarm afging, kon je eigenlijk nergens heen. Ja, je kon onder de tafel zitten of op de wc, dat waren de meest veilige plakken. Er waren wel schuilkelders, maar die waren van hout en met zand erover. Voor de apotheek was er een. Mevrouw Kosters, de moeder van een vriendje van me, zat tijdens een luchtalarm daarin. Toen kwam er een voltreffer op die schuilkelder en was ze dood, samen met nog wat anderen.’

Zat uw vader ook in het verzet?
‘Ja, hij hielp Joodse mensen onderduiken. Mijn vader had een groentewinkel op het Vogelplein, maar in de stad, op de Rechtboomsloot 83, was een opslagplaats voor de groente. Daar had hij toegang toe, samen met een paar anderen. Er woonden tijdelijk ook een paar onderduikers. Ik hielp soms mee en stond dan op de uitkijk. In Vogeldorp ging ik mee kalken met ome Nico. Dat was mijn achterbuurman, een communist. We liepen met een emmer kalk met waterglas, dan kreeg je het er niet meer af. En dan schreven we op de muren: Facisme is moord of Weg met die moffen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik had geluk want ik was een dagje schoolziek’

‘We zitten hier als vrienden onder elkaar. Kom maar op met jullie vragen’, zegt Hans van ’t Veer tegen Sherien, Anas en Mohammed van De Klimop in Amsterdam-Noord. Het is leuk dat meneer Van ‘t Veer zelf in het gesprek ook weer dingen van de kinderen hoort die ze over de oorlog weten. ‘Zo leer ik ook weer van jullie’, zegt hij. Het is een mooie ontmoeting, die veel te snel voorbij gaat!

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Ik was pas vier jaar en ik wist niet wat oorlog was, zelfs niet hoe je het woord schreef… ik zat nog op de kleuterschool. Maar ik heb het begin van de oorlog wel gevoeld, omdat er boven ons huis in de Van der Pekstraat een luchtgevecht was. Het geluid van de vliegtuigen en het schieten vond je als jongetje van vier wel prachtig. Voor mij was het dat op die dag de oorlog was begonnen, terwijl eigenlijk al eerder Rotterdam was gebombardeerd. Mijn vader legde me uit wat oorlog was en dat Duitsers Nederland zouden willen overwinnen.’

Wat heeft u meegemaakt van het bombardement op Noord?
‘Alles! Waar nu de viswinkel in de Van der Pekstraat is, viel een bom en ook een schuin achter in de tuin. Ik had geluk want ik was thuis omdat ik een dagje schoolziek was. Er viel een bom op de Ritakerk, het gebouw dat later de bibliotheek werd, en álles wat van glas was, is kapot gegaan. Het dak was van riet en het stucwerk kwam allemaal naar beneden. Zal ik je ook iets leuks vertellen? Je weet hoe een bom werkt hè… Die explodeert en als hij op de grond komt, ontstaan er kuilen. Met de regen liepen die helemaal vol water en wij als jongetjes van een jaar of zes gingen dan met onze zwembroek in die bommenkraters zwemmen. Er zwommen ook vieze ratten en beesten in, dus kreeg ik enorm op mijn sodemieter van mijn ouders.’

Had u onderduikers?
‘Nee, daar was ons huis niet geschikt voor. Mijn vader was slager. Na 2 of 3 jaar was er geen eten meer, mensen gingen dood van ellende. Zieken konden extra bonnen krijgen. Je kon toen geen eten kopen, daar kreeg je bonnen voor, bijvoorbeeld voor 100 gram suiker of voor groente of fruit. Mijn vader kreeg ‘ziekenvlees’ binnen op maandagochtend, dat kon worden gekocht met de extra bonkaarten. Dit ging per toerbeurt, 3 weken niks, dan ziekenvlees. We hadden daardoor extra vlees en mijn ouders lieten dan mensen mee-eten. Als ik uit school kwam, zaten er nog andere mensen aan tafel. We hadden geen onderduikers, maar zo hielpen mijn ouders toch anderen in leven.’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder liep langs het Noordhollandsch Kanaal naar Hoorn’

Hans Notmeijer is pas na de oorlog geboren, maar hij vertelt aan Fabian, Yussef en Nazida van De Klimop in Amsterdam-Noord het verhaal van zijn ouders en grootouders. Toen Hans zijn diploma haalde en ‘meester’ werd, zei zijn oma: ‘Jongen, nu kun jij de verhalen over de oorlog doorvertellen aan de kinderen… maak deze kist maar open.’ De kist van zijn oma is een ware schatkist. Niet gevuld met goud, maar met tastbare herinneringen uit de oorlog: identiteitspapieren, verzetskranten en veel foto’s.

Hoe kwam uw familie aan eten in de Hongerwinter?
‘In de Hongerwinter liep mijn moeder als klein meisje soms dagenlang met haar moeder en een kinderwagen helemaal langs het Noordhollandsch Kanaal naar Hoorn en af en toe zelfs verder. Ze gingen langs de boeren voor eten. Soms was ze wel drie of vier dagen weg. Ze vertelde dat ze wel eens bijna thuis waren, maar alsnog werden tegengehouden door soldaten die alles afpakten. Hadden ze zo hun best gedaan om aan eten te komen…’

Is er ook een bom in de buurt gevallen?
‘Amsterdam-Noord had een voetbalclub en die heette De Volewijckers, hier op de foto kun je hem zien. In 1944 werden ze landskampioen. Het was voor de eerste keer dat een Amsterdamse club zoiets bereikte. Per ongeluk is daarna bij bombardementen een bom in het stadion terechtgekomen. Toen mochten ze daar niet meer spelen omdat het veel te gevaarlijk was.’

Waren uw ouders bang in de oorlog?
Ik heb het nooit aan mijn vader gevraagd, hij overleed toen ik nog heel jong was. Mijn moeder vertelde wel veel over de oorlog. Ook dat ze heel bang was. Als de sirenes in de oorlog afgingen, betekende het dat er vliegtuigen overkwamen. Mijn moeder had met haar ouders afgesproken dat ze het huis uit zouden hollen, naar het park toe, om zich daar te verstoppen. Ja, en toen gebeurde dat ook. Heeft mijn moeder in de wind en regen in het park gelegen om zich te verstoppen, bang dat ze gebombardeerd zouden worden. Daarna was ze bang voor knallen, en ook voor ballonnen vanwege het harde geluid als ze knappen.’

Tijdens het bekijken van de spullen vertelt Hans nog over zijn bezoek aan het concentratiekamp Buchenwald in Duitsland. Daar gebeurde iets heel bijzonders. ‘Ik was er met mijn school en we werden rondgeleid door een kleine, oude meneer in sombere kleren. Waarom ze hem voor de rondleiding hadden uitgekozen, begreep ik niet. Aan het einde van het kamp lagen de gaskamers, de plek waar Joodse mensen werden vermoord. Toen vertelde die oude man dat daar zijn vader, moeder, broer en zijn verbrand. Na de oorlog is hij vlakbij het kamp blijven wonen als een soort herdenking aan zijn familie en is hij in het concentratiekamp rondleidingen gaan geven. Ik werd daar helemaal verdrietig van. Wat erg dat je de rest van je leven bij zo’n concentratiekamp blijft wonen omdat je je vader en moeder, je broer en zus niet in de steek wil laten.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Het regende granaatscherven’

John Geelof was pas 4 jaar oud toen de oorlog begon, maar wist nog ontzettend veel te vertellen. Tycho, Youssra en Zaki van basisschool De Klimop bezochten hem in zijn huis. Hij had een PowerPointpresentatie voor ze gemaakt en hij had ook veel spullen van vroeger om te laten zien, zoals bonnenboekjes waar de mensen eten op moesten halen, verzetskranten en een granaatscherf. De kinderen vonden dat bijzonder.

Hoe komt u aan deze granaatscherf?
‘Hier in Noord is een aantal bombardementen geweest. De geallieerden wilden de Fokker-fabriek bij de Papaverweg verwoesten. De Duitsers zaten natuurlijk niet geduldig te wachten tot de Amerikaanse of Engelse vliegtuigen klaar waren met bommen werpen, nee die schoten meteen terug met granaten. Zo zijn er een paar scherven bij ons in de tuin terechtgekomen. We mochten dan ook niet buiten zijn, want het regende granaatscherven. Als kleine jongetjes zochten wij daarna altijd naar de grootste scherven. Ik had een hele grote, die is helaas kwijtgeraakt, gelukkig heb ik deze kleinere nog.’

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Een paar jaar voor de oorlog werd mijn vader opgeroepen voor het Nederlands leger. Eén keer in de maand mocht hij een paar uur naar huis. Dat was natuurlijk heel vervelend voor ons. Aan het begin van de oorlog is mijn vader overgeplaatst naar een vliegveld hier in Amsterdam-Noord. Dat vliegveld bestaat nu niet meer, nu staan daar huizen. Het was een klein vliegveldje, bedoeld voor zweefvliegtuigjes. Ik kan mij nog goed herinneren dat er midden in de nacht bij ons heel hard op de deur werd gebonsd. Mijn moeder zei nog: “Daar zijn de Duitsers, ik doe niet open.” Wij hadden een voordeur met glas aan de bovenkant en als ik op de trap stond, zag ik de grote donkere helmen van de mannen aan onze deur. Wat bleek, stond mijn vader daar met twee soldaten. Hij was net overgeplaatst naar het vliegveldje en kwam een paar uurtjes thuis slapen. Beneden hij had zijn spullen neergelegd, waaronder zijn pistool. Net toen hij beneden kwam, was ik een dingetje met een touwtje eraan goed aan het bestuderen. Toen kreeg ik een klap voor mijn kop. Bleek het een handgranaat te zijn. Ja wist ik veel, ik was 4 jaar.’


Hoe komt u aan de verzetskranten?

‘Tijdens de oorlog zat mijn vader in het verzet. Hij schreef voor de geheime krant Paraat. Ook smokkelde hij wel eens wapens. Zo stond hij een keer in de tram met een tas vol wapens toen de Duitsers de tram stopten en de mensen kwamen controleren. Hij dacht: “Nou ben ik er geweest met mijn tas vol wapens.” Gelukkig sprak hij een aardig woordje Duits. Hij zei tegen de soldaten dat het schandalig was dat de tram werd gestopt. Hij vertelde dat hij onderweg was naar het hoofdkantoor van de Duitse legerleiding en zo zou hij nooit op tijd komen. “Je houdt mij hier op in de tram!”, zei hij. De Duitsers trapten erin en lieten hem zonder te controleren gaan. Daar was mijn vader mooi op het nippertje ontsnapt.’

           

Archieven: Verhalen

‘Voor bommen kun je niet vluchten’

Harry Sablerolle woonde tijdens de oorlog op de Meeuwenlaan in Amsterdam-Noord, samen met zijn drie broers en ouders. Zijn vader was kapper, maar moest voor de Duitsers werken aan de kustverdediging in Egmond aan Zee. Meneer Sablerolle zat in de Ritakerk aan het Hagedoornplein toen die in 1943 werd gebombardeerd. Het gierende geluid van vallende bommen zal hij nooit meer vergeten. Hij heeft mooie foto’s uit de oorlog meegenomen tijdens zijn bezoek aan basisschool Het Wespennest, waar hij wordt geïnterviewd door Emil, Douwe en Madée. Heel toevallig… zijn kinderen zaten vroeger ook op het Wespennest.

Wat was voor u het engste moment in de oorlog?
‘Op zaterdag 17 juli 1943 ging ik naar de Ritakerk, waar een feestelijke dienst was omdat de kerk 25 jaar bestond. Toen de heilige mis was afgelopen, mochten we de kerk niet uit vanwege luchtalarm. De Engelsen wilden de Fokkerfabriek op de Papaverweg bombarderen, waar vliegtuigen voor de moffen werden gemaakt. Maar het ging helemaal mis. Ik hoorde een verschrikkelijk gegier. Gebrandschilderde ramen vielen terwijl het kerkkoor zong. Ik bukte meteen en drukte mijn hoofd in een vakje. Het was opeens pikkedonker en iedereen krijste. Een bom ontplofte in de grond en liet een grote ravage achter. Er vielen 20 doden. In veel straten waren de huizen kapot geschoten. Mijn oudere broer zou misdienaar bij de dienst zijn, maar was toevallig net op pad gestuurd om suiker te gaan halen bij Jamin. Dat is zijn geluk geweest. Vrienden van hem die wel misdienaar waren, hebben het bombardement niet overleefd. Ik liep huilend naar huis. Sindsdien wist ik van angst niet waar ik kruipen moest bij luchtalarm en die angst is altijd gebleven. Ik weet nog dat op een dag in 1965 ik gegier en geplof hoorde omdat er een vliegtuig door de geluidsbarrière vloog. Ik rende naar de trap om te schuilen. Maar voor bommen kun je niet vluchten. Je weet immers niet waar de bom gaat vallen. Vluchtelingen hebben deze enorme angst ook. Daarom moet je ze ook helpen.’

Hoe kwamen jullie aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘In 1944 was er een hele strenge winter. Mijn vader, die voor de oorlog tbc had gehad, werd ziek. Eind 1944 was er een staking bij de spoorwegen waardoor er geen eten meer werd aangevoerd. Gerard, een jongen uit Brabant die mijn vader kende omdat hij ook aan de kustverdediging werkte, kon niet meer naar huis en kwam bij ons wonen. Hij slachtte soms stiekem honden en katten voor mijn vader. Mensen reden met karren helemaal naar Lutjebroek, Bussum of Hilversum, met spullen in ruil voor eten. Eind 1944 werd ik door Gerard op de slee naar Lutjebroek gebracht. Duitsers hadden de polder onder water gezet…het was een grote ijsvlakte. Onderweg kwam ik mijn oom tegen met de fiets. De meeste fietsen hadden in die tijd geen banden meer, het waren echt zware ‘hongertochten’. Naar Lutjebroek was het zo’n 50 km, dat was wel 10 uur lopen. Soms pikten Duitsers het eten af dat je bij zo’n hongertocht had verzameld. Ze gingen bijvoorbeeld bij de pont staan die veel mensen moesten nemen om weer thuis te komen. Wij woonden gelukkig in Noord dus hoefden we niet met de pont. Het was die winter ‘ avonds koud in huis. Iedereen ging daarom maar bij elkaar in de keuken zitten en lezen bij kaarslicht. Soms pikten we houten blokjes die tussen de tramrails lagen, die brandden goed.


Wat ging er in u om tijdens de bevrijding?

‘Ik heb de bevrijding in Lutjebroek meegemaakt. Op het voetbalveld was feest, maar daar herinner ik me niet veel van. Ik zag wel twee groene auto’s met witte sterren langsrijden op de weg van Hoorn naar Enkhuizen, dat waren de bevrijders. In Lutjebroek zag ik een paard en wagen met een paar vrouwen die werden kaalgeschoren. Daarna ging een pot verf over ze heen. Dat waren meisjes die verkering hadden gehad met een Duitse soldaat.’

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader is helemaal vanuit Duitsland naar huis teruggelopen’

Zwaan, Benjamin en Samuel van basisschool Het Wespennest fietsen naar Els Burger. Op school hadden ze nog even doorgenomen welke vragen zij haar gingen stellen. Mevrouw Burger heeft in haar huis al allerlei spulletjes klaargelegd voor de kinderen, zoals een warmwaterkruik uit de oorlog en foto’s van haar en haar huis uit die tijd. De kinderen kunnen nu extra goed vragen stellen over al die bijzondere spullen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Ik ben in 1941 geboren, een jaar na het begin van de oorlog. De spertijd was toen al ingesteld. Dat betekende dat je na 20 uur ’s avonds niet meer naar buiten mocht, tot de volgende ochtend. Mijn moeder kreeg ’s nachts weeën. Maar mijn vader moest dus nog tot de ochtend wachten voordat hij de dokter mocht halen.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Hij moest naar Duitsland om te werken voor de Duitsers. Hij werkte in een wapenfabriek. Toen de oorlog voorbij was, is hij helemaal vanuit Duitsland naar huis teruggelopen. Hij heeft toen die waterkruik waar een kogelgat inzat, meegenomen.’

Wat weet u zelf nog van de oorlog?
‘Omdat ik nog zo jong was heb ik maar weinig herinneringen aan de oorlog. Ik weet vooral dat we veel honger hadden en dat er te weinig eten was. En ik kon niet tegen het geluid van overvliegende vliegtuigen omdat die me deden denken aan de oorlog. Zelfs 40 jaar na de oorlog vind ik dat naar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892