‘Ik had de afdrukken in mijn huid staan’


River, Aneek, Tom, Mirre vertellen het verhaal van Jack Eljon, 3 jaar toen de oorlog begon
Roompotstraat 10Amsterdam-ZuidDe Rivierenbuurt

Jack Eljon heeft als Joods kind op veel adressen ondergedoken gezeten. Aan de leerlingen van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt hij dat destijds niet snapte waarom hij niet bij zijn ouders was en zich iedere dag weer afvroeg waar ze waren. Maar ze kwamen niet. ‘Het heeft me mijn hele leven achtervolgd’, zegt hij tijdens het interview dat ze in deze coronatijd buiten op het schoolplein doen. ‘Als kind heb nooit begrepen waarom ze me alleen hebben gelaten. Maar ze lieten me alleen zodat ik het overleefde.’

Wat kunt u zich herinneren van het begin van de oorlog?
‘Ik was nog geen drie toen de oorlog begon. Vliegtuigen kwamen over en mijn vader zei: “Nu is het menens”. We gingen naar een camping in Schoorl die van vrienden van mijn ouders was. Ik kampeerde er met mijn ouders. Het was gezellig, maar we moesten ons wel blijven verstoppen. Er zaten veel Duitsers die wel eens probeerden een praatje met me te maken, maar ik begreep er geen woord van. Een keer speelde ik in de duinen toen er een soldaat kwam die van dichtbij een geweer op me richtte. Ik was volledig in paniek en rende naar mijn moeder. Vanaf dat moment vond mijn moeder het op de camping te gevaarlijk worden. Kort daarna zijn mijn ouders uit elkaar gegaan en zijn we apart van elkaar gaan onderduiken.’

Wat was uw eerste echte onderduikadres?
‘Ik ging naar een tante van mij in Haarlem, tante Greta. Zij was getrouwd met een niet-Joodse man. Dat noemden we een gemengd huwelijk. De buren van Greta waren NSB’ers. Op een dag belden deze buren aan. Ze hadden gehoord dat in Haarlem een grote razzia zou komen en de Duitsers zouden zeker ook hier in de straat komen. De kans was groot dat ze mij zouden meenemen. Toen deden deze NSB’ers iets bijzonders. Ze boden aan dat ik in hun huis kon schuilen tot de razzia voorbij was. Bij deze razzia zijn bijna duizend mensen opgepakt, slechts vijfentwintig mensen hebben het overleefd. Ik weet niet waarom de NSB-buren me in huis hebben genomen. Misschien omdat ze het zielig voor me vonden of misschien dat ze na de oorlog konden zeggen dat ze ook een Joods kind hebben gered. In ieder geval hebben ze wel mijn leven gered. Tante Greta heeft de oorlog helaas niet overleefd. Ze is in 1943 opgepakt en vermoord.’

Heeft u ook slechte onderduikadressen gehad?
‘In Zeist zat ik ondergedoken op een heel naar adres. Bij ‘tante Daan’, zoals ik haar noemde. Ik was een moeilijk kind, wilde niet leren, niet eten, ik was onhandelbaar. Op dit adres werd ik veel geslagen, met kleerhangers op mijn rug. Ik had de afdrukken in mijn huid staan. Op een dag, ik zat op school, werd ik verraden, waarschijnlijk was het een van de buren. De SS, de Duitse politie, kwam langs bij tante Daan om mij op te halen, maar ik zat op school. De overburen snapten meteen wat er aan de hand was en stuurden de bakkersknecht met zijn kar naar mijn school. Ook de schooldirecteur begreep wat er aan de hand was en haalde me uit de klas. Ik moest in de kar van de knecht zitten, met de klep dicht. Terwijl hij wegfietste, reden de Duitsers richting de school. We moeten elkaar hebben gekruist. Weer was ik gered… De Duitsers hadden intussen op school een pistool op het hoofd van mijn juf gezet, maar die zei dat ze niet wist waar ik was. En dat was ook zo. Ze zijn toen teruggekeerd naar Tante Daan en hebben haar opgepakt en gevangengezet. Na een maand gaf ze onder dwang de naam en adres van de vrouw die mij bij haar had ‘bezorgd’: mevrouw Wasch uit Utrecht. Zij had op dat moment een elfjarig Joods meisje in huis, Floortje Hamburger. De Duitsers hebben ze allebei meegenomen en ze zijn vermoord. Dat vind ik nog steeds heel erg.’

Hoe heeft u uw moeder weer ontmoet?
‘Aan het einde van de oorlog, zat ik in Friesland, mijn vader in Groningen en mijn moeder in Westerbork. We wisten dat niet van elkaar. Medewerkers van het Rode Kruis vroegen me hoe ik heette. ‘Henkie Mulder’ was mijn onderduiknaam, maar ze wilden mijn echte naam weten. Ze vroegen het me vele keren, ze hebben me zelfs geslagen maar ik zei het niet. Want ik had mijn tante beloofd dat ik nooit mijn eigen naam zou zeggen. Dat was te gevaarlijk. Uiteindelijk heeft iemand van het Rode Kruis me meegenomen naar Sneek. In een lokaal zaten twintig vrouwen op een rij. Ze waren allemaal hun kinderen kwijt. Ik zag meteen aan het einde van de rij mijn moeder, maar ik mocht niet naar haar toe. Stuk voor stuk liep ik deze vrouwen voorbij totdat ik bij nummer zeventien kwam. Dat was mijn moeder. Ik ben bij haar op schoot gekropen en heb haar vastgepakt. Nooit meer heb ik me zo een met haar gevoeld.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?
‘Ik mistte constant mijn ouders, voelde me in de steek gelaten. Dat is altijd zo gebleven. Mijn vader had vier zussen en die zijn allemaal vermoord. Hij werd heel zwijgzaam. De band tussen mij en mijn ouders is nooit meer echt hersteld; het voelde meer als een wapenstilstand. De littekens van de oorlog zitten van binnen: je ziet ze niet, maar ze zijn er wel. Later, als ik in een winkel het woord paskamer zag, dacht ik dat er gaskamer stond. In paniek moest ik dan de winkel uit. Ik wist het wel, maar toch draaide ik altijd de p om voor een g. Altijd weer. Je kunt een kind wel uit de oorlog halen, maar de oorlog nooit uit een kind.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892