Archieven: Verhalen

‘Wij wilden weg, maar we moesten blijven van de Duitsers’

Lina, Luna, Shivansh en Meryam zitten gezellig met Ruurd Kooiman (1935) in de koffiekamer van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost. Met een kopje thee. Dat komt goed uit want meneer Kooiman heeft chocolade meegenomen, voor elk kind een reep. “Zodat jullie kunnen proeven wat wij tijdens de bevrijding proefden”, zegt hij.

Hoe was het voor u om de oorlog mee te maken?
“Ik ben geboren in 1935, in die tijd woonden we op Oosterburg. In 1940 begon de oorlog, we zagen die dag allemaal vliegtuigjes, dat vonden we wel spannend. Mijn vader moest in dienst, pakkie aan, helmpie op. Hij kwam af en toe thuis, en in 1942 kwam hij echt terug. We verhuisden daarop naar de Reitzsstraat, ook in Oost. Toen begon pas echt de oorlog. We speelden wel op straat, soms kwamen er van die Duitse auto’s langs en soms ging het luchtalarm af. Als ik nu het luchtalarm hoor, beleef ik dat gevoel van toen weer. Ik had een vriendje, hij heette Levi, we konden elkaar zien vanaf ons balkon. Levi had een autopetje. Omdat ik z’n vriendje was speelden we er samen mee. Op een dag was hij gewoon verdwenen. Ze haalden namelijk Joodse mensen uit hun huizen, dat deden ze ’s nachts. Op een ochtend dacht ik dat hij er gewoon zou zijn maar hij was er niet meer, zijn hele huis was leeggehaald. Hij was weg en ik heb hem nooit meer gezien. De volgende ochtend kwam verhuisbedrijf Puls, en sleepte alles weg uit het huis.”

Waarom had u een lepel in uw zak als u hing buitenspelen?
“Op scholen kwamen ze met grote gamellen, met eten erin, mensen konden daar eten halen. Als de gamellen leeg waren, werden ze buiten neergezet. Als jongen was ik altijd op straat. Ik had een lepel zodat ik het weinige eten dat er nog in zat kon uitschrapen. In de Hongerwinter kon je in de gaarkeuken een pannetje eten halen, we moesten dan lang in de rij staan wachten. Daarom hebben we het overleefd, door dat weinige eten dat je kreeg. En daarom vind ik het nu nog verschrikkelijk om in de rij te staan. Als er nu een rij is, bijvoorbeeld bij de Hema, dan zeg ik tegen mijn vrouw: ‘Ik ga weg’. Ik heb al genoeg in de rij gestaan.

Hoe voelde u zich toen drie mannen voor uw neus werden doodgeschoten?
“Bij de Tugelaweg waren we aan het spelen – met stukjes zeil van de dijk af – toen er een auto langskwam met twee moffen achterin. Als jongetje van 9 ben je nieuwsgierig dus we liepen er achteraan. De auto stopte en ze haalden drie mensen uit de auto met overalls aan en klompen. Ze werden op straat neergezet. Wij wilden weglopen, maar we moesten blijven van de Duitsers. Wij stonden daar en zij pakten hun geweer en schoten deze mensen zo neer. Dit beeld komt altijd weer bij me terug, dat blijft op m’n ziel zitten. Elk jaar op 4 mei bij de Herdenking komt dat weer bij me terug. Het is het ergste dat ik in de oorlog heb meegemaakt.”

Was het koud in de oorlog?
“Bij de Tugelaweg reden de treinen en wij kropen weleens naar het spoor. Soms stopte er een locomotief met bruinkool. Als hij stilstond, pikten we een stuk kool want er was niets om te branden. We hakten de kool in stukjes en stopten die in onze potkachel. We sloopten ook de teren en houten blokjes uit de tramrails en ik nam ze mee naar huis in een emmertje. Die brandden als een tierelier. Bomen werden ook afgezaagd. Op een dag besloot mijn broer om ook een boom te kappen. Maar dat ding kon niet naar boven in ons huis want er zaten takken aan. We legden hem daarom tegen een speeltuinhek aan zodat we de takken konden afhakken. Op dat moment kwam er een politieagent aan op de fiets, die zei, ‘Hee, meenemen die boom en kom mee naar de Linneausstraat’. Ik dus met de boom op mijn nek richting Krugerplein. Ineens was mijn broer weg, dus ik dacht, dat kan ik ook, en hoeps… ik rende ook weg. Toen we omkeken zagen we de politieagent met de boom op zijn fiets weglopen. Wij hadden geen boom maar toch hadden we gewonnen.”

Archieven: Verhalen

‘Ik likte stiekem mijn bord af toen zij aan het bidden waren’

Celine, Demi en Aiden zitten al klaar in de koffiekamer van school als Tonny Biesterveld (1936) arriveert. Ze zijn heel serieus en een beetje onder de indruk, maar het moment dat mevrouw Biesterveld binnenkomt zijn ze meteen gerustgesteld. Ze heeft een mooie boodschap voor de leerlingen van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost: ‘Be happy met jezelf, iedereen mag erbij horen’.

Wat gebeurde er tijdens de Hongerwinter?
We hadden nog maar een half brood met het hele gezin per week en wat suikerbieten en tulpenbollen. Toen namen mijn ouders een bijzonder besluit. Ze besloten dat wij kinderen de stad uit gingen. Samen met 300 kinderen gingen we vanaf de De Ruijterkade met een boot naar een dorpje in Drenthe. Ik was met mijn drie broertjes op de boot. Drie dagenlang moesten we varen. In de boot waren drie grote ruimtes en in elke ruimte waren honderd kinderen, er was geen toilet – alleen emmers en iedereen kon je zien als je daarop ging. Op de grond lag stro en daar zaten we op. Er waren niet veel begeleiders en we moesten dus heel lang stil zitten. De begeleiders hadden wel een liedje dat ze met ons zongen, dat liedje ken ik nog steeds.

7 koetjes, 7 koetjes, 7 koetjes en een hond
7 koetjes, 7 koetjes
En de een was blond
En de twee was rond
En de derde had geen haar meer op zijn k

We zijn een keer gestopt en toen mochten we even uit de boot. Toen kregen we onze eerste echte maaltijd, hutspot. Je mocht niet te veel eten want dat was je maag niet meer gewend. Dan werd je er ziek van. Er is ook op de boot geschoten, en dat kon eigenlijk niet want we hadden een vlag. Onderweg zijn er ook kinderen overleden door de honger. We stopten in Assen en sliepen daar in een soort restaurant op stro. De namen van de kinderen werden afgeroepen: mijn broertjes gingen naar Angstwedde en ik ging met een ander meisje met een paard en kar naar het dorp Peizermade. Ik kwam terecht bij een gezin: een man en een vrouw die ongeveer 25 jaar oud waren.’

Hoe was het bij dat gezin?
“Het was heel anders dan bij ons thuis. Wij waren niet kerkelijk, wij waren een rood gezin. Die mensen waren wel kerkelijk. Ze waren gereformeerd. Toen ik er net kwam had ik nog heel erge honger, maar ik mocht nog niet veel eten om niet ziek van dat eten te worden. De pleegouders wisten dat. Maar toen zij met hun ogen dicht aan het bidden waren likte ik stiekem mijn bord af. Ik ging in het dorp naar de gereformeerde school, waar je bijbelversjes uit je hoofd moest leren. Op zondag gingen we twee keer naar de kerk en ook naar de zondagschool (dat is een klasje voor kinderen in de kerk). Ik kende wel een kerk door mijn grootmoeder in Amsterdam. Met haar ging ik wel eens naar haar kerk, dat was een soort clubhuis, heel gezellig. Ze had ook een Bijbeltje. Soms gingen we naar de ouders van het gezin die een grote boerderij hadden met koeien en graanvelden. Na de oorlog heb ik ze nooit meer gezien, maar ik ben ze zielsdankbaar.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Ik was toen 9 jaar. Door het Drentse dorp reden tanks met Canadezen en Polen erop. En ze hadden chocola bij zich, die deelden ze uit. Mijn moeder kwam vrij snel daarna helemaal op de fiets uit Amsterdam. Eerst haalde ze mijn broertjes op en toen kwam ze mij ophalen. De dag dat ze kwam liep ik van school naar huis en ik zag dat de mensen in het dorp op een bepaalde manier naar mij keken. Ik voelde dat er iets was. Toen ik thuiskwam, keek mijn pleegmoeder ook vreemd: en toen zat daar opeens mijn moeder. In Amsterdam was er op het Afrikanerplein een groot feest. En in de Danie Theronstraat, waar wij woonden, hadden ze de huizen tot de eerste verdieping rood-wit-blauw geverfd. Dat heeft er nog jaren gezeten.’

Archieven: Verhalen

‘We kregen te eten maar ik voelde mij ook heel eenzaam’

In het klaslokaal staat een speciale stoel klaar voor Willie Janssen-De Wit (87). Zij gaat Kainy, Jahvairo en Jacob van basisschool De Rivieren in Amsterdam-Oost vertellen over haar ervaringen tijdens de Hongerwinter. De kinderen vinden het spannend, maar al snel komen de vragen.

Wat heeft u meegemaakt tijdens de Hongerwinter?
“Aan het einde van de oorlog was er bijna geen eten meer. Overal moest je bonnen voor gebruiken. Je had altijd honger. Wij waren thuis met acht kinderen, dus mijn ouders hadden de grootste zorgen. Nou was mijn zusje een jaar eerder voor drie weken uitgezonden naar Grootebroek in Noord-Holland, want daar was nog wel eten. Toen het in Amsterdam heel slecht ging, mochten de jongste vier kinderen die kant op. Dus toen zijn wij in de Hongerwinter naar Grootebroek gaan lopen. En dat was een hele lange tocht. De eerste dag moesten we al 40 kilometer lopen, met een lege maag en op onze dunne beentjes. Er liepen allemaal mensen, enorme tochten met vaders, moeders en kinderen. Sommigen konden amper lopen. Op karren lagen mensen die halfdood waren. Allemaal op zoek naar hulp en een plek waar ze een beetje eten konden krijgen. Uiteindelijk kwamen wij in Grootebroek bij verschillende pleeggezinnen terecht. Daar kregen we te eten. Maar ik voelde mij ook heel eenzaam. En ik vond het verschrikkelijk voor mijn moeder, die in Amsterdam was achtergebleven.”

Hoe vond u de Hongerwinter?
“Toen vond ik het verschrikkelijk. Je had steeds zulke ontzettende honger. Je vocht elke dag om iets te eten te krijgen. Ik weet nog goed dat we op straat speelden en de buurvrouw vanuit het raam haar tafelkleed uitklopte. En toen lag er ineens een boterham op straat. Zij ging weer naar binnen, misschien had ze het bewust gedaan. Ik heb die boterham direct opgegeten, zo van de straat. Dat was gewoon een boterham extra. Nu ben ik ook heel blij met alles wat ik krijg. Als je zoveel ellende meemaakt, word je snel tevreden. Gooi ook nooit eten weg, jongens! Ik woonde vroeger aan de Borneostraat, tegenover een school en schuin tegenover een patatwinkel. Als de school uitging dan kwamen die kinderen naar buiten, deden hun tas open en smeten zo hun brood op de straat. Vervolgens gingen ze patat halen. Als ik op straat liep en ik zag dat, dan raapte ik dat brood op en deed ik het in mijn tas. Thuis gaf ik het dan aan mijn hond, die lustte alles. Maar dat die kinderen dat brood zo weggooiden en dan patat gingen halen, dat vond ik vreselijk.”

Heeft u uw familie nog teruggezien?
“Jazeker, wij hebben allemaal de oorlog overleefd. Toen de bevrijding kwam zijn wij weer teruggegaan en met elkaar herenigd. Maar onze pleegouders zijn wij altijd blijven bezoeken. In de zomer gingen wij dan op de fiets die kant op en bezochten we alle pleeggezinnen. Dat hebben we gedaan totdat ze oud waren en in een verzorgingstehuis zaten. Van mijn broers en zussen leven er nu nog drie, maar we voelen ons zeer rijk dat we dat hebben meegemaakt en er allemaal goed zijn uitgekomen. Het verandert je ook als mens. Als kind weet je niet precies wat je wordt, maar je bent wel dankbaar voor wat je gekregen hebt. Het is fijn om te leven. Wees dan ook zuinig op je eten, op je gezondheid, op je kleren. En we kennen allemaal wel kinderen waarvan we denken dat die het beter hebben. Die met Sinterklaas grote cadeaus krijgen, terwijl andere kinderen niks zeggen omdat hun ouders niet veel konden kopen. We denken allemaal weleens ‘had ik maar die ouders gehad’, maar probeer niet jaloers te zijn. Het gaat erom dat je uit een gezin komt waar je warmte en liefde krijgt. Wees zuinig op jezelf en wees gelukkig!”

Archieven: Verhalen

‘Dit waren goede Duitsers!’

We vertrekken met meester Nico (83 jaar oud en al meer dan 40 jaar vrijwilliger op de school) naar een klein kantoortje; een rustige plek voor het interview. Meester Nico heeft het allemaal goed voorbereid, hij maakte een plattegrond van waar hij woonde ten tijde van de oorlog en laat eerst zien waar hij zelf op school zat. De kinderen hangen meteen aan zijn lippen. Nico was 2 jaar toen de oorlog begon. Omdat hij nog zo klein was, weet hij het meest van het einde van de oorlog en de tijd erna: ‘toen was er niks meer!’

Ging u naar school?
‘Ik ging in 1942 naar school. Ik was toen vier jaar. Ik kreeg les in het fietsenhok van de kerk omdat er in onze school Duitsers zaten. Dit waren goeie Duitsers, geen soldaten, maar gewone mensen die in het Duitse leger moesten. Iedere week werden bij deze Duitsers broden geleverd, die voor henzelf bedoeld waren natuurlijk.  Mijn broers hielpen dan met uitladen. Ze gooiden een paar van die broden zo over een muurtje. Andere jongens vingen ze dan op. De Duitsers stonden erbij en keken ernaar. Ze deden alsof ze niks zagen.’

Wat voor spannends heeft u meegemaakt in de oorlog?
‘We hadden maar 1 kachel in de huiskamer om het hele huis te verwarmen. Dat was alles. Toen er geen kolen meer waren, moesten mijn vader en broers ‘s nachts de straat op, bomen omzagen. Dat deden ze stiekem, want je mocht ’s nachts niet naar buiten. In het huis naast ons woonde niemand meer en op een nacht hebben andere buren dat hele huis leeggemaakt en daarbij allemaal planken uit het huis gehaald. Wij namen ook hout mee. De dag erna kwamen er Duitse soldaten ons huis binnen en vroegen: ‘Waar is het hout van de buren gebleven?’ Mijn vader had dat hout in de keuken onder een kleedje gelegd. De Duitsers stonden op ‘t houten vloertje. Maar ze deden alsof ze het niet voelden. Zij waren goede Duitsers.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Die was In 1944. Mensen gingen dood, ze hadden honger. Veel mensen trokken de polder in, naar Alkmaar bijvoorbeeld om eten te halen. Maar veel boeren hadden ook niks meer, alle varkens en koeien waren al in beslag genomen door de Duitsers. Toen aten we geen lekkere soep, maar tulpenbollen en suikerbieten.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik herinner me dat er broden, Zweedse broden, vlogen over het dak heen, wij zwaaiden naar de piloten van de Canadese vliegtuigen, dan gingen de luiken open, en kwam er voedsel uit. Na de Bevrijding kregen we bonnen om voedsel, dat in blikken zat, uit de winkels te halen. Die lege blikken maakten we aan elkaar, dan had je een bootje, we deden onze benen in de blikken, en voeren het water over. Hoefden we niet helemaal om te lopen. Bij de kruidenier kocht je een muntje voor gas en licht. Een soort parkeermeter, en als om de tijd was, dan zei de meter “pats”, en stopte die ermee.’

Hoe was het dan met Kerst?
‘Onze pastoor kreeg tijdens de nachtmis, toen alle mensen in de kerk zaten, toestemming van de Duitsers die in onze school zaten om het licht  aan te doen. Terwijl het na achten donker moest zijn. Dat was heel bijzonder. Dit waren goeie Duitsers.’

.       

Archieven: Verhalen

‘Honger maakt rauwe bonen zoet!’

De leerlingen van ICBS De Windroos Lina, Kirsten, Suden en Koray interviewen de heer Jan Fleumer, die volgend jaar al negentig jaar wordt. Om zijn verhalen kracht bij te zetten, heeft mijnheer Fleumer een boek meegenomen met daarin foto’s uit de oorlogstijd in de Zaanstreek. Bijvoorbeeld over een trein die door de ondergrondse was ontspoord en uit het water werd gehesen in Wormerveer. De kinderen luisteren ademloos.

Heeft u weleens met Duitsers gesproken in de oorlog?
‘Ik was acht toen de oorlog begon, dus ik kan me nog heel veel herinneren. Ik woonde in Westzaan. Als kleine jongen zag ik hoe de Duitsers het dorp binnen kwamen rijden. Westzaan werd gebruikt als stalplaats voor de vele paarden die werden gebruikt door de Duitsers in de oorlog en ik mocht graag helpen bij het uitladen van de karren of het stallen van de paarden, want dan kreeg ik een boterham met jam! Jam, dat hadden de mensen niet meer, dat hadden alleen de Duitse bezetters en dus deed je als kleine jongen allemaal klusjes voor zoiets lekkers.’

Had u genoeg eten en drinken in de oorlog?
‘Het werd in de oorlog steeds moeilijker om voedzaam eten vinden. Soms stal ik een paar suikerbieten van een langsrijdende kar, en daar wist mijn moeder dan alles van te maken. Ze kookte de bieten heel lang om de suiker te winnen, maar ook de pulp van de bieten zelf werd gebruikt. Hier maakte zij ronde koeken van. Ik weet ook nog hoe er in Westzaan een paardenslager was die de gewonde paarden van de Duitsers slachtte voor het vlees. Geld voor vlees hadden we niet, maar er was wel genoeg om het paardenvet te kopen. Dit vet smeerden ze bij mij thuis op de koeken van suikerbieten en dat smaakte goed. Mijn vader vroeg zo’n tien jaar na de oorlog of moeder dat niet weer eens kon maken, die bietenkoeken met paardenvet. Dát was toch zo’n lekkernij geweest in de oorlog! De koeken ging mijn moeder niet meer maken, maar het paardenvet kreeg ze een keer gratis mee bij de slager. Toen mijn vader die middag een beschuitje besmeerde met het paardenvet, liep het water hem in de mond. Maar zodra hij een hap had genomen, moest hij toegeven dat het eigenlijk heel vies was; “Honger maakt rauwe bonen zoet!. We hadden niet alleen honger, maar we hadden het ook koud. Er was steeds minder brandstof. Samen met een vriend ging ik regelmatig hout telen. Op een gegeven moment was er geen boom meer te vinden, alles was illegaal gekapt als brandstof en opgestookt.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Jazeker. Die keer toen er een Engelse bommenwerper over ons huis vloog. Vanaf Engeland gezien moesten alle grote bommenwerpers over ons land heen om in Duitsland de steden te bombarderen. Dit betekende dat er hier veel luchtafweergeschut stond, maar ook die waren natuurlijk zo nu en dan een doelwit. Op een dag kwam er een kleine bommenwerper laag over en ik dook samen met mijn familie al vrij snel in de berm, ik voelde en hoorde hoe om me heen delen van de bommen neerkwamen en hoe de grond trilde van de explosies. Ik was bang en bleef liggen, ook lang nadat hij niets meer hoorde. Uiteindelijk zijn we terug naar huis gegaan. De volgende dag wilde ik de plek laten zien aan een vriend en toen zag ik dat er op nog geen tien centimeter van waar ik met mijn voet had gelegen een grote granaatscherf neer was gekomen. Als die ook maar iets anders was gevallen, had ik geen voet of geen been meer gehad, of erger! Ik word nog altijd angstig van het maandelijkse luchtalarm. Er zijn twee soorten alarmen: Een enkele toon voor als het veilig was, en een sirene voor als er gevaar dreigde. Ik begrijp niet waarom de maandelijkse testtoon hetzelfde is als de gevarensirene.’

 

Archieven: Verhalen

‘Assendelft was rustig, maar wel in oorlog.’

Op 2 november 2021 werd Bets Worp van 92 jaar geïnterviewd door Kayra, Dion, Begüm, Samad en Meyra van groep 7 van ICBS De Windroos. In de aula van de school staat een tafel met een rood-geruit tafelkleedje. Als de kinderen binnenkomen willen ze graag horen wat Bets heeft meegemaakt.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Het was al een aantal jaar spannend in de landen om Nederland heen, want Duitsland was al bij verschillende landen binnengevallen. We hoorden ’s morgens om zeven uur via de radio dat Rotterdam gebombardeerd was. Wij woonden in Assendelft, tussen de boerderijen. Ik woonde daar met mijn vader, moeder en mijn zus. Zij is vier jaar ouder dan ik. In Assendelft is één keer een bombardement geweest. Dat was midden in de nacht in het weiland, en er was niet veel stuk. Wel waren er ramen kapot en zagen we dat er scherven in de muur zaten. We hoorden een harde knal en zijn toen midden in de nacht naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. In Assendelft gebeurde in de oorlog niet zoveel. De Duitsers waren veel meer geïnteresseerd in de grote steden. Over het bombardement in Assendelft werd na twee dagen al bijna niet meer gesproken: men ging over tot de orde van de dag.’

Wat deed u op een dag in de oorlog?
‘Ik was 11 toen de oorlog begon. Ik zat toen op de basisschool. Mijn vader zei dat het verstandig was een jaar langer op de basisschool te blijven. Als ik dan naar de middelbare school moest, was de oorlog waarschijnlijk wel over. Dat viel natuurlijk tegen. Uiteindelijk ben ik naar de middelbare school gegaan in Zaandam. Dit was de Vakschool voor meisjes. Ik ging daar op de fiets heen. Gelukkig had ik een goede fiets. Mijn vriendinnetje had een fiets met houten banden. Dat reed een stuk moeilijker dan mijn fiets met luchtbanden.  Mijn moeder zei altijd: “Als er op school kinderen honger hebben, dan geef je je brood maar aan hen. Jij kunt ’s avonds wel nieuw brood krijgen.” De kinderen in Zaandam hadden veel meer honger dan wij. Wij woonden tussen de boeren en kregen van hen groenten of tarwe. Mijn vader had een machine gemaakt waarmee hij van de tarwe meel kon maken, waardoor we altijd brood konden bakken. We bakten eten op een ‘blikfabriek’. Dit was een soort kachel waar een plaat bovenop lag, waar je op kon koken. Daar bakten we ook brood op.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Nee, dat viel wel mee. Assendelft was een rustige plaats We speelden in de oorlog ook gewoon buiten. Er waren dan wel soldaten, maar zij deden ook alleen maar wat hun werd opgedragen

..

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers namen onze school in.’

Op basisschool De Windroos hebben Lara, Eray, Sila en Valentijn Mevrouw Bep Last geïnterviewd. Mevrouw Last zat al in het lokaal te wachten op de kinderen. Bij binnenkomst werd mevrouw verrast door de kinderen met heerlijke bonbons. Na een korte voorstel ronde hebben ze samen besloten om telkens om beurten een vraag te stellen aan mevrouw Last. Deze vragen hebben de kinderen van tevoren al opgesteld en het A4tje meegenomen naar het interview.  

Hoe voelde u zich toen u wist dat er oorlog was?
‘Ik hoorde ’s nachts in mei vreemde geluiden. Daar werd ik wakker van! Ik kon het niet plaatsen. Mijn ouders vertelden dat er oorlog was. Dat leek me heel vreselijk! Duitsers wilden Nederland innemen. De geluiden waren van parachutisten en ook hoorde ik allerlei plofjes. Die plofjes waren schoten, bleek later… Dat was de eerste dag van de oorlog. Je had toen natuurlijk geen televisie waarop je kon zien dat het oorlog was. Ik was toen tien jaar.Kort daarna was het ‘Pinksteren, maar dat hebben we niet gevierd. Ook was er een avondklok waardoor de mensen ook niet zo vrij waren om ergens heen te kunnen na 20.00 uur ’s avonds. Dus er werd niet veel gevierd tijdens de oorlog.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn oudere broer die 9 jaar ouder was zat in het verzet. Maar dat was heel erg geheim. Anders werd je opgepakt. Ook kwam het verzet pas richting het einde van de oorlog. Twee broers van me moesten onderduiken in de Achterhoek, want anders moesten ze Duitsland om voor de Duitsers te werken. Later ging ik ook naar de Achterhoek, daar werd ik naartoe gebracht door mijn broers, want we hadden honger en in de Achterhoek was er genoeg te eten. Net voor de bevrijding heb ik wel drie dagen in een schuilkelder doorgebracht. Ik heb gelukkig niet gezien dat er mensen doodgeschoten werden, maar in de schuilkelder zag ik wel dat er een koe dood werd geschoten.’

Is er iets in uw buurt gebeurd?
‘Ach kind, er is zoveel gebeurd in mijn buurt. Ze namen onze school in. En we moesten 6 februari naar de Burcht. De hele straat. We werden opgejaagd. We moesten daar staan en daar stonden kanonnen. En toen dachten we dat we allemaal doorgeschoten zouden worden. Toen heeft de burgemeester ervoor gezorgd dat we naar huis mochten. Al was het een NSB-burgemeester. Toch bijzonder. Toen hebben ze allemaal de huizen doorzocht en soms spullen gestolen. Op middernacht werd er gebonkt op de deur en met geweren alles kapotgemaakt in huis. We hadden ook geen brandstof meer dus we hadden het heel koud.’

Wat voor gevoel had u toen u bevrijd werd?
‘O, dat gevoel kan ik je niet vertellen. Dat is zo fijn. Want oorlog is zo naar, dat kan je je niet voorstellen. Corona is heel naar, maar oorlog is veel erger. Ik ben een dankbaar mens van 91 jaar. Ik ben 67 jaar getrouwd geweest en heb heel veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen! Ik heb ook een boek geschreven voor mijn eigen kinderen. Ik heb met mijn zus nooit ruzie gehad. De reden? Omdat ik alles besliste en mijn zus alles goed vond.’

Archieven: Verhalen

‘Dat dode konijn hing dan later in de schuur om te drogen.’

De leerlingen Melissa, Joey, Balkis en Beyza ontmoeten mevrouw Annemie Doorgeest (84 jaar) in de gymzaal van basisschool de Windroos in Zaandam. De leerlingen zetten twee gymbanken tegenover elkaar en gaan erop zitten. Annemie mag natuurlijk op een echte stoel. Al gauw stellen de leerlingen haar allerlei vragen, willen zelfs weten wat de kleur van haar haren was tijdens de oorlog, toen Annemie nog klein was (donkerblond, met krullen).

Was het moeilijk om de oorlog mee te maken?
‘Ik weet er niet zo heel veel van. Ik was natuurlijk nog maar klein, net zou oud als jullie. Maar er zijn bepaalde herinneringen die ik nooit meer vergeet; zoals het geluid van de vliegtuigen in de lucht, en dat er mannen werden gezocht door de Duitsers, zoals mijn vader en mijn oom. Ik herinner me dat de school vaak dicht was, en dat we soms les kregen in de kerk.’

Had u ook huisdieren?
‘We hadden een kat, en buiten in de tuin hadden we konijnen, die zaten in een hok. Ik weet nog dat er soms opeens een van de konijnen weg was. Mijn vader had het dier dan afgemaakt. Dat dode konijn hing dan later in de schuur, om te drogen. En het vlees aten we op. Dat klinkt heel erg, maar vroeger werd dat vaak gedaan door de mensen zelf, vooral in de oorlog. We moesten toch eten. Nu worden konijnen en andere dieren in fabrieken geslacht. Ik vond dat wel heel erg hoor, als ik mijn konijn zo zag hangen. Maar ik was ook blij als we iets te eten hadden.’

Had u een klein huis?
‘Ja, we woonden op het Stuurmanspad, dat is een klein zijstraatje van de Westzijde. Ik woonde daar met mijn ouders en mijn zus van twee jaar jonger. Later, na de oorlog, kreeg ik er nog een zusje bij. Achter het huis hadden we een tuintje, waar mijn ouders aardappelen en groenten lieten groeien. We hadden dus gelukkig genoeg te eten.’

Speelde u ook in de oorlog?
‘Mijn vader maakte zelf speelgoed van hout, ik weet nog dat hij een spelletje maakte met letters. Ook maakte hij klompen van hout, dan hadden we iets om aan onze voeten te trekken. Hij paste dan hoe groot onze voeten waren en zaagde de klomp zo dat hij goed paste. Met kleine riempjes maakte hij sandalen. Ik was er heel blij mee. Ik kon er alles mee doen, buitenspelen, voetballen, hinkelen. En mijn moeder maakte van alles op de naaimachine, daar was ze heel handig in. En van een boer in de buurt kregen we de schapenvachten. Met een spinnewiel maakte mijn moeder wol van de vachten. Met die wol breide ze weer warme truien voor ons. Dat spinnewiel heb ik nog steeds, het staat op zolder. En ik kan me nog herinneren dat ik een keer op school was en dat het heel warm was. Ik deed mijn trui uit, en later was hij gestolen. Verder had ik veel vriendinnetjes met wie ik speelde. Ik had ook een Joods vriendinnetje, ik spreek haar nog weleens, Erna van Dijk. Zij had de oorlog overleefd, maar de helft van de familie van haar moederskant is door de Duitsers meegenomen en nooit meer teruggekomen. Ja, er zijn vreselijke dingen gebeurd in de oorlog. Ik heb zo’n geluk gehad dat ik ouders had die zo handig waren en van alles zelf maakten, zodat ik gewoon kon blijven spelen. Leuke dingen doen. Daar ben ik altijd heel dankbaar voor geweest.’

 

Archieven: Verhalen

‘Het maakte mij niets uit dat de pop stuk was’

De leerlingen Baran, Bengisu, Aysa en Ecrin uit groep 7 van ICBS De Windroos in Zaandam gaan Marjan Schaap interviewen op school. Ze vinden het spannend en hebben goed geoefend op hun vragen. 

 Kunt u zich veel herinneren van de oorlog?
‘Ik heb zelf geen echte herinneringen aan de oorlog. Maar ik weet wel heel goed wat er met ons gezin is gebeurd in de oorlog. Ik heb een Joodse pleegzus. Zij is als tien maanden oud baby’tje bij ons in huis gekomen. Het was in 1943, toen heel veel Joodse mensen door de Duitsers naar een werkkamp werden gestuurd. De ouders van dit Joodse baby’tje moesten er ook heen en zij mochten alleen een koffertje met warme kleding en waardevolle spulletjes meenemen. Ze wisten inmiddels wel dat het niet waar was van dat werkkamp, het was namelijk een vernietigingskamp. De moeder van de baby heeft, vlak voor ze werden opgehaald, haar kindje in een dekentje gerold met het trouwboekje en een paar fotootjes ertussen. Ze heeft haar toen stiekem naar de bovenbuurvrouw gebracht om haar te redden van de Duitsers. Dat was de laatste keer dat ze elkaar gezien hebben. Haar ouders zijn vanuit Amsterdam via kamp Westerbork naar kamp Sobibor gebracht in Polen, daar zijn zij allebei vermoord. Het baby’tje is door het ondergrondse verzet naar Zaandam gebracht waar ze door de groep van Willem Brinkman, een verzetsman, bij mijn ouders werd geplaatst. Hij leidde hier het verzet vanuit de Protestantse kerk. Mijn ouders zaten ook bij deze kerk en zij boden aan om dat baby’tje bij ons thuis onder te laten duiken. Mijn moeder was op dat moment net zwanger van mij toen het baby’tje bij hen in huis kwam. Ik wist niet beter dan dat ze een echt zusje was. Tegen alle mensen vertelden mijn ouders dat zij een pleegkindje hadden, een nichtje uit Zeeland. Daarom zijn we denk ik nooit verraden. Maar we hebben ook heel veel geluk gehad.’

Hoe was het in de oorlog?
‘We hadden heel veel honger. We kregen wel voedselbonnen, daarmee konden we wat eten krijgen, maar er was niet veel. Een enkele keer was er brood, dan kregen we één sneetje brood per dag. Bij de gaarkeuken was soms soep te krijgen, die was heel waterig en smaakte naar niks. Nieuwe kleren kon je niet kopen, de winkels waren dicht. Er was ook geen verwarming. Om het toch warm te krijgen zochten de mensen overal naar hout om vuur te stoken. Ze sloopten bijvoorbeeld de bielsen van de treinrails en sleepten die stiekem mee naar hun huis. De kinderen konden ook niet naar school, want er zaten Duitse soldaten in de scholen. Pas na de oorlog konden de kinderen weer naar school.’

Wat voor spelletjes speelden de kinderen in de oorlog? 
‘Er was geen speelgoed in de oorlog, en ook na de oorlog hadden we heel weinig. De mensen hadden ook helemaal geen geld om speelgoed te kopen. Mijn vader werkte voor Fokker, daar kreeg ik met Sinterklaas een pop met een slap been. De baas van Fokker had een hele partij met afgedankte poppen kunnen bemachtigen. Nou, het maakte mij niets uit dat de pop niet helemaal goed was. Ik was ontzettend blij, het was mijn mooiste bezit! In die tijd was je blij met wat je kreeg.’ 

Wat vindt u van Hitler?
‘Ik vind het een vreselijke man en het is heel erg dat hij nooit voor de rechter is gekomen en dat hij nooit straf heeft gekregen voor zijn misdaden. Vreselijk ook, dat zo ontzettend veel mensen hem hebben geloofd en gevolgd in zijn opvattingen. Mijn ouders zeiden altijd: ”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Mijn ouders hebben mij geleerd om mensen te helpen en respect te hebben voor elkaars geloof. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om mijn verhaal te vertellen aan de kinderen. Zodat ze gaan begrijpen hoeveel verdriet het geeft als mensen elkaar haten om hun geloof.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Er kwamen toen overal Nederlandse vlaggen tevoorschijn. Het was een groot feest! De mensen gingen de straten op. Het mooiste was dit: Je kon eindelijk weer zeggen wat je wilde zonder bang te zijn dat iemand je zou verraden.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur’

Ece, Birk, Lisa en Louis zitten gezellig aan de tafel bij Greet Scholte. Mevrouw Scholte was dertien jaar toen de oorlog begon. Ze woonde aan de Eemstraat in Haarlem, ze was de oudste van acht kinderen. Ze liet een foto van haar familie zien en daarop stonden zes meisjes en één jongetje. Haar jongste broertje stond er nog niet op.

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘We liepen altijd naar de Noord, de pont over, naar de boerderijen in Noord-Holland. Je had niets, dus je vroeg iets te eten, bonen of een handje uien. Veel was het niet maar dat verzamelde je een beetje bij elkaar. We liepen van Haarlem naar Schagen, daar deden we twee dagen over. Een keer klopte ik bij iemand aan omdat ik heel nodig moest plassen, maar dat mocht niet van die meneer. Daar moest ik van huilen.
In het begin kreeg je nog wel eens wat, een stukje brood of bonen of kooltjes voor de kachel. Maar op een gegeven moment belde je bij een boer aan, en dan zei hij: ‘Nee ik heb niets, want ze nemen het hier aan en om de hoek verkopen ze het voor veel geld door.’’

Waarom moest u evacueren?
‘De Duitsers verwachtten een geallieerde aanval aan de kust. Onze huizen lagen in het schootsveld. In de zomer van 1944 moesten heel Haarlem Noord, bij de Jan Gijzenkade evacueren. We moesten ons huis uit. We gunden die Duitsers niets, we namen alles mee, dus zelfs de stopcontacten haalden we uit de muur.

We zijn toen met z’n allen ingetrokken bij de kapper op de Gedempte Oude Gracht. Dat paste eigenlijk niet, maar het moest. Weet je wat het gekke was, we zijn toen gaan kijken bij ons huis. Er gebeurde helemaal niets mee en niemand die op ons lette of tegenhield. Buren van ons waren gewoon weer teruggekeerd. Dat hebben wij met kerst 1944 ook gedaan. We zorgden dat niemand ons zag en dat ons huis er onbewoond uit zag. We sliepen beneden en woonden achter. We woonden stiekem in ons eigen huis’

Hoe vierde u de bevrijding?
‘Op 5 mei was de bevrijding, ik weet nog dat ik met mijn moeder in de kamer op de trap stond om schoon te maken. We poetsten altijd heel wat af. We hoorden dat er bevrijding was. Een paar dagen later kwamen de Canadezen en was er een openluchtbal, dat was feest. Ik leerde van iemand een paar danspasjes en toen ben ik ook naar het feest gegaan. Er was een leuke jongen, hij zag er heel goed uit en tegen zijn vrienden zei hij: ‘als jullie dat blondje niet vragen dan doe ik het!’ en ik heb de hele avond met hem gedanst. Die avond heb ik mijn man leren kennen, hij was de knapste man van Haarlem.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892